(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen) |
Terug naar het Engelfrieten overzicht |
---|
Naar beneden |
---|
Natuurlijk had ook Rotterdam voor 1572 een aantal kloosters, op een klooster meer of minder werd toen ook in Rotterdam niet gekeken. Op onze site hebben we meer dan 30 verhalen waar het woord klooster in voorkomt trouwens, maar een apart verhaal over een klooster in Rotterdam, is er nog niet van gekomen.
Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld klooster en klik op ENTER
De onderstaande citaten komen uit deze verhalen:
- Had Rotterdam één Kasteel of meerdere Kastelen en Kloosters
- Ook de Waalse Kerk van Rotterdam bracht haar graven over naar Crooswijk, met prachtige Middeleeuwse prenten van Rotterdam
Van de kloosters, toenmaals flinke gebouwen, bevinden zich in het gemeentearchief verschillende teekeningen, maar de geleerden willen, dat die vrijwel op fantasie berusten. Er was een Ceciliaklooster, waarover na 1425 echter niets meer verteld wordt.
vermoedelijk een fantasie tekening van het Agnietenklooster
Citaat uit ons Oude Kerken van Rotterdam verhaal:Aan de Botersloot stond het Agnietenklooster. In de Weste Wagenstraat stond het St. Aachteklooster.
In 1608 werd de kapel van het voormalige St. Agnietenklooster aan de Botersloot ingericht voor den eeredienst der Hervormden. Naar het Prinsenhof, waarvan zij deel uitmaakte, werd zij toen Prinsenkerk genoemd.
De Prinsenkerk
Citaat uit dit ons verhaal over Leidens Ontzet:
Tijdens het beleg van Leiden verbleef Willem van Oranje trouwens in Rotterdam, vandaar de naam Prinsenhof, de latere Prinsenkerk
1574
Het Prinsenhof van Rotterdam
waar inderdaad, tijdens het Beleg van Leiden, Willem van Oranje verbleef
Op de Hoogstraat werd het Predikheerenklooster gebouwd, dat een modelklooster moet zijn geweest. Paus Calixtus III heeft uit dat klooster zelfs enkele Predikheeren ofwel Dominicanen naar elders gestuurd, om daar de leiding te nemen bij den bouw en het inrichten van een nieuw convent en er het voorbeeld te geven. De roem van het Rotterdamsche klooster was blijkbaar tot Rome doorgedrongen. Verschillende bewoners hadden overigens te Bologna gestudeerd en dit verklaart eenigszins de overigens opmerkelijke onderscheiding.
vermoedelijk een fantasie tekening van het Predikheerenklooster of Dominicanenklooster
Toen de stad in de vijftiende eeuw herhaaldelijk door de "pestilencie" geteisterd was, hebben er zich ook de z.g. Celliten gevestigd en aldus ontstond het Cellenbroedersklooster, welks bewoners zich in het bijzonder bezig hielden met het verplegen van zieken en het afleggen en begraven der dooden. Ze vervulden dus ten deele de functie van begrafenisondernemers. De Celliten waren geen priesters.
Van de vrouwenkloosters was dat der Agnieten misschien wel het belangrijkst. De bewoonsters sponnen en weefden en deden soms de burgerij concurrentie aan, waarop de vroedschap dan maatregelen nam. Men beschikt over tal van gegevens omtrent dit klooster en de andere.
In die dagen waren de Rotterdamsche straatjongens al even brutaal als tegenwoordig. In de buurt van het klooster bevond zich het Kaatsveld. Soms klom een aantal spelers op het dak van de zusters en ze lieten zich dan door de andere jongens, die zich in de Pannekoekstraat hadden opgesteld, den bal toespelen. Dat was natuurlijk een aardige afwisseling tegenover het balspel op den beganen grond, maar de zusters beklaagden zich er over en toen werd er een boete op gesteld.
Het klooster was zoo groot, dat de landvoogd er in 1479 edelen en de afgevaardigden der steden "ter dagvaart" ontbood.
De Broodzusters waren vrouwelijke collega's van de Celliten. Ze deden hetzelfde werk, maar mochten er geen betaling voor aannemen, slechts giften. Hen, "die niet en hadden te geven", moesten de zusters "om Godswil" dienen.
In 1417 kreeg Rotterdam naast het "Gasthuys" of ziekenhuis, waar ook de vroedschap geruimen tijd bijeen gekomen is, het Sint Anthonisgasthuis. Daar werden later ook weezen opgenomen. Het stond op de Hoogstraat tegenover de Weste Wagenstraat. De straatnamen Weezenstraat en Weezenbrug moeten er nog aan herinnerd hebben.
Ter plekke van het oude Beursgebouw bevond zich in 1651 achter de Waalsche Kerk, op de grond van Bulgersteyn, een begraafplaats die men naar de nabijgelegen bombazijn weverij het Bombazijn Kerkhof noemde.
Linksboven de St. Laurenskerk het Gasthuis (LINK), daarboven het Bagijnhof
Linksboven de Delftse Poort, ernaast rechts de Hofpoort
LINK
Ook lag er een een begraafplaats bij het in 1378 gestichte Bagijnenhof. Dit was een complex kleine huisjes rondom een binnenhof, met een kapel. Hier woonden vrome vrouwen, die weliswaar geen kloostergelofte hadden afgelegd, maar wel hadden beloofd kuis en eenvoudig te leven.
Het Bagijnhof aan de Slijkvaart en de Cellebroederssteeg omstreeks 1500
Tot hen behoorde zuster Gerberga van Montfoort, die 87 jaar bagijn is geweest. Zij bereikte de uitzonderlijke leeftijd van 123 jaar en 5 maanden en werd in 1497 op deze begraafplaats ter aarde besteld.
Tot de taken van de middeleeuwse kloosterorden behoorde ook het begraven der doden. In de 15e eeuw toen de stad herhaaldelijk geteisterd werd door de pest, vestigden de Celliten zich in Rotterdam. Sinds 1441 hadden ze een eigen klooster aan de Delftsevaart. Behalve aan het verplegen van zieken wijdden de Cellenbroeders zich aan het afleggen en begraven van doden - het zevende werk van barmhartigheid. Vandaar dat ze ook wel grafbroeders werden genoemd
Het Cellenbroeder klooster nabij de Gijsbert Boekelsteeg, thans Broedersteeg, aan de Delftschevaart omstreeks 1530
Waarom leggen we de grens bij 1572, omdat toen Rotterdam de kant van de Opstand tegen Alva koos:
Citaat uit ons verhaal
....een prent van de laatste pastoor van de St. Laurenskerk, Huybert Duyfhuys :
Huybert Duyfhuys
de laatste pastoor van de St. Laurenskerk (1556 - 1572)
over hem hebben we ook nog een apart verhaal, (LINK) want Duyfhuys onderhandelde met Bossu (LINK)
De opvolger van Viering, Romaeus, had de stad verdeeld in vier kwartieren of wijken met elk een wijkmeester, tot wie de gelovigen zich moesten richten, wanneer zij een beroep wilden doen op de priester voor geestelijke bijstand.
De wijkmeester besprak elk verzoek eerst met de missionaris. Eenmaal de plaats en de tijd voor een godsdienstige bijeenkomst bepaald, gaf de missionaris de wijkmeesters dan ieder een lijst van de personen, die zij veilig konden uitnodigen.
De uitnodigingen gebeurden onopvallend en uitsluitend mondeling. Om te voorkomen dat spionnen en verklikkers souden binnendringen, gaf Romaeus voor iedere genodigde ter identificatie een loden balletje met een speciaal merkteken.
Zodra deze balletje nagemaakt werden, koos hij een ander herkenningsteken. Om de bijeenkomsten te beveiligen werden er mensen aangewezen, die de plaats van de bijeenkomst en het huis van de baljuw aan de voor- en achterzijde moesten bewaken. Zodra de stem van de priester buiten te horen was, moest de wacht vóór het huis een eindje verder in de straat lawaai maken om de aandacht af te leiden.
Er werden zelfs een aantal gedragsregels opgesteld, bijvoorbeeld :
- Het is aan te bevelen, dat hij (de priester) regelmatig zijn hoed en kraag verwisselt, en van tijd tot tijd zijn mantel en kraag.
- In de regel moet men niemand, en zeker niet meerdere personen, voor een bijeenkomst uitnodigen, tenzij met medeweten en instemming van de gastheer, dit om reden van onvoorziene onaangenaamheden en nutteloze discussies enz. die anders zouden kunnen ontstaan. Wanneer men ons daags tevoren vraagt waar we de volgende dag bijeenkomen, moeten we, om moeilijkheden te voorkomen, over het algemeen zeggen, dat we dit morgen pas vernemen.
- Ga nooit samen met een bekende katholiek over straat; als er een begeleider nodig is, volg die dan op een afstand.
- Waarschuw de katholieken, dat zij ons in het openbaar geen eerbewijs betonen.
- Berg vóór de mis of de preek geschreven stukken en andere belangrijke zaken weg, zodat de bewoners geen gevaar lopen wanneer mogelijk de orde verstoord wordt.
- Zorg ervoor, dat in het algemeen tijdens de mis twee mannen het huis bewaken, zodat een van hen zo nodig veilig kan gaan waarschuwen bij dreigend gevaar.
- Om bij een inval te kunnen ontkomen, is het nodig, dat het huis een achteruitgang heeft waardoor men zó snel kan ontsnappen, dat degenen die de vluchteling opmerken deze in het geheel niet herkennen.
- In het donker moeten zij die voor het licht zorgen dit alleen in het voorste deel van de kamer laten schijnen, zodat het gelaat (van de priester) niet herkenbaar is.
- Wanneer er gevaar dreigt, kan men beter met de schoenen aan dan op zijn pantoffels celebreren en met zijn hoed, mantel en halsdoek bij de hand.
- Na nachtelijke bijeenkomsten moet de priester aanstonds het huis verlaten, bij voorkeur in gezelschap van minder bekende en verschillend geklede katholieken, even voordat de overigen vertrekken.
In 1632 lukte het zelfs een overtuigd Calvinist, nog wel iemand die lid was van de vroedschap te bekeren, de hele stad sprak erover. Dr. Johan Bontius, zoo heette de man, bleef trouwens gewoon lid van de vroedschap al nam hij niet meer deel aan het gezamenlijke Avondmaal....
Een jaar later moest de missionaris via een dakraam vluchten en kon onderduiken in het huis van de Protestantse buurman....de mis werd toen een tijdje 's nachts opgedragen....
Uit een R.K. Lagere schoolboek uit de jaren '30 dook deze fraaie kaart uit 1360 met tekst en nog een prent op:
Op de kaart kunnen we ook de toenmalige Groote Kerk ontdekken, op het zogenaamde Kerk Eiland.
Uit 1306 is de eerste Pastoor van Rotterdam bekend: Pastoor Dirk
Het allereerste kerkje binnen de oude stadmuren heeft ongetwijfeld in de buurt van het allereerste Stadhuis annex Gasthuis gestaan. Op het Kerkeiland van onze kaart heeft het Stadhuis dus altijd gestaan tot 14 Mei 1940....
De prent die we nog niet hadden uit dat schoolboek, is deze
Het Allebroersklooster langs de Delftse Vaart in de 16e eeuw
Lijkt heel veel op deze prent ???
Het Cellenbroeder klooster nabij de Gijsbert Boekelsteeg, thans Broedersteeg, aan de Delftschevaart omstreeks 1530
Ook op de nu beroemde 3 Schieën kaart kunnen we het Dominicanerklooster in Rotterdam, helemaal linksboven ontdekken:
1512
Delft laat deze, nu beroemde, 3 Schieën kaart maken
als dokument gebruikt voor het proces voor de Hoge Raad van Mechelen
LINK
En natuurlijk moeten we ook niet vergeten deze overbekende prent te laten zien, in heel veel boeken over Rotterdam wordt deze prent getoond, want in het Kloostergebouw werd later de Latijnse School gevestigd, waarover we het ook een keer moeten hebben....
1723
In 1592 werd de Latijnse School ondergebracht in het klooster van de Cellebroeders aan de Wijde Broedersteeg
links de Bagijnenhofstraat
Boven de ingang van de Latijnse School rechts een beeldje van Erasmus (LINK)
De Latijnse School van Rotterdam werd dus al snel de Erasmiaanse School genoemd
hieruit ontstond later het Erasmiaans Gymnasium dat pas in 1884 vanuit dit gebouw verhuisde naar de Coolsingel (LINK)
Het RK Lagere Schoolboekje uit 1932 vertelt aldus het verhaal:
Reeds omstreeks 1379 werd ten Westen van het Kerkeiland een Bagijnhof aangelegd. De Bagijntjes, die daar gingen wonen, betrokken kleine huisjes, die een hofje vormden. In het midden daarvan stond een kapel. De Bagijntjes waren zooveel als onze tegenwoordige wijkzusters, die de zieken in hun huizen komen verplegen. Zij gaven in hun huisjes ook wel onderwijs aan de kleine kinderen. Voor de groote kinderen was een groote school in de Oppert, waar een priester les gaf. Deze school ontwikkelde zich later tot een zoogenaamde Latijnsche school en leeft nu nog voort in het Erasmiaansch Gymnasium.
Bijna twee eeuwen hebben de Bagijntjes in Rotterdam hun stil liefdewerk verricht. De invoering van de Hervormde godsdienst brak dit werk af. In 1576 werden zij, met een pensioentje tot aan hun dood, door het stadsbestuur uit hun huisjes gezet. Over de hof is later de Bagijnenstraat doorgetrokken.
Een echt vrouwenklooster kreeg Rotterdam omstreeks 1405. Toen stichtten een aantal zusters van de derde orde van Sint Franciscus een klooster aan de Botersloot, waar nu de Nieuwe Markt is. Men noemde ze spoedig de Grauwe Zusters naar de kleur van hun habijt. Dit klooster, nederig begonnen, is in de 15de eeuw tot een groote stichting uitgegroeid. Heel het terrein, begrensd door Botersloot, Prinsenstraat, Halstraat, Korte Pannekoekstraat en Kipstraat, werd er door in beslag genomen. Daar stonden verschillende gebouwen: het groote zusterhuis met refter, slaapzaal, ziekenzaal, keukens, spinkamers, weefkamer en zolder, ook de woning van de rector en een apart huis voor de moederoverste.
De kapel stond op de plaats, waar nu de Gemeente Bibliotheek staat. Verder was er een heele boerderij met stallen voor de koeien, een boomgaard en een moestuin. Ook een bierbrouwerij mocht niet ontbreken, want bier was toen de algemeene drank. Koffie en thee waren toen nog niet bekend.
Deze zusters waren ijverig werkzaam met spinnen en weven, met melken, karnen en bierbrouwen, maar ook in de beoefening der christelijke naastenliefde. Dagelijks spijzigden zij de hongerigen, die zich aanmeldden, en er waren zelfs een paar van hen speciaal belast met het bezoeken van armen en zieken in hun huizen. Deze zusters noemden de burgers de broodzusters.
Ook dit klooster is door de Hervorming ten onder gegaan. De gebouwen en terreinen werden in 1572 door de stad aan de zusters ontnomen. Zij zelf mochten nog tot 1593 in een van de gebouwen blijven wonen, maar geen novicen meer aannemen. De weinige grauwe zusters, die in 1593 nog leefden, werden toen met een pensioen uit dit huis gezet. Een paar van hen zijn gaan samenwonen.
Deze hoog-bejaarde vrouwen bleven, zooveel zij konden, trouw aan hun kloosterlijk leven.
In de eerste jaren van de 17de eeuw verleenden zij enkele malen gastvrijheid aan priesters, die in stilte de H. Mis kwamen opdragen.
Behalve dit grauwe-zustersklooster had Rotterdam nog twee groote vrouwenkloosters: één van Carmelitessen en één van Augustinessen.
Waar de Carmelitessen woonden, kun je nog gemakkelijk vinden. Aan de Westzijde van de Goudsche Wagenstraat staat een groot en oud gebouw: het Protestantse Weeshuis. Boven de hoofdingang zie je twee aardige groote beelden: een weesjongen en een weesmeisje, die samen een groot vlak schijnen vast te houden, net een groot vel papier. Op dat vlak staat een gedicht te lezen, dat betrekking heeft op de bestemming van het huis. Aan de Zuidkant van dit Weeshuis nu loopt een smalle steeg, die de naam Karnemelksteeg draagt. Die naam is een verbastering van Carmelitessensteeg.
Het Carmelitessenklooster is in 1442 gesticht en het heeft spoedig een groote bloei bereikt. De kloostergebouwen met tuinen liepen van de Stadsvest (Goudsche Singel) tot aan de Kipstraat toe. Maar in de zestiende eeuw is de bloei afgenomen. Met heel veel kloosters was dit toen het geval. Dikwijls waren de bewoners daarvan zelf de schuld. Sommige kloosters waren door schenkingen van liefdadige menschen heel rijk geworden en van deze bezittingen konden ze onbekrompen bestaan. Daardoor drong er een verkeerde geest tot hen door. Er ging soms weelde heerschen; tucht en gebed werden verwaarloosd.
Er was nog een ander vraagstuk mee gemoeid. De steden, nauw omsloten door hun wallen, groeiden in bevolking en het kon voorkomen, dat enkele kloosters zulke groote stukken van het stadsgebied in bezit gekregen hadden, dat de stad geen ruimte genoeg vond voor het stichten van nieuwe gebouwen.
Zooiets was waarschijnlijk ook te Rotterdam het geval. Tenminste reeds in 1536 wilde de vroedschap het CarmeIitessenklooster overnemen om er een pestziekenhuis in te vestigen. Dit is niet doorgegaan, maar in 1556 werd het gebouw toch aan de stad overgedragen. Er woonden nog maar 12 zusters in. Dezen kregen vrije woning op het Bagijnhof. Het klooster werd tot pesthuis ingericht. In 1563 brandde het af bij een hevige brand, die toen in het Oosten der stad ongeveer 200 huizen verwoestte en daaronder tal van groote gebouwen, zooals deOostpoort, de Goudsche Poort en het groote Dominicanerklooster op de Hoogstraat. Het pesthuis is weer opgebouwd, maar werd in 1598 in gebruik genomen als Protestants Weeshuis.
Het Augustinessenklooster was in 1459 gesticht op eert terrein, dat nu ongeveer begrensd wordt door Coolsingel; Hofstraat, Westewagenstraat en Leeuwenstraat. Midden op dit terrein staat nu de Leeuwenstraatsche kerk.
De Augustinessen droegen een wit habijt en werden "de witte zusters" genoemd. Zij behoorden tot de groote klooster familie van Windesheim.
De kloosters, die daartoe, behoorden, muntten uit door hun strenge tucht. Ook dit klooster begon in de zestiende eeuw in verval te raken. De milddadigheid der burgerij nam sterk af en in hun eigen onderhoud konden de zusters niet voldoende voorzien. Daarom verkochten zij achtereenvolgens groote stukken van hun terrein.
In 1572, toen Rotterdam de Spaanse zijde verliet en de Hervorming invoerde, werd ook dit klooster door de stad aan de zusters ontnomen. Het werd van 1576 tot 1598 als Protestants Weeshuis gebruikt en daarna afgebroken.
Over de kloostergrond werden straten aangelegd, die met gewone huizen bebouwd werden.
Het is wel treffend, dat in een van die huizen een paar tientallen jaren later een nederige schuilkerk opgericht werd, waar weer in stilte de H. Mis kon worden opgedragen.
Behalve het Bagijnhof en de drie vrouwenkloosters bezat het middeleeuwsche Rotterdam twee mannenkloosters: dat der CeHebroers en dat der Dominicanen.
Het Cellebroersklooster werd in 1441 gevestigd in de Wijde Broederssteeg. Deze steeg heet dan ook naar hen.
De Cellebroers waren leekebroeders; ze telden geen priesters onder hun leden; een vreemde priester woonde als rector bij hen in. Zij volgden, net als de grauwe zusters van de Botersloot, de derde regel van Sint Franciscus. Later zijn ze toegetreden tot de Windesheimsche kloosterfamilie en namen ze de regel van Sint Augustinus aan.
Zij wijdden zich aan de verpleging van zieken en het begraven van doden. Vooral de pest, die ons land in de 15de en 16de eeuw herhaaldelijk bezocht, deed in alle steden de behoefte ontstaan aan moedige mannen, die hun eigen leven wilden wagen om de lijders aan deze verschrikkelijke ziekte te verplegen. De Rotterdamsche burgerij heeft deze heldhaftige mannen zeker graag zien komen en zij heeft van hun ijver ook ruim schoots geprofiteerd.
Ook hier zien wij echter in het midden der zestiende eeuw het verval komen. Reeds vóór de groote omwenteling van 1572 was het Cellebroersklooster ten gronde gegaan. Het gebouw werd later door de stad ingericht tot Latijnsche school of gymnasium. Deze school is er tot 1884 toe in gevestigd gebleven; toen is ze naar het tegenwoordige gebouw op de Coolsingel verhuisd. In 1890 is het oude Cellebroersklooster afgebroken.
Het klooster der paters Dominicanen of Predikbroeders werd in 1444 gesticht aan het Oosteinde van de Hoogstraat. De straat, die daarachter loopt, heet nog Achterklooster. De kloostertuin strekte zich uit tot de Goudsche Singel.
Het Rotterdamse Dominicanerklooster was een van de beroemdste en grootste kloosters der orde in Nederland. De Rotterdammers waren trots op hun paters en daar hadden ze reden voor. In de zestiende eeuw, toen in veel kloosters helaas een verkeerde geest doordrong en de tucht en het gebed verslapten, zoodat tal van kloosterlingen een slecht voorbeeld gaven aan de burgers, maakte het Rotterdamse Dominicanerklooster een mooie uitzondering.
Onder zijn bewoners telde het groote geleerden, die al predikend heel Europa doortrokken of beroepen werden tot professoraten aan beroemde hoogescholen. Het had een rijke bibliotheek en strenge studie en gebed wisselden er elkaar af.
De groote brand van Rotterdam in 1563 was voor dit klooster een ramp. Het ging geheel in de vlammen op. Eerst in 1565 werd het herbouwd, maar van de pracht, die het oude gebouw vertoonde, was geen spoor meer. De burgers van Rotterdam waren zelf te zwaar door de ramp getroffen om royaal te zijn met giften. Bovendien was een groot deel der burgerij meer en meer vervreemd van het oude geloof.
Maar hopend op betere tijden, zijn de paters weer met moed begonnen. Die betere tijd is echter niet gekomen. In 1572 werd hun streng verboden de Katholieke eredienst uit te oefenen en in 1576 werden zij uit hun huis gezet. Aan elk van hen werd voor het leven een jaargeld toegekend.
De overlevering verhaalt, dat sommige paters zich toen op een boerderij aan de Beukelsdijk hebben gevestigd en in stilte soms de stad binnenkwamen om zieken te bedienen en ergens de H. Mis op te dragen. Een van deze moedige priesters, pater Pieter Oudziers, werd in 1583 door de schout betrapt, terwijl hij in het geheim de H. Mis opdroeg. Hij werd levenslang verbannen en zijn jaargeld werd ingetrokken.
Uit een andere bron, Hazewinkel, nog dit:
Van de mannenkloosters is dat van de Dominicanen of Predikheeren ongetwijfeld het belangrijkst. Volgens de overlevering is het in 1404 gesticht; de oud-schepen Jan Dirixsone zou toen een huis en erf in de Lombardstraat bij de Kalverstraat ten zuiden van der poirten wech geschonken hebben aan de terminarii van der Jacopijner oirden, die binnen Rotterdam die worde Godts bij tijden prediken sullen, dus ten behoeve van een z.g. termijnhuis voor rondreizende priesters van de orde van St. Dominicus.
In 1408 stond er een kapel (de latere St. Sebastiaanskapel) op de hoek van Lombardstraat en Meent.
De Kalverstraat, die in de schenkingsacte genoemd wordt, is niet de straat, die tegenwoordig nog dien naam draagt (want deze is eerst in 1583 ontstaan), maar moet de latere Meent zijn en der poirten wech de straat, die naar den Oppert (Nieuw-Poort) leidt.
In 1467 staan de Haagsche Predikheeren hun rechten op deze kapel aan de stad af. Twintig jaar vroeger, in 1444, zijn de Predikheeren begonnen met den bouw van een groot klooster in het Oostvierendeel, aan de noordzijde van de Hoogstraat, dat aan de H. Drievuldigheid gewijd is. Men heeft wel verondersteld, dat het kloosterterrein zich vóór 1489 uitstrekte van de Hoogstraat tot aan de Lange Warande, welke naam afgeleid zou zijn van een door de monniken aangelegde wandelplaats; maar deze opvatting is onjuist, omdat die laan oorspronkelijk, dus vóór de inkrimping van het stadsgebied in 1489, een gedeelte van de vest was en pas in het begin van de 18e eeuw onder dien naam voorkomt. Wel strekte de tuin van het klooster zich uit tot aan de oude vest, dus tot den tegenwoordigen Goudsesingel.
Als de monniken er in 1449 hun intrek in nemen, is het grootsch opgezette gebouw nog niet voltooid; in 1453 richt het stadsbestuur zich tot tweemaal toe tot den bisschop van Salzburg om van dezen de noodige middelen te krijgen voor den verderen bouw. Of de bisschop op dit verzoek ingegaan is, staat niet vast; wel, dat ten slotte toch de noodige fondsen worden gevonden tot het afbouwen van het ruime gebouwencomplex.
De accommodatie is er zoo goed, dat er meermalen een generaal kapittel wordt gehouden van de z.g. Hollandse Congregatie (in 1464 gesticht en in 1515 ontbonden), waartoe alle kloosters van die orde uit Noord-Europa behooren. Het Rotterdamsche klooster kan dan ook als model dienen, niet alleen naar het uiterlijk, maar ook ten aanzien van de tucht; de eerste bewoners hebben hun noviciaat te Bologna doorgemaakt en vandaar de strenge opvatting van kloosterdiscipline meegebracht, die een deel van de Predikheerenkloosters in Italië, de z.g. Congregatie van Lombardije, kenmerkt.
En paus Calixtus weet in 1455, getroffen door de roep van heiligheid, verkwikt door de weldadige geur der deugd en gesticht door het voorbeeldig levensgedrag van onze beminde zonen, de broeders van het klooster dezer orde te Rotterdam, niet beter te doen dan eenige Rotterdamsche broeders naar het hertogdom Kleef te sturen, om te Kalkar een van denzelfden geest doortrokken klooster te stichten.
Niettegenstaande dezen uiterlijken voorspoed klagen de prior en het gemeene convent voortdurend over geldzorgen.
1473
Intocht van Karel de Stoute in Trier
LINK
In 1459 krijgen zij van Karel den Stoute de visserij in het ambacht Pernis in erfpacht; hun armoede is nl. zoo groot, dat zij, ook voor hun dagelijksche behoeften, aangewezen zijn op wat men haer om Godts wille geeft. In 1473 moet op gezag van den generaal der orde het rijke Haarlemsche klooster te hulp komen door schenking van enkele vaste inkomsten aan het Rotterdamsche huis. Bovendien heeft de paus aan de bedelorden toegestaan om zonder vergunning van den pastoor der parochie, leeken op kloostergrond te begraven.
De Rotterdamsche pastoor ondervindt de gevolgen van deze concurrentie aan den lijve en laat dan ook niet na te protesteeren tegen wat hij als inbreuk op zijn rechten beschouwt; in 1473 wordt het conflict bijgelegd door een vergelijk, waarbij het klooster in zijn begrafenisrecht wordt gehandhaafd, maar gehouden is een deel van de aldus verkregen baten aan den pastoor af te staan.
Ook in de 16e eeuw zijn de klachten over armoede niet van de lucht en bij de catastrophe van 1563 wordt met een groot deel van de stad ook het Predikheerenklooster in de as gelegd. Wel wordt het werk van den wederopbouw met kracht ter hand genomen, waartoe de broeders in staat gesteld zijn door verschillende giften, o.a. van Philips II en van het wevers gilde (de sobere wevers zijn milde gevers, zegt het rijmpje), maar de tijden zijn er niet naar om het gebouw in zijn vroegeren luister te herstellen en na de Hervorming verliest het zijn oude bestemming om in 1575 als Gasthuis te worden ingericht.
Het Rotterdamse Gasthuis in 1760
LINK
Het andere mannenklooster is dat van de Celliten of Cellebroeders, dat in 1441 gesticht is op een terrein ten noorden van het Bagijnhof, daarvan gescheiden door de Gijsbrecht Bokel steeg, die later naar de kloosterlingen de Broedersteeg zal heeten. De Cellebroeders wijden zich aan het verplegen van zieken en het afleggen en begraven van dooden. Totale achteruitgang leidt ertoe, dat de stad in 1565 door koop eigenares wordt van de kerk, die God betert nu geheel geruyneert is ende vergaen , met erf en tuin, gelegen aan de Delftsevaart.
Het oude klooster wordt in 1592 ingericht voor Latijnse school en doet behoudens verschillende verbouwingen tot 1884 als zoodanig dienst; de kerk wordt in 1612 voor afbraak verkocht.
Vrouwenkloosters zijn er in de 15e eeuw niet minder dan vier te Rotterdam gesticht, die van St. Agniete, St. Aechte en St. Cecilia en het aan de H. Anna gewijde Carmelitessenconvent.
In 1482 wordt in de Oostwagenstraet tenden die Kipstraet met toestemming van de overheid een Carmelitessenklooster gesticht als nieuwe aanplanting van het Haarlemsche klooster Jeruzalem van die orde; aan een drietal zusters uit dat moederklooster zal den eersten tijd de leiding toevertrouwd worden. In het archief van het Carmelitessenklooster te Frankfort aan de Main berust een brief van 5 Mei 1550, waarin 12 religieuzen van het St. Annaklooster te Rotterdam verklaren, dat zij arme oude maechden zijn, seer onmachtich om yet te mogen winnen, die geen goeden ter werelt en hebben daer zij off leven mogen noch oick en weten te gecrijgen overmits de crancke devotie diemen God betert huyden sdaechs dragende is totter religie". Zij vragen daarom hun overste, den provinciaal van de Carmelietenorde, verlof, in te mogen gaan op het voorstel van het stadsbestuur, dat zich tegen overname van de kloostergebouwen bereid verklaard heeft, haar een geschikte verblijfplaats aan te wijzen en ieder van haar bovendien met een lijfrente van 16 carolusguldens te begiftigen.
In 1550 verhuizen de 12 overgebleven zusters werkelijk naar het Bagijnhof, waar zij voortaan van hun lijfrenten moeten zien rond te komen; de stad komt bij deze transactie in het bezit van het kloosterterrein aan de Goudsewagenstraat met zijn opstal, benevens alle ornamenten van misgewaad, ciborie, kelcken, casuifelen etc.
6 Jaar later besluit de Vroedschap een pestilenciehuys te maken in Sint Anna susterhuys, misschien ter vervanging van een vroeger voorkomend sieckhuys aan de Vest bij Pompenburg. Dat Pesthuis wordt bij den grooten brand van 1563 vernield en daarna weer opgebouwd. In 1598 wordt het als Weeshuis in gebruik genomen.
Van de overige drie vrouwenkloosters is dat van St. Agniete het voornaamste. Aan de Gravenstraat (Botersloot O.Z., ter plaatse waar nu de Nieuwemarkt is) bouwen vóór 1405 enkele devote maechden ende weduwen, die zich susteren van penitencien noemen, een huis, waartoe zij door giften van weldadige vrienden in staat gesteld zijn.
In 1408 worden zij officieel door de stadsregeering erkend en met enkele voorrechten begiftigd. Deze zusters van penitentie behooren tot de half geestelijke, half wereldlijke derde orde van St. Franciscus, die naar haar kleeding ook wel grauwe zusters genoemd worden; zijn zijn gebonden door de gelofte van armoede, maar kunnen in de maatschappij blijven verkeeren.
Het Rotterdamsche huis behoort tot de Congregatie van het Utrechtsche kapittel, dat in 1439 70 kloosters van tertiarissen, alle in het Utrechtsche diocees gelegen, omvat. In 1415 komt het voor het eerst voor onder den naam convent der susteren van Sinte Agnieten.
De stichting van het zusterhuis binnen de stadsmuren is de overheid niet onwelkom; het blijkt uit de verschillende voorrechten als vrijdom van stedelijke belasting en accijnzen, die de zusters toegekend worden, op voorwaarde, dat zij narenstelijke ende trouwelijke over ons ende voer die ghemeen stede mogen bidden. Maar als een bezwaar voelt de magistraat het, dat de nonnetjes, straatarm als hun regel voorschrijft, uitsluitend op publieke liefdadigheid aangewezen zijn, zoodat er, opdat die stede te min last daer of hebben sal, het voorschrift aan vastgeknoopt wordt, dat zij als de andere poorters zelf hun brood moeten verdienen mit ambochte of mit neringe. Maar aan den anderen kant dient ervoor gewaakt te worden, dat zij de burgerij geen deloyale concurrentie aandoen; daarom volgt later de bepaling, dat de zusters met niet meer dan 11 getouwen mogen arbeiden en alleen overdag, evenals de gildebroeders.
Ter onderscheiding van deze grauwe zusters worden de nonnen van het St. Aechteklooster witte zusters genoemd. Zij volgen den regel van St. Augustinus, maar behooren niet tot de Congregatie van Sion, ofschoon zij zijn toevertrouwd aan de zorgen van den prior van het Dordtsche klooster Eemsteyn, een van de voornaamste van het Windesheimsche kapittel.
Omstreeks 1459 vestigen zij zich aan de Westewagenstraat en in 1460 krijgen zij van de stedelijke regeering dezelfde voorrechten als vroeger de grauwe zusters ten deel zijn gevallen. De kapel staat ongeveer op dezelfde plaats, waar later de pastorie van de Rosaliakerk zal komen en het kloosterterrein strekt zich uit tot de stadsvest.
Evenmin als de andere Rotterdamsche kloosters gaat het 't St. Aechteconvent voor den wind. In 1562 krijgt het volmacht, om een deel van zijn bezittingen te gelde te maken en in de volgende jaren worden groote stukken van het kloosterterrein eigendom van den stadssecretaris Matthijs Barck. Kort daarop zien mater en conventualen zich genoodzaakt er den prior van Eemsteyn op te wijzen, hoe dat zij, haer jaerlijxe ontfanck te luttel zijnde, geen huys sonder kommer en mochten houden en hem te verzoeken hun landerijen in Bloemersdijk te mogen verkoopen. De Hervorming maakt ook aan het kwijnend bestaan van dit convent een einde. Het klooster en het susterenvelt worden grootendeels aan de Gereformeerde kerk afgestaan, terwijl de kapel en het huis ten noorden daarvan tot Weeshuis worden ingericht.
Van het laatste vrouwenklooster is niet meer dan de naam bekend. In 1425 scheldt hertog Philips van Bourgondië de besloten susteren van Sinte Cecilien te Rotterdam een jaarlijksche rente van twee nobelen kwijt, aangezien zij door den binnenlandse oorlog groote schade hebben geleden en daardoor buiten staat zijn dat bedrag op te brengen. Het Ceciliaconvent schijnt deze slag niet te boven gekomen te zijn, want na 1425 komt het nergens meer voor, ook niet in de lijst van de verponding van 1514, die de drie andere vrouwenkloosters wel opsomt.
Niet tot de kloosters mag gerekend worden een Onser Vrouwe Huysgen int West Nuwelant, dat in een 15de eeuwse keur van Schieland voorkomt. Vermoedelijk moet hier gedacht worden aan een aan de H. Maagd gewijd kapelletje.
Ook deze samenvatting mag in dit verhaal over de Kloosters van Rotterdam niet ontbreken:
In het veertiende-eeuwse Rotterdam schitteren kloosters door afwezigheid. Slechts het Begijnhof, de oudste religieuze gemeenschap in Rotterdam, korte tijd vóór 1379 opgericht, vormt -enigszins- een uitzondering. Het is een instelling voor alleenstaande vrouwen, die als kloosterzusters leven.
De eerste echte kloosters in Rotterdam worden pas in het begin van de vijftiende eeuw te Rotterdam gesticht; het aantal breidt zich in die eeuw uit tot in totaal vijf kloostergemeenschappen, te weten het Agnietenklooster van Rotterdam (vóór 1405 aan de Botersloot), het Cellebroederklooster van Rotterdam (ca. 1441 langs de Delftse Vaart), het Dominicanenklooster van Rotterdam (vanaf ca. 1450 aan het Oosteinde van de Hoogstraat), het St. Aechteklooster van Rotterdam (ca. 1459 aan de Westewagenstraat) en het Carmelitessenklooster van Rotterdam (1482, aan de Goudsewagenstraat).
De Agnieten- en Dominicanengemeenschappen van Rotterdam zijn het oudst. Het klooster der Dominicanen aan het Oosteinde is overigens hun tweede onderkomen; al in 1404 vinden de Dominicanen of Predikheren onderdak in een huis met kapel (de latere St. Sebastiaanskapel) aan de Lombardstraat, aan de kloosterlingen van Rotterdam geschonken door een particulier.
Tot slot gaan we nog meer prenten van een Klooster uit Rotterdam toevoegen, we beginnen met deze kaart uit dit verhaal:
1577
rechts het terrein van het voormalige Dominicanenklooster tussen Hoogstraat (erboven) en Achterklooster (eronder)
het Achterklooster werd toen nog Rotte of Kipstraat genoemd...
het gebouw links is het Gasthuis
het noorden ligt onderaan....
ook de Kipstraat was dus een uitloper van de Rotte
1710
Achterklooster
hier heeft Kaat Mossel gewoond: LINK
1830
Achterklooster
In de verte Molen de Noord op het Oostplein
rechts de achtergevel van de Oosterkerk en het Oudemannenhuis
Uit ons Stadspoorten van Rotterdam verhaal:Uit ons Oude Kerken van Rotterdam verhaal en Oudemannenhuis verhaal:
Zoo'n 223 jaar later, in 1795, werden de Fransen hier feestelijk onthaald :
De Oostpoort op 21 Januari 1795
rechts Molen de Noord, verbrand op 28 Juli 1954
rechts nog een glimp van de Goudvest
De Oosterkerk omstreeks 1850
De Oosterkerk vlak voor de afbraak in 1933
De Oosterkerk aan de Hoogstraat, in 1933 nog tegenover het City Theater, gebouwd door Persoons in de jaren 1680 - 1681 voor dfl 70.000,=. Vanaf december 1933 wordt de kerk afgebroken, het orgel en een gedeelte van de inventaris wordt overgebracht naar de nieuwe Prinsenkerk aan de Schepenstraat in Blijdorp.
Rechts van de Oosterkerk het voormalige Oudemannenhuis uit 1720. De kroonlijst en het klokkentorentje werden aangebracht in 1856.
Heel duidelijk is dus ook op deze beide prenten het Rotterdamse Oudemannenhuis te zien, op de volgende prent kijken we er recht op zelfs :
Het Oude Mannehuis in 1800
Witte Zusteren of St. Aachtenklooster aan de Westewagenstraat
1550
Achterzijde St. Aechte of Witte Zusterklooster aan de Westewagenstraat
1450
St. Caecilia of Besloten Zusteren Klooster
op de hoek van de Kipstraat gezien vanaf de Kaasmarkt
Dezelfde plek in 1807:
1807
Melkmarkt en op de achtergrond voor de St. Laurenskerk, de Boerenvismarkt
Links de Stadswaag naast de achterzijde van het Stadhuis
LINK
1550
Cellebroeders Klooster (rechts) aan de Delftsevaart
Gebouwd in 1444
Dominicanen Klooster
1563
Onze Lieve Vrouwen Klooster
West-Nieuwland
1570
Het voormalige Predikheren Klooster
van de zijde der Vest te zien
1570
De achterkant van het Predikheren Klooster
aan de Hoogstraat
Nog een citaat uit ons Weeshuis van Rotterdam verhaal:Helaas (?) heeft Rotterdam nu niet zoveel kloosters meer..., maar voor 1572 had Rotterdam, net als alle andere steden heel veel kloosters, voor elck wat wils, zullen we maar zeggen.
Nadat de Rotterdamsche weezen eertijds reeds enkele malen van verblijf verwisseld waren, betrokken zij - 106 in getal - in April 1598 een groot gebouw aan de Goudschewagenstraat, dat als nonnenklooster der Karmelitessen was gesticht en later als Pesthuis werd gebruikt.
Nog een citaat uit dit verhaal:Oh ja, op de plaats van dat bruggetje linksboven ons ex-klooster, komt later de huidige Meentbrug richting Minerva gebouw. Die toren links is natuurlijk het stadhuis van Rotterdam.
Vanaf de St. Laurenskerk kijken we op het (halve) dak van de Bank van Lening en daarvoor staat ook een heel interessant gebouw. Oorspronkelijk maakte dit gebouw deel uit van het Cellebroedersklooster waarin van 1581 - 1884 de Latijnse School was gevestigd. In 1884 verhuist naar het Erasmiaans Gymnasium gebouw aan de Coolsingel.
En natuurlijk moeten we ook niet vergeten deze overbekende prent te laten zien, in heel veel boeken over Rotterdam wordt deze prent getoond, want in het Kloostergebouw werd later de Latijnse School gevestigd, waarover we het ook een keer moeten hebben....
1723
In 1592 werd de Latijnse School ondergebracht in het klooster van de Cellebroeders aan de Wijde Broedersteeg
links de Bagijnenhofstraat
Boven de ingang van de Latijnse School rechts een beeldje van Erasmus (LINK)
De Latijnse School van Rotterdam werd dus al snel de Erasmiaanse School genoemd
hieruit ontstond later het Erasmiaans Gymnasium dat pas in 1884 vanuit dit gebouw verhuisde naar de Coolsingel (LINK)
We ontvingen deze zeer gewaardeerde bijdrage van Ger van Dam, meer verhalen van Ger van Dam kun je vinden via deze LINK
KERKEN EN KLOOSTERS VAN DE DOMINICANEN IN ROTTERDAM
De rooms-katholieken vormden in deze stad een aanzienlijke minderheid. Eén van de citykerken in de naoorlogs jaren Het Steiger werd bediend door de Dominicanen. Eerder hadden deze paters al kerkgebouwen in Rotterdam. Pater Wolfs, auteur van enkele boeken over zijn orde in Nederland, bericht daarvan. Ik noteer enkele gegevens ter wille van Rotterdammers die wellicht nog herinneringen hebben aan deze kerken. Ik beperk me waar mogelijk tot datgene wat ouderen nog kunnen hebben gezien. Het meeste van deze historie, vooral de verhalen over de vele paters, moet men zelf maar bij de auteur Wolfs lezen.
De Dominicanen of Predikheren vormen een orde van "bedelbroeders", dus geen monniken in grote gebouwencomplexen wonend en werkend. Net als de Minderbroeders of Franciscanen kwamen zij, telkens met een paar man, in de dertiende eeuw in meerdere Hollandse en Zeeuwse steden. In de vijftiende eeuw bewoonden zij een klooster in de Hoogstraat, dicht bij een oostelijke stadspoort. De stadskaart van Braun en Hogenberg tekent de gebouwen. Tijdens de protestantse hervorming verloren zij hun huis en kapel.
Men bedenke, dat de parochie Rotterdam, die van de Sint Laurentius, door een seculiere pastoor werd bediend. Een seculier of wereldheer is een priester die niet tevens lid van een kloosterorde is. Jezuïeten, franciscanen, dominicanen, augustijnen, carmelieten zijn dat veelal wel. Deze paters opereerden in de tijd dat de katholieken onderdrukt werden als eenlingen, in burgerkleding rondtrekkend. Het eigenaardige van de situatie in Rotterdam is, dat meerdere kerken bediend werden door kloosterlingen of religieuzen. Geleidelijk werden de staties in huizen en schuren vervangen door schuilkerken en dan door grotere godshuizen. Toen werd het mogelijk met enkele broeders samen te wonen in een pastorie of klooster.
In de zeventiende eeuw verbouwden katholieken een herberg aan Het Steiger tot een schuilkerk, een zg. statie en dus geen parochie. Andere kerken stonden aan de Oppert, aan de Leeuwenstraat (met Jezuïeten als bedienaars) en aan de Delftse Vaart. Aan de Houttuin zou er nog een R.K. kerk komen. De Redemptoristen zouden aan de Goudse Rijweg hun kerk bouwen. In de achttiende eeuw was er de scheiding onder de katholieke geestelijkheid, waaraan het ontstaan van de Oud-Katholieke Kerk toe te schrijven is. Tot op de dag van vandaag is er de fraaie oud-katholieke Paradijskerk aan de Nieuwe Binnenweg.
Parochies kwamen er pas enkele jaren na het herstel van het bestuur door bisschoppen in 1853. Een stad werd opgedeeld in een aantal "gemeentes" (eerder een protestants woord) rond een kerkgebouw met bijgebouwen als pastorie, scholen en patronaten. De intense bemoeienis van de geestelijkheid met de roomse gezinnen bracht weer veel cohesie, het gevoel van "Wij Roomschen".
In de negentiende eeuw werd de Steigerse kerk gesloten wegens instortingsgevaar. Er kwam een noodgebouwtje achter het Schielandhuis bij de Binnenwegse Poort. De nieuwe kerk kwam weer aan de Hoogstraat te liggen, kreeg een klassiek front met zuilen en een koepel. Een foto uit 1934 laat een ruim interieur met bovengalerijen zien, volop met bloemen, kaarsen en vaandels opgetuigd. Menige roomse kerk zag er in die jaren zo uit op feestdagen.
De naoorlogse kerk aan Het Steiger zou er zeer sober uitzien. De roomse beeldenstorm van de jaren zestig van de vorige eeuw had veel uit de kerken doen verdwijnen. Na 1880 werd er een hulpkerk gebouwd aan de Oldenbarneveltstraat. Ook deze zou met zovele kerken op 14 mei 1940 verwoest worden. De dominicaner kerk aan de Provenierssingel, dus buiten het centrum dateert van 1904. Hier moet even de naam van "Pastoor Van Apeldoorn" genoemd worden: hij was een vooraanstaand lid van het verzet tegen de bezetters. Ook Blijdorp kreeg een kerk door deze Dominicanen bediend.
Rond de eeuwwisseling kwamen er veel immigranten uit de zuidelijke provincies naar Rotterdam. Het aantal inwoners steeg met 60%. Hoewel zij vaak uit katholieke plaatsen kwamen verloren zij vaak de relaties met familie en kerk. Overigens was een parochie toch voor velen een soort dorp binnen de stad. Wel kwamen de meesten van deze inkomelingen in Rotterdam-Zuid terecht en dus minder in het stadscenturm en bij de paterskerken.
Een detail is nog wel aardig. Paters zijn religieuzen die tevens priester zijn. Eigenlijk droegen zij in het klooster een habijt: de Dominicanen een fraai wit kleed, de Minderbroeders een bruine pij. Maar nog lang hebben zij als missionarissen burgerkleding gedragen en later het zwarte priesterpak of toog, zoals de seculiere priesters die droegen. De mensen in de parochie en stad wisten nauwelijks dat hun pastoor of kapelaan een lid van een religieuze orde was. Maar geleidelijk gingen ook deze paters in de Hollandse steden hun habijt dragen. Toen de emancipatie van de katholieken op gang kwam, kregen vele honderden roomse jongens een aantal voorbeelden te zien. Enkele tientallen jaren hebben zij seminaries en kloosterscholen bevolkt.
In 1954 kwam er de nieuwe Steigerse kerk met pastorie die formeel een stadsklooster was. Het fraaie kloosterhofje sloot direct bij de ruime kerk aan.
Klik hier voor de overige kerk verhalen op onze site |
---|
|
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker .... |
Terug naar de top |
---|