(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen) |
Terug naar het Engelfrieten overzicht |
---|
Naar beneden |
---|
In dit verhaal over Rotta en het Middeleeuws Rotterdam beginnen we eerst weer met wat citaten die we al op onze site hebben gevonden over Rotta en Rotterdam in de Middeleeuwen:
Citaat uit dit verhaal:Uit dit verhaal:
Graaf Willem IV
LINK
Voor het Schielandshuis werd in 1990 een standbeeld geplaatst van Graaf Willem IV, de man die op 7 juni 1340 aan Rotterdam stadsrechten verleende.
Op de bovenstaande kaart kun je zien hoe het gebied rond 1100 ingedeeld werd, we herkennen heel wat bekende namen, niet ?
En deze kaart geeft de situatie weer rond 1400, ook weer veel bekende namen toch....
In het gebied, waar we het nu over willen hebben, kwamen twee riviertjes vanuit het noorden : de Schie en de Rotte. In de eeuwen zoo voor de 11e stroomde al het water vrij naar zee, bij te veel water overstroomde het land en moesten de enkele mensen die er durfden te wonen, vluchten.
Als het land onder water stond had de heer van dat land geen inkomsten. Door bedijkingswerkzaamheden ontstonden vanaf de 11e eeuw al her en dijken langs de Maas Merwede oever. De heer van het land had er alle belang bij dat het geheel goed onderhouden werd, maar geregeld ontstond er toch overlast door onverwachts te veel water vanuit bijvoorbeeld de Rotte.
Het gebied rond de monding van de Rotte werd Rotta genoemd, grote overstromingen op het eind van de 12e eeuw, maakte dat ook Rotta steeds minder economisch aantrekkelijk werd. Om toch aan inkomsten te komen werd op een groot aantal plaatsen langs het water TOL geheven, zoo waren er reeds vroeg tollen in Vlaardingen, Geervliet, Moordrecht en, de belangrijkste, in Dordrecht.
Beheersing van de tollen maakte een heer machtig.
Waarschijnlijk de oudste tol van Holland stond in Vlaardingen, waar in 1018 Graaf Dirk III passerende schepen tol liet betalen, zoo mooi te zien op deze schoolplaat:
1018
Graaf Dirk III opent een tol op de Maas bij Vlaardingen
Op deze kaart uit 1340 kun je heel goed de Rotte dam zien liggen
wat links naar boven de Rotterdamse Schie
dat slotje bovenaan is Huis Weena
vermoedelijk een fantasie tekening van het Hof van Weena,
zoals het eruit zou hebben gezien rond 1400
Ook op deze kaart uit 1652, kun je nog heel goed de Hoogstraat ontdekken en dus de dam in de Rotte
Nog een citaat dan uit ons oudste kerk van Rotterdam verhaal:
Als we het gaan hebben over de oudste sluizen van Rotterdam, nu niet meteen gaan denken aan de Parksluizen, want Rotterdam had ooit ook sluizen in de Hoogstraat of zoals dat toen genoemd werd, de Middeldam.
Op diverse plaatsen op onze site kun je ook dit vinden
Het Privilege van de Stad Rotterdam, AD 7 Juni 1340
Uit onze verhalen over het Stokvischverlaat halen we nog deze kaart met toelichting:
In de Romeinse tijd liep Schielands Hoge Zeedijk over, zeg, de huidige Kleiweg en Kootschekade.
Later fungeerde de huidige Walenburgerweg en Bergweg als Schielands Hoge Zeedijk, maar in de 19e eeuw werd gesproken over de West-Blommerdijkscheweg (Walenburgerweg) en de Oost-Blommerdijkscheweg (Bergweg). De Blommerdijkscheweg vormde een geheel met de Beukelsdijk, de vroegere Bokelsdijk.
Uiteindelijk volgde Schielands Hoge Zeedijk de Honingerdijk, Oostzeedijk, Hoogstraat, Korte Hoogstraat, Schiedamschedijk, Vasteland en Westzeedijk.
Waar precies de dam in de Rotte werd aangebracht ??
Meest waarschijnlijk op de plaats van het vroegere Moriaansplein:
Uiterst links op de bovenste foto zien we nog net een hoek van de St. Laurenskerk, als we onder het viadukt naar rechtsonder zouden lopen, dan lopen we over het Moriaansplein waar ooit C & A was gevestigd (meteen links op de hoek direkt voor het viadukt op de onderste foto) en Dagblad De Rotterdammer.Dagblad de Rotterdammer op het Moriaansplein in 1903
LINK
LINK
Kortom, de dam in de Rotte werd aangelegd op de kruising van de Hoogstraat en het spoorviadukt en het spoorviadukt is weer aangelegd op de gedempte loop van de Binnenrotte, zoals te zien op deze foto's uit dit verhaal:
En ja die Rotte, ze stroomde ooit ook via de Botersloot en de Slikvaart en de Leuve (via de Kolk ten noorden van de Delfsche Poort) naar de Maas, de hoofdstroom was echter de Binnenrotte, zoals zoo mooi te zien is op deze kaart:
Op de hierboven weergegeven kaart kun je dus heel mooi de dam in de Rotte zien liggen, waarschijnlijk werd de Rotte van sluizen voorzien zoo rond 1275.
1991
De restanten van de Middeleeuwse houten uitwateringssluis in de dam van de Rotte
De eerste sluis had een heel slim concept, bij vloed vanuit zee werd de sluisdeur door het stijgende water dichtgeduwd, waardoor het water van de Rotte werd geblokkeerd. Bij eb gebeurde dan het tegenovergestelde.
Vissers hadden er belang bij dat de sluis zolang mogelijk dicht bleef, want daardoor kon de vis bij de sluis gewoon uit het water worden geschept en zoo is waarschijnlijk de eerste nederzetting Rotta ontstaan....
In het begin werd de plek rondom de sluis simpelweg Dam genoemd. Toen er links en rechts van de Dam steeds meer huizen werden gebouwd, werd het al snel Middeldam genoemd, kortom er werden steeds meer sluizen gebouwd rondom die allereerste Dam, want de rivier de Rotte had vele uitgangen richting "Maas", zoals zoo mooi te zien is op onderstaande kaart uit ons Kloosters van Rotterdam verhaal :
Het oostelijk gedeelte van de Middeldam werd al snel Oosteinde en het westelijk gedeelte Westeinde genoemd. Pas rond 1400 komt voor het eerst de naam Hoogstraat voor, maar in de volksmond bleef de Hoogstraat eeuwenlang "de Dijk" heten..
Veel sluizen in de Hoogstraat waren zogenaamde duikersluizen, sluizen die eigenlijk onzichtbaar waren als je er overheen liep. Pas in 1858 bij de demping van de Binnenrotte t.b.v. het Spoorweg viadukt, zijn de sluizen in de Hoogstraat verdwenen, op eentje dan na, die onder de Vlasmarkt vanuit de Delftsevaart waar via het Stokvisverlaat ook de Rotte in uit komt. Over het Stokvisverlaat hebben we wel 4 verhalen: LINK.
Maar nu terug naar die allereerste sluizen in de Middeldam oftewel de Hoogstraat, uiteraard hadden al die sluizen een naam die je kunt terugvinden via het onderstaande kaartje:
De namen en jaartallen van de oudste sluizen in de Middeldam / Hoogstraat van Rotterdam
- A. Spuisluis, vanuit Delftsevaart; vanaf 14e eeuw tot nu
- B. Bleiswijkse Sluis; voor 1331 - 1465
- C. Zevenhuizer Sluis; voor 1331 - 1465
- D. Nauwe Kerkstraat Sluis; gedempt
- E. Keizerinnesluis; 1345 - 1871
- F. Bleiswijkse en Zevenhuizer Sluis; 1465 - 1871
- G. Zegwaardsesluis; 1386 - 1871
- F en G vormen samen de Dubbele Sluis
De voormalige Bleiswijkse sluis
binnendijks gedeelte met houten schoeiing van de open sluisvliet, rechts
Heel veel meer over deze oude sluizen, w.o. de Bleiswijkse Sluis kun je vinden in dit verhaal.
En dan besluiten we dit verhaal natuurlijk met die mooie Rotte kaart van Dirk Smits, zijn gedicht de Rottestroom moeten we ook ergens hebben........:
Speciaal over Rotta hadden we ook al dit (LINK):
Op onze site kun je heel veel vinden over de geschiedenis van het ontstaan van Rotterdam. (LINK) Bij deze geschiedenis speelt Pastoor Dirk, of zoals hij ook genoemd wordt Dirc Pape, een belangrijke rol:
Alleen de Graaf mocht een valk meedragen
op het moment dat de valk van Floris V werd afgenomen,
wist Floris dat hij gevangen werd genomen
1296
Na de moord op Floris V in 1296 volgde zijn 13-jarige zoon Jan I hem op. Jan I werd beschermd door voogd Wolfert van Borselen en deze Wolfert van Borselen verleende in 1299 de eerste keer stadsrechten aan Rotterdam. De gemeente Rotterdam eert Wolfert van Borselen nog steeds via een penning, uitgereikt aan mensen die zich verdienstelijk hebben gemaakt voor Rotterdam.
De familie Van Avesnes, graven van o.m Henegouwen, hadden steden als Dordrecht en Schiedam in bezit, om dit tegen te gaan, verleende Wolfert van Borselen in 1299 Rotterdam voor de eerste keer stadsrechten.
Helaas werd Wolfert van Borselen in 1299 in Delft vermoord en stierf in 1299 ook Jan I en ging de komplete erfenis van Jan I, de zoon van Floris V, over naar Graaf Jan II Van Avesnes, die meteen de stadsrechten van Rotterdam weer introk.
In 1328 verleende Graaf Willem III de stad weer enkele voorrechten, op 7 juni 1340 kreeg Rotterdam van Graaf Willem IV, tegen betaling dat wel, definitieve stadsrechten:
Heel lang kon het verhaal over die eerste stadsrechten voor Rotterdam in 1299 niet worden teruggevonden in allerlei archieven, totdat plotseling een dokument opdook van Dirc Pape waarin hij het verhaal bevestigde. Dirc Pape leefde rond 1306 en dus moet het verhaal uit 1299 op waarheid berusten, want in die tijd schreef je alleen de belangrijke dingen op, niet waar ???
1028
- Keizer Carolus bevestigt een gift gedaan aan de kerk van Rotta
1050
- Bisschop Bernoldus van Utrecht bevestigt een schenking gedaan aan de kerk van Rotta
en dus nu ons verhaal, gebaseerd op de bovenstaande citaten over Rotta en Rotterdam in de Middeleeuwen:
De geschiedenis van Rotterdam begint met de aanleg van Schielands Hoge Zeedijk, die zelfs nu nog terug te vinden is.
Waarschijnlijk is het Graaf Dirk II geweest die het gebied rondom het huidige Rotterdam in bezit heeft gekregen. Zoon Arnulf heeft later een deel van het gebied geschonken aan de beroemde St. Adelbert Abdij van Egmond.
Vermoed wordt dat door de schenking van Graaf Arnulf aan de St. Adelbert Abdij van Egmond monniken van de St. Adelbert Abdij samen met monniken van die andere beroemde Middeleeuwse abdij, de St. Paulus Abdij uit Utrecht de oudste Zeedijk hebben aangelegd, waardoor het gebied ten noorden van de Maas bewoonbaar wordt. Rond het jaar 1000 wordt een begin gemaakt met de aanleg van Schielands Hoge Zeedijk, de huidige Kleiweg en Kootschekade.
Later fungeert de huidige Walenburgerweg en Bergweg als Schielands Hoge Zeedijk, maar in de 19e eeuw wordt gesproken over de West-Blommerdijkscheweg (Walenburgerweg) en de Oost-Blommerdijkscheweg (Bergweg). De Blommerdijkscheweg vormt een geheel met de Beukelsdijk, de vroegere Bokelsdijk.
Uiteindelijk volgt Schielands Hoge Zeedijk de Honingerdijk, Oostzeedijk, Hoogstraat, Korte Hoogstraat, Schiedamschedijk, Vasteland en Westzeedijk.
De aanleg van de eerste Schielands Hoge Zeedijk hebben dus waarschijnlijk de monniken van de St. Adelbert Abdij van Egmond gedaan samen met monniken van die andere beroemde Middeleeuwse abdij, de St. Paulus Abdij uit Utrecht.
Restanten van de St. Adelbert Abdij van Egmond
In 1028, na de gift van Keizer Carolus aan de Kerk van Rotta, werd de Kerk van Rotta door Bisschop Adelbold geschonken aan het Klooster Hohorts, de latere St. Paulus Abdij.
Citaat uit dit verhaal:Na het overlijden van Karel de Grote in 814 werd, na de dood van zoon Lodewijk de Vrome in 840, zijn grote rijk in 3 stukken verdeeld.
Het bisdom Utrecht kende een onderverdeling in kleinere kerkelijke bestuurseenheden, de dekenaatsdistricten, die misschien wel teruggaan op oudere eenheden. Na 1200 in de bronnen genoemde en gedeeltelijk in het Maas-Merwedegebied gelegen dekenaten zijn Scaldia, Rinlant, Hollant en Infra Isla et Lake.
De eerste kerken bestrijken een gebied dat waarschijnlijk niet nauwkeurig is afgebakend. Toch is het gebied van het tegenwoordige Nederland rond 1200 volledig onderverdeeld in parochies, vaak afsplitsingen van oudere en dus grotere parochies. Een belangrijke aanzet tot het afbakenen van parochiegrenzen vormen de regelingen van Pippijn III en zijn opvolgers ter materiële ondersteuning van de kerk. Op deze manier kunnen uit de eerste grote, overwegend dunbevolkte en voor een groot deel onontgonnen parochies de latere zijn afgesplitst.
Bekend is, dat vóór 1028 o.a. de kerk Rotta wordt geschonken aan het klooster Hohorst, de latere St.Paulus abdij te Utrecht.
Tot aan de hervorming behoren aan de St.Paulus abdij het patronaatsrecht van Hillegersberg, Bleiswijk, Zevenhuizen, Kralingen en Rotterdam. Hieruit kan men afleiden dat deze parochies van het oude Rotta zijn afgesplitst; dit moet oorspronkelijk dus het gebied van de later genoemde parochies hebben omvat, aangezien een nieuwe parochie alleen kan ontstaan uit een oude.
Op eenzelfde manier zijn de parochies Kethel, Overschie, Berkel en Schiedam afgescheiden van de oudere Vlaardingse parochie.
Vergelijkbare parochies zijn Monster, waarvan in de dertiende eeuw ook 's-Gravenzande en 's-Gravenhage deel uitmaken en de parochie Holtsele, in de dertiende eeuw verdeeld in Naaldwijk en Wateringen. De Lier, Schipluiden en 't Wout gaan terug op Maasland en in het gebied langs Lek en IJssel kan Ouderkerk de basis hebben gevormd van waaruit verdere verdeling plaatsvindt.
Bekend is ook, dat naast de 8e eeuwse kerk van Vlaardingen in ieder geval ook haar dochterkapellen Kethel en Schie zeker ca. 1040 bestaan; de kerk van Rotta is nog iets ouder, evenals de genoemde kerk van Holtsele, het latere Naaldwijk. Deze kerken, en dus ook de parochies, lagen in het Maas-Merwedegebied ten noorden van de Maas.
Een zoon van Lodewijk de Vrome, Karel de Kale, kreeg het West-Frankenrijk (Frankrijk), zoon Lotharius I het Midden-Frankenrijk en zoon Lodewijk de Duitser het Oost-Frankenland. Het latere Graafschap Holland maakte aanvankelijk deel uit van het Midden-Frankenland, maar uiteindelijk deel uit van het Oost-Frankische Rijk, het latere Heilige Rooms-Duitse Rijk.
De gekozen Keizer was de leenheer, de Graven van Holland waren aanvankelijk niet meer dan leenmannen van de Keizer. In de loop der jaren gingen alle leenmannen, waaronder dus de Graven van Holland, zich steeds onafhankelijker van de Duitse Keizer opstellen. (LINK)
Op de volgende kaarten is trouwens te zien hoe Nederland zich o.m. staatkundig ontwikkelde vanaf de Romeinse tijd tot ca 1000:
Vanuit Ierland, via het Schotse eiland Iona, wordt "Hol(le)"land dat later deel gaat uitmaken van "Neder"land gekerstend door o.m. Bonifatius, Willebrord, Brigida e.a.. Willebrord (naar hem is ook in Rotterdam een straat vernoemd) wordt de eerste Bisschop van Utrecht. Vanuit Utrecht wordt het land van Rotta, zoals de landstreek rondom Rotterdam wordt genoemd, gekerstend.
Citaat uit ons verhaal over Schotland en Rotterdam:Staatkundig maakt ons land deel uit van het Heilige Roomse Rijk. De Duitse Keizer fungeert als leenheer voor zijn Hollandse Leenmannen.
Vrijwel onbekend is dat vanuit het kleine Schotse eiland Iona ( ligt in het westen van Schotland in de Hebriden eilandengroep ) heel West-Europa gekerstend werd. Iona is het eerste Schotse eiland wat vanuit Ierland bij goed zicht te zien is en vanuit Ierland kwamen monniken en nonnen als Willebrord, Bonifacitius, Columba, Brigida etc naar Iona en dan verder West-Europa in.
Iona, met een van de oudste Keltische kruizen in Europa :
St. Martin's Cross
Iona was tot ver in de 16e eeuw daarom een heilig eiland waar tot die tijd meer dan 60 Schotse, Ierse en Noorse Koningen werden begraven. Tot op de huidige dag kun je in Schotland de begrafenisroute volgen die toen werd afgelegd, bijvoorbeeld vanuit de oude Schotse hoofdstad Scone.
Graaf Dirk III bouwt bij het huidige Vlaardingen een sterkte en gaat in 1018 tol heffen van Tielse kooplieden, die langs varen op weg naar Engeland.
De keizer stuurt tevergeefs een leger om Dirk III tot de orde te roepen, bewoners van Rotta maken deel uit van Dirk's zegenvierende leger. Uit archieven van het Bisdom Utrecht en de Duitse Keizer komen dan ook de eerste meldingen m.b.t. Rotta.
Een gift aan de kerk van Rotta wordt in 1028 bevestigd door Keizer Carolus en in 1050 door Bisschop Bernoldus van Utrecht.Keizer Koenraad II bevestigt dat de bisschoppen Ansfried en Adelbold van Utrecht o.a. de kerk van Rotta geschonken hebben aan het klooster Hohorst, later de St. Paulus Abdij te Utrecht. In deze overgeleverde akte, daterend uit een tijd waarin het gezag van de Utrechtse kerkvorsten en de hen steunende Duitse koningen in deze streken nog groot was, worden we voor de eerste maal geconfronteerd met het bestaan van 'Rotta'.
Heel recent kunnen we dus over opgravingen naar Rotta nog dit melden:
Recente archeologische vondsten hebben aangetoond dat dit 'Rotta' gesitueerd geweest moet zijn ter plaatse van het latere hof van Weena in de omgeving van het Hofplein. Bij de watervloed van 1164 zou het verloren gegaan zijn; nadat in de tweede helft van de dertiende eeuw nieuwe bedijkingen tot stand gekomen waren herrees de oude nederzetting als 'Rotterdam'.Historische bronnen uit de periode vóór 1000, die betrekking hebben op bewoning in nederzettingen in het Maas-Merwedegebied, zijn helaas vrij summier. Feitelijk zeggen ze weinig meer, dan dat er op verschillende -niet altijd exact te lokaliseren- plaatsen of streken binnen het Maas-Merwedegebied bewoning voorkomt. De alleroudste bronnen (eind 7e /begin 8e eeuw) maken melding van bewoning te Witla, Maasland en Vlaardingen in het westelijk deel van het Maas-Merwedegebied.
In een Utrechtse goederenlijst, opgesteld eind 9e / begin 10e eeuw, worden genoemd nederzettingen in het westelijke Maas-Merwedegebied als Masamuthon (Monster), Holtsele (Naaldwijk) en bij Maasland Suinoverit en Ostburon. Later, rond ca. 1000, blijkt er bewoning te bestaan te Harago (Kethel), Schie en Rotta, en eveneens, meer oostelijk, in de Zwijndrechtse waard en de Lek-IJsselgouw.
De archeologie is dus onmisbaar voor het beantwoorden van de vraag, of er in de periode vóór 1000 een nederzetting aan de monding of de benedenloop van de Rotte heeft bestaan. Het eerste (oudste) historische gegeven in het Rotterdamse betreft immers de inmiddels bekende vermelding van de kerk van Rotta in de schenkingsoorkonden van 3 februari 1028 en 26 juni 1050. De speurtocht naar dit Rotta wordt bemoeilijkt door het gebrek aan bronnen. Noch van de kerk van Rotta, die aan het klooster Hohorst te Amersfoort is geschonken, noch van de nederzetting is in andere geschreven bronnen iets terug te vinden. Lange tijd heeft men Rotta vereenzelvigd met Hillegersberg, vooral omdat het benoemingsrecht van de middeleeuwse kerken van Hillegersberg en van de hiervan afgescheiden -dus jongere- parochies Kralingen, Bleiswijk, Zevenhuizen èn Rotterdam berust bij de St.Paulus Abdij te Utrecht, de opvolger van het klooster Hohorst.
De langs de Rotte gelegen nederzettingen Hillegersberg en Kralingen, evenals Rotterdam zelf en Bleiswijk en Zevenhuizen, blijven tot de Reformatie in kerkelijk opzicht met de Utrechtse St.Paulus Abdij verbonden. De voorganger van deze abdij, het klooster te Hohorst, wordt dus in 1028 door keizer Koenraad II bevestigd in de bezittingen die haar door bisschop Adelbold zijn geschonken. Onder de opgesomde goederen bevindt zich, behalve een gebied in de Zwijndrechtse Waard, ook de kerk van Rotta.
Met dit Rotta wordt dus een nederzetting aan de benedenloop van de Rotte bedoeld die op het moment van de eerste vermelding al geruime tijd bestaat. Vanuit die nederzetting schuift de ontginning langs de Rotte verder landinwaarts op en leidt daar tot nieuwe bewoningskernen, die in tegenstelling tot Rotta niet door 12e eeuwse overstromingen worden getroffen. Eén van die nederzettingen aan de Rotte neemt de kerkelijke functie van het overstroomde Rotta over.
En dat is dus Hillegersberg, dat in de 13e eeuw voor het eerst in de bronnen opduikt, als grafelijk leen.....
In een akte van 3 februari 1028 wordt de kerk van 'Rotta' genoemd. Tot voor enige jaren ging men ervan uit dat Rotta of Rotte een synoniem was voor Hillegersberg. In de dertiende eeuw was dat aantoonbaar juist en tot 1862 toe heette het waterstaatkundig ambacht ter plaatse officieel 'Hillegersberg en Rotteban'. De kerk van Rotterdam, die blijkens een akte van 28 juli 1306 gediend werd door pastoor Diederic, was een dochterkerk van de kerk van Rotte of Hillegersberg.
In 2005 zijn door het door Aad zeer bewonderde Bureau Oudheidkundig Onderzoek van Gemeentewerken Rotterdam BOOR opgravingen verricht op een terrein ten noorden van de St. Laurenskerk, het zog. Ichtusgebied. Op deze plaats liep het zuidelijke gedeelte van de Oppert, mogelijk ook het centrum van Rotta. Tot nu toe zijn wel sporen gevonden van Rotta op de linkeroever van de Rotte, op het Ichtus terrein zal voor het eerst op de rechteroever van de Rotte worden gezocht naar sporen van Rotta.
Enne je gelooft het niet, maar een aantal weken geleden liep Aad langs die kale winderige Ichtus vlakte op weg naar de boekenmarkt en dacht toen, waarom gaan ze hier geen opgravingen doen......
Op deze plek ten noorden van de St. Laurenskerk zullen de opgravingen naar Rotta plaatsvinden, de foto's komen uit dit verhaal:
1880
Weer vijf jaar later heeft ons huis het volgende uitzicht
links nog net een glimp van de St. Laurenskerk
We zijn nu voor ons huis langs naar links gelopen
en staan met onze rug voor het midden van de St. Laurenskerk
Ja, ons huis is al verdwenen, maar rechts is nog steeds de Binnenrotte-met-spoorviadukt
en links de ingang naar de Oppert
.....dit gebouw met de torentjes staat op het huidige Ichtus terrein....
Ging het te snel, doen we nog even een stappie terug, links is toch weer de St. Laurenskerk te zien ???
Aan het begin van de Oppert draaien we ons ook nog maar een keer even om
Op de hogere gronden langs de brede riviermond lagen de oudste nederzettingen: behalve Hillegersberg waren dat Overschie, Kethel en Vlaardingen. Rotterdam zou pas ontstaan zijn na de aanleg van de hoge zeedijk in de tweede helft van de dertiende eeuw op het gebied dat (in 1282) ten westen van de (Binnen)rotte beheerd werd door het op het slot Weena residerende geslacht Bokel en ten oosten van de (Binnen)rotte door het geslacht Voorschoten.
Alleen de Graaf mocht een valk meedragen
op het moment dat de valk van Floris V werd afgenomen,
wist Floris V dat hij gevangen werd genomen
1296
De schildknapen wendden de teugels en reden spoorslags terug naar Utrecht, waar zij het gebeurde vertelden. Inmiddels hadden de edelen hun slachtoffer echter weggevoerd. Voorlopig achtten ze het Muiderslot de veiligste plaats. Spoedig na het gebeurde liep het landvolk te hoop om de graaf te bevrijden. Vissers kruisten op de Zuiderzee om de edelen te beletten over dit water de wijk te nemen. Op deze wijze in het nauw gebracht, besloten zij tot een poging om over land de wijk te nemen. Maar weldra kwamen ze het te hulp gesnelde volk tegen...... Toen, in hun woede en verbittering, brachten zij Floris V om het leven.
Na de moord op graaf Floris V in 1296 werd heer Ghisebecht Bokel, die tot de tegenpartij van de graaf behoord had, van zijn leen (westelijk Rotterdam) vervallen verklaard. De Voorschotens moeten in dezelfde tijd ten gunste van de graaf afstand gedaan hebben van oostelijk Rotterdam (zij bleven in Kralingen), zodat de weg open lag voor stichting van een nieuwe stad op het voormalige grondgebied der Bokels en Voorschotens rond de Rottemond. Het was de Zeeuwse edelman Wolfert van Borselen, voogd van graaf Jan I, die deze stad als bolwerk tegen Schiedam, de veste van zijn tegenpartij - de Avennes - maar wat goed gebruiken kon.
Uit eigenbelang had Floris V zowel steden als het platteland door het verlenen van voorrechten begunstigd. Eén nederzetting verhief hij tot stad, nl. Medemblik.
In 1270 schreef Floris V trouwens ook al een brief aan zijn beminde ende getrouwe vrienden en ingezetenen van Rotterdam, waarin hij een bevestiging geeft van hare vrijheyt van stadsrechten als vanouds die haer van mijn voorvaeders sijn gegeven. Een van de eerste vermeldingen in de geschiedenis van de naam Rotterdam.
Het eerste stadsrecht van Rotterdam dateert van 17 maart 1299, maar ging al weer spoedig te niet, nadat nog in hetzelfde jaar de machthebber Wolfert van Borselen ook het slachtoffer van een moord geworden was.
In Holland en Zeeland is de politieke situatie aan het einde van de dertiende eeuw tumultueus te noemen. Verwikkelingen tussen graaf Floris V en een aantal Hollandse en Utrechtse edelen leiden op 27 juni 1296 tot de moord op de graaf. Zijn zoon Jan, die zich in Engeland bevindt, is nog te jong om te regeren. De neef van graaf Floris, Jan van Avesnes, komt enkele maanden later over uit Henegouwen en stelt orde op zaken. Met behulp van de stad Dordrecht en enkele invloedrijke, meer Vlaams dan Hollands georiënteerde Zeeuwse edelen waaronder Jan van Renesse en Wolfert van Borselen, voorkomt hij dat de Hollandse, anti-grafelijke adel het overwicht krijgt. Het touwtrekken om de macht in de persoon van de jonge graaf begint nu pas goed.
Wanneer Jan van Avesnes druk doende is het graafschap te verdedigen tegen Westfriezen, die nu ook hun kans schoon zien, neemt Jan van Renesse de inmiddels uit Engeland overgekomen graaf Jan onder zijn hoede en versterkt daarmee zijn positie. Jan van Avesnes is machteloos en moet het land verlaten. Jan van Renesses voogdijschap blijkt echter een dekmantel voor snode plannen wanneer korte tijd later uitlekt, dat hij voornemens is graaf Jan te ontvoeren.
Jan van Renesse komt nu zelf ten val en na zijn vertrek is het in 1297 Wolfert van Borselen, die de feitelijke macht in Holland naar zich toe weet te trekken als voogd van graaf Jan.
Het feit, dat de Zeeuwse edelman Wolfert van Borselen de grafelijke macht continueert, wekt natuurlijk de nodige afgunst; vooral bij de Hollandse adelspartij, (mede-) verantwoordelijk voor de moord op Floris V, maar ook bij de aanhangers van de verdreven Jan van Avesnes die in Schiedam en Dordrecht nog steeds over steunpunten beschikt. De onvrede van beide groepen met de bestaande situatie drijft hen naar elkaar toe en bespoedigt zo de ondergang van Wolfert van Borselen. Het is naar aanleiding van een geschil met Dordrecht dat Wolfert van Borselen uiteindelijk op 1 augustus 1299 te Delft wordt vermoord; naar later blijkt door een groep Hollandse Avesnes aanhangers. Jan van Avesnes keert spoorslags terug en neemt het regentschap voor graaf Jan op zich. Wanneer graaf Jan op 10 november van datzelfde jaar overlijdt, wordt Jan van Avesnes de nieuwe graaf Jan II.
In westelijk Rotterdam werden de Bokels in hun bezit hersteld; oostelijk Rotterdam bleef in het directe bezit van de (nieuwe) graaf Jan II uit het Henegouwse Huis, in 1304 opgevolgd door Willem lIl.
Pas na de dood (ca 1334/35) van heer Dirk Bokel, die geen mannelijke nakomelingen had, konden de beide Rotterdamse ambachten blijvend met elkaar verenigd worden, een hereniging die in het stadscharter van 7 juni 1340 door graaf Willem IV bevestigd en bezegeld werd.
Het was hoofdzakelijk Dirk Bokel, die als leenmanpachter optreedt in het gebied ten westen van de Rotte; ten oosten van de Rotte waren leden van het geslacht Van Voorschoten Van Kralingen in het bezit van abdijlenen.
De belangrijkste bezittingen van beide geslachten waren echter de grafelijke lenen waarover men in dit gebied aan weerszijden van de Rotte beschikt. Op welk tijdstip men in het bezit komt van deze goederen blijft onduidelijk; aannemelijk is dat de verwerving van een belangrijk deel van zowel abdij- als grafelijke lenen verband houdt met de situatie ná de overstromingen in de tweede helft van de twaalfde eeuw.
De hierdoor noodzakelijk geworden bedijkings- en ontginningswerkzaamheden zullen ongetwijfeld vooral door de graaf met hulp van vermogende particulieren (of instellingen zoals de St. Adelbert Abdij van Egmond, door de graaf ingeschakeld bij de bedijkingswerkzaamheden in het gebied rond de Schie in de jaren zestig of zeventig van de twaalfde eeuw) zijn uitgevoerd die hiervoor waarschijnlijk een beloning hebben ontvangen in de vorm van lenen.
Duidelijk is in ieder geval, dat de contacten van de Bokels met de grafelijkheid die hun status bevestigen zeer vroeg bestaan. Te midden van aanzienlijken als Willem van Teylingen en Dirk van Altena treft men al in 1200 en 1215 een Dirk Bokel aan als grafelijk getuige; ook in 1226, 1252, 1266 en 1273 worden in vergelijkbare omstandigheden Bokels genoemd, maar het duurt tot de jaren tachtig van de dertiende eeuw voordat door middel van leenlijsten inzicht kan worden verkregen in de omvangrijke bezittingen van de Bokels in het Maas-Merwedegebied in het algemeen en ter plaatse van het latere Rotterdam en omgeving in het bijzonder.
Gijsbrecht Bokel beschikt op dat moment o.m. over verschillende grafelijke lenen, zoals land in Delfland (onder andere bij de Gantel) en in de Riederwaard bij IJsselmonde, inkomsten uit bedegeld te Monster, het ambacht Bleiswijk en tienden, onder andere in een gebied tussen Bleiswijk en Zevenhuizen en tussen Berkel en Zegwaard en bij Rotte.
Van de verder naar het zuiden gelegen lenen is hier vooral dat ambacht daer hi in wonet te scouwene van der utersten sole van Blomartsdike, tusscen die halve Rotte ende dat ambach van Sconerlo utgaende op die Merwede van belang, dat wil zeggen het latere Gijsbrecht Bokelsambacht ten westen van (het midden van) de Rotte.
Ook de nabijgelegen ambachten Bloemersdijk, Bokelsdijk en Cool en Middellant (tussen Bokelsdijk en Schoonderloo) behoren tot de lenen die, eveneens in het gebied ten westen van de Rotte, door de Bokels van de graaf worden gehouden. Een deel van deze goederen kan door aankoop in het bezit van het geslacht Bokel zijn gekomen, maar alleen van de ambachten Bokelsdijk en Bloemersdijk is bekend, dat deze omstreeks het midden van de 13e eeuw ten behoeve van Willem II door die here van Diest zijn verkocht. Met het oog op de positie van de Bokels in die tijd en de latere bezitsverhoudingen in dit gebied is de koper waarschijnlijk een Bokel geweest.....
Ten oosten van de benedenloop van de Rotte kan men spreken van een enigszins vergelijkbare situatie, zij het op kleinere schaal. Hier zijn het vooral leden van het geslacht Van Voorschoten Van Kralingen die voor de St.Paulus Abdij als leenman (-vrouw) optreden. Het eerste bericht daarvan dateert uit 1270, als Magtildis, de dochter van Wigger van Kralingen, de tienden van het Nieuwe land van Kralingen (tussen Oude dijk en Merwede, ten westen van Honingen) van de St.Paulus Abdij in leen ontvangt en een kwart van de tienden pacht die haar vader in het oude land van Kralingen in leen hield.
Ook dit geslacht neemt, net als Bokel, al vroeg een vooraanstaande positie onder de Hollandse edelen in. Ogier van Voorschoten treedt in 1215 -samen met onder andere Dirk Bokel- op als grafelijke getuige. In de jaren veertig en vijftig van de dertiende eeuw bekleedt Hugo van Kralingen de functie van baljuw over Noord- en Zuid-Holland; Egidius van Voorschoten is op dat moment onderbaljuw van Zuid-Holland. De bezittingen van dit geslacht in het gebied van het latere Rotterdam bestaan uit een grafelijk leen ten oosten van de Rotte. Het wordt in het begin van de jaren tachtig van de 13e eeuw omschreven als dat ambochte van Rubroke en van Rotterdam ter halver Rotte van heer Ogier, de zoon van heer Gillis van Voorschoten. In het Bescheit van 1295-1296 noemt men het het ambacht van heer Ogier, de zoon van heer Ogier, dat grenst aan Gijsbrecht Bokelsambacht ten westen van de Rotte.
De beide ambachtslenen samen vormen dus het gebied aan weerszijden van de benedenloop van de Rotte, waarvan het midden, de ambachten strekken zich uit tot de halve Rotte, als de grens tussen beide ambachten fungeert. Het gehele gebied van de nederzetting aan de benedenloop van de Rotte staat dan waarschijnlijk al geruime tijd bekend onder de naam Rotterdam. Deze naam wordt voor het eerst vermeld in de lijst van lenen van graaf Floris V (1281-1284) bij de omschrijving van het ambacht ten oosten van de Rotte en vervolgens in 1295-1296, wanneer het grafelijk eigendom wordt vastgesteld van de uterdijc, dat wil zeggen de buitendijkse gronden gelegen in Ghizebrecht Bokels ambocht, ende Outgiers, heren Outgiers filius te Rotterdam
De historische feiten sedert de tweede helft van de dertiende eeuw behoeven dus niet aangevochten te worden: 1299, 1340 en in zekere zin ook 1328, toen het grafelijke oost-Rotterdam door graaf Willem III begiftigd werd met speciale rechten, zijn mijlpalen in de ontwikkelingsgeschiedenis van de stad, alhoewel.....
Belangrijke grafelijke privileges, volgend op het stadsrecht van 1299 en aan Rotterdam verstrekt in 1328 en 1340, bevestigen én bestendigen de ontwikkeling van ambacht naar stad. In tegenstelling evenwel tot voornoemde rechten, die 'urkundlich belegt' zijn, hebben in het verleden verzinsels rond het ontstaan van de stad Rotterdam en de eerste stadsrechtverlening lange tijd verwarring gezaaid.
Zo is op grond van onbetrouwbare bronnen door wetenschappers in de vijftiende en zestiende eeuw de stichting van Rotterdam toebedacht aan Rother of Rather, Koning der Franken in de eerste eeuw na Christus en volgens de overlevering van Trojaanse herkomst. In 1620 wordt deze fantastische stadsstichting door Willem van Gouthoeve in zijn boek. D'oude chronycke ende historien van Holland terecht naar het rijk der fabelen verwezen. Waarom Van Gouthoeve vervolgens 1270 noemt als het jaar waarin Rotterdam stadsrechten verwerft is niet duidelijk, maar dit feit gaat een geheel eigen leven leiden en blijft daarna opduiken bij andere geschiedschrijvers als Boxhorn, Van den Houven en Scriverius.
Pas in een omstreeks 1670 door Jacob Lois samengestelde geschiedenis van Rotterdam, door Samuel Lois in 1746 gepubliceerd, verschijnt voor de eerste keer een afschrift van het handvest, dat op 11 augustus 1270 door graaf Floris V ter vernieuwing en bevestiging van het stadsrecht aan Rotterdam zou zijn verleend.
Door het ontbreken van het originele charter rijst er bij Van Mieris in 1753 al enige twijfel over de echtheid van het stuk en ruim een eeuw later, in 1868, uit de Rotterdamse historicus Robert Fruin nog hetzelfde vermoeden, wanneer hij over het privilege van Lois schrijft dat het stellig onecht en waarschijnlijk door hem zelf gemaakt is. Inmiddels is vast komen te staan, dat Jacob Lois inderdaad zélf de tekst van het stadsrecht van 1270 heeft opgesteld.
Citaat uit ons Schielandshuis verhaal:
De architekt van het Stadspaleis, het Schielandshuis is hoogstwaarschijnlijk Jacob Lois, die samenwerkte met de uit Brugge afkomstige beeldhouwer Pieter Rijcx. Jacob Lois was niet alleen een welvarende Rotterdammer (lakenkoopman, blauwverver), maar ook verzamelaar van boeken en schilderijen en stadshistoricus en uiteraard hebben we op onze site al wat over het duo Jacob Lois en Pieter Rijcx.
Over de echte grafelijke privileges van 1299, 1328 en 1340 is nog het volgende te melden:
Er wordt in dit verband wel van de drie stadsrechten gesproken, maar alleen de privileges van 1299 en 1340 kunnen als zodanig worden aangeduid; het privilege van 1328 beslist niet, alhoewel de hierin opgesomde voorrechten inzake bestuur en rechtspraak veel overeenkomst vertonen met die in een stadsrecht.
Dit stadsrechtachtige privilege wordt namelijk alleen verstrekt aan het grafelijke ambacht Rotterdam ten oosten van de Rotte. Het ambacht ten westen van de Rotte heeft een andere juridische status: het behoort op dat moment immers tot het bezit dat door Heer Dirk Bokel als zogeheten 'rechtleen' van de graaf wordt gehouden! Omdat voor een rechtleen slechts erfopvolging in mannelijke lijn is toegestaan en Bokel geen zoon, maar wél een dochter heeft, is door hem met toestemming van graaf Willem III (1304-1337) in 1327 een speciale successieregeling getroffen die inhoudt, dat Dirks dochter Agniese hem na zijn dood zal mogen opvolgen in al zijn van de graaf gehouden leengoederen met uitzondering van het gebied ten westen van de Rotte; dit domein, het Bokelsambacht, zal dan aan de grafelijkheid komen......
Op 27 juni 1340, verklaart graaf Willem IV voor de verstrekte stadsrechten van de stad Rotterdam de somma van honderd pond te hebben ontvangen. Een aanzienlijk bedrag, dat in die tijd overeenkomt met ruim drie procent van de totale grafelijke inkomsten op jaarbasis. Voor zover bekend is er alleen bij Amsterdam sprake van een dergelijke afzonderlijke stadsrecht-koopsom, alhoewel de meeste stadsrechten, ook het Rotterdamse van 1340, goed beschouwt een soort koopovereenkomst zijn waarbij de opgesomde stedelijke diensten en verplichtingen kunnen worden opgevat als de prijs, die een stad betaalt voor grafelijke stadsrechtbeoorkonding.
Het Rotterdamse stadsrecht draagt echter door de extra koopsom en het bewijs van betaling daarvan nadrukkelijk het karakter van een transactie tussen stad en graaf. Het structurele geldgebrek van graaf Willem IV zou dus kunnen gelden als motief voor het tegen betaling verlenen van stedelijke privileges aan o.m. Rotterdam....
Zoals reeds besproken, later werd echter de theorie verlaten dat vanuit de parochie Hillegersberg als oorspronkelijk 'Rotta' de parochie Rotterdam gesticht zou zijn. Integendeel: het oude 'Rotta' (van 1028) was nergens anders gesitueerd dan te Rotterdam. Bodemvondsten hebben aangetoond dat reeds in de achtste eeuw sprake was van continue bewoning in de buurt van het huidige Hofplein (Weena). Vóór de grote watervloed van 1164 zou daar waar nu de Nieuwe Maas langs Rotterdam stroomt, een kreek met zij kreken gelopen hebben, van welke er één Rotta heette. Door opstuwing van het water vanuit het westen zou in 1164 de doorgaande waterverbinding tussen Lek en de zee langs Rotterdam ingebroken zijn. Tevoren stroomde het Waalwater zeewaarts langs het Waaltje (Rijsoord) en het Maaswater langs de Binnenbedijkte Maas in de huidige Hoeksche Waard. IJsselmonde, Katendrecht en Pernis lagen tot 1164 op de noordoever.
In 1164 zou het oude Rotta door de watermassa's overspoeld en de bewoning tijdelijk teruggetrokken zijn op de hogere gronden van Hillegersberg, van waaruit ca 1300 de parochie Rotterdam als het ware teruggebracht is naar de locatie, waar eeuwen lang 'Rotta' gelegen had.
In dit verband is het merkwaardig dat de Bokels en Voorschotens ook gegoed waren bezuiden de rivier in IJsselmonde en dat het dekanaat, later de kerkelijke classis Schieland, ook de parochies IJsselmonde, Charlois, Pernis, Hoogvliet, Poortugaal en Rhoon omvatte.
In het stadscharter van 1340 wordt voor het eerst de omvang van de stedelijke jurisdictie omschreven: een denkbeeldige lijn 50 gaarden bezuiden de dijk (Hoogstraat) vanaf de (latere) Oostpoort westwaarts tot aan het Roodezand, vervolgens noordwaarts langs de Delftsevaart en zuidoostwaarts terug naar de Oostpoort. In 1358 werd het gebied nog vergroot met een deel van het ambacht Roodezand, waarin het slot Bulgersteyn.
Citaat uit ons Kastelen van Rotterdam verhaal:Ook werden er nu grachten rondom de stad gegraven: de Oostvest - via het gebogen tracé Goudsesingel of ongeveer ter plaatse van de huidige Mariniersweg - en de Cool vest (Coolsingel ).
Over het z.g. Slot Bulgersteyn is heel wat geschreven. De onderzoekingen ter plaatse, waar zich de fundamenten bevonden, hebben intusschen uitgewezen, dat het hier eerder om een versterkte boerenhofstede ging dan om een slot. In het Gemeentearchief berust een oude prent, waarop Bulgersteyn staat afgebeeld als een tamelijk rank slot met drie groote torens met luchtige spitsen. Het is waarschijnlijk, dat de teekenaar zijn fantasie aan het werk heeft gezet. Dit is trouwens wel meer gebeurd, o.a. met de oude kloosters van Rotterdam.
Twee spekulaties van Slot Bulgersteyn
Wat nu Bulgersteyn aangaat, er werd vroeger wel verondersteld, dat het door het bekende geslacht der Bokels bewoond Is geweest. Ook dit is, naar het schijnt, niet juist. Thans staat echter met zekerheid vast, waar Bulgersteyn precies stond. De opgravingen hebben resten van het gebouw te voorschijn gebracht, gelegen tusschen de voormalige Passage en de Sint Laurensstraat. De landmeter Potter, die in de zestiende eeuw een kaart van Bulgersteyn teekende, is daardoor tegenover talrijke veronderstellingen van anderen in het gelijk gesteld. Zijn gegevens bleken Juist te zijn.
De kaart van Bulgersteyn getekend door Jan Jansz. Potter (1571)
Tussen de stad en de rivier lag de waard, waarvan in 1340 een strook van 50 gaarden (tot Groenendaal-Steiger) aan de stad was toegevoegd, in de jaren tussen 1340 en 1412 gevolgd door de daarvóór liggende nieuw landen - Oost- en Westnieuwland, van elkaar gescheiden door het uitstromende water van de (Binnen)rotte.
De waard oftewel het West-Nieuwland
Graaf Willem VI breidde in 1412 het stedelijk territoir uit met alle water en land tussen de Nieuwlanden en de halve Maas, dus het resterende deel van de waard, voorts met het ambacht Rubroek en met stroken grond van 10 gaarden langs de Schiedamsedijk tot aan de Coolhoek (Vasteland), langs de Rotte tot aan de Kootsekade en langs de Schie tot Overschie. Aan de Oost- en Westvest werd een Zuidvest toegevoegd (tracé Blaak-Nieuwehaven, ter vervanging van het tracé Steiger-Groenen daal).
Jacoba van Beieren op valkenjacht
Rechts te paard haar 4e echtgenoot Frank van Borselen
Toen gravin Jacoba van Beieren in 1426 haar stad Rotterdam te verdedigen had tegen hertog Philips van Bourgondië werd de Oostvest (de oude vest van 1358) noordwaarts verschoven naar het tracé Boschlaan-Warande en de hele stad omwald.
Aan het hof van Philips de Goede (rechts)
oftewel Philips van Bourgondië
Merkwaardig is dat Rotterdam in de vijftiende eeuw naar de bebouwing gerekend te ruim binnen zijn vesten was komen te liggen. Het huizental, de bevolking en de welvaart namen af, zodat men zich genoopt voelde Philips de Schone te verzoeken de stad te mogen verkleinen. Aldus geschiedde. Het verzoek werd in 1504 ingewilligd met als gevolg dat de Oostvest teruggenomen werd van het tracé Boschlaan-Warande (1426) naar het tracé Goudsesingel.Via deze LINK kun je een oude tekst lezen over de intocht van Philips de Schone o.m. in Rotterdam.
Via deze LINK kun je alles vinden over de Stadspoorten van Rotterdam.
Rotterdams oudste stadsmuren, langs de Westvest, dateren uit de tweede helft van de vijftiende eeuw. In het midden van de zestiende eeuw werden muren en poorten gebouwd langs de nieuwe tracé's van Oost- en Zuidvest. De dreiging van de Spanjaarden in de beginjaren van de Opstand was een stimulans om de stad aan de zuidzijde met wallen en bolwerken te versterken, die de plaats moesten innemen van de enige decennia eerder gebouwde muren en torens van het tracé Blaak-Nieuwehaven.
Toen die geslecht waren werden de vesten zelf ingericht tot handelshavens. Zeventien jaar nadat de Zuidervaart met bolwerken aan de uiteinden gegraven was als nieuwe vest (1575), onderging ook deze een metamorfose tot haven ten dienste van de haringvloot (1592 Haringvliet). De plannen tot bouw van een gordel van fortificaties langs de rivier, zoals die ingetekend is in de plattegrond van Henrick Haestens (1599), zijn zelfs nooit uitgevoerd. De geprojecteer de vestingmuur werd uiteindelijk een kademuur (Boompjes) ten dienste van de handel (1615) aan de basis van een voor die tijd ruim havencomplex (Leuvehaven, Wijnhaven en Scheepmakershaven). De ontwikkeling van Rotterdam was in een stroomversnelling terecht gekomen. Het had na het sluiten van het Twaalfjarig Bestand en het verdwijnen van de oorlogsdreiging veel meer behoefte aan havenareaal en kaden dan aan vestingmuren en bastions.
In 1576 verwierf Rotterdam, dat veel gelden voor het begin van de Tachtigjarige Oorlog beschikbaar gesteld had, als tegenprestatie uit de grafelijke domeinen o.a. het baljuws- en schoutsambt van de stad en het baljuws- en dijkgraafsambt van Schieland.
En dat ten gevolge van o.m. de inbeslagname van de kerkgoederen door Lumey (LINK):Lumey komt den 25en Juli in de stad en eischt de kerkschat van St. Laurens, die door goudsmeden getaxeerd wordt op een waarde van ruim 2299 ponden Vlaamsch, tot betaling van zijn krijgsvolk op. Later brengen de burgemeesters dit bedrag in rekening aan de Staten, als voorschot ten behoeve van de gemeene zaak.
Daarna volgde koop van ambachtsheerlijke rechten in verscheidene dorpen van Schieland.
Deze politiek van het verwerven van grote invloed op het platteland rondom de stad werd voortgezet gedurende de zeventiende en achttiende eeuw. Het uitoefenen van ambachtsheerlijke rechten via zogenaamde sterfmannen hield niet in dat de ambachten deel gingen uitmaken van de stedelijke jurisdictie. Tot de stadsheerlijkheden van Schieland behoorden: Benthuizen, Bleiswijk, Hillegersberg en Rotteban, Cool, Kralingen, Moerkapelle en Moordrecht.
Op de linker Maasoever was de stad ambachtsvrouwe van Charlois en Katendrecht.
En natuurlijk ook een verwijzing naar het schitterende verhaal geschreven door Adjunct-Archivaris van Rotterdam Dr. H.C.H. Moquette AD 1910:
Hermine Christine Hélène Moquette is vooral bekend geworden voor ingewijden in de geschiedenis van Rotterdam door haar boek over de straatnamen van Rotterdam en dan natuurlijk de historische achtergronden van allerlei straatnamen van Rotterdam.
Begin jaren '90 heeft het Gemeentearchief Rotterdam ook een boek uitgegeven over de achtergronden van allerlei Rotterdamse straatnamen. Maar i.p.v. dit boek willen we misschien toch iets meer weten over het boek van Hermine Christine Hélène MoquetteRotterdamsche Straatnamen
Geschiedkundig verklaard door
J.M. Droogendijk
met medewerking van
Dr. H.C.H. Moquette
Adjunct Archivaris
Rotterdam 1910
met omslagversiering van Johan Briedé
En dus kun je op onze site dit verhaal vinden met een schitterende samenvatting van de geschiedenis van Rotterdam, geschreven door Mevr. Moquette:
Over de herkomst van straatnamen in Rotterdam (1910)
Dr. H.C.M. Moquette
adjunct-archivaris van Rotterdam
1901 - 1929
Tot slot nog wat prenten:
Uit ons Oppert verhaal:
De Lange Torenstraat heet nu Oppert, en de vooroorlogse Oppert die evenwijdig liep met de Binnenrotte, is niet meer terug te vinden.
De Lange Torenstraat was niet zo oud en deze ontving pas die naam na de demping van de Slikvaart / Slijkvaart in 1852 en 1853.
De Slikvaart / Slijkvaart
de naam zegt het al, het heeft er nooit erg lekker geroken
de onderste prent (schilderij) ontvingen we van Rob van Leeuwen
het betreft een kopie naar een schilderij van Cornelis Springer
Ooit was aan de Slikvaart / Slijkvaart in Rotterdam ook de Bank van Lening gevestigd:
1752
De Bank van Lening van Rotterdam
Aan de Slikvaart / Slijkvaart, de latere Lange Torenstraat
LINK
De Slikvaart / Slijkvaart was oorspronkelijk een van de uitlopers van de Rotte, zoo mooi te zien op deze kaart:
Ook weer zoo'n schitterende kaart van Jan Jansz. Potter (1566)
waarop o.m. de Rotte en de ommuurde stad Rotterdam zijn te zien
links de Rotte en rechts de Maas
het noorden van deze kaart ligt links
1577
rechts het terrein van het voormalige Dominicanenklooster tussen Hoogstraat (erboven) en Achterklooster (eronder)
het Achterklooster werd toen nog Rotte of Kipstraat genoemd...
het gebouw links is het Gasthuis
het noorden ligt onderaan....
ook de Kipstraat was dus een uitloper van de Rotte
zie de kloosterkaart 3 kaarten hierboven
Op onze site hebben we ook nog dit verhaal
De bocht in de Maas en Claes de Vries en Middelland
waaruit we hier alleen dit gedicht en de kaart laten zien:
Wat heeft Rotterdam zoo groot gemaakt?
De bocht, de bocht, de bocht!En natuurlijk hoort bij de bovenstaande kaart ook deze kaart uit dit verhaal:
Wat kunnen we op deze kaart allemaal ontdekken:
- De vangdam in de Maas vanaf de zandplaat Feijenoord, we weten nu de reden...
- Het Zwanegat
- De oude Middeleeuwse Stadsmuur met
- 1: Keizerstoren
- 2: Blauwetoren
- 3: Jan Vetten toren
- De stadsuitbreiding van 1576 met
- a, b en c: de Bolwerken aan de Wijnhaven
- d, e en f: de Bolwerken aan de Nieuwe Haven
- De stadsuitbreiding van 1600 met
- A, B, C, D, E: de Grote Nieuwe Bolwerken rondom het gearceerde gebied rondom de latere Boompjes, nu nog voorzien van Palen i.p.v. Bomen...
Ook voegen we nog deze kaarten toe uit ons Patriotten verhaal:
1784
Rotterdam en omgeving
het origineel was helaas niet echt fraai, dus dan maar even een toelichting:
rechtsonder Cralingen
al dat water boven Cralingen zijn v.o.n.b.:
de Ommoortse Polder
Bos Polder
Agter Rubroek
Het Ambacht
linksboven Ouwerschie met de Zestienhovense Polder
onder Rotterdam het eiland Feijenoord met de vangdam en het Zwanegat
LINK
daaronder IJsselmonde en links daarvan Charlois
en natuurlijk kun je ook Delfshaven ontdekken
In 1700 zag de omgeving van Rotterdam er zo uit:
1700
de Maas heet nog steeds De Merwe
ook is zeer fraai te zien dat Schiedam door verzanding niet meer aan De Merwe ligt
rechts van Schiedam Huis Riviere
nog wat verder naar rechts Starrenburg
daaronder Thuis te Spangen
LINK
Geinteresseerd in een historische rondleiding voor uw eigen groep(je) door Aad 'arcengel' Engelfriet, webmaster van deze grootste Nederlandstalige geschiedenis website, door o.m. een stad of streek in bijv. Nederland, België, Duitsland, Groot-Brittannië, Ierland en/of een historische lezing, publicatie, recensie:
Voor meer vrijblijvende informatie
aad@engelfriet.netWilt U eerst meer weten over Aad Engelfriet:
klik dan HIER
|
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker .... |
Terug naar de top |
---|