Een e-mail sturen naar Aad? Zijn e-mail adres is aad@engelfriet.net
(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen)
Terug naar  het Engelfrieten overzicht

Naar beneden 

Geschiedenis van het Pesthuis en het Dolhuis van Rotterdam

Even voor de duidelijkheid : een Pesthuis is niet iets uit een pretpark waar je iemand kunt pesten, maar het was vroeger een huis waar mensen die de ziekte de Pest hadden, naar toe werden gebracht, deze mensen werden dus naar het Pesthuis gebracht.
En zoo is ook een Dolhuis geen huis voor Dolls (poppen) of om te dollen, nee, hier werden mensen naar toegebracht die, zoals ze dat toen noemden, dol waren gedraaid en voor die mensen was het Dolhuis. Als je in een van beide huizen belandde, het Pesthuis of het Dolhuis, meestal overleefde je dat niet.........

De Pest was eeuwen geleden een verschrikkelijke en ook erg besmettelijke ziekte. In de Middeleeuwen ging in Europa de bevolking zelfs in aantal achteruit t.g.v. de Pest. Men dacht toen dat de Pest een straf van God was, boetedoening was vaak het enige medicijn wat toen werd toegepast. Een manier van boetedoening was o.m. een Kruistocht om het Heilige Land te bevrijden....Ook tijdens oorlogen was er vaak een Pest epidemie. Nu weten we dat de Pest werd overgebracht door o.m. een bepaald soort vlooien op ratten, maar Aad geeft toe dat hij dat nooit precies heeft uitgezocht.

Voor de Pest waren in ieder geval allerlei pseudoniemen, de Gesel Gods of ook wel de Gave Gods waren er een paar....
Monniken trokken dan ook bijna permanent rond en kondigden een Pestepidemie aan, als men zich niet beter ging gedragen, soms volgde er inderdaad een Pest uitbraak, meestal natuurlijk niet. Pas in de 17e eeuw kwam de Pest niet meer voor in Europa, maar er bleven nog genoeg andere dodelijke ziekten over, denk maar aan de cholera, die pas in de 19e eeuw grotendeels zou verdwijnen (
LINK)

In Rotterdam stierf ten tijde van een Pestepidemie ooit de gehele Nieuwe Molenstraat uit. De ziekte had, zoals we al zagen, iets geheimzinnigs en de mensen waren bang.

Boeteprocessies trokken dus door de steden en monniken riepen de beschermheilige Sint Rochus aan. Om besmetting door 'verziekte lucht' tegen te gaan, brandden er tonnen pek en teer op straat.

Godsdienstige dwepers of Flagellanten wilden door zelfkastijding de duivel uitdrijven. Zij trokken halfnaakt over straat terwijl ze zichzelf met zwepen op hun rug sloegen.
De extreme Flagellanten zochten de schuld van de pest zelfs bij mensen die niet geliefd waren. Vooral Joden beschuldigde men er van dat ze de Pest zouden verspreiden door het water te vergiftigen.
Een ware Jodenvervolging ontstond, vooral in Duitsland en in de Zuidelijke Nederlanden vonden grote slachtingen plaats.
In Mainz werd door de Flagellanten zelfs de gehele Joodse gemeenschap uitgeroeid. Pas rond 1670 was de Pest in Europa uitgewoed.

pestmeester

Een Pestmeester die de zieken verzorgde, droeg een lange jas en een masker dat leek op een pinguïn-bek.
Dit masker was gevuld met kruiden (o.a. jeneverbessen en het boerenwormkruid) om de kwade dampen tegen te gaan.

In 1942 werd het volgende zeer komplete verhaal gepubliceerd dat we nagenoeg integraal konden overnemen, met her en der natuurlijk wat aanvullingen van Aad :



Aan het "oosteinde" van de stad op de Hoogstraat waren dus gelocaliseerd het Pesthuis en Dolhuis.

Alleen de oorsprong van het Pesthuis lag in de middeleeuwen. Van het Colchos-eiland aan de vest was het in 1556 verhuisd naar het voormalige St. Annaklooster aan de Goudschewagenstraat, dat in 1563 door brand verwoest werd. Dat het huis herbouwd is, staat vast, maar waar en voor hoelang de patiënten elders ondergebracht werden, is onbekend.

In 1598 namen de weezen hun intrek in het Pesthuis en eerst een jaar later werd de eerste steen gelegd voor een nieuw gebouw op een terrein ten oosten van het Gasthuis, waarvan een gevelsteen de bestemming vermeldde:



Die "gave Gods" maakte in de eerste helft van de 17de eeuw nog veel slachtoffers. In 1602 en 1603, dus kort na de ingebruikneming van het nieuwe gebouw, richtte ze weer hevige verwoestingen aan, zoodat als vanouds van hoogerhand voorschriften werden gegeven ter beteugeling van het besmettingsgevaar. Aan een epidemie, die in 1624 in Rotterdam woedde, herinneren twee ruiten die thans in het Oudheidkundig Museum bewaard worden.

Het optreden van deze epidemieën plaatste de overheid herhaaldelijk voor de moeilijkheid van een acuut gebrek aan grafruimte. Na de opheffing van de kloosters immers waren ook de daaraan verbonden kerkhoven als begraafplaatsen vervallen, zoodat alleen de parochiekerk en het kerkhof daaromheen overgebleven waren. Aangezien ook daar weinig grond meer beschikbaar was, nam de Vroedschap in het pestjaar 1624 het besluit, om de kerk van het Boshuis aan de Hoogstraat bij het Roodezand met het erf daarnaast als begraafplaats in gebruik te nemen.

Gedurende de epidemie van 1635 kwam men opnieuw begraafplaatsen te kort, zoodat de stad in dat jaar overging tot den aankoop van een stuk grond achter het geschutgietershuis dat zich van de Kipsloot tot de vest uitstrekte (tusschen de Goudschewagenstraat en de Lange Frankenstraat). Het heette in het begin St. Maartenskerkhof, later St. Janskerkhof. Het terrein ten noorden van de St. Laurens was inmiddels als begraafplaats buiten gebruik gesteld.

pestmeester

De behandeling van de zieken was sinds 1593 toevertrouwd aan een stadspestmeester. Tijdens de epidemie van 1603 werden er twee pestvroedvrouwen aangestelde terwijl in 1624 voor het eerst een adjunct-pestmeester voorkwam.
Het baantje was overigens, zooals te begrijpen is, weinig begeerd, zoodat het vaak moeite kostte personen te vinden, bereid om tegen een niet al te ruim salaris hun leven in de waagschaal te stellen. Dit bleek in 1635, toen de functionaris bij het uitbreken van de ziekte ontslag vroeg; het tractement voor zijn opvolger moest toen op f 600.- gebracht worden. Bovendien genoot hij voor het verplichte onderzoek ten huize van de lijders, dat over de noodzakelijkheid van de opneming in het gesticht besliste, een gratificatie van den patiënt naar gelang van diens welgesteldheid.

Voor de verpleging in het Pesthuis waren de zieken krachtens een reglement van 1626 in drie betalingsklassen en in een klasse van niet betalenden ingedeeld. Stierven zij in het Huis, dan trad dit in den eigendom van hun ingebrachte goederen en van de tractementen of loonen, die zij op het oogenblik van hun overlijden van het land of de Admiraliteit (LINK) te vorderen hadden; wanneer de passiva de activa overtroffen had het Pesthuis recht van preferentie voor de gemaakte onkosten.

Voor het opnemen van personen uit andere godshuizen, die de pest kregen moest f6.- worden betaald en verder f4.- per week. Alleen het Oudemannenhuis echter betaalde resp. f 10.- en f 6.- "alsoo dat huys van vermogen is".
Dit was ook de reden, waarom het mét het Gasthuis aanvankelijk voor het onderhoud van het Pesthuis zorgde door levering van linnen, wol en "montcosten" voor de zieken.

In het begin van de 17de eeuw werd de waarde hiervan gekapitaliseerd en werden voor dit bedrag rentebrieven verleend.

In 1609 stonden de Staten bij octrooi een loterij ten gunste van de godshuizen toe en op speciaal verlangen van de Gasthuis- en Postmeesters besloot de Vroedschap in 1611 om tegen de Rotterdamsche kermis, bij het eindigen van de loterij, "een intrede van de kamers van rhetorique op te richten" om den kooplust te stimuleeren.

Trouwens in dezen tijd had het gesticht vermeerdering van zijn inkomsten hard noodig. Het gebouw deed aanvankelijk n.l. alleen dienst gedurende epidemieën. In het begin van de 17de eeuw nu werd het gewoonte, om het ook in normale tijden open te stellen door er krankzinnigen in op te nemen. Zoo kwamen al in 1608 regenten van het Pest- en Dolhuis voor en in 1609 werd aangevangen met den bouw van eenige "dolhuisjes" achter het Pesthuis om daarin krankzinnigen, die een gevaar voor de openbare veiligheid opleverden, te kunnen opsluiten.

Tot dusverre was de Weeskamer belast met het beheer der goederen van en het toezicht op de personen, die zichzelf niet konden "regeeren" waaronder ook "krankzinnigen en simpelen" gerekend werden.
Voortaan onthief de gelegenheid, om zielszieken in het Pesthuis op te nemen, weesmeesters van de vaak moeilijke plicht hen bij particulieren of in andere godshuizen onderdak en verpleging te bezorgen.

Verzoeken tot opneming van "innocente en dolle personen" behoorden tot de overheid gericht te worden. Regenten moesten dan uitmaken, of er termen aanwezig waren om het verzoek toe te staan. Ook zonder aanvrage had het stadsbestuur de bevoegdheid, personen, die het gevaarlijk achtte voor de samenleving, in het Dolhuis te "confineeren".

Zieken mochten slechts op een certificaat van den pestmeester, bestaande in een lood, in het Pesthuis worden opgenomen en dan nog alleen 's morgens vroeg en 's avonds laat, om de bevolking niet nog ongeruster te maken dan ze al was.

Allengs namen de epidemieën af. In 1655 stierven hier nog 84 menschen in de week aan de gevreesde ziekte, maar na 1667 kwam ze niet meer epidemisch in Rotterdam voor. Deze laatste epidemie was overigens niet minder ernstig en zeker van langer duur dan haar voorgangsters. Gedurende drie jaren maakte ze haar slachtoffers in deze stad, behoudens een korte onderbreking in Maart 1665.
Maar men was terdege op zijn quivive, had van Delft een afschrift van de "provisioneele ordre op het weren ende stuyten van de besmettelijcke sieckte" ter inzage gekregen, liet op de kermis, "vermits de grasserende pestilentiale siecte bijnaer door de geheele provincie van Hollant en Westvriesland", geen kramen van buiten de stad toe, trad met kracht tegen vreemde bedelaars op en stelde straf op het in bescherming nemen van deze elementen tegen de justitie, hetzij uit kwaadwilligheid of uit verkeerd begrepen medelijden.

Een keur van 5 September 1664 schreef voor, dat alle dooden voortaan slechts door daartoe aangestelde doodbidders mochten begraven worden en dat het dragen van lange rouwmantels op straat verboden was. Deze maatregel was een uitvloeisel van een rapport, in opdracht van de Staten door een aantal hoogleeraren in de medicijnen en doktoren opgesteld tot afwending van het besmettingsgevaar, dat door toedoen van de Staten in druk was verspreid.

Misschien was het aan de nauwkeurige naleving van de in dit rapport opgesomde voorschriften te danken, dat de pest zich sedert 1667 nog slechts sporadisch in Rotterdam voordeed. Mogelijk diende het Pesthuis voortaan voor opneming van lijders aan andere besmettelijke ziekten. Zeker was dit het geval in 1674, toen het Gasthuis zoo boordevol zieke en gekwetste militairen was, dat besloten werd, de soldaten, lijdende aan rooden loop, naar het Pesthuis over te brengen.

In 1696 vatte men het plan op om het Gasthuis, dat bouwvallig begon te worden, te verkoopen en het Pesthuis na verbouwing voor dat doel in te richten.

gasthuis1760hoogstraat

Het Rotterdamse Gasthuis

LINK

honingenslot1

honingen1574

Slot Honingen

LINK

In verband daarmee zou de opstal van het Slot Honingen aangekocht worden voor den bouw van een nieuw Pesthuis. In 1698 werd dit terrein ook werkelijk eigendom van de stad, maar de ziekenhuisplannen gingen niet door. In 1707 kwam de zaak weer ter sprake: er werd toen gewaarschuwd tegen langer uitstel, om niet door een onverwachts optredende epidemie overrompeld te worden. Vier Jaar later werd tot den bouw besloten, niet op de aanvankelijk gekozen plaats, maar op het eiland Feyenoord, ter plaatse, waar eens de Galg van de Admiraliteit (LINK) gestaan had sinds 1580.

pesthuisfeijenoord1756

1756

Het Pesthuis van Rotterdam op het eiland Feyenoord

gezichtpesthuis1801

1801

Het Pesthuis van Rotterdam op het eiland Feyenoord

vanaf de Plantage zien we het rechts aan de overkant, achter de bomen liggen

Van 1813 tot 1818 werd het door Gerrit Jan ter Hoeven gebruikt als werkinrichting voor door armhuizen ter beschikking gestelde kinderen.

Citaat uit ons armenzorg van Rotterdam verhaal:

In 1826 kwam het voormalige Pesthuis gebouw in handen van de Nederlandsche Stoombootmaatschappij (NSM), het werd verbouwd tot machinefabriek t.b.v. de in de buurt gebouwde scheepswerf. Het gebouw kreeg toen de naam Etablissement Fijenoord

fijenoord1850pesthuis

1850

Het Etablissement Fijenoord opgericht in 1825 op de plaats van het Pesthuis

het zou nu hebben gestaan tussen de Oranjeboomstraat en de Nassauhaven

Terug naar ons verhaal :

In 1716 was het Pesthuis dus gereed: een eenvoudig vierkant gebouw met aan iedere zijde tien ramen, die op het land en zes, die op de binnenplaats uitzicht gaven. Een ruime zolder, door een achtkantig torentje bekroonde vormde de eenige verdieping. In het midden van de binnenplaats was een gemetselde waterkom, die door middel van een onder de gang gelegen riool in verbinding stond met de rivier, zoodat men ten allen tijde versch water bij de hand had.

Gelukkig behoefde dit gebouw nooit als ziekenhuis voor pestlijders gebruikt te worden. In ieder geval was het voor de Rotterdamsche kooplieden een geruststellende gedachte, dat er onder den rook van de stad en toch volkomen geïsoleerde een hospitaal stonde waarin in geval van nood besmettelijke zieken konden worden afgezonderde zoodat de handel daaronder niet behoefde te lijden.

Tot 1747 stond het Pesthuis leeg, maar van dat jaar tot 1750 deed het op verzoek van de Staten-Generaal na de overgave van Bergen op Zoom dienst als Landshospitaal en in 1781 werd het aan de Admiraliteit toegewezen om er de Engelsche krijgsgevangenen in verzekerde bewaring te houden, tot de stad er zelf weer de vrije beschikking over zou willen hebben.

Het voormalige Pesthuis op de Hoogstraat diende sedert den bouw van het gesticht op Feyenoord (en vermoedelijk al geruimen tijd daarvóór) uitsluitend tot het verplegen van krankzinnigen en zwakzinnigen. Voor hun omgeving gevaarlijke geesteskranken vonden echter in den regel plaatsing in het Tuchthuis omdat, zooals de motiveering in een bepaald geval luidde, "sijn quaedaertigheyt veel grooter is dan de krancksinnigheyt".

Ook andere onsociale elementen konden sedert 1735, bij overbevolking van het beterhuis "Padua", in het Dolhuis opgesloten worden. In den volksmond heette het dan ook wel Beter- en Dolhuis, Beterhuis aan het Oosteinde, Malta of Klein-Padua.

In 1741 werd tot een algeheele verbouwing besloten, misschien op instignatie van Dr. Pieter Vink, die toen in het college van regenten zitting had. Eerst drie jaar later kwamen de plannen tot uitvoering. De lage dolhuisjes aan de straatzijde werden gesloopt en maakten plaats voor een breeden gevel. Het voorgebouw bevatte vertrekken voor den binnenvader en zijn helpers, voor regenten en regentessen. In de regentenkamer stonden op een paneel de volgende toepasselijke versregels van Jacob Kortebrant geschilderd:

Op de eerste verdieping van het voorpand bevonden zich de politiekamers en daarboven de kleerzolders, in de zijvleugels en het achterpand de gevangenhokken, de dollengalerije het Padua en de turf- en graanzolders, keukens en kelders.
Het geheel omsloot een "door een grasplein en eenige geboomte veraangenaamde binnenplaats".

Deze kleine veraangenaming zal het lot der arme lijders trouwens wel weinig verzacht hebben. De houten deuren der kooien waren met stevige traliën voorzien en de vloer van ieder hok liep naar het midden eenigszins af ter bevordering van de reinheid; de af te voeren stoffen werden door een gat, dat in het laagste punt van den vloer was aangebrachte in een daaronder geplaatste bak opgevangen.

Gedurende de kermis konden de aldus gekooide patiënten tegen betaling van een klein bedrag bezichtigd worden.

dolhuishoogstraat

Het Dolhuis aan de Hoogstraat

Links van het Dolhuis het Gasthuis met toren

Tussen Dolhuis en Gasthuis de toegang tot het Gasthuiskerkhof

Uit ons Patriotten verhaal voegen we nog deze 2 kaarten toe:

rdameokaart1784

1784

Rotterdam en omgeving

het origineel was helaas niet echt fraai, dus dan maar even een toelichting:

rechtsonder Cralingen

al dat water boven Cralingen zijn v.o.n.b.:

de Ommoortse Polder
Bos Polder
Agter Rubroek
Het Ambacht

linksboven Ouwerschie met de Zestienhovense Polder

onder Rotterdam het eiland Feijenoord met de vangdam en het Zwanegat

LINK

daaronder IJsselmonde en links daarvan Charlois

en natuurlijk kun je ook Delfshaven ontdekken

In 1700 zag de omgeving van Rotterdam er zo uit:

rdameokaart1700

1700

de Maas heet nog steeds De Merwe

ook is zeer fraai te zien dat Schiedam door verzanding niet meer aan De Merwe ligt

rechts van Schiedam Huis Riviere

nog wat verder naar rechts Starrenburg

daaronder Thuis te Spangen

LINK






Klik hier voor de overige zorg verhalen





Familiewapenklein
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker ....


Terug naar de top





Last update :

5 Maart 2008