Een e-mail sturen naar Aad? Zijn e-mail adres is aad@engelfriet.net
(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen)
Terug naar  het Engelfrieten overzicht

Naar beneden 

Het Weeshuis en de Wezen van Rotterdam

Aad heeft heel veel gevonden over het Weeshuis en de Wezen van Rotterdam....

We beginnen met wat algemene informatie en gaan dan verder met een prachtige beschrijving van het Weeshuis gebouw en natuurlijk besluiten we met een aantal sfeeropnamen.

Het lied, dat de weezen in 1601 bij gelegenheid van de nieuwjaarscollecte langs de straten zongen, ving aan met de woorden:

Van elders blijkt dat inderdaad veel kinderen van vreemd krijgs- en scheepsvolk in het Weeshuis opgenomen werden. Ongegrond was de klacht: 't getal meert ieder jaar en door 't getal de noot, die we telkens in de verschillende nieuwjaars-zangen tegenkomen, dus zeker niet. Maar de stedelijke en landsregeeringen bleven niet in gebreke de instelling te subsidieeren.

In 1595 b.v. kreeg het gesticht bij octrooi het recht op de erfenissen van kinderen, die in het huis kwamen te overlijden, of die later zonder wettige erfgenamen stierven en bij testament niet over hun vermogen hadden beschikt.

Verder had het Weeshuis een vrij uitgestrekt landbezit waarvan vóór 1596 een gedeelte samen met het
Leprooshuis in eigen beheer verbouwd werd. De samenwerking tusschen beide gestichten strekte zich trouwens nog verder uit: van 1584 tot 1600 hadden ze gezamenlijke regenten en eerst sedert 1601 kwamen Weeshuismeesters en Leprooshuismeesters weer afzonderlijk voor.

Dan waren er nog de talrijke collecten om de kas van het Weeshuis te stijven: op Zon- en feestdagen in de kerk, bij begrafenissen, tweemaal per week langs de huizen (de belbus), op nieuwjaarsdag en sedert 1631 ook met de kermis. Het ontbrak daarbij niet aan de noodige opwekkingen om de burgerij tot offervaardigheid te bewegen.

Den 1sten Januari 1636 werden de ingezetenen op de volgende wijze aan de nooden van het veelhoofdige huisgezin herinnerd:

Tegenover sommige voorrechten stonden contraprestaties. Zoo werd in 1588 besloten, het onderhoud van de trekkade van de Bildersheul tot Overschie ten ten eeuwige dage aan het Weeshuis over te dragen, in ruil waarvoor dit de door de schippers der jaagschuiten verschuldigde recognitiën mocht innen. Dit besluit werd gemotiveerd met de overweging, dat het Weeshuys dezer stede, als met veele kloeke ende jonge personen vervult sijnde, door dezelve Jongeluiden de voorseide reparatie veel proffijtelijcker en beterkoope sal konnen doen maken als deze stede of andere particuliere personen

Voor het tooien van lijken en doodkisten ontvingen de weezen het z.g. rozen-hoedgeld, voor het vegen van de markt bezemgeld; het meten van de peulen, aardappelen, knollen en het zout, het boren van gaten in de boter voor de keuring, het wegen van het vlas, het in- en uitluiden van de leermarkt, het klaarzetten van de kramen en tafels en de bewaking en afdekking van het leer gedurende den nacht, het onderhoud van de banken in de kaas- en hennipwaag en op de korenmarkt waarop de kaas of de zakken geplaatst werden, het afzetten van de beestenmarkt en de levering van het vaatwerk voor de kinnetjesharing, al deze kleine diensten werden door de stad beloond en hun opbrengst werd in de rekeningen verantwoord.

In het jaar 1600 kwamen de regenten op het idee, de weezen in het Weeshuis een tooneelvoorstelling te laten geven en daarvan entree te heffen. De opbrengst beantwoordde toen niet aan de verwachtingen, maar in 1628 vatten zij het plan in gewijzigden vorm weer op, door voor rekening van het Huis voorstellingen te organiseeren. Het Amsterdamsche Weeshuis profiteerde immers ook van de vertooningen, door Samuel Coster in zijn schouwburg tot stichtinge ende vermaeckelijckheyt van een eygelijck gegeven ! Waarom zou ook in Rotterdam deze bron van inkomsten niet kunnen worden aangeboord?

In 1630 gingen regenten zelfs over tot de stichting van een schouwburg, een ,Academie', aan de Glashaven (op de plaats, waar later de Zuiderkerk stond). Vermoedelijk gaf de Rederijkerskamer De Blauwe Acolijen er haar voorstellingen onder directie van Pieter Jansz. Vogelesang; althans tot 1638.
In December van dat jaar opende ze haar voorstellingen in een lokaal aan de Goudschewagenstraat met een vertooning van de Gijsbrecht van Amstel. Het gebouw aan de Glashaven werd twee jaar later verkocht aan de Engelsche Presbyteriaansche gemeente.

Tenslotte waren er nog de verdiensten, die jongens en meisjes door hun werk inbrachten. Regel was, dat de meisjes haar werkzaamheden binnenshuis hadden; zij sponnen er, naaiden voor de burgerij en breiden er netten en later kousen. De jongens lieten zich, als zij den leerplichtigen leeftijd achter den rug hadden, dikwijls aanwerven op haringbuizen of schepen van de Oost- of West-Indische Compagnie; trok het zeemansleven hun niet aan, dan konden zij te werk gesteld worden in de linnenweverij voor hemden en beddelakens, die het Weeshuis er sedert het begin van de 17de eeuw op na hield.

In de jaren dertig werden verstrekkende plannen tot vernieuwing gemaakt. Een ontwerp hiertoe was reeds uitgewerkt. Voor de restauratie had de minister van onderwijs financiële steun toegezegd. En de weesinrichting zou volkomen gemoderniseerd worden. Hiertoe waren inmiddels reeds eerder de eerste stappen gezet.
Zo werd b.v. in 1936 het bekend rood-zwarte uniform voor de meisjes afgeschaft en later het zwarte pakje voor de jongens.

Overigens was het aantal wezen vrij gering. Terwijl er enkele eeuwen geleden tot zeshonderd wezen letterlijk opgeborgen waren, was dit aantal onder de honderd gedaald. Door verschillende maatregelen hoopte men het tot even over de honderd te brengen, zodat een goede exploitatie mogelijk zou zijn.

Die zes honderd kinderen waren er in de zeventiende eeuw, tijdens de Engelse oorlogen, toen blijkbaar vele Rotterdamse zeelieden op de oorlogsvloot vochten en sneuvelden, de zorg voor hun kinderen aan de gemeenschap overlatend, die deze zorg ook naar behoren aanvaardde.

En dan nu een beschrijving van het

Gereformeerd Burgerweeshuis van Rotterdam

aan de Goudschewagenstraat :

Nadat de Rotterdamsche weezen eertijds reeds enkele malen van verblijf verwisseld waren, betrokken zij - 106 in getal - in April 1598 een groot gebouw aan de Goudschewagenstraat, dat als nonnenklooster der Karmelitessen was gesticht en later als Pesthuis werd gebruikt.

Het Gereformeerd (Hervormd) Burgerweeshuis beschikte dan weldra over een gebouwencomplex, gelegen rondom een grooten binnenhof met platanen, linde- en kastanjeboomen beplant.
Na een reeks verbouwingen, zoowel in de 16e- als in de 17e eeuw, werd het oude gedeelte, grenzende aan de Goudschewagenstraat, in de 18e eeuw afgebroken en werd een nieuw Ooster- of voorpand aan de bestaand blijvende gebouwen toegevoegd.
Dit groote, geheel in baksteen uitgevoerde nieuwe gebouw, gelegen aan de Goudschewagenstraat hoek Goudschesingel, was een statig bouwwerk, dat op verzoek van Regenten van het Weeshuis, in 1762-1764 door Ary van Aken, stadsbouwmeester van 1758- 1772, werd ontworpen en uitgevoerd.

De eenvoudige, stemmige voorgevel, die in de smalle Goudschewagenstraat wel wat te pompeus aandeed, was door een groot aantal vensters op harmonieuze wijze ingedeeld en afgesloten door een forsche door triglyphen en consoles versierde houten gevellijst, waarboven het pannendak zich verhief.
Deze gevel bezat echter één krachtig hoofdmotief, dat steeds de aandacht trok, n.l. de monumentale van hardsteen opgetrokken hoofdingang tot het gebouw, voorzien van twee gesmeed ijzeren typische gevellantaarns, zooals in den laat Lodewijk XV-stijl gebruikelijk was.
De rondboogingang, afgesloten door twee zware, hooge voordeuren, was gelegen tusschen breede pilasters, die aan de bovenzijde een kapiteel en aan de onderzijde een basement hadden, dat op hooge plinten rustte, waartusschen de breede stoeptreden lagen.
Een fijne kroonlijst, waarvan het fries eveneens met triglyphen was onderverdeeld, bekroonde het geheel.

De ingang van het Burger Weeshuis

1906

De Goudsewagenstraat

Boven deze kroonlijst waren in de as der pilasters fraaie gebeeldhouwde levensgroote figuren aangebracht, voorstellende een weesjongen en een weesmeisje, die een groote draperie in den vorm van een wapenmantel ophielden, waarop een toepasselijk dichterlijk opschrift voorkwam van Jakob Kortebrant, den bekenden 18en eeuwschen dichter en geschiedschrijver van Rotterdam. Dit opschrift luidde:

Een breede betegelde vestibule achter den hoofdingang voerde door een dergelijken versierden hardsteenen ingang naar den grooten binnenhof. Ook deze rondboogingang was omgeven door pilasters en door een kroonlijst afgedekt. Het fries van deze lijst vermeldde de eerste steenlegging van dit Oosterpand.
Boven de kroonlijst was in een nisvorm een groep allegorische figuren aangebracht, voorstellende de Opvoeding, de Godsvrucht en de Mededeelzaamheid. Boven de middelste zittende figuur stond in het Hebreeuwsch "Jehova" en onder het linker figuur ,,Alpha en Omega", de eerste en laatste letter van het Grieksche alphabet.

Op de achtergevel van het Burger Weeshuis

De nis werd omgeven door een krans van geslachtswapens van Regenten en Regentessen, die tijdens de uitvoering van het bouwwerk het Weeshuis bestuurden.
Het beeldhouwwerk van den 's-Gravenhaagschen beeldhouwer Johannis de Graeff was stellig niet onverdienstelijk. Op het fries van de kroonlijst stond: Den XX van Louwmaand MDCCLXII zijn aan dit gebouw de eerste steenen gelegd door Nics. Henk. van Charante en Katharina Verbrugge.

Alle rond den binnenhof of de binnenplaats gegroepeerde gebouwen die lager en veel ouder waren dan het Oosterpand hadden in den loop der tijden veel veranderingen en verbeteringen ondergaan, noodig om het verblijf van een groot aantal verpleegden mogelijk te maken. Er zijn tijden geweest, dat er meer dan 500 Rotterdamsche weezen in dit Huis opgenomen waren.

Het hoofdgebouw, het Oosterpand, het jongste of nieuwste van het geheele complex, bevatte naast de afzonderlijke woningen van Directeur, Directrice en portier, verschillende werk- en leerlokalen, dienstvertrekken, schoen- en kleermakerswerkplaatsen, kantoor voor Directeur en boekhouder en twee zalen voor Regenten en Regentessen.

Deze twee zalen waren bijzonder smaakvol in Lodewijk XV-stijl behandeld, zij hadden fraaie uit de hand bewerkte stuc-plafonds, groote marmeren schoorsteenmantels met betimmerde schoorsteen-boezems en geschilderde schoorsteenstukken, uitgevoerd door Jan Stolker. Mooie wandbekleedingen in velours en oude meubelen verhoogden de schoonheid van het interieur, een waardig 18e-eeuwsch milieu in deze oude liefdadige instelling.

De ruime mooie binnenplaats, in tweeën ingedeeld als jongens- en meisjesplaats, was omsloten door de in den loop der tijden donker geworden baksteengevels, die met hun roode pannendaken om de met platanen, linde- en kastanjeboomen beplante binnenplaatsen, een zeer stemmig effect maakten.

Boven de keuken ingang van het Burger Weeshuis

De verschillende gevelingangen der plaats werden bekroond door groote gebeeldhouwde gedenksteenen, die versierd waren met cartouches, beeldgroepjes, familiewapens van vroegere Regenten en Regentessen, opschriften, jaartallen omgeven door passend ornament.
Het was in hoofdzaak werk van den beeldhouwer Pieter Rijckz. (1660). die ook het beeldhouwwerk aan het voormalige Museum Boymans uitvoerde. dat gebouwd is naar het ontwerp van Jacob Lois, wiens broeders naam, Samuel Lois, op een der gedenksteenen van de binnenplaats prijkte.

Meer over Rijckz en Lois kun je vinden in dit verhaal over het Grafmonument van Witte de With in de St. Laurenskerk

Deze gedenksteenen, vrij groot in aantal, vormden met het later aangebrachte klokkentorentje - een geschenk van oud-Weezen - en den grooten hoofdingang een interessant, karakteristiek geheel.

Wanneer men op een zomerschen dag die ruime binnenplaatsen betrad en men zag daar de kleintjes zich vermaken, de groote meisjes bezig met naai- of breiwerk of ook wel met lezen; de jongens zich verpoozend van hun dagelijkschen arbeid onder het lommer der groote boomen, dan dacht men zich op een ouderwetsch hofje te bevinden, geheel afgesloten van de buitenwereld.
Men kon niet gelooven, in het hart der drukke stad te zijn, doch men werd getroffen door de stemming van rust en door de vredige sfeer waarin de verpleegden grootendeels hun jeugd doorbrachten.

Niet minder dan bijna drie en een halve eeuw is deze omgeving ongeveer in denzelfden toestand gebleven. De oude rondom de binnenplaatsen gelegen gebouwen bevatten: dagverblijven, leerzalen, slaapzalen, ziekenzalen, wasch- en bad-lokalen, eetzalen, garderobes, keuken, machinekamer en ketelhuis ten dienste der centrale verwarming en voor het drijven der wasscherij, strijkerij en droogzolder. Verder was er een groote kolenbergplaats en enkele dienstvertrekken en woningen voor de suppoosten. De groote, hooge zolders waren sinds lang ontruimd. Jaren en Jaren geleden hadden zij wel eens als slaapzalen gediend.

Het Weeshuis had een tijdlang een eigen school, waar somtijds een vijftig kinderen onderwijs ontvingen. Ook werd er veel werk gemaakt van het zangonderwijs der groote meisjes, want de weezen waren bekend om hun zingen, waarvan men vooral in de Oosterkerk, waar de weezen 's Zondags ter kerke gingen, kon genieten.

De Oosterkerk omstreeks 1850

De Oosterkerk vlak voor de afbraak in 1933

Een flink muziekcorps "Vita-Nova" genaamd, stond onder leiding van den opzichter J. Kloek. Het vormde een tijdlang een aantrekkelijke afleiding.
Bij menig feestje in het Huis heeft het zich goed doen gelden, ook gaf het van tijd tot tijd pleinconcerten en uitvoeringen op de plaats Doele. Vele prijzen werden bij muziek-concerten behaald, dank zij de lessen van den dirigent Kloek.

Het Weeshuis bezat vele merkwaardigheden, o.a. vijf groote regentenborden, waarop de namen en jaartallen van benoeming en weggaan van Regenten en Regentessen, van de vroegste tijden af in fraai krulschrift geschilderd waren.
De borden waren rijk van details, smaakvol met allerlei snijwerk versierd en van familiewapens voorzien. Veelal uitgevoerd in de Lodewijk XVI-stijL waren het bekende meesterstukken.

Het meest waardevolle stuk van het Weeshuis was het oude eikenhouten wandbord gevat in een antieke, donkere lijst. Op dit bord stond in sierlijke Gothische letters in goudkleur op zwarten grond de stichting van het Huis in 1598 in rijm aangegeven. Het bord dateerde uit dien tijd en was dus een zeldzaam bezit.

In origineelen tekst volgt hier het gedicht, waarvan de beginletters van iederen regel de woorden:

De Stat van Rotterdam in hoofdletters

vormen.

De eerste drie Weeshuismeesters, later Regenten genoemd, waren Cornelis Janszoon Puyck, Ysbrant Arentszoon Brouwer en Willem Ghijsbert Gerritszoon Letterhuys. Twee prachige tegeltableaux uit 1722 met bijbelsche voorstellingen, uitgevoerd door den Rotterdamschen tegelbakker J. Aelmis, Regent van het Weeshuis, sierden een ouden schoorsteenboezem in een der jongensslaapzalen.

In de Regenten- en Regentessekamers, hingen verschillende oude schilderijen, portretten van vroegere Regenten en hunne echtgenooten, aardige kijkjes in het gebouw en een groot overzicht van de binnenplaats, benevens ook twee mooi gesneden naambordjes met de namen van de dienstdoende Regenten en Regentessen.

Een zeer correct verzorgd en gerangschikt belangrijk archief was in verschillende kasten opgeborgen en werd dikwijls door verschillende personen geraadpleegd.

Een tiental jaren geleden gingen de weezen nog gekleed in hun oud costuum, dat in den loop der jaren nog wel eens gewijzigd werd.

Een glazen kast met aangekleede poppen in de verschillende klederdrachten stond in een der gangen opgesteld.

De jongens gingen het laatst gekleed in zwart pak met bragoentje van de stadskleuren op den linkerschouder en zwarten hoed of pet al naar den leeftijd, de meisjes in rooden rok, met zwart jak, witten halsdoek en mutsje, zeemleeren handschoenen en lage schoentjes.

Toen het getal weezen in het Huis langzamerhand sterk verminderde, oorzaak van de pensioenen, die de weezen ontvingen, besloten de Bestuurders dit costuum te vervangen door gewone kleederdracht en zoo verdween dit historisch geworden weezencostuum, dat velen der verpleegden met tegenzin aflegden.

Van al dat mooie en interessante, dat dan ook met zorg in stand gehouden werd, is niets gered geworden bij den, op het bombardement der stad volgenden, fellen brand in Mei 1940, die het geheel verwoestte.

Voor meer informatie maak dan gebruik van deze link:

Wat gebeurde er in Rotterdam voor, in en na Mei 1940

En natuurlijk besluiten we met een aantal sfeeropnamen :

Het handwerken

In de klas

De ingang van het Burger Weeshuis

De keuken ingang van het Burger Weeshuis

Rotterdamse weesmeisjes op het Hofplein / Slagveld vieren de geboorte van prinses Juliana op 30 april 1909

Van de familie Van Leeuwen ontvingen we deze mooie foto van een weesmeisjes pop :






We ontvingen de volgende reaktie:

Burgerweeshuis ( Aan de Mozartlaan in Hillegersberg )
Is nog wel verder gegaan onder de naam ""Lage Bergse Bos ""

Er werden kinderen geplaatst met het ""Stigma"" moeilijk opvoedbaar
En werden volgens behandelplan geholpen met hun ( moeilijke gedrag )
Dit is wat ik van de jaren tachtig tot ong. negentig nog weet .

De meeste grote instellingen zijn opgegaan in kleinschalige huizen in een gewone straat . Her en der verspreidt.
Of de instelling nog bestaat en onder welke naam is mij niet bekend.
Mogelijk is er ook een fusie geweest ?? Dat is overal a/d orde .

Afz. Nel Petersen

( T/M 1992 groepsleidster geweest in Kinderhuis der Hervormde gemeente v. Speykstraat 149 Rotterdam West Oud materiaal is te vinden op www.kinderhuis.info )

Het monumentale pand wordt gerenoveerd , de gevel is prachtig en dateert uit 1886 . deze wordt in de oude staat teruggebracht.




Dankzij de geweldige speurzin van Eric Eijgelsheim mogen we met toestemming van Eric Eijgelsheim, ook het onderstaande aan dit verhaal over het Weeshuis en de Wezen van Rotterdam toevoegen:

Eijgelsheim en het Gereformeerd Burger Weeshuis - Goudschewagenstraat 15 - Rotterdam

Het eerste kind van Chr. W. Eijgelsheim ( geb. Leiden: 22-02-1843 / overleden: Rotterdam 27-11-1916 ) en Gerritje Valkenier ( geb. Rotterdam 24-06-1845 / overleden: Rotterdam 22-11-1919 ) werd vernoemd naar zijn opa; Philippus Jacobus. Hij werd geboren op vrijdag 22-03-1867 in de Meermanstraat 5 te Rotterdam en overleed op vrijdag 03-05-1899 in het Coolsingel-ziekenhuis.

Deze Philippus Jacobus, timmerman, huwde op woensdag 15-05-1889 met de negentienjarige Francina Vermeul, geboren te Oudshoorn en woonachtig te Kralingen ( akte 424 ), die op 28 jarige leeftijd op vrijdag 09-12-1898 overleed ( akte 5904 ) en toen al 7 kinderen achterliet, die zij in negen jaar huwelijk had gekregen.

Vijf maanden later overleed ook deze Philippus Jacobus Eijgelsheim op 32-jarige leeftijd en waren de 7 kinderen in korte tijd wees geworden.

Eén van deze weeskinderen was Christiaan Wilhelm Eijgelsheim ( geboren zaterdag 15-06-1889 ). Het was hun eerste kind. Het bevolkingsregister van Rotterdam registreert onder nummer 611-8 van het Burgerweeshuis, Goudsestraat 15 dat deze Christiaan Wilhelm genoteerd was als volgnummer 9.

Het adres Gouds(ch)estraat nummer 15 is echter niet juist, aangezien daar geen Weeshuis was. Wel in de Goudschewagenstraat ( westzijde ) nummer 15 ( tot ca. 1871 genummerd als nummer 662 ). Daar was het Gereformeerd ( Hervormd ) Burgerweeshuis, welke vanaf April 1598 ( met 106 wezen ) tot dinsdag 14 Mei 1940 als zodanig als weeshuis in gebruik was. Het was een groot gebouw dat als nonnenklooster der Karmelitessen was gesticht en later als Pesthuis werd gebruikt.


Het Gereformeerd ( Hervormd ) Burgerweeshuis beschikte - vanaf April 1598 - weldra over een gebouwencomplex, gelegen rondom een grote binnenhof met platanen, linde- en kastanjebomen beplant.




Behalve het eerste kind Chr. W. Eijgelsheim zijn de andere zes kinderen na het overlijden van Ph. J. Eijgelsheim en Francina Vermeul ook in het Burgerweeshuis opgenomen of elders bij familie ondergebracht.

Dit waren Francina ( geb. zondag 09-11-1890 ); Gerritje ( geb. zaterdag 04-06-1892); Willem ( geb. maandag 21-08-1893 en na bijna vijf maanden overleden op donderdag 18-01-1894 ); Willemina Eijgelsheim ( geb. dinsdag 23-10-1894 en op vrijdag 30-06-1922 gehuwd te Doorwerth met de aldaar in ca. 1895 geboren Evert van Beek ); Phillippina Jacoba ( geb. zaterdag 04-07-1896 en overleden op veertien jarige leeftijd op zaterdag 25-03-1911 ) en Adriana Eijgelsheim ( geboren op dinsdag 29-11-1898 ). Allen geboren te Rotterdam.

Toen de zeven kinderen beide ouders verloren hadden was de oudste 9 jaar en de jongste 11 dagen.








Hoe waren de wezen van het Gereformeerd Burgerweeshuis van Rotterdam gekleed?

weesmeisjepop

In tegenstelling tot de bovenkleding van de burgerwezen van Amsterdam en Utrecht die, zoals ook in andere steden wel gebruikelijk was, uit twee (stads-)kleuren bestond - de ene helft zwart en de andere helft rood in het Amsterdamse, half wit en half rood in het Utrechtse geval - droegen de Rotterdamse wezen, althans de jongens onder hen, iets minder in het oog vallende bovenkleding van één kleur, bestaande uit een grauwbruine mansrok (jasje) en broek; de Rotterdamse meisjes gingen gekleed in een zwart jakje en een rode rok.

De Rotterdamse wezen waren als zodanig duidelijk herkenbaar, maar in geval van twijfel was er altijd nog het zogenaamde 'bragoentje', een smal biesje in de kleuren groen-wit-groen van het Rotterdamse stadswapen, duidelijk zichtbaar op de linkerschouder van de jongensrokken en meisjesjakjes genaaid. Iedereen, die door het Rotterdamse weeshuis werd onderhouden, droeg dit belangrijke onderscheidingsteken -ook degenen, die geen gestichtskleding droegen. Dit laatste was bijvoorbeeld het geval bij weesjongens, die in verband met hun opleiding voor een ambacht werkkleding droegen.

De symbolische waarde van het bragoentje kwam nog sprekender tot uitdrukking wanneer iemand wegens wangedrag uit het huis werd verwijderd. Bij dergelijke uitsluitingen, die overigens zelden voorkwamen, werd ten overstaan van de gehele Weeshuisbevolking door de kleermaker van het Weeshuis het biesje van de schouder losgesneden.

Een herinnering over de kleding uit 1973, van een mevrouw die in 1907 op 6-jarige leeftijd met haar broertjes en zusje werd opgenomen


En dan natuurlijk de gebeurtenissen op en na 14 mei 1940:

Na 1936 werd het volgende verteld over de herinrichting van het Weeshuis, die toen net afgerond was:


Het Weeshuispand aan de Goudsewagenstraat, dat in 1598 werd betrokken omdat het ruimte bood aan een snel groeiend aantal wezen, kon bijna drieëneenhalve eeuw later, voor een belangrijk deel juist door die grote omvang, niet meer voldoen.

Het aantal wezen daalde gestaag, maar mogelijk zou dit monumentale pand aan de Goudsewagenstraat, in verbouwde en gerestaureerde vorm, toch nog geruime tijd als instelling voor de behoeftige jeugd in gebruik kunnen zijn gebleven als het niet in mei '40 was verwoest.

Het Rotterdamse Burgerweeshuis kwam vóór die noodlottige datum nog eenmaal in het nieuws. Op 26 april 1940 maakte burgemeester Oud de plannen bekend voor de viering van het 600-jarig bestaan van Rotterdam (gerekend vanaf het stadsrecht van 7 juni 1340). Voor de burgerij bestond het hoogtepunt van de viering uit de opvoering op 7 juni 1940 van het toneelstuk 'Egmont' van Goethe, waarbij tevens de 'Egmont' van Beethoven zou kunnen worden beluisterd. Als locatie voor deze festiviteiten koos men voor het Weeshuis, waar op het grote binnenplein het toneel en de tribune zouden worden opgericht.

Directrice C.C. Verheul - toen net één jaar in dienst - over de laatste dagen van het Weeshuis:


Het grote bombardement op Rotterdam van 14 mei 1940 trof het Gereformeerd Burgerweeshuis van Rotterdam overigens niet rechtstreeks.

Terwijl overal in de omgeving winkels en huizen in brand stonden, leek het Weeshuis vooralsnog gespaard te blijven, alhoewel wezen én personeel de handen vol hadden met het doven van brandend materiaal dat op het Weeshuisterrein neerkwam.

De wezen, en ook burgers uit de directe omgeving, zochten zoveel mogelijk dekking in de tot schuilkelder omgebouwde schoenmakerswerkplaats van het Weeshuis. Toen echter ook het Weeshuispand zelf vlam vatte, bleef er niets anders over dan het gebouw te verlaten. Dekens en kleding werden nog snel onder de kinderen verdeeld en vervolgens vluchtten de wezen, zo'n honderd in getal, onder leiding van directrice Verheul weg van de plek des onheils in de richting van het Oostplein en de Oostzeedijk.

Vanwege berichten over gevechten keerden ze halverwege de Oostzeedijk terug en sloegen toen de Gedempte Slaak in. Hier kon de weg wel worden vervolgd. Eenmaal in Hillegersberg aangekomen werd er enigetijd gerust in de Hillegondakerk en toen bleek dat niemand ontbrak, sloot men weer aan bij de grote stroom vluchtelingen die wegtrok uit de brandende stad.

Uren later kwamen de wezen aan in Berkel, waar zij in een grote loods van de groentenveiling voedsel kregen en de nacht doorbrachten. De volgende dag werden de wezen met auto's naar Alphen aan den Rijn vervoerd, waar de Marthastichting zich inmiddels bereid had verklaard om voor opvang te zorgen.

In Alphen aan den Rijn kon men wat langer blijven, maar het besef groeide snel, dat dit slechts een zeer tijdelijke oplossing was. 'Min of meer bij toeval' ontdekte directrice Verheul toen het leegstaande weeshuis van de Drost-IJzerman- Stichting te Moordrecht. Dit in 1876 door de weduwe Drost gestichte weeshuis ('Orphanorum Refugium', aldus een gedenksteen in de vestibule) was een vrij groot, statig pand waarin nooit meer dan acht Moordrechtse wezen (wettige kinderen, van elke gezindte) tegelijk werden verzorgd, onder oppertoezicht van het gemeentebestuur. Voeding en kleding waren goed te noemen, zeker toen er in 1908 nog maar één wees was gehuisvest.

Tijdens de Eerste Wereldoorlog bewoonden Belgische vluchtelingen dit weeshuis, maar het stond sedertdien leeg en was nu bestemd tot noodziekenhuis. Burgemeester Brandt van Moordrecht en de regenten van het Moordrechtse weeshuis waren behulpzaam bij de pogingen van directrice Verheul (die op 17 mei contact had gezocht met de burgemeester) dit huis als onderkomen voor de Rotterdamse wezen te benutten.

Na verloop van tijd kreeg men toestemming om het pand, dat door de Moordrechtse regenten voorlopig kosteloos werd afgestaan, te betrekken. De wezen verlieten Alphen aan den Rijn en verbleven in Moordrecht bij particulieren totdat het weeshuis als noodziekenhuis geheel was ontruimd.

Op 27 mei 1940, bijna twee weken na het bombardement van Rotterdam, konden de Rotterdamse wezen hun intrek nemen in het Moordrechtse weeshuis. Het was toen nog nauwelijks ingericht.

Hoe is het erna verder gegaan met het Gereformeerd Burgerweeshuis van Rotterdam na het bombardement van 14 mei 1940, hoort toch ook bij de geschiedenis van het Gereformeerd Burgerweeshuis van Rotterdam!

Maar eerst nog een ontbrekende prent die toch echt thuishoort in dit verhaal over het Gereformeerd Burgerweeshuis van Rotterdam:

weesjongenhmr

Het waarschijnlijk enige wat nog rest van het Gereformeerd Burgerweeshuis van Rotterdam

In beheer bij het Historisch Museum Rotterdam

LINK

Het Gereformeerd Burgerweeshuis van Rotterdam heeft een lange geschiedenis die terug gaat tot de zestiende eeuw. In 1561 is er voor het eerst sprake van een weeshuis met de benoeming door het College van de Weth van 'Meesters van de Wezen'.

Het weeshuis betrekt in 1598 het voormalige Pesthuis aan de Goudsewagenstraat en blijft daar gevestigd tot aan het bombardement van 14 mei 1940.

Na het bombardement, waarbij het oude Gereformeerd Burgerweeshuis zwaar werd getroffen werd een tijdelijk onderkomen gevonden in Moordrecht. Tenslotte wordt in 1957 een nieuw complex aan de Mozartlaan in gebruik genomen. In de tussentijd is er wel het een en ander veranderd.

Na de oorlog blijken er nog maar weinig echte wezen te zijn waar het Gereformeerd Burgerweeshuis de zorg voor had. Het Gereformeerd Burgerweeshuis ontwikkelde zich dan ook tot een instelling voor voogdij en jeugdhulpverlening. Niet alleen de werkzaamheden verschoven, de instelling zelf is ook in de loop van de tijd veranderd.

In 1824/1825 vervalt het toezicht van het stadsbestuur op het Gereformeerd Burgerweeshuis en gaat het voor een deel over op de Kerkenraad van de Nederduits Gereformeerde gemeente. Het toezicht van de kerkenraad was echter beduidend minder en het Gereformeerd Burgerweeshuis was feitelijk een zelfstandige instelling. De bestuurlijke leiding van het Gereformeerd Burgerweeshuis werd eerst gevormd door de Weeshuismeesters, later het College van regenten en regentessen genoemd.

Na de Tweede Wereldoorlog treedt er ook een verandering op in de bestuurlijke organisatie. In 1976 worden de statuten vastgesteld van de Stichting Gereformeerd Burgerweeshuis van Rotterdam. Een van de doelen van de vaststelling was om met het stichten van nieuwe stichtingen te komen tot een splitsing in een vermogensstichting en werkstichtingen. Uiteindelijk in 1986 is de splitsing van de stichtingen een feit. De naam van de Stichting Gereformeerd Burgerweeshuis wordt veranderd in de Stichting Bergse Bos en bestaat uit een behandelingshuis, voogdij-afdeling en een dagcentrum en wordt dus een werkstichting.

Als vermogensstichting ontstaat de Stichting Gereformeerd Burgerweeshuis van Rotterdam, waarvan het college van Regenten en Regentessen het bestuur vormt. Tevens worden de Stichting Bergse Veld, voor de ZMOK-school, en Stichting Suppletiefonds Bergse Bos, voor beheer van vermogen voor het personeel bij inkrimping of ontslag, opgericht.

De Stichting Gereformeerd Burgerweeshuis behoudt wel haar invloed doordat zij vertegenwoordigd wordt in de andere stichtingen. Na de veranderingen in 1986 wordt een aantal keren geprobeerd om met andere instellingen samen te werken en te fuseren. Met als resultaat in 1995 de fusie van de Stichting Bergse Veld met de Prof.Dr. J.H. Gunning Scholen welke samen de Stichting tot instandhouding van scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs Daniël Zwiep vormen.

Tenslotte wordt er in 1996 een fusie aangegaan tussen de stichtingen het Bergse Bos en Rijnhove en tussen de stichtingen Gereformeerd Burgerweeshuis van Rotterdam en Rijnstroom Beheer.

De afname van het aanbod van werkelijke wezen heeft er toe geleid dat men het opname beleid is gaan aanpassen en het weeshuis heeft opengesteld aan wat wel 'sociale wezen' (kinderen van gescheiden of uit de ouderlijke macht gezette ouders) wordt genoemd. Al voor 1940 werden niet alleen maar echte wezen opgenomen en in 1949 ziet men zichzelf als een voogdijvoerende instelling.

De verruiming van het soort kinderen dat men in de instelling opnam heeft ook gevolgen gehad voor de wijze waarop men deze kinderen verzorgde. Men spreekt vanaf die tijd ook over verpleging en behandeling van de kinderen. Ook gaat het weeshuis vanaf 1952 kinderen niet allen verplegen in de inrichting maar ook plaatsen in pleeggezinnen.

Wanneer de nieuwbouw in 1956 wordt gerealiseerd bestaat het complex uit een opvanghuis voor observatie en selectie van twintig kinderen, een internaat voor negentig kinderen die voor langere tijd moeten worden opgenomen. Tevens is er op het complex een ZMOK school. Na de vestiging op de nieuwe locatie zijn de taken nog een aantal malen uitgebreid. Zo is in 1971 op het Statenplein een dagcentrum opgericht en aan de Bergsingel is een dependance van het internaat gekomen als wooneenheid voor oudere jongeren.

Tenslotte is men in 1979 gaan samenwerken met de stichting Therapeutische Gezinsverpleging, waarbij de 'Intensive Care Unit 'de Hobbits', ten behoeve van crisisopvang, is opgericht.

Wat is er over van het archief van het Gereformeerd Burgerweeshuis van Rotterdam?

Het huidige archief is maar een klein deel van het oorspronkelijke archief van het Gereformeerd Burgerweeshuis. Het oude archief is gelijk met het oude weeshuis vernietigd tijdens het bombardement van mei 1940.

In 1937 is door J.P. van der Weele een inventaris gemaakt van het sindsdien vergane archief, aan de hand daarvan is dus nog wel na te gaan wat er allemaal verloren is gegaan. Behoudens een klein aantal fragmenten bestaat het archief dus vooral uit stukken van na mei 1940. Het is niet bekend hoe de oudste nu nog aanwezig stukken het bombardement hebben overleefd.

Het archief is vanuit het perspectief van het College van Regenten en Regentessen geordend. Vanwege de continuïteit van het College is er in het archief geen splitsing aangebracht in de periode voor 1986 en daarna wanneer de organisatie drastisch wordt gewijzigd.




Najaar 2011 verscheen dan eindelijk een boek over o.m. de vlucht van de Rotterdamse wezen in de mei dagen van 1940 naar Moordrecht:

voorkaftweeshuisboeksmall

Het Moordrechtse Weeshuis

Elly van Gelderen-Kasbergen

Moordrechtse en Rotterdamse wezen vertellen over hun ervaringen in het Moordrechtse weeshuis

Al eerder in 1974 werd een gedenkboek geschreven ter gelegenheid van het 100-jarige bestaan van het Moordrechtse weeshuis met de bestuurlijke geschiedenis.

In dit nieuwe boek, Het Moordrechtse Weeshuis, geillustreerd met bijna 100 foto's, komen hoofdzakelijk de wezen zelf aan het woord. Twaalf wezen, een kinderleidster en een bestuurslid zijn geïnterviewd. Hun leuke, interessante maar ook bewogen verhalen werden opgeschreven. Velen spraken over de gedisciplineerde leiding, maar ook over de liefdevolle verzorging door de weeshuisvader en -moeder die hen een goede jeugd bezorgden. Bij gemis aan eigen familie waren ze met elkaar toch bijna ook één grote familie.

Het weeshuis werd in 1874 in opdracht van de vermogende mevrouw Drost-IJserman gebouwd voor de Moordrechtse wezen. De ' Stichting van Drost-IJserman' werd opgericht en bestuurd door regenten en regentessen. De unieke grafkelder van de families Drost en IJserman staat schuin tegenover het weeshuis naast het voormalige huis van Willem IJserman.

Ook de ontstaansgeschiedenis van het Moordrechtse- en het Gereformeerde Burger weeshuis te Rotterdam wordt beschreven.

In 1940 tijdens WOII ontvluchtten wezen en personeel het Rotterdamse gebombardeerde weeshuis. Zij vonden onderdak in Moordrechts weeshuis en in twee dependances tot 1956. Daarna werd het gebouw in gebruik genomen als bejaardenhuis en vervolgens weer als raadhuis tot 2010.

De 'Stichting van Drost-IJserman' kocht het oude weeshuis terug van de gefuseerde Gemeente Zuidplas en verbouwde het tot een kleinschalige woon-/ en zorgeenheid. De Historische Vereniging Moordrecht kreeg onderdak in de voormalige kelder van het oude weeshuis.

Op de volgende foto de hele groep die in de oorlog het Rotterdamse weeshuis ontvluchten en in Moordrecht onderdak vonden:

weeshuisboek1

1946

Sjaan Aafjes, Juf v Leeuwen, G.A.van der Giessen

Op deze foto wat kinderen uit Rotterdam, die in Moordrecht waren:

weeshuisboek2

Juf v Leeuwen, Hans Ven, Piet de J., John Ij.Bep en Adri Hofman.

En natuurlijk nog een foto van de jongens, net voor de oorlog genomen bij het Rotterdamse Weeshuis:

weeshuisboek3

Uiteraard wordt het boek, Het Moordrechtse Weeshuis, van harte aanbevolen!

Het boek kost Eur 12,50, excl. verzendkosten (Eur 2,30) en is te bestellen via evangelderen@filternet.nl





Klik hier als je meer info zoekt over iets wat Eric noemt over een straat of een naam:
ga naar Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in,
bijvoorbeeld Eijgelsheim (of iets anders) en klik op ENTER





Klik hier voor de overige verhalen van Eric Eijgelsheim op onze site





Klik hier voor de overige zorg verhalen





Familiewapenklein
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker ....


Terug naar de top





Last update :

16 September 2011