Een e-mail sturen naar Aad? Zijn e-mail adres is aad@engelfriet.net
(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen)
Terug naar  het Engelfrieten overzicht

Naar beneden 

Op zoek naar een klooster in Rotterdam? Vroeger waren er een aantal kloosters

Natuurlijk had ook Rotterdam voor 1572 een aantal kloosters, op een klooster meer of minder werd toen ook in Rotterdam niet gekeken. Op onze site hebben we meer dan 30 verhalen waar het woord klooster in voorkomt trouwens, maar een apart verhaal over een klooster in Rotterdam, is er nog niet van gekomen.

Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld klooster en klik op ENTER

De onderstaande citaten komen uit deze verhalen:




Waarom leggen we de grens bij 1572, omdat toen Rotterdam de kant van de Opstand tegen Alva koos:

Citaat uit ons verhaal


Uit een R.K. Lagere schoolboek uit de jaren '30 dook deze fraaie kaart uit 1360 met tekst en nog een prent op:

kloosterkaart

Op de kaart kunnen we ook de toenmalige Groote Kerk ontdekken, op het zogenaamde Kerk Eiland.

Uit 1306 is de eerste Pastoor van Rotterdam bekend: Pastoor Dirk

Het allereerste kerkje binnen de oude stadmuren heeft ongetwijfeld in de buurt van het allereerste Stadhuis annex Gasthuis gestaan. Op het Kerkeiland van onze kaart heeft het Stadhuis dus altijd gestaan tot 14 Mei 1940....

De prent die we nog niet hadden uit dat schoolboek, is deze

allebroederskloos

Het Allebroersklooster langs de Delftse Vaart in de 16e eeuw

Lijkt heel veel op deze prent ???

cellenbroedersprent

Het Cellenbroeder klooster nabij de Gijsbert Boekelsteeg, thans Broedersteeg, aan de Delftschevaart omstreeks 1530

Ook op de nu beroemde 3 Schieën kaart kunnen we het Dominicanerklooster in Rotterdam, helemaal linksboven ontdekken:

3schieenprent

1512

Delft laat deze, nu beroemde, 3 Schieën kaart maken
als dokument gebruikt voor het proces voor de Hoge Raad van Mechelen

LINK

En natuurlijk moeten we ook niet vergeten deze overbekende prent te laten zien, in heel veel boeken over Rotterdam wordt deze prent getoond, want in het Kloostergebouw werd later de Latijnse School gevestigd, waarover we het ook een keer moeten hebben....

latijnseschool1723

1723

In 1592 werd de Latijnse School ondergebracht in het klooster van de Cellebroeders aan de Wijde Broedersteeg
links de Bagijnenhofstraat

Boven de ingang van de Latijnse School rechts een beeldje van Erasmus (LINK)

De Latijnse School van Rotterdam werd dus al snel de Erasmiaanse School genoemd
hieruit ontstond later het Erasmiaans Gymnasium dat pas in 1884 vanuit dit gebouw verhuisde naar de Coolsingel (LINK)

Het RK Lagere Schoolboekje uit 1932 vertelt aldus het verhaal:

Reeds omstreeks 1379 werd ten Westen van het Kerkeiland een Bagijnhof aangelegd. De Bagijntjes, die daar gingen wonen, betrokken kleine huisjes, die een hofje vormden. In het midden daarvan stond een kapel. De Bagijntjes waren zooveel als onze tegenwoordige wijkzusters, die de zieken in hun huizen komen verplegen. Zij gaven in hun huisjes ook wel onderwijs aan de kleine kinderen. Voor de groote kinderen was een groote school in de Oppert, waar een priester les gaf. Deze school ontwikkelde zich later tot een zoogenaamde Latijnsche school en leeft nu nog voort in het Erasmiaansch Gymnasium.

Bijna twee eeuwen hebben de Bagijntjes in Rotterdam hun stil liefdewerk verricht. De invoering van de Hervormde godsdienst brak dit werk af. In 1576 werden zij, met een pensioentje tot aan hun dood, door het stadsbestuur uit hun huisjes gezet. Over de hof is later de Bagijnenstraat door­getrokken.

Een echt vrouwenklooster kreeg Rotterdam omstreeks 1405. Toen stichtten een aantal zusters van de derde orde van Sint Franciscus een klooster aan de Botersloot, waar nu de Nieuwe Markt is. Men noemde ze spoedig de Grauwe Zus­ters naar de kleur van hun habijt. Dit klooster, nederig be­gonnen, is in de 15de eeuw tot een groote stichting uitge­groeid. Heel het terrein, begrensd door Botersloot, Prin­senstraat, Halstraat, Korte Pannekoekstraat en Kipstraat, werd er door in beslag genomen. Daar stonden verschillende gebouwen: het groote zusterhuis met refter, slaapzaal, ziekenzaal, keukens, spinkamers, weefkamer en zolder, ook de woning van de rector en een apart huis voor de moeder­overste.
De kapel stond op de plaats, waar nu de Gemeente Bibliotheek staat. Verder was er een heele boerderij met stallen voor de koeien, een boomgaard en een moestuin. Ook een bierbrouwerij mocht niet ontbreken, want bier was toen de algemeene drank. Koffie en thee waren toen nog niet bekend.

Deze zusters waren ijverig werkzaam met spinnen en weven, met melken, karnen en bierbrouwen, maar ook in de beoefening der christelijke naastenliefde. Dagelijks spijzig­den zij de hongerigen, die zich aanmeldden, en er waren zelfs een paar van hen speciaal belast met het bezoeken van armen en zieken in hun huizen. Deze zusters noemden de burgers de broodzusters.
Ook dit klooster is door de Hervorming ten onder gegaan. De gebouwen en terreinen werden in 1572 door de stad aan de zusters ontnomen. Zij zelf mochten nog tot 1593 in een van de gebouwen blijven wonen, maar geen novicen meer aannemen. De weinige grauwe zusters, die in 1593 nog leefden, werden toen met een pensioen uit dit huis gezet. Een paar van hen zijn gaan samenwonen.
Deze hoog-be­jaarde vrouwen bleven, zooveel zij konden, trouw aan hun kloosterlijk leven.
In de eerste jaren van de 17de eeuw verleenden zij enkele malen gastvrijheid aan priesters, die in stilte de H. Mis kwamen opdragen.

Behalve dit grauwe-zustersklooster had Rotterdam nog twee groote vrouwenkloosters: één van Carmelitessen en één van Augustinessen.

Waar de Carmelitessen woonden, kun je nog gemakkelijk vinden. Aan de Westzijde van de Goudsche Wagenstraat staat een groot en oud gebouw: het Protestantse Weeshuis. Boven de hoofdingang zie je twee aardige groote beelden: een weesjongen en een weesmeisje, die samen een groot vlak schijnen vast te houden, net een groot vel papier. Op dat vlak staat een gedicht te lezen, dat betrekking heeft op de bestemming van het huis. Aan de Zuidkant van dit Wees­huis nu loopt een smalle steeg, die de naam Karnemelksteeg draagt. Die naam is een verbastering van Carmelitessen­steeg.

Het Carmelitessenklooster is in 1442 gesticht en het heeft spoedig een groote bloei bereikt. De kloostergebouwen met tuinen liepen van de Stadsvest (Goudsche Singel) tot aan de Kipstraat toe. Maar in de zestiende eeuw is de bloei afgenomen. Met heel veel kloosters was dit toen het ge­val. Dikwijls waren de bewoners daarvan zelf de schuld. Sommige kloosters waren door schenkingen van liefdadige menschen heel rijk geworden en van deze bezittingen konden ze onbekrompen bestaan. Daardoor drong er een verkeerde geest tot hen door. Er ging soms weelde heerschen; tucht en gebed werden verwaarloosd.
Er was nog een ander vraagstuk mee gemoeid. De steden, nauw omsloten door hun wallen, groeiden in bevolking en het kon voorkomen, dat enkele kloosters zulke groote stukken van het stadsgebied in bezit gekregen hadden, dat de stad geen ruimte genoeg vond voor het stichten van nieuwe gebouwen.

Zooiets was waarschijnlijk ook te Rotterdam het geval. Tenminste reeds in 1536 wilde de vroedschap het Carme­Iitessenklooster overnemen om er een pestziekenhuis in te vestigen. Dit is niet doorgegaan, maar in 1556 werd het gebouw toch aan de stad overgedragen. Er woonden nog maar 12 zusters in. Dezen kregen vrije woning op het Bagijn­hof. Het klooster werd tot pesthuis ingericht. In 1563 brandde het af bij een hevige brand, die toen in het Oosten der stad ongeveer 200 huizen verwoestte en daaronder tal van groote gebouwen, zooals deOostpoort, de Goudsche Poort en het groote Dominicanerklooster op de Hoogstraat. Het pesthuis is weer opgebouwd, maar werd in 1598 in ge­bruik genomen als Protestants Weeshuis.

Het Augustinessenklooster was in 1459 gesticht op eert terrein, dat nu ongeveer begrensd wordt door Coolsingel; Hofstraat, Westewagenstraat en Leeuwenstraat. Midden op dit terrein staat nu de Leeuwenstraatsche kerk.

De Augustinessen droegen een wit habijt en werden "de witte zusters" genoemd. Zij behoorden tot de groote klooster familie van Windesheim.
De kloosters, die daartoe, behoor­den, muntten uit door hun strenge tucht. Ook dit klooster begon in de zestiende eeuw in verval te raken. De mildda­digheid der burgerij nam sterk af en in hun eigen onderhoud konden de zusters niet voldoende voorzien. Daarom ver­kochten zij achtereenvolgens groote stukken van hun terrein.
In 1572, toen Rotterdam de Spaanse zijde verliet en de Hervorming invoerde, werd ook dit klooster door de stad aan de zusters ontnomen. Het werd van 1576 tot 1598 als Protestants Weeshuis gebruikt en daarna afgebroken.
Over de kloostergrond werden straten aangelegd, die met ge­wone huizen bebouwd werden.

Het is wel treffend, dat in een van die huizen een paar tientallen jaren later een ne­derige schuilkerk opgericht werd, waar weer in stilte de H. Mis kon worden opgedragen.

Behalve het Bagijnhof en de drie vrouwenkloosters bezat het middeleeuwsche Rotterdam twee mannenkloosters: dat der CeHebroers en dat der Dominicanen.

Het Cellebroersklooster werd in 1441 gevestigd in de Wijde Broederssteeg. Deze steeg heet dan ook naar hen.

De Cellebroers waren leekebroeders; ze telden geen priesters onder hun leden; een vreemde priester woonde als rector bij hen in. Zij volgden, net als de grauwe zusters van de Botersloot, de derde regel van Sint Franciscus. Later zijn ze toegetreden tot de Windesheimsche kloosterfamilie en namen ze de regel van Sint Augustinus aan.
Zij wijdden zich aan de verpleging van zieken en het begraven van doden. Vooral de pest, die ons land in de 15de en 16de eeuw herhaaldelijk bezocht, deed in alle steden de behoefte ontstaan aan moedige mannen, die hun eigen leven wilden wagen om de lijders aan deze verschrikkelijke ziekte te verplegen. De Rotterdamsche burgerij heeft deze heldhaftige mannen zeker graag zien komen en zij heeft van hun ijver ook ruim­ schoots geprofiteerd.

Ook hier zien wij echter in het midden der zestiende eeuw het verval komen. Reeds vóór de groote omwenteling van 1572 was het Cellebroersklooster ten gronde gegaan. Het gebouw werd later door de stad ingericht tot Latijnsche school of gymnasium. Deze school is er tot 1884 toe in gevestigd gebleven; toen is ze naar het tegenwoordige ge­bouw op de Coolsingel verhuisd. In 1890 is het oude Celle­broersklooster afgebroken.

Het klooster der paters Dominicanen of Predikbroeders werd in 1444 gesticht aan het Oosteinde van de Hoogstraat. De straat, die daarachter loopt, heet nog Achterklooster. De kloostertuin strekte zich uit tot de Goudsche Singel.

Het Rotterdamse Dominicanerklooster was een van de beroemdste en grootste kloosters der orde in Nederland. De Rotterdammers waren trots op hun paters en daar hadden ze reden voor. In de zestiende eeuw, toen in veel kloosters helaas een verkeerde geest doordrong en de tucht en het gebed verslapten, zoodat tal van kloosterlingen een slecht voorbeeld gaven aan de burgers, maakte het Rotterdamse Dominicanerklooster een mooie uitzondering.
Onder zijn bewoners telde het groote geleerden, die al predikend heel Europa doortrokken of beroepen werden tot professoraten aan beroemde hoogescholen. Het had een rijke bibliotheek en strenge studie en gebed wisselden er elkaar af.

De groote brand van Rotterdam in 1563 was voor dit klooster een ramp. Het ging geheel in de vlammen op. Eerst in 1565 werd het herbouwd, maar van de pracht, die het oude ge­bouw vertoonde, was geen spoor meer. De burgers van Rotterdam waren zelf te zwaar door de ramp getroffen om royaal te zijn met giften. Bovendien was een groot deel der burgerij meer en meer vervreemd van het oude geloof.

Maar hopend op betere tijden, zijn de paters weer met moed begonnen. Die betere tijd is echter niet gekomen. In 1572 werd hun streng verboden de Katholieke eredienst uit te oefenen en in 1576 werden zij uit hun huis gezet. Aan elk van hen werd voor het leven een jaargeld toegekend.

De overlevering verhaalt, dat sommige paters zich toen op een boerderij aan de Beukelsdijk hebben gevestigd en in stilte soms de stad binnenkwamen om zieken te bedienen en ergens de H. Mis op te dragen. Een van deze moedige priesters, pater Pieter Oudziers, werd in 1583 door de schout betrapt, terwijl hij in het geheim de H. Mis opdroeg. Hij werd levenslang verbannen en zijn jaargeld werd inge­trokken.

Uit een andere bron, Hazewinkel, nog dit:

Van de mannenkloosters is dat van de Dominicanen of Predikheeren ongetwijfeld het belangrijkst. Volgens de overlevering is het in 1404 gesticht; de oud-schepen Jan Dirixsone zou toen een huis en erf in de Lombardstraat bij de Kalverstraat ten zuiden van der poirten wech geschonken hebben aan de terminarii van der Jacopijner oirden, die binnen Rotterdam die worde Godts bij tijden prediken sullen, dus ten behoeve van een z.g. termijnhuis voor rondreizende priesters van de orde van St. Dominicus.

In 1408 stond er een kapel (de latere St. Sebastiaanskapel) op de hoek van Lombardstraat en Meent.

De Kalverstraat, die in de schenkingsacte genoemd wordt, is niet de straat, die tegenwoordig nog dien naam draagt (want deze is eerst in 1583 ontstaan), maar moet de latere Meent zijn en der poirten wech de straat, die naar den Oppert (Nieuw-Poort) leidt.

In 1467 staan de Haagsche Predikheeren hun rechten op deze kapel aan de stad af. Twintig jaar vroeger, in 1444, zijn de Predikheeren begonnen met den bouw van een groot klooster in het Oostvierendeel, aan de noordzijde van de Hoogstraat, dat aan de H. Drievuldigheid gewijd is. Men heeft wel verondersteld, dat het kloosterterrein zich vóór 1489 uitstrekte van de Hoogstraat tot aan de Lange Warande, welke naam afgeleid zou zijn van een door de monniken aangelegde wandelplaats; maar deze opvatting is onjuist, omdat die laan oorspronkelijk, dus vóór de inkrimping van het stadsgebied in 1489, een gedeelte van de vest was en pas in het begin van de 18e eeuw onder dien naam voorkomt. Wel strekte de tuin van het klooster zich uit tot aan de oude vest, dus tot den tegenwoordigen Goudsesingel.

Als de monniken er in 1449 hun intrek in nemen, is het grootsch opge­zette gebouw nog niet voltooid; in 1453 richt het stadsbestuur zich tot tweemaal toe tot den bisschop van Salzburg om van dezen de noodige middelen te krijgen voor den verderen bouw. Of de bisschop op dit verzoek ingegaan is, staat niet vast; wel, dat ten slotte toch de noodige fondsen worden gevonden tot het afbouwen van het ruime gebouwencomplex.
De accommodatie is er zoo goed, dat er meermalen een generaal kapittel wordt gehouden van de z.g. Hollandse Congregatie (in 1464 gesticht en in 1515 ontbonden), waartoe alle kloosters van die orde uit Noord-Europa behooren. Het Rotterdamsche klooster kan dan ook als model dienen, niet alleen naar het uiterlijk, maar ook ten aanzien van de tucht; de eerste bewoners hebben hun noviciaat te Bologna doorgemaakt en vandaar de strenge opvatting van kloosterdiscipline meegebracht, die een deel van de Predik­heerenkloosters in Italië, de z.g. Congregatie van Lombardije, kenmerkt.
En paus Calixtus weet in 1455, getroffen door de roep van heiligheid, verkwikt door de weldadige geur der deugd en gesticht door het voorbeeldig levensgedrag van onze beminde zonen, de broeders van het klooster dezer orde te Rotterdam, niet beter te doen dan eenige Rotterdamsche broeders naar het hertogdom Kleef te sturen, om te Kalkar een van denzelfden geest doortrokken klooster te stichten.

Niettegenstaande dezen uiterlijken voorspoed klagen de prior en het gemeene convent voortdurend over geldzorgen.

karekstoutrier

1473

Intocht van Karel de Stoute in Trier

LINK

In 1459 krijgen zij van Karel den Stoute de visserij in het ambacht Pernis in erfpacht; hun armoede is nl. zoo groot, dat zij, ook voor hun dagelijksche behoeften, aangewezen zijn op wat men haer om Godts wille geeft. In 1473 moet op gezag van den generaal der orde het rijke Haarlemsche klooster te hulp komen door schenking van enkele vaste inkomsten aan het Rotterdamsche huis. Bovendien heeft de paus aan de bedelorden toegestaan om zonder vergunning van den pastoor der parochie, leeken op kloostergrond te begraven.
De Rotterdamsche pastoor ondervindt de gevolgen van deze concurrentie aan den lijve en laat dan ook niet na te protesteeren tegen wat hij als inbreuk op zijn rechten beschouwt; in 1473 wordt het conflict bijgelegd door een vergelijk, waarbij het klooster in zijn begrafenisrecht wordt gehandhaafd, maar gehouden is een deel van de aldus verkregen baten aan den pastoor af te staan.

Ook in de 16e eeuw zijn de klachten over armoede niet van de lucht en bij de catastrophe van 1563 wordt met een groot deel van de stad ook het Predikheerenklooster in de as gelegd. Wel wordt het werk van den wederopbouw met kracht ter hand ge­nomen, waartoe de broeders in staat gesteld zijn door verschillende giften, o.a. van Philips II en van het wevers gilde (de sobere wevers zijn milde gevers, zegt het rijmpje), maar de tijden zijn er niet naar om het gebouw in zijn vroegeren luister te herstellen en na de Hervorming verliest het zijn oude bestemming om in 1575 als Gasthuis te worden ingericht.

gasthuis1760hoogstraat

Het Rotterdamse Gasthuis in 1760

LINK

Het andere mannenklooster is dat van de Celliten of Cellebroeders, dat in 1441 gesticht is op een terrein ten noorden van het Bagijnhof, daarvan gescheiden door de Gijsbrecht Bokel steeg, die later naar de kloosterlingen de Broedersteeg zal heeten. De Cellebroeders wijden zich aan het verplegen van zieken en het afleggen en begraven van dooden. Totale achteruitgang leidt ertoe, dat de stad in 1565 door koop eigenares wordt van de kerk, die God betert nu geheel geruyneert is ende vergaen , met erf en tuin, gelegen aan de Delftsevaart.
Het oude klooster wordt in 1592 ingericht voor Latijnse school en doet behoudens verschillende verbouwingen tot 1884 als zoodanig dienst; de kerk wordt in 1612 voor afbraak verkocht.

Vrouwenkloosters zijn er in de 15e eeuw niet minder dan vier te Rotterdam ge­sticht, die van St. Agniete, St. Aechte en St. Cecilia en het aan de H. Anna gewijde Carmelitessenconvent.

In 1482 wordt in de Oostwagenstraet tenden die Kipstraet met toestemming van de overheid een Carmelitessenklooster gesticht als nieuwe aanplanting van het Haarlemsche klooster Jeruzalem van die orde; aan een drietal zusters uit dat moederklooster zal den eersten tijd de leiding toevertrouwd worden. In het archief van het Carmelitessenklooster te Frankfort aan de Main berust een brief van 5 Mei 1550, waarin 12 religieuzen van het St. Annaklooster te Rotterdam verklaren, dat zij arme oude maechden zijn, seer onmachtich om yet te mogen winnen, die geen goeden ter werelt en hebben daer zij off leven mogen noch oick en weten te gecrijgen overmits de crancke devotie diemen God betert huyden sdaechs dragende is totter religie". Zij vragen daarom hun overste, den provinciaal van de Carme­lietenorde, verlof, in te mogen gaan op het voorstel van het stadsbestuur, dat zich tegen overname van de kloostergebouwen bereid verklaard heeft, haar een geschikte verblijfplaats aan te wijzen en ieder van haar bovendien met een lijfrente van 16 carolusguldens te begiftigen.

In 1550 verhuizen de 12 overgebleven zusters werkelijk naar het Bagijnhof, waar zij voortaan van hun lijfrenten moeten zien rond te komen; de stad komt bij deze transactie in het bezit van het kloosterterrein aan de Goudsewagenstraat met zijn opstal, benevens alle ornamenten van misgewaad, ciborie, kelcken, ca­suifelen etc.

6 Jaar later besluit de Vroedschap een pestilenciehuys te maken in Sint Anna susterhuys, misschien ter vervanging van een vroeger voorkomend sieckhuys aan de Vest bij Pompenburg. Dat Pesthuis wordt bij den grooten brand van 1563 vernield en daarna weer opgebouwd. In 1598 wordt het als Weeshuis in gebruik genomen.

Van de overige drie vrouwenkloosters is dat van St. Agniete het voornaamste. Aan de Gravenstraat (Botersloot O.Z., ter plaatse waar nu de Nieuwemarkt is) bouwen vóór 1405 enkele devote maechden ende weduwen, die zich susteren van penitencien noemen, een huis, waartoe zij door giften van weldadige vrienden in staat gesteld zijn.
In 1408 worden zij officieel door de stadsregeering erkend en met enkele voorrechten begiftigd. Deze zusters van penitentie behooren tot de half geestelijke, half wereldlijke derde orde van St. Franciscus, die naar haar kleeding ook wel grauwe zusters genoemd worden; zijn zijn gebonden door de gelofte van armoede, maar kunnen in de maatschappij blijven verkeeren.
Het Rotterdamsche huis behoort tot de Congregatie van het Utrechtsche kapittel, dat in 1439 70 kloosters van tertiarissen, alle in het Utrechtsche diocees gelegen, omvat. In 1415 komt het voor het eerst voor onder den naam convent der susteren van Sinte Agnieten.

De stichting van het zusterhuis binnen de stadsmuren is de overheid niet onwelkom; het blijkt uit de verschillende voorrechten als vrijdom van stede­lijke belasting en accijnzen, die de zusters toegekend worden, op voorwaarde, dat zij narenstelijke ende trouwelijke over ons ende voer die ghemeen stede mogen bidden. Maar als een bezwaar voelt de magistraat het, dat de nonnetjes, straatarm als hun regel voorschrijft, uitsluitend op publieke liefdadigheid aangewezen zijn, zoodat er, opdat die stede te min last daer of hebben sal, het voorschrift aan vastgeknoopt wordt, dat zij als de andere poorters zelf hun brood moeten verdienen mit ambochte of mit neringe. Maar aan den anderen kant dient ervoor gewaakt te worden, dat zij de burgerij geen deloyale concurrentie aandoen; daarom volgt later de bepaling, dat de zusters met niet meer dan 11 getouwen mogen arbeiden en alleen overdag, evenals de gildebroeders.

Ter onderscheiding van deze grauwe zusters worden de nonnen van het St. Aech­teklooster witte zusters genoemd. Zij volgen den regel van St. Augustinus, maar behooren niet tot de Congregatie van Sion, ofschoon zij zijn toevertrouwd aan de zorgen van den prior van het Dordtsche klooster Eemsteyn, een van de voornaamste van het Windesheimsche kapittel.
Omstreeks 1459 vestigen zij zich aan de Weste­wagenstraat en in 1460 krijgen zij van de stedelijke regeering dezelfde voorrechten als vroeger de grauwe zusters ten deel zijn gevallen. De kapel staat ongeveer op dezelfde plaats, waar later de pastorie van de Rosaliakerk zal komen en het klooster­terrein strekt zich uit tot de stadsvest.

Evenmin als de andere Rotterdamsche kloosters gaat het 't St. Aechteconvent voor den wind. In 1562 krijgt het volmacht, om een deel van zijn bezittingen te gelde te maken en in de volgende jaren worden groote stukken van het klooster­terrein eigendom van den stadssecretaris Matthijs Barck. Kort daarop zien mater en conventualen zich genoodzaakt er den prior van Eemsteyn op te wijzen, hoe dat zij, haer jaerlijxe ontfanck te luttel zijnde, geen huys sonder kommer en mochten houden en hem te verzoeken hun landerijen in Bloemersdijk te mogen verkoopen. De Hervorming maakt ook aan het kwijnend bestaan van dit convent een einde. Het klooster en het susterenvelt worden grootendeels aan de Gereformeerde kerk afgestaan, terwijl de kapel en het huis ten noorden daarvan tot Weeshuis worden ingericht.

Van het laatste vrouwenklooster is niet meer dan de naam bekend. In 1425 scheldt hertog Philips van Bourgondië de besloten susteren van Sinte Cecilien te Rotter­dam een jaarlijksche rente van twee nobelen kwijt, aangezien zij door den binnenlandse oorlog groote schade hebben geleden en daardoor buiten staat zijn dat bedrag op te brengen. Het Ceciliaconvent schijnt deze slag niet te boven gekomen te zijn, want na 1425 komt het nergens meer voor, ook niet in de lijst van de ver­ponding van 1514, die de drie andere vrouwenkloosters wel opsomt.

Niet tot de kloosters mag gerekend worden een Onser Vrouwe Huysgen int West Nuwelant, dat in een 15de eeuwse keur van Schieland voorkomt. Ver­moedelijk moet hier gedacht worden aan een aan de H. Maagd gewijd kapelletje.

Ook deze samenvatting mag in dit verhaal over de Kloosters van Rotterdam niet ontbreken:

In het veertiende-eeuwse Rotterdam schitteren kloosters door afwezigheid. Slechts het Begijnhof, de oudste religieuze gemeenschap in Rotterdam, korte tijd vóór 1379 opgericht, vormt -enigszins- een uitzondering. Het is een in­stelling voor alleenstaande vrouwen, die als kloosterzusters leven.

De eerste echte kloosters in Rotterdam worden pas in het begin van de vijftiende eeuw te Rotterdam gesticht; het aantal breidt zich in die eeuw uit tot in totaal vijf kloostergemeenschappen, te weten het Agnietenklooster van Rotterdam (vóór 1405 aan de Botersloot), het Cellebroederklooster van Rotterdam (ca. 1441 langs de Delftse Vaart), het Dominicanenklooster van Rotterdam (vanaf ca. 1450 aan het Oosteinde van de Hoogstraat), het St. Aechteklooster van Rotterdam (ca. 1459 aan de Westewagenstraat) en het Carmelites­senklooster van Rotterdam (1482, aan de Goudsewagenstraat).

De Agnieten- en Dominica­nengemeenschappen van Rotterdam zijn het oudst. Het klooster der Dominicanen aan het Oosteinde is overigens hun tweede onderkomen; al in 1404 vinden de Domi­nicanen of Predikheren onderdak in een huis met kapel (de latere St. Sebasti­aanskapel) aan de Lombardstraat, aan de kloosterlingen van Rotterdam geschonken door een particulier.


Tot slot gaan we nog meer prenten van een Klooster uit Rotterdam toevoegen, we beginnen met deze kaart uit dit verhaal:

kaartrdamrotte2

1577

rechts het terrein van het voormalige Dominicanenklooster tussen Hoogstraat (erboven) en Achterklooster (eronder)

het Achterklooster werd toen nog Rotte of Kipstraat genoemd...

het gebouw links is het Gasthuis

het noorden ligt onderaan....

ook de Kipstraat was dus een uitloper van de Rotte

achterklooster1710

1710

Achterklooster

hier heeft Kaat Mossel gewoond: LINK

achterklooster1830

1830

Achterklooster

In de verte Molen de Noord op het Oostplein

rechts de achtergevel van de Oosterkerk en het Oudemannenhuis

Uit ons Stadspoorten van Rotterdam verhaal:

Uit ons Oude Kerken van Rotterdam verhaal en Oudemannenhuis verhaal:

wittezusterkaart

Witte Zusteren of St. Aachtenklooster aan de Westewagenstraat

aechtewitzust1550

1550

Achterzijde St. Aechte of Witte Zusterklooster aan de Westewagenstraat

caeciliakloost

1450

St. Caecilia of Besloten Zusteren Klooster
op de hoek van de Kipstraat gezien vanaf de Kaasmarkt

Dezelfde plek in 1807:

boerenvismarkt1807

1807

Melkmarkt en op de achtergrond voor de St. Laurenskerk, de Boerenvismarkt

Links de Stadswaag naast de achterzijde van het Stadhuis

LINK

cellebroerdelfsevaart1550

1550

Cellebroeders Klooster (rechts) aan de Delftsevaart

dominicanenkloos

Gebouwd in 1444

Dominicanen Klooster

onzelievevrouwenklosterwestnieuw1563

1563

Onze Lieve Vrouwen Klooster
West-Nieuwland

predikhachter

1570

Het voormalige Predikheren Klooster
van de zijde der Vest te zien

predikhoogstr

1570

De achterkant van het Predikheren Klooster
aan de Hoogstraat

Nog een citaat uit ons Weeshuis van Rotterdam verhaal:

Helaas (?) heeft Rotterdam nu niet zoveel kloosters meer..., maar voor 1572 had Rotterdam, net als alle andere steden heel veel kloosters, voor elck wat wils, zullen we maar zeggen.

Nog een citaat uit dit verhaal:

bankvanleningdak

Oh ja, op de plaats van dat bruggetje linksboven ons ex-klooster, komt later de huidige Meentbrug richting Minerva gebouw. Die toren links is natuurlijk het stadhuis van Rotterdam.




We ontvingen deze zeer gewaardeerde bijdrage van Ger van Dam, meer verhalen van Ger van Dam kun je vinden via deze LINK

KERKEN EN KLOOSTERS VAN DE DOMINICANEN IN ROTTERDAM

De rooms-katholieken vormden in deze stad een aanzienlijke minderheid. Eén van de citykerken in de naoorlogs jaren Het Steiger werd bediend door de Dominicanen. Eerder hadden deze paters al kerkgebouwen in Rotterdam. Pater Wolfs, auteur van enkele boeken over zijn orde in Nederland, bericht daarvan. Ik noteer enkele gegevens ter wille van Rotterdammers die wellicht nog herinneringen hebben aan deze kerken. Ik beperk me waar mogelijk tot datgene wat ouderen nog kunnen hebben gezien. Het meeste van deze historie, vooral de verhalen over de vele paters, moet men zelf maar bij de auteur Wolfs lezen.

De Dominicanen of Predikheren vormen een orde van "bedelbroeders", dus geen monniken in grote gebouwencomplexen wonend en werkend. Net als de Minderbroeders of Franciscanen kwamen zij, telkens met een paar man, in de dertiende eeuw in meerdere Hollandse en Zeeuwse steden. In de vijftiende eeuw bewoonden zij een klooster in de Hoogstraat, dicht bij een oostelijke stadspoort. De stadskaart van Braun en Hogenberg tekent de gebouwen. Tijdens de protestantse hervorming verloren zij hun huis en kapel.

Men bedenke, dat de parochie Rotterdam, die van de Sint Laurentius, door een seculiere pastoor werd bediend. Een seculier of wereldheer is een priester die niet tevens lid van een kloosterorde is. Jezuïeten, franciscanen, dominicanen, augustijnen, carmelieten zijn dat veelal wel. Deze paters opereerden in de tijd dat de katholieken onderdrukt werden als eenlingen, in burgerkleding rondtrekkend. Het eigenaardige van de situatie in Rotterdam is, dat meerdere kerken bediend werden door kloosterlingen of religieuzen. Geleidelijk werden de staties in huizen en schuren vervangen door schuilkerken en dan door grotere godshuizen. Toen werd het mogelijk met enkele broeders samen te wonen in een pastorie of klooster.

In de zeventiende eeuw verbouwden katholieken een herberg aan Het Steiger tot een schuilkerk, een zg. statie en dus geen parochie. Andere kerken stonden aan de Oppert, aan de Leeuwenstraat (met Jezuïeten als bedienaars) en aan de Delftse Vaart. Aan de Houttuin zou er nog een R.K. kerk komen. De Redemptoristen zouden aan de Goudse Rijweg hun kerk bouwen. In de achttiende eeuw was er de scheiding onder de katholieke geestelijkheid, waaraan het ontstaan van de Oud-Katholieke Kerk toe te schrijven is. Tot op de dag van vandaag is er de fraaie oud-katholieke Paradijskerk aan de Nieuwe Binnenweg.

Parochies kwamen er pas enkele jaren na het herstel van het bestuur door bisschoppen in 1853. Een stad werd opgedeeld in een aantal "gemeentes" (eerder een protestants woord) rond een kerkgebouw met bijgebouwen als pastorie, scholen en patronaten. De intense bemoeienis van de geestelijkheid met de roomse gezinnen bracht weer veel cohesie, het gevoel van "Wij Roomschen".

In de negentiende eeuw werd de Steigerse kerk gesloten wegens instortingsgevaar. Er kwam een noodgebouwtje achter het Schielandhuis bij de Binnenwegse Poort. De nieuwe kerk kwam weer aan de Hoogstraat te liggen, kreeg een klassiek front met zuilen en een koepel. Een foto uit 1934 laat een ruim interieur met bovengalerijen zien, volop met bloemen, kaarsen en vaandels opgetuigd. Menige roomse kerk zag er in die jaren zo uit op feestdagen.
De naoorlogse kerk aan Het Steiger zou er zeer sober uitzien. De roomse beeldenstorm van de jaren zestig van de vorige eeuw had veel uit de kerken doen verdwijnen. Na 1880 werd er een hulpkerk gebouwd aan de Oldenbarneveltstraat. Ook deze zou met zovele kerken op 14 mei 1940 verwoest worden. De dominicaner kerk aan de Provenierssingel, dus buiten het centrum dateert van 1904. Hier moet even de naam van "Pastoor Van Apeldoorn" genoemd worden: hij was een vooraanstaand lid van het verzet tegen de bezetters. Ook Blijdorp kreeg een kerk door deze Dominicanen bediend.

Rond de eeuwwisseling kwamen er veel immigranten uit de zuidelijke provincies naar Rotterdam. Het aantal inwoners steeg met 60%. Hoewel zij vaak uit katholieke plaatsen kwamen verloren zij vaak de relaties met familie en kerk. Overigens was een parochie toch voor velen een soort dorp binnen de stad. Wel kwamen de meesten van deze inkomelingen in Rotterdam-Zuid terecht en dus minder in het stadscenturm en bij de paterskerken.

Een detail is nog wel aardig. Paters zijn religieuzen die tevens priester zijn. Eigenlijk droegen zij in het klooster een habijt: de Dominicanen een fraai wit kleed, de Minderbroeders een bruine pij. Maar nog lang hebben zij als missionarissen burgerkleding gedragen en later het zwarte priesterpak of toog, zoals de seculiere priesters die droegen. De mensen in de parochie en stad wisten nauwelijks dat hun pastoor of kapelaan een lid van een religieuze orde was. Maar geleidelijk gingen ook deze paters in de Hollandse steden hun habijt dragen. Toen de emancipatie van de katholieken op gang kwam, kregen vele honderden roomse jongens een aantal voorbeelden te zien. Enkele tientallen jaren hebben zij seminaries en kloosterscholen bevolkt.

In 1954 kwam er de nieuwe Steigerse kerk met pastorie die formeel een stadsklooster was. Het fraaie kloosterhofje sloot direct bij de ruime kerk aan.





Klik hier voor de overige kerk verhalen op onze site





Familiewapenklein
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker ....


Terug naar de top





Last update :

6 September 2006