(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen) |
Terug naar het Engelfrieten overzicht |
---|
Naar beneden |
---|
T.g.v. de geweldig stijgende populariteit van dit verhaal (dank, dank, dank!) worden de financiële lasten per maand voor onze Engelfriet site ook steeds hoger.....
En dus zijn we op zoek naar sponsors: zakelijk of privé.
Interesse?
Graag kontakt opnemen met
hans@engelfriet.net
Iedere bijdrage is van harte welkom !!
Om het aantal GB / maand beheersbaar te houden, zijn wij helaas genoodzaakt foto's / prenten / kaarten etc als thumbnail weer te geven.
Klik dus op de thumbnail voor het originele formaat en op BACK van je browser om weer terug te keren naar het verhaal.
Ook de vierkantjes met rood kruisje zijn een thumb, die thumb bleek te klein om weer te geven...
Historisch Nieuwsblad - 3 nummers voor EUR 9.00
Denksport Kruiswoord Varia - Kruiswoord Varia; de leukste variaties op de eeuwenoude kruiswoord hersenkraker.
AANBEVOLEN
Op zoek naar boeken over munten?
Klik dan op deze link
Zoek je iets anders dan munten?
Kan ook:
Ook over de geschiedenis van het geld van Nederland vanaf bijvoorbeeld de Franse tijd is best wat te vertellen. Vaak is de geschiedenis van het geld nauw verbonden natuurlijk met iets uit de geschiedenis van Nederland oftewel de Vaderlandse Geschiedenis.
Een voorbeeld verhaal op onze site is o.m. dit verhaal:
1583
Willem de Zwijger
De (persoonlijke) strijd van Philips II tegen Willem de Zwijger gings zelfs zover dat in Juni 1580 Willem de Zwijger in de ban werd gedaan, met o.m. de volgende tekst :
En wat ieder kan zien is, dat al deze verwarring en rampen, waar onze landen aan lijden veroorzaakt worden door deze boosaardige huichelaar, die al zijn geluk aanwendt tot het ongeluk van onze onderdanen. ... Zolang hij zich binnen onze landen zal ophouden, zal daar geen vrede noch enige rust te verwachten zijn.
Het is, nu we alles overzien, om al deze redenen billijk, redelijk en rechtvaardig: en daarbij gebruik makend van de autoriteit die we over hem hebben krachtens de eed van trouw en als soeverein van deze erflanden, en in het bijzonder acht slaande op zijn boosaardig handelen en op het feit, dat hij alleen het hoofd, de aanstichter en stimulans is van al deze onlusten, en de voornaamste rustverstoorder van al onze landen en staten, en in het kort: de algemene pest voor de Christenheid, dat we hem aanzeggen te zijn een misdadiger en verrader, en een vijand van ons en van onze landen.
En wij doen hem in de ban en verbannen hem hiermede voor altijd uit al onze landen, staten, koninkrijken en heerlijkheden. Wij verbieden al onze onderdanen, van welke rang of stand die ook zijn, met hem te onderhandelen, bij hem te verblijven, met hem te spreken of contact te onderhouden in het openbaar of in het geheim, hem te ontvangen in hun huizen, hem te voorzien van levensmiddelen, drinken, vuur of anders van dienst te zijn, op straffe dat wij onze toorn over hem zullen doen komen.
Wij beloven op ons woord van koning en als dienaar van God, dat, indien er iemand, ongeacht of deze onze onderdaan is of niet, zich zo edel van gemoed in onze dienst en in die van het algemeen welzijn zou gedragen, dat hij op één of andere manier dit bevel van ons zou kunnen doen uitvoeren, en ons zou verlossen van voornoemde pest, door ons deze dood of levend uit te leveren of door hem van het leven te beroven, wij hem en zijn erfgenamen zullen belonen met een bedrag van 25.000 gouden kronen, naar keuze in grond of in geld. Indien hij een misdaad begaan had, hoe groot deze ook mocht zijn, beloven wij dat deze dan zal zijn vergeven; indien hij niet van adel was, zullen wij hem in de adelstand verheffen op grond van zijn dapperheid; en voorzover hij zich heeft bediend van helpers, zullen wij ook deze belonen al naar gelang zij zich verdienstelijk hebben gemaakt; wij zullen hun misdaden vergeven en ook hen in de adelstand verheffen.
Willem de Zwijger beantwoordde deze propaganda strijd in 1581 met zijn Apologie, waarin het Spaanse bewind als wreed werd afgeschilderd, een barbaarse tirannie en waarin zowel Philips II als Alva zwart werden gemaakt, de Staten-Generaal was gedwongen geweest om de katholieke godsdienst te verbieden vanwege de onbeschaamdheid, de aanslagen en het verraad van zijn vijanden. Deze Apologie heeft het beeld, wat wij nu nog steeds globaal hebben in 2004 van de strijd tegen de Spanjolen sterk beinvloed, laat staan wat het voor invloed op de streng Calvinistische 16e en 17e Eeuwse (en erna) Nederlanders heeft gehad.
Beroemd is ook de inscriptie in de Muur van de Reformatie in het Parc des Bastions in Genève. In het beeldhouwwerk is een beeld(je) van Willem de Zwijger verwerkt....en dat alles geinspireerd door de Apologie van Willem de Zwijger en het Plakkaat van Verlatinghe, waarover hieronder meer.
D'ONDERSATEN EN ZYN NIET VAN GODT GHESCHAPEN
TOT BEHOEF VAN DEN PRINCE OM HEM IN ALLES WAT HY BEVEELT
WEDER HET GODDELICK OFT ONGODDELICK RECHT OFT ONRECHT IS
ONDERDANIGH TE WESEN ENDE ALS SLAVEN TE DIENEN
MAER DEN PRINCE OM D'ONDERSATEN WILLE
SONDER DEWELCKE HY EGEEN PRINCE EN IS
OM DESELVE MET RECHT ENDE REDENE TE REGEEREN
EMBRASSONS ENSEMBLE LA DEFENSE DE CE BON PEVPLE
I'ESPERE MOYENNANT VOSTRE ET LA GRACE DE DIEV
LAQVELLE I'AY SENTIE SI SOVVENT PAR CE DEVANT
ET EN CHOSES SI PERPLEXES QVE CE QVI SERA PAR VOVS
IE LE MAINTIENDRAY
GUILLAVME PRINCE D'ORANGE AUX ETATS GENERAVX
LE 21 JVILLET 1581
LES ETATS REVNIES A LA HAYE ADOPTENT
LA DECLARATION D'INDEPENDANCE DES PROVINCES VNIES
Een van de eerste teksten met het Je Maintendrai....
In het Plakkaat van Verlatinghe opgesteld in Juli 1581 wordt door de Staten-Generaal Philips II en zijn erfgenamen voor eeuwig verclaert vervallen vande overheit ende heerschappije dese voorseyde Nederlanden. Van al het muntgeld wordt de beeltenis van Philips II verwijderd, de Habsburgse Vlaggen en Wapenborden in "overheidsgebouwen" worden verwijderd. Alle ambtsdragers, bestuurders en schutters moeten een nieuwe eed van trouw afleggen en hun gedane eed intrekken en zelfs beloven tegen hun oude Koning te zullen optreden. Een ongehoorde en nog nooit vertoonde gebeurtenis in het Europa van toen, Philips II is diep beledigd, want, zoals we schreven in ons Escorial verhaal :
Philips II was inderdaad, volgens vriend en vijand, een diep gelovig Katholiek die echter niet begreep, maar dat was natuurlijk in die tijd als Soeverein, als Alleenheerser, moeilijk te begrijpen, dat er mensen waren die over hun geloof wat anders dachten.
Een van zijn grootste tragedies, hij heeft hier echt onder geleden, dacht echt dat die ketters allemaal in de hel zouden komen, hij moest ze dus wel redden..., goedschiks of kwaadschiks
Philips II in gebed na de nederlaag met de Armada in 1588
LINK
in zijn prive kapel in het EscorialDe beroemde Carolus gulden
natuurlijk met het portret van de vader van Philips II, Karel V1548
Karel V
Philips II wilde graag een mausoleum bouwen voor zijn vader, Karel V. Het ontwerp moest de grootsheid van zijn Rijk symboliseren en natuurlijk zijn Katholieke vroomheid benadrukken.LINK
1555
Karel V, leunend op Willem van Oranje, doet afstand van de regering
links zoon Philips II
in het midden, de zuster van Karel V, Landvoogdes Maria
LINK
Vanzelfsprekend hebben we op onze site meerdere verhalen waar Philips II in voorkomt en uiteraard heeft Aad het nooit over Filips II, die man heette immers Philips, dat bekende bedrijf heet toch ook zoo....
De laatste "Nederlandse" munt met het portret van Philips II De eerste "Nederlandse" munt met het portret van Willem van Oranje De laatste Nederlandse munt met het portret van Willem van Oranje
Een voorbeeld van een andere historische munt terug te vinden op onze site is deze, geslagen tijdens het Beleg van Leiden:
1574 Citaat uit ons Leiden's Ontzet verhaal:
Leiden's Ontzet
LINKEen voorbeeld van nog een andere historische munt, ook terug te vinden op onze site is deze, geslagen tijdens het Beleg van Antwerpen, bijvoorbeeld te vinden in dit verhaal:
Tja, en dan dat Leidens Ontzet, waar de Dokter het al over had toen Webmaster Aad geboren werd, Aad houdt zich in, maar weet wel, dat niet iedereen weet wat daar mee bedoeld wordt en hier gaan we dus nog even :
De stad Leiden was van strategisch belang en werd in de 80-jarige oorlog belegerd door de Spanjaarden.
Op 31 oktober 1573 begon de Spaanse veldheer Valdez zijn beleg van de stad. Dit was een nieuwe tactiek; niet langer werd een stad aangevallen ten koste van vele levens, maar de inwoners werden uitgehongerd door een langdurig beleg.
Willem de Zwijger (link) stuurde een troepenmacht vanuit het zuiden om de Spanjaarden weg te lokken en dit werkte: op 21 maart 1574 brak Valdez het beleg af en vertrok. Niemand rekende er echter op dat de Spaanse legeraanvoerder in de nacht van 25 op 26 mei weer zou verschijnen, met als gevolg dat het stadsbestuur onvoldoende voorraden ingeslagen bleek te hebben. Tot overmaat van ramp brak in juli naast de honger bovendien ook de pest nog uit.
Op 30 juli besloten de Staten van Holland om de dijken door te steken om zo het omringende land onder water te zetten, maar het water steeg slechts langzaam. Alles tot aan Rotterdam werd onder water gezet, de eerste Hollandse waterlinie. Op de onderstaande kaart Rotterdam omspoeld door water :
Intussen probeerde Valdez met beloften de Leidenaren tot overgave te bewegen. Een deel van het stadsbestuur had er wel oren naar, maar uiteindelijk werd besloten vol te houden. De inwoners aten honden, katten en ratten. Soms werd, als zwijgend protest, een lijk voor de deur van burgemeester Van der Werf gelegd.
Op 18 september verslechterde het weer en begon het water eindelijk te stijgen. De Watergeuzen trokken vanuit het zuiden op. Op 3 oktober 1574 bereidde men een uitval naar de Lammenschans voor.
De bewoners van Leiden verbaasden zich over de stilte aan de andere kant van de stadsmuur en stuurden Cornelis Joppensz. er op uit om poolshoogte te nemen. De Spanjaarden bleken te zijn gevlucht. De Watergeuzen trokken daarop de stad binnen over de Vliet en deelden voedsel uit: een half brood met kaas en haring voor iedere inwoner. Tegenwoordig wordt Leidens Ontzet nog steeds uitgebreid gevierd.3 oktober is in Leiden dus nog steeds een feestdag
Deze prachtige oude schoolplaat van Leidens Ontzet hangt boven Aad's monitor
Leiden een stad met een glorieus verleden
die lang door de Spanjaard werd belaagd
Op drie oktober, dat gedenken wij heden,
werd die vijand plots verjaagd
Er kwam een einde aan honger en nood
Door haring, hutspot en wittebrood
De haring blijft altijd Leidens symbool
van vrijheid en verzet tegen de Spanjool.
De Spanjaarden trekken terug via Delft, de Geuzen trekken er rechts omheen, richting Leiden
Als dank voor het zich niet overgeven aan Valdez, werd in Leiden de eerste Hollandse universiteit gesticht, die dus nog steeds bestaat en nu de oudste van Nederland is. Niet dat er toen geen universiteiten waren, in de Zuidelijke Nederlanden was een hele beroemde, die in Leuven, maar als Protestant kon je daar niet meer heen, want daar waren nog steeds de Spanjaarden de baas, zullen we maar zeggen, want anders gaat Aad daar weer op door....En ook deze munt van kom je geregeld tegen op onze site, bijvoorbeeld in dit verhaal:
Johan van der Veeken was geen geboren Rotterdammer, maar een immigrant uit Mechelen, die na enkele jaren in Antwerpen gewoond te hebben, zich in 1583 in Rotterdam vestigde.
Zijn vader was een rijke haringkoopman in Mechelen en zijn broer Hendrik was huidevetter of leerlooier van beroep. Hendrik vertrok eerder dan Johan naar het Noorden. Na in Mechelen het burgemeestersambt te hebben bekleed trad hij al in 1575 op als burgemeester van Den Briel. In 1586 werd hij als poorter van Rotterdam ingeschreven.
Johan van der Veeken verliet Antwerpen in 1583, waarschijnlijk omdat hij de belegering en de overgave van de stad aan de Spanjaarden in 1585, aan zag komen. (LINK)
27 augustus 1585
Parma trekt Antwerpen binnen
Parma zit op het witte paard op de brug net voor de stadspoort van Antwerpen
1584
Munten geslagen tijdens het Beleg van Antwerpen
Alexander Farnese, Hertog van Parma
1543 - 1592
zoon van de Landvoogdes Margaretha van ParmaDoor de eeuwen heen werden munten steeds opnieuw gebruikt, tot in de Franse tijd werden nog steeds 17e eeuwse munten (en soms nog oudere....) gebruikt, een van de eerste nieuwe "Nederlandse" munten werd geslagen tijdens het bewind van Koning Lodewijk Napoleon:
Naar men zegt, het paard van Albertus werd ook veroverd, het werd het lievelingspaard van Maurits..... :
Isabella Clara Eugenia de Austria
1566 - 1633
dochter van Philips II
Landvoogdes van de Spaanse Nederlanden
samen met haar echtgenoot
Albertus van Oostenrijk
1559 - 1621
Een munt met Isabella Clara Eugenia de Austria
1566 - 1633
dochter van Philips II
Landvoogdes van de Spaanse Nederlanden
samen met haar echtgenoot
Albertus van Oostenrijk
1559 - 1621
Er werd besloten om bij het Staatse Oostende het leger vanuit zee af te zetten, later werd ook overwogen om dichter bij Nieuwpoort te ontschepen, het liep uiteindelijk anders.
Op 17 juni 1600 vertrok een grote vloot uit Dordrecht, uiteindelijk 1300 schepen...... Vanwege het slechte weer werd geland vlak bij Philippine, in de buurt van Sas van Gent. Op weg van hier naar Duinkerken, een militaire kolonne van ca 16 kilometer lang !!
Men heeft zich altijd verbaasd dat Maurits geen verkenningen had laten uitvoeren, ook werd het gebied waar de kolonne doorheen trok niet bewaakt door achtergebleven troepen, met als gevolg dat de kolonne geregeld verkeerde wegen insloeg. De kolonne liep zichzelf vast bij een te breed water en moest toen omkeren, en dat over een lengte van 16 km.... Uiteindelijk trok een kleine groep maar over het strand richting zuiden.
De tocht van het Staatse Leger onder aanvoering van Maurits
Albertus en Isabella wisten, zodra Maurits was geland, de Spaanse bevelhebber Luis de Velasco te overtuigen om zo spoedig mogelijk troepen te verzamelen vlakbij Gent. Velasco verwachtte een aanval van Maurits bij de Maas en presteerde het om met dagmarsen van 40 km vanaf Cuyk op te rukken naar Gent.
Albertus en Isabella overtuigden persoonlijk min of meer muitend rondtrekkende Spaanse troepen om zich ook te verzamelen bij Gent. Vooral de rol van Isabella was overtuigend, niet veel soldaten hadden ooit de dochter van hun Koning gezien die bovendien beloofde uit haar eigen portemonnaie de achterstallige soldij te betalen......
Op 30 juni vertrok het Spaanse Leger richting Brugge. De Spanjaarden besloten de terugweg van Maurits af te sluiten, bij het plaatsje Leffinghe.
De delegatie van de Staten-Generaal o.l.v. Oldenbarnevelt, stuurde meteen een bericht naar Maurits dat zijn terugweg mogelijk werd afgesloten. Maurits reageerde meteen door het achterste deel van zijn kolonne, o.l.v. Ernst Casimir van Nassau, de latere Stadhouder van Friesland en Groningen, terug te sturen naar Leffinghe, maar deze kwam te laat. Op een dijk werden de Staatse troepen verjaagd door de Spaanse cavalerie, velen vluchtten over de duinen de zee in, maar ook daar werden ze achtervolgd.
Toen Maurits hoorde van de nederlaag liet hij de overlevenden meteen verschepen, hij wilde niet dat dit slechte nieuws bij zijn mannen bekend zou worden.....
Het Staatse Leger was nog bezig met de overtocht over de IJzer dichtbij de Zee, toen de Spanjaarden over het strand kwamen. De Spaanse soldaten waren echter te moe om meteen op te trekken, velen onder hen kwamen immers uit Cuyk gelopen en dit was natuurlijk in het voordeel van Maurits. Gelukkig voor Maurits wisten de Spanjaarden ook niet dat het Staatse Leger met 10.000 man was, zij met ca 8500.
Maurits koos zorgvuldig het moment van aanvallen, hij wachtte tot de zon laag stond, precies in het gezicht van de Spanjaarden, ook de wind, met zand, stond voor de Spanjaarden verkeerd. Maar toch dreigde al snel het Spaanse Leger de overhand te krijgen....., waarom liep het toch goed, men zegt om de volgende redenen :
- De Staatse Carré's waren, idee van Maurits, veel kleiner en rechthoekiger dan de grote vierkante Spaanse Carré's en dus veel wendbaarder
- Maurits had uitvoerig geoefend om gedisciplineerd in Carré vorm terug te trekken, de Spanjaarden lukte het maar niet om de wendbare Staatse Carré's uit elkaar te jagen, steeds kwamen de Staatse Carré's terug, de Spanjaarden werden er moe van, steeds duin op en af
- Maurits had zijn kanonnen op houten vlonders laten zetten, hierdoor konden ze versleept worden over het zand, de Spaanse kanonnen stonden niet op vlonders en konden dus niet verplaatst worden
- Doorslaggevend was echter dat Maurits het grootste deel van zijn cavalerie in reserve had gehouden, toen hij het idee had dat de Spanjaarden steeds vermoeider begonnen te worden, liet hij zijn cavalerie dwars op de Spaanse Infanterie los, en toen werden de Spanjaarden de zee ingejaagd....
De Spanjaarden komen van rechts, tegen de zon en zanderige wind in
het Staatse Leger was aanvankelijk nog bezig de IJzer over te trekken
De Staatse Carré's zijn kleiner t.o.v. de Spaanse Carré's
Maurits had de slag gewonnen, Albertus moest vluchten naar Brugge.
In de 19e eeuw werd dit schilderij gemaakt van Maurits direkt na de slag, niemand weet echter of het ook zoo is gegaan, al was Maurits wel een redelijk strenge Calvinist, zoals zou blijken ruim 18 jaar later...
Na de slag kreeg Maurits toch weer de opdracht om verder te trekken richting zuiden, hij deed het nog ook. De belegering van Nieuwpoort liep uit op een mislukking en Maurits besloot op een dag zich gewoon terug te trekken, vooral nadat hij hoorde dat de afvaardiging van de Staten-Generaal vertrokken waren uit Oostende naar Bergen op Zoom om daar met de Spanjaarden te onderhandelen over een Vredesverdrag......
De legende wil dat toen Maurits Oldenbarnevelt weer voor het eerst ontmoette, Maurits Oldenbarnevelt in het gezicht sloeg....
Via Oostende werden de Staatse Troepen en hun buit, teruggevaren, waaronder vele Spaanse vlaggen die eeuwenlang in de Ridderzaal hebben gehangen.
Hoe ging het verder met Isabella en Albertus ? Om nog meer gezichtsverlies te vermijden vatten zij het plan op om Oostende te heroveren. Isabella deed zelfs de historische belofte dat zij zich niet meer zou verschonen voordat Oostende weer was heroverd, het beleg duurde echter drie jaar. de speciale kleur van haar ondergoed is de geschiedenis ingegaan als Isabella-geel. Het beleg van Oostende werd dus een dure prestige slag, alhoewel de nieuwe Spaanse bevelhebber Ambrosio Spinola, het beleg uit eigen zak schijnt betaald te hebben.....
Dezelfde Spinola werd trouwens ook de leider van de Spaanse delegatie die uiteindelijk voor 12 jaar een bestand overeenkwam :
Ambrosio Spinola
1569 - 1630
van 1603 - 1628 bevelhebber van het Spaanse leger in Vlaanderen
De Spaanse Kade in Rotterdam dankt haar naam trouwens aan de doorreis van de Spaanse markies Ambrosio Spinola (1569-1630). Spinola werd op 31 januari 1608 met een groot gevolg en met andere onderhandelaars over het 12-jarige bestand in de 80-jarige oorlog, op doorreis van Dordrecht naar Den Haag door het Rotterdamse stadsbestuur plechtig ontvangen en ingehaald. Hij kwam over het ijs en zette op het Hoofd of Oude Hoofd het eerst voet aan wal. Dit gedeelte van het Oude Hoofd werd vanaf omstreeks 1637 Spaansekade genoemd.
Met 190 ijssleden kwam Spinola via bevroren rivieren naar Dordrecht
Op 6 februari 1608 werd Spinola (rechts), reizend in 8 koetsen, in Rijswijk bij de Hoornbrug ontvangen door Maurits (links)
De eerste vernieuwde "Nederlandse" munt met het portret van Koning Lodewijk Napoleon
LINKHet beroemde schilderij van Koning Lodewijk Napoleon
Koningin Hortense de Beauharnais
De Fransen waren in 1795 Nederland binnengetrokken en hadden zogenaamde assignaten bij zich, wat dat waren, daar komen we wat verderop in dit verhaal op terug.
Citaat uit ons Hogendorp verhaal:Ook belangrijk in de geschiedenis van het geld van Nederland is de vraag hoe kwam bijvoorbeeld een stad als Rotterdam aan geld, in een aantal verhalen hebben we het daar al een beetje overgehad, citeren laten we nu maar even achterwege, heb je interesse dan klik je even op een van de volgende links:
Rond 10 Januari 1795 trok Pichegru de Waal over, het Staatse leger trok zich terug in de richting van .... Rotterdam via Leerdam en Gorinchem.
Winter 1794 - 1795
Pichegru trekt over de bevroren Waal
17 Januari 1795
Het vertrek van Stadhouder Willem V uit Scheveningen
Op 17 Januari 1795 besloot Stadhouder Willem V te vertrekken, zijn vrouw Wilhelmina was al eerder met haar schoondochter en kleinzoon, de latere Koning Willem II, vertrokken. Hogendorp was erbij toen Willem V van het Binnenhof richting Scheveningen vertrok.
Dezelfde avond trokken de Fransen Den Haag al binnen.
In alle steden werden de vroedschappen ontbonden en ook de Stedelijke Pensionarissen verloren hun baan, dus ook Hogendorp.
De Fransen moesten betaald worden voor hun daden en deden dat d.m.v. zogenaamde assignaten.
1795
Een door de Fransen meegenomen assignaat
In de plaats kwamen naar Frans voorbeeld Municipaliteiten, waarbij de Patriotten de eerste keus kregen, zullen we maar zeggen. Hogendorp werd niet gevraagd en moest verder als ambteloos burger zijn plaats zien te vinden in de nieuwe Bataafse Republiek.
In de bovenstaande verhalen en het onderstaande verhaal komt geregeld het begrip Vroedschap voor, voor dit verhaal vatten we een Vroedschap als volgt samen, voor meer details, zie de bovenstaande verhalen.
- Uit de vroedschap werd gekozen via een Boonheer
- Wanneer werd je toegelaten tot de vroedschap van Rotterdam
- De waarde van Middeleeuws Geld in 1899
- Representatie kosten der Gemeente Rotterdam AD 1644
De vroedschapsleden van een stad werden niet direkt gekozen door de burgers van een stad, maar werden aangesteld uit de rijksten en dus meestal ook de aanzienlijksten van een stad. Eenmaal gekozen bleef je de rest van je leven lid van de vroedschap en van lieverlee, ging het lidmaatschap van de vroedschap over van vader op zoon en dus bleef het in de familie. Door de voltallige vroedschap werden van tijd tot tijd o.m. bijvoorbeeld nieuwe schepenen en burgemeesters gekozen, zeg maar het dagelijks bestuur van een stad. Alleen vroedschapsleden kwamen in aanmerking voor een stedelijke funktie, bijvoorbeeld Weeshuismeesters en Leprooshuismeesters, er was slechts één uitzondering: het ambt van pensionaris.
In het onderstaande verhaal wordt uitgelegd hoe bijvoorbeeld een stad als Rotterdam, tot aan de Franse Tijd, aan haar geld kwam, kortom hoe werden tot aan de Franse Tijd in Nederland de financiën geregeld:
Het vroedschapssysteem is dus in onze ogen zeer ondemokratisch en heeft uiteindelijk geleid tot het begrip Regenten die elkaar onderling de stedelijke banen toebedeelden. Destijds dacht men daar natuurlijk heel anders over, alleen de Regenten wisten wat goed was voor de stad, want zij hadden immers alle kennis en zo was de cirkel weer rond.
Het vroedschapssysteem werd pas in de Franse Tijd verlaten, echt demokratisch werd het pas met de invoering van het algemeen kiesrecht, maar ook daarover hebben we een verhaal....
Aanvankelijk behoorde de zorg voor de stedelijke financiën tot de taak van de raadsluiden of burgermeesters die sinds de verlening van het stadsrecht in 1340 werden aangesteld, twee in getal.
7 Juni 1340
De oudste bewaarde jaarrekeningen (1426/27 en 1429/30) zijn onder hun verantwoordelijkheid opgesteld.
De twee oudste rekeningen (1426-27 en 1429-30) zijn beide op papier geschreven met dezelfde hand, netjes en duidelijk leesbaar. Door eene latere hand zijn zij op den perkamenten omslag met de cijfers 1 en 2 gemerkt en van opschriften voorzien. De eerste is 78, de tweede 55 bladen groot, beide oorspronkelijk ongefolieerd, doch door ons van foliocijfers voorzien......
Er is geen papier gespaard: in tegenstelling met het dicht op elkaar gedrongen schrift dat men dikwijls in middeleeuwsche registers aantreft, zijn hier de posten door breede stroken wit gescheiden en zijn overal wijde marges gelaten. De totaalsom van een of ander hoofdstuk heeft hier en daar eene bladzijde voor zich alleen, en meermalen is er tusschen de verschillende hoofdstukken een blad onbeschreven gelaten. Men zou haast zeggen dat reeds toen, gelijk later het geval was, de thesauriers per blad betaald werden.
De inrichting der rekeningen is practisch en eenvoudig. Eerst zijn de inkomsten, dan de uitgaven vermeld, en beide in een aantal hoofdstukken verdeeld, die elk hun opschrift hebben. Onder aan de bladzijde is telkens de som der op die pagina vermelde posten opgegeven, terwijl aan het slot van elk hoofdstuk de totaalsom vermeld wordt. Eveneens zijn de totalen der inkomsten en uitgaven over 't geheel berekend, en aan het eind der rekening het saldo of het te kort opgegeven.
Aan het hof van Philips de Goede (rechts)
LINK
Na ruim een eeuw kwam hierin verandering, in 1435 voorlopig, in 1436 definitief. Toen stelde Philips de Goede als Graaf van Holland op verzoek van de burgers een college van veertig wijze en vermogende burgers in, de Vroedschap, met daaronder vier tresoriers die voortaan de in deplorabele staat geraakte financiën zouden behartigen. In 1518 werd dit aantal tot twee teruggebracht.
Het Stadhuis van Rotterdam in 1675, ook wel gasthuis genoemd, maar dan niet voor zieken
LINK
Het kleine college groeide in de loop van de volgende eeuwen uit tot een tresorie als aparte instelling met een kantoor op het raadhuis, een college van reken meesters (vijf, waaronder de beide tresoriers), een eigen ambtelijk apparaat (in 1783 zes man sterk) en een archief, waarvan ons een inventaris uit 1746 is overgeleverd. Het was rekenplichtig aan de Vroedschap, maar het controleren van prijsopgaven, het opstellen van de rekeningen, het verrichten van betalingen en ontvangen van gelden geschiedde met medewerking of zelfs onder verantwoordelijkheid van de burgemeesters. In 1723 bepaalde het stadsbestuur dat wekelijks drie maal zou worden vergaderd.
Na de Bataafse omwenteling van 1795 zette de tresorie haar werk eerst nog op dezelfde voet voort. Pas het reglement op de gemeentebesturen van 1807 met zijn centraliserende maatregelen bracht hierin verandering. Het beheer van de geldmiddelen kwam toen aan burgemeester en wethouders (het college van B. en W.) en werd gedelegeerd aan een van de wethouders in het bijzonder; de vroedschap (dezelfde naam voor een lichaam met een totaal ander karakter dan vóór 1795) moest jaarlijks de begroting en de jaarrekening goedkeuren, en het geheel moest naar de regering van Lodewijk Napoleon in Den Haag worden opgezonden.
Na de inlijving van ons land bij Frankrijk in 1811 werd de centralisatie nog sterker: de Bonne ville de Rotterdam, een van 's keizers steden, moest haar jaarrekeningen op in het Frans voorgedrukte formulieren ter finale goedkeuring naar het Cour des comptes te Parijs opzenden. Het is zelfs zover gekomen dat de jaarrekening van 1812 in november 1814 te Parijs werd goedgekeurd op naam van de Franse koning Lodewijk XVIII, en daarop keurig naar Rotterdam teruggezonden.
Bedenk hierbij wel dat Willem I in November 1814 allang weer terug was in Nederland:
30 November 1813
De landing van de zoon van Stadhouder Willem V in Scheveningen
de latere Koning Willem I
Koning Willem I
De jaarrekeningen vormen de ruggegraat van het financiële archief. Tot 1795 behoorde het tot de taak van de stedelijke secretaris, deze op schrift te stellen, waarvoor hij jaarlijks een extra beloning ontving, afhankelijk van het aantal beschreven bladen perkament of papier dat hij indiende. Deze werden dus niet te dicht beschreven.
De oudste jaarrekening welke we bezitten is die van 1426/27. Een doorlopende reeks begint met het jaar 1647; deze heeft steeds op de rekenkamer van de stad berust.
Bij de inkomsten het ambtgeld. Iemand die vroeger een ambt bij de stad bekleedde werd niet per maand betaald uit de gemeentekas. Nee, het was iemand die met een ambt en de daaraan verbonden inkomsten werd begiftigd. Zo'n ambt was iets, had zijn eigen inkomsten en rechten; wie b.v. het schoutambt ontving (of pachtte) had daarmee het recht verworven, bekeuringen te geven en boeten te innen.
Het was voortaan zijn verantwoordelijkheid dat de zaak goed functioneerde, hij had dus het recht door het opleggen van boetes daarvoor te zorgen. Werd het werk hem te veel, dan stelde hij een klerk aan, die hij uit eigen zak betaalde.
Wie nu zo'n ambt van de burgemeesters of de vroedschap ontving, betaalde daarvoor een jaarlijks ambtgeld. Bovendien moest hij in bepaalde gevallen een borgsom storten of borgen aanwijzen, opdat de stad niet de dupe van eventueel wanbeheer zou worden.
Waar dat toe kon leiden, daarover hebben we een fraai voorbeeld met deze regent uit ons Costerman oproer verhaal:De stad had regelmatig voor haar eigen uitgaven of voor afdrachten aan de hogere overheid geld nodig. Daartoe schreef ze leningen uit of, naar de toen gangbare voorstelling, ze verkocht renten - vergelijk het woord rentebrief - hetgeen alleen na vergunning van de grafelijkheid, later de Staten van Holland, was toegestaan.
En dus kwam het natuurlijk voor dat er vreemde figuren benoemd werden, bijvoorbeeld deze Baljuw van Rotterdam, Mr. Jacob van Zuylen van Nijevelt :
Mr. Jacob van Zuylen van Nijevelt
In de geschiedenis van Rotterdam is deze Mr. Jacob van Zuylen van Nijevelt een van de meest verafschuwde stadsbestuurders geweest. Aangesteld in de dubbelfunktie baljuw en schout, bleek hij uiterst korrupt te zijn. Hij was tegelijkertijd, zeg maar, Hoofd van de Politie en Officier van Justitie.
In die tijd was het gebruikelijk om het innen van gemeentelijke belastingen op brood, bier en brandhout (allemaal eerste levensbehoeften....) te verpachten tegen een hoog geldbedrag. De pachter moest dan zelf maar zien hoe hij aan zijn inkomsten kwam. Een principieel fout systeem natuurlijk, dat door allerlei pachters werd misbruikt, Mr. Jacob van Zuylen van Nijevelt maakte het, volgens de overlevering, wel erg bont....zoo was hij ook betrokken bij afpersingen om aan zijn geld te komen. En bij wie moest je dan klagen, juist bij Mr. Jacob van Zuylen van Nijevelt, want die was dus ook baljuw en schout.
Mr. Jacob van Zuylen van Nijevelt wordt vergeleken met de Romeinse Keizers Tiberius en Nero
Mr. Jacob van Zuylen van Nijevelt had ook het recht om boetes in eigen zak te steken, je kon in die tijd zelfs kiezen, met een boete ontliep je je straf, uiteraard stond toen de boete in geen verhouding tot de misdaad en verdween de boete in de zakken van de korrupte Mr. Jacob van Zuylen van Nijevelt. Op deze manier ontstond een heel netwerk van "vrindjes", wie geen geld had, had het zwaar, want voor het minste of geringste werd je fors bestraft, bijvoorbeeld als je illegaal wijn dronk...
Machteloos moest het Rotterdamse stadsbestuur aanzien dat de in 1676 door Willem III benoemde Mr. Jacob van Zuylen van Nijevelt zich onrechtmatig verrijkte door allerlei afpersingspraktijken en door met zeer ruime hand de meest zware boetes uit te delen. De haat tegen Mr. Jacob van Zuylen van Nijevelt liep steeds hoger op, in 1690 ontlaadde dat zich tot het Costerman oproer dat veel pamfletten opleverde en dus veel rumoer tot in Den Haag, maar uiteindelijk niets veranderde aan het principieel foute benoemingssysteem en figuren als Mr. Jacob van Zuylen van Nijevelt gewoon handhaafde, hij kreeg zelfs een financiele kompensatie voor de geleden ongemakken. Gelukkig voor Rotterdam overleed Mr. Jacob van Zuylen van Nijevelt in 1695.Soms werden de burgers gedwongen zulke obligaties te kopen, b.v. ten behoeve van de landsheer wanneer deze in geldnood zat.
Wanneer een stad in geldgebrek zat, kon ze los- of lijfrente brieven aan partikulieren verkopen. Zo nam de vroedschap geld op wanneer er buitengewone uitgaven gedaan moesten worden b.v. voor de aanleg van verdedigingswerken of voor het verlenen van krijgshulp aan de landsheer. Voor de verkoop was toestemming van de landsheer nodig.
Een losrente - het woord zegt het al - werd na verloop van tijd afgelost. Lijfrentebrieven werden verkocht tegen een som die in het bezit van de stad bleef, waartegenover deze zich verplichtte om na bepaalde termijnen een vast rentebedrag uit te keren zolang de persoon leefde, op wiens lijf (leven) de rente (verzekering) gevestigd was. Een levensverzekering, door de stad gefinancierd, in eenvoudige vorm.
Wij komen thans tot een buitengewone bron van inkomsten, die in de middeleeuwen en ook later de plaats verving van de tegenwoordige geldleningen met vaste rentestandaard, n.l. het geld, opgebracht door den verkoop van lijfrenten.
Een der meest gewone middelen om zijn vermogen te beleggen bestond in die tijd daarin, dat men het aan stad, land of enige gemeenschap afstond, en er een jaarlijkse rente, 't zij voor zijn leven, 't zij voor altijd, voor terug ontving.
De Hollandsche steden maakten, als zij in geldverlegenheid zaten, van dat middel een gretig gebruik om zich kapitaal te verschaffen, hoewel zij van de andere kant hun budget van uitgaven daardoor verhoogden. Daar echter de verplichting tot rentebetaling meestal bij de dood des heffers (of van andere personen, als de renten op meer dan een leven geplaatst waren) ophield, werden de uitgaven er niet duurzaam mede belast.
De steden deden over 't algemeen haar best om hare verplichtingen goed na te komen; zij hadden er trouwens groot belang bij, vooreerst om hun crediet, en wijl het op haar handel zeer storend werkte als zij in de betaling ten achter waren: de poorters der stad hadden dan alle kans om in de vreemde voor de schulden der stad gegijzeld te worden of hunne goederen met beslag te zien belegd.
1473
Intocht van Karel de Stoute in Trier
Toen Karel de Stoute zo'n gedwongen lening uitschreef in 1472 stelde hij zijn rechten en domeinen in Rotterdam als hypotheek.
De verponding was de belasting, geheven op de grond ten behoeve van de landsheer, geïnd door stedelijke ambtenaren en afgedragen aan de rentmeester of ontvanger-generaal in Den Haag. Een goede administratie, het kohier van de verpondingen, was hiervoor nodig. Ook ontving de landsheer ten tijde van het grafelijk bewind (in feite tot ca. 1560) de beden, in wezen incidentele maar in werkelijkheid regelmatig terugkerende omslagen over de steden. De stad stond ze aan de landsheer toe (of soms niet) op zijn verzoek wanneer hij geld nodig had, b.v. voor het voeren van een oorlog of het vieren van een bruiloft.
De grafelijkheid bezaten dus een aantal rechten en domeinen die ze aan de stad verpachtte of soms verkocht, in beide gevallen een rijke bron van inkomsten zolang het duurde. Zo moest het stadsrecht dat de graaf in 1340 aan Rotterdam schonk, en dat in wezen zijn eigen recht was om binnen een nauwkeurig bepaald gebied bestuur en rechtspraak uit te oefenen, duur worden betaald.
Lumey komt den 25en Juli in de stad en eischt de kerkschat van St. Laurens, die door goudsmeden getaxeerd wordt op een waarde van ruim 2299 ponden Vlaamsch, tot betaling van zijn krijgsvolk op. Later brengen de burgemeesters dit bedrag in rekening aan de Staten, als voorschot ten behoeve van de gemeene zaak. (link)
In de beginjaren van de opstand tegen Spanje heeft Rotterdam zich aanmerkelijke offers getroost voor de gemene zaak. Het eigenbelang werd echter niet vergeten: de stad presenteerde aan de Staten de rekening van voor de opstand gedane uitgaven. De Staten konden onmogelijk deze declaratie voldoen, vandaar de methode om de schulden te delgen door verkoop uit de grafelijke domeinen.
Rotterdam verwierf op deze wijze het baljuw- en schoutambt van de stad en het baljuw- en dijkgraafambt van Schieland. Aan deze laatste betrekking was verbonden het recht op de benoeming van dorpsbesturen in Hillegersberg en Moordrecht. Hierdoor en door de verwerving van een aantal heerlijkheden binnen Schieland werd de stad in korte tijd heer en meester in een omvangrijk plattelandsdistrict.
Andere rechten die toen zijn eigendom waren gebleven, zoals dat om een secretaris of een schoolmeester aan te stellen, het monopolie om een molen, een waag of een kraan te exploiteren, verpachtte hij, soms aan zijn gunstelingen, soms aan de stad. In de zestiende eeuw heeft de stad uiteindelijk deze domeinen verworven, inclusief het recht om belangrijke ambten, zoals het baljuwschap van Schieland en het baljuw- en schoutambt van Rotterdam, te vergeven.
1340
- Willem van Henegouwen verklaart aan de poorters van Rotterdam verschillende voorrechten te geven o.a. omtrent de rechtspleging
1340
- Willem van Henegouwen beveelt de Heemraad van Schieland dat zij de goede lieden van Rotterdam zullen doen hebben een open vaart en weg van Rotterdam tot in de Schie
1340
- Willem van Henegouwen verklaart van de poorters van Rotterdam te hebben ontvangen voor de haar toegestane voorrechten 100 pond
1351
- Willem van Beieren verklaart aan de poorters van Rotterdam te geven het recht tot vrij gebruik van de steiger, de bierderijen, het barbierschap, het kiezen van een bode, een school, het schrijfambacht en de kosterij. De bevoegdheid om lombardbrieven te bezegelen wordt ontzegd. Vanaf nu mag niemand poorter van Rotterdam worden die tegen hem of de stad heeft gestreden
1352
- Willem van Beieren verklaart aan schepenen, raad en poorters van Rotterdam verpacht te hebben voor 28 pond per jaar zijn windmolen met het recht om meerdere molens binnen de stadvrijheid te zetten
Een andere vorm van belastingen die op de burgers drukten waren de accijnzen op bier, meel, vlees, brandhout, zeep enz. Ze werden zowel voor de stad als voor het land geheven door belastingpachters of (steeds meer in de 18e eeuw) door ambtenaren.
Daarnaast bestond er een soort omzetbelasting bij de verkoop van onroerend goed en schepen, een belasting op het trouwen en begraven, afhankelijk van de welstand van betrokkenen, een successiebelasting, en omslagen b.v. voor de fortificaties van de stad of voor de instandhouding van de gewapende burgermacht.
Daartegenover bestond niet wat voor ons gevoel het meest voor de hand ligt, een loon- of inkomstenbelasting naar draagkracht en een vermogensbelasting. Aangifte werd niet gedaan, inspecteurs waren er niet. Alleen op luxe, zoals paarden, koetsen, personeel, werd een zekere belasting, de personele quotisatie, geheven, doch pas in de 18e eeuw.
In 1742 besloot het gewest Holland tot het invoeren van een soort personele belasting, gebaseerd op beroep, huishuur, aantal dienstboden, paarden, rijtuigen en plezierjachten, en buitenplaatsen. Ook te Rotterdam werd een kohier voor deze belasting samengesteld onder leiding van de burgemeester Meyners, die in 1744 tot ontvanger van deze 'personele quotisatie', welke incidenteel zou worden geheven, werd benoemd.
1795
Een door de Fransen meegenomen assignaat
Toen in 1795 de Franse troepen ons land binnenkwamen betaalden zij met assignaten, bankpapier dat door de Franse schatkist zou worden gedekt - in de zes weken tot 20 maart in Rotterdam alleen al voor een waarde van fl. 37.500.-, een bedrag waarachter we nu een paar nullen mogen zetten. Het contante geld dat de Fransen via een inwisselsysteem over verschillende schijven hier en in Den Haag aan de ontvangers moesten uitbetalen kwam echter niet los, zodat óf de burgers, óf de stedelijke en provinciale overheid met kisten vol waardeloos papier bleven zitten.
De centralisatie onder de Bataafse Republiek, het Koninkrijk Holland en de eigenlijke Franse tijd direct onder het Keizerrijk bracht ook op het stuk van de financiën grotere eenheid. Met name het aantal landelijke belastingen groeide, zoals de patentbelasting, gevolg van het werk van Lodewijk Napoleon's minister, A. Gogel (1806).
De stadskas werd niet langer door eigen belastingen, maar door opcenten op de landelijke belastingen (additionele stuivers) gevoed. Intussen was deze kas, die er al in 1795 slecht voor stond, verarmd door de slechte handel, de kosten voor het Franse garnizoen en de inwisseling van de assignaten dat middelen tot herstel moesten worden beraamd.
Een commissie van raadsleden en burgers werd hiertoe ingesteld (1803), die weinig bereikte.
De verkoop van stedelijke eigendommen bracht enig soulaas (1806), maar toen in november 1813 de Franse troepen de vlucht hadden genomen verkeerden de stedelijke financiën in een zeer slechte staat.
Tot aan WOI had de gemiddelde Nederlander geen vertrouwen in bankpapier, het liefst moest betaald worden met munten, allemaal nog een gevolg van de door de Fransen meegenomen, uiteindelijk waardeloos gebleken, assignaten.
1795
Een door de Fransen meegenomen assignaat
In 1807 werden alle Provinciale Munthuizen gesloten met uitzondering van die in Utrecht, waarom Utrecht? Het lag goed centraal en Lodewijk Napoleon kwam er graag, en dus is de Nederlandse Munt nog altijd in Utrecht gevestigd.
Een van de eerste monetaire problemen waarmee het nieuwe bewind van de Bataafse Republiek in 1795 te maken kreeg, waren de dagelijkse uitgaven van de Franse troepen in het land.
De soldaten betaalden met zogenaamde assignaten, papiergeld dat door de Franse regering werd uitgegeven. Aanvankelijk bestond de dekking ervan uit in beslag genomen bezittingen van kerk en adel in Frankrijk, maar de waarde van dit geld daalde snel.
De stedelijke en provinciale overheden in de Bataafse Republiek besloten daarom, dat de assignaten ingewisseld moesten worden tegen eigen papiergeld; op die manier zouden de kosten van de Franse bezetting door de overheid worden gedragen in plaats van door de bevolking. Maar omdat de wisselbepalingen nogal ingewikkeld waren, bleven er toch veel assignaten achter onder de bevolking, dat er verder niets mee kon doen.........en dus daalde het wanvertrouwen tegen papergeld tot nagenoeg nul, wat zoo bleef tot rond WOI....
In 1807 werd ook besloten de Gulden als de centrale munt voor het nieuw te vormen geldstelsel te kiezen. Tot 2001, zoals we allemaal weten.
Helaas is het in de jaren na 1807 er niet van gekomen om veel nieuwe Nederlandse munten aan te maken, eigenlijk alleen een zilveren munt van 50 stuivers, uiteraard met het portret van Lodewijk Napoleon:
De eerste vernieuwde "Nederlandse" munt met het portret van Koning Lodewijk Napoleon
LINKHet beroemde schilderij van Koning Lodewijk Napoleon
Na het vertrek van Lodewijk Napoleon en de inlijving van Nederland bij het Franse Keizerrijk werden in Utrecht Franse Munten geslagen.
Op 28 September 1816 werd de eerste muntwet van het (toen nog met België verenigde) Koninkrijk der Nederlanden ingevoerd.
Een aantal Franse vernieuwingen werden gewoon gehandhaafd, zoals het decimale stelsel dat dus ook voor het geld werd ingevoerd en het principe van de dubbele standaard, waarbij zowel zilveren als gouden munten onderling inwisselbaar zouden zijn. En uiteraard bleef de Gulden gehandhaafd.
De Gulden van de vroegere Republiek, met een zilverinhoud van 9,61 gram werd dus niet meer verdeeld in 20 stuivers van 8 duiten maar in 100 centen.
Het gouden tienguldenstuk, het gouden tientje, bevatte 6,056 gram edelmetaal.
In de muntwet van 1816 werd verder bepaald, dat de stukken van drie en één gulden vrij mochten worden aangemunt. Het voordeel van de dubbele standaard leek, dat er - afhankelijk van de prijsverhouding tussen goud en zilver - zowel met gouden als met zilveren guldens betaald kon worden.
Maar in de praktijk bleek het principe van een vaste waardeverhouding tussen goud en zilver (1 tegen 15,87) niet te werken.
Spoedig werd duidelijk, dat de marktwaarde van het zilver in de munten hoger lag dan de nominale waarde van de stukken. Daarom werden er vooral nieuwe gouden tientjes geslagen en bleef het zilvergeld uit de 17de en 18de eeuw, dat vaak erg versleten was, normaal circuleren. De regering weigerde de kosten van een eventuele hermunting van dit oude zilver voor haar rekening te nemen. In de praktijk heerste in het nieuwe Koninkrijk dus de gouden standaard.
De overheid ondernam wél een geslaagde poging het kopergeld uit de tijd van de Republiek te saneren. Vanaf 1828 waren alleen de cent en de halve cent nog wettig betaalmiddel. Helaas bleek na twintig jaar, dat het buitenlandse kopergeld zich opnieuw een vaste plaats in de geldomloop had verworven.
Ook de centralisatie van de muntslag werd niet ongedaan gemaakt.
In 1814 kwam de Bankwet tot stand, die onder andere voorzag in de oprichting van De Nederlandsche Bank. Deze kreeg het recht bankbiljetten uit te geven. Maar in tegenstelling tot bijvoorbeeld Engeland en Zweden had het publiek hier weinig behoefte aan deze nieuwigheid gezien de slechte ervaringen met de Franse assignaten. Ook wisten veel mensen nog steeds niet wat je met zo'n stukje papier kon doen, een Postbus 51 was toen nog niet bekend. Kortom, de bevolking hield het bij de oude vertrouwde munten die zonder meer inwisselbaar waren tegen zilver of goud.
Over de scheiding met België in 1839 halen we een citaat uit dit verhaal:
De nieuwe voor het eerst kompleet nieuwe Muntserie uitgegeven in 1816:
- Gouden munten van Dfl 10,= en Dfl 5,=
- Zilveren munten van Dfl 3,=, Dfl 1,= en Dfl 0,50
- Ook van zilver het kwartje, het dubbeltje en de stuiver
- Van koper de cent en de halve cent
- Voor het eerst in de Nederlandse Geschiedenis werd op de munten de Nederlandse Taal gebruikt i.p.v. Latijn
- De introduktie van de tekst op de zijkant God zij met Ons (alleen op de munten van DFL 10, 3, 1 en 0,50)
Afgezien van de zilveren stuiver en de driegulden munt zijn deze nieuwigheden gehandhaafd gebleven tot 2001....Met de sanering van de Staatsschuld in 1839 werd ook het muntwezen aangepakt. In 1839 werd de zilverinhoud van de gulden iets verlaagd, zodat 10 zilveren guldens in waarde gelijk werden aan het gouden tientje. Tegelijkertijd werd het drieguldenstuk vervangen door een munt van f 2,50, die beter in de serie paste.
Er was in 1840 een Staatsschuld van niet minder dan 2200 millioen gulden, waarvoor jaarlijks meer dan 35 millioen aan rente betaald moest worden. De Amsterdamse bankier Van Hall, sinds 1843 minister van Financiën, wist in 1844 redding te brengen.
Van Hall's voorstel, het aangaan van een vrijwillige lening van 127 millioen tegen een lage rente werd door de Staten-Generaal aangenomen. Verder werden bestaande schulden van de Staat, die méér dan 4% rente gaven, verwisseld met schulden van 4%. De lening van 127 millioen heette "vrijwillig", maar was toch eigenlijk gedwongen. Immers, wanneer die lening niet voltekend werd, zou de regering, voor zover nodig, een extra belasting op het vermogen leggen: "De stok achter de deur" noemde men dit.
De stok behoefde echter niet gebruikt te worden, de lening werd voltekend. Maar voordat Van Hall's voorstellen in de Kamers werden aangenomen, moest er nog veel verzet overwonnen worden. Niet alleen in de Staten-Generaal,maar ook daarbuiten, werd het plan van Van Hall fel bestreden.
Men sprak zelfs van Alva's penningen....
Fernando Alvarez de Toledo, Hertog van Alva
1507 - 1582
Gouverneur-Generaal van de Nederlanden
1567 - 1573
LINK
Koning Willem II
Het kan mij mijn troon kosten, zou Willem II eens opgemerkt hebben, toen hij met Van Hall de plannen besprak.
En mij m'n kop, zou Van Hall toen geantwoord hebben.
Ook de afgetreden koning, Willem I, heeft aan de lening bijgedragen. Toen hij in 1843 van Berlijn naar Den Haag was gekomen, beloofde hij 10 millioen gulden. Hij overleed te Berlijn vóór de wet op de lening er door was. Zijn erfgenamen zijn echter de toezegging nagekomen.
In de jaren daarop stuurde de regering stapsgewijs aan op de intrekking van al het oude zilvergeld uit vorige eeuwen en op de hermunting van deze stukken in guldens en rijksdaalders.
In 1850 werd de laatste stap naar de zilveren standaard gezet: alle gouden munten werden uit de omloop gehaald. Het was niet mogelijk gebleken zilveren en gouden munten naast elkaar te laten circuleren. Dat na die constatering nu juist voor de zilveren standaard werd gekozen, was onder meer een gevolg van het feit dat er nog zeer veel zilvergeld in omloop was. Dit hoefde alleen maar hermunt te worden, terwijl bij de keuze voor de gouden standaard veel goud had moeten worden aangekocht op de vrije markt.
Een andere overweging was de sterke economische band met Nederlands-Indië, waar men sinds 1846 eveneens bezig was met een geldsanering. Zilver was in Indië zeer gevraagd.
Toen in 1854 werd bepaald, dat de Nederlandse standaardmunten voortaan ook in Nederlands-Indië gangbaar waren, zijn in de jaren daarop enorme hoeveelheden Nederlands zilvergeld naar Nederlands-Indië verscheept.
De hernunting van zilvergeld uit de 17de en 18de eeuw in nieuwe halve guldens, guldens en rijksdaalders vond plaats tussen 1846 en 1850.
De verschillende muntsoorten uit het verleden werden één voor één buiten gebruik gesteld. Ze waren vaak sterk gesleten of gesnoeid, maar werden door de overheid toch tegen nominale waarde ingenomen. Het was dus voordeliger ze in te wisselen dan om ze achter te houden. Dat gebeurde dan ook op zo'n grote schaal, dat het Utrechtse munthuis al het extra werk niet aankon en moest uitbreiden.
Om het betalingsverkeer tijdens het hermunten van het zilver niet te laten stagneren, gaf de regering zogenaamde muntbiljetten uit. In tegenstelling tot bankbiljetten, die in deze tijd nog steeds werden gewantrouwd, waren deze muntbiljetten voor 100 procent gedekt door de zilvervoorraad die op hermunting lag te wachten.18 Januari 1871
In de Spiegelzaal van Versailles wordt Koning Wilhelm van Pruisen uitgeroepen tot Keizer Wilhelm I van het Tweede Duitse (Keizer)Rijk
achter de Keizer de in 1918 naar Doorn gevluchte Wilhelm II
de man met de arm omhoog, naast de Keizer, is de Groothertog van Baden die roept "HOCH HOCH HOCH"
Bismarck voor het podium heeft net de verklaring voorgelezen, hij draagt een wit uniform
de man helemaal vooraan, zwaaiend met z'n helm, is Stafchef Von Moltke
de voorganger van Von Schlieffen die al ver voor WOI het aanvalsplan bedacht om Frankrijk via Belgie binnen te vallen
LINK
Na 1871 werd in het Duitse Keizerrijk al het zilvergeld uit roulatie genomen en het zilver op de vrije markt verkocht.
We kregen van Jos Spijkstra de volgende zeer terechte korrektie:
Er wordt vermeldt dat de man achter de nieuwe keizer, Wilhelm II is, de Duitse keizer die later in 1918 naar Doorn vluchtte. Dat is echter niet juist. De man achter Wilhelm II is diens zoon, de latere keizer Friedrich III (1831-1888) en vader van Wilhelm II (1859-1941).
Friedrich III volgde in 1888 zijn vader op, maar was slechts 99 dagen keizer omdat hij aan keelkanker leed en in datzelfde jaar overleed. Het jaar 1888 wordt in Duitsland dan ook wel het ‘Drei-Kaiser-Jahr’ genoemd, aangezien eerst Wilhelm I overleed, die werd opgevolgd door Friedrich III, die op zijn beurt weer werd opgevolgd door Wilhelm II.
In 1873 verbood de Nederlandse regering dan ook prompt de vrije aanmunting van zilvergeld. Maar het jaar daarop ging de Tweede Kamer niet zonder meer akkoord met de voorgestelde afschaffing van de zilveren standaard. De volksvertegenwoordiging begreep niets van de monetaire problemen en was van mening, dat de bevolking van Nederlands- Indië te arm was om zich, net als het moederland, de gouden standaard te kunnen veroorloven.
Voor beëindiging van de in 1854 tot stand gekomen eenheid op muntgebied tussen kolonie en moederland voelde de Kamer al evenmin. Door afwijzing van het regeringsvoorstel was het tussen 2 maart en 3 december 1874 weer mogelijk zilvergeld te laten aanmunten.
In deze periode pakte De Nederlandsche Bank nog snel wat winst door voor 25 miljoen aan zilveren rijksdaalders te laten slaan.
Op 3 december maakte de regering aan dat soort praktijken een einde.
Vrije aanmunting van zilvergeld werd verboden en het jaar daarop werd als standaardmunt dan toch het gouden tienguldenstuk ingevoerd.
In Nederland werd het zilvergeld dus niet uit de circulatie genomen; dat had ook moeilijk gekund vanwege de grote vraag in Nederlands-Indië. De zilverprijs was intussen echter zover gedaald, dat de intrinsieke waarde van de zilveren munten ver beneden de nominale waarde lag. De zilverstukken ontleenden hun waarde uitsluitend nog aan het feit, dat ze onbeperkt inwisselbaar waren tegen goudgeld. Om die reden was de staat in het vervolg de enige, die opdracht kon geven tot het aanmunten van dit zilveren 'tekengeld'.
Alleen de gouden standaardmunt was voor ieder vrij aanmuntbaar - maar dan nog alleen als in één keer 300 kilogram goud bij de Munt werd ingeleverd.
Gouden tientjes, met de afbeelding van koning Willem III (1849- 1890) en van koningin Wilhelmina (1890-1948) zijn in behoorlijke aantallen aangemaakt.
1892
Zilveren gulden
Nu heel zeldzaam, want Wilhelmina droeg het haar los
dat loshangende haar werd in Nederlands-Indië niet passend gevonden voor een vorstin
en dus werd deze munt daar een beetje gemeden
Gouden vijfjes zijn alleen geslagen in 1912, toen een eenmalige aanmunting van 1 miljoen exemplaren plaatsvond. Vanaf 1877 gold ook voor Nederlands- Indië de gouden standaard, met als basismunt eveneens het gouden tientje.
Vanaf de jaren zeventig van de negentiende eeuw gingen steeds meer landen in de wereld over op de gouden standaard; in 1913 was hun aantal al opgelopen tot 59. Toch betekende dit niet automatisch, dat er grote hoeveelheden goud in omloop waren. Er was een tendens het goud in de kluis te laten liggen en in plaats daarvan de langzamerhand geaccepteerde bankbiljetten te gebruiken, die immers altijd voor goud konden worden omgewisseld. Alleen voor betalingen aan het buitenland prefereerde men nog vaak goudstukken boven bankpapier.
Door de explosieve ontwikkeling van handel en industrie was er steeds meer geld nodig om de expansie te financieren en die behoefte werd mede gedekt door de uitgifte van grote hoeveelheden bankbiljetten.
Aan de monetaire stabiliteit waarop dit systeem berustte en die kenmerkend was voor de periode vóór 1914, maakte de Eerste Wereldoorlog een einde. Toen oorlog onafwendbaar leek, daalde het vertrouwen in de bankbiljetten met een sneltreinvaart. Voor de banken vormden zich lange rijen wachtenden; ieder wilde zijn papiergeld omwisselen in goud of desnoods in zilver. Om het faillissement van de banken te voorkomen en kapitaalvlucht naar het buitenland tegen te gaan, schortten de nationale regeringen de onbeperkte inwisselbaarheid van bankbiljetten in goud op.
De bevolking wendde zich daarop tot andere muntsoorten; geld met zelfs maar het miniemste gehalte aan edelmetaal verdween zo goed als geheel uit de omloop.
Dit veroorzaakte uiteraard veel ongemak in het betalingsverkeer. Daarom gaven gemeenten en zelfs fabrieken (om de lonen te kunnen uitbetalen) in Nederland noodbiljetten uit.
10 Augustus 1914
Noodgeld uitgegeven door de Gemeente Wageningen
Reden: tekort aan muntgeld, papiergeld was er genoeg, maar zeer gewantrouwd
En dus kwam ook de gemeente Rotterdam op 6 augustus 1914 met een kennisgeving dat van Gemeentewege biljetten in omloop kunnen worden gebracht die tijdelijk als betaalmiddel kunnen dienen:
De gemeente Rotterdam stelt zich volstrekt aansprakelijk voor de inwisseling, zoodat deze biljetten met volle gerustheid in betaling kunnen worden genomen.
17 Augustus 1914
Noodgeld uitgegeven door de Gemeente Rotterdam
Goed voor één Gulden
Goed voor Twee Gulden en vijftig cent
volstrekt gewaarborgd door de Stad Rotterdam
Te beginnen met 17 Augustus 1914 is dit biljet inwisselbaar
tegen wettig betaalmiddel.
Het vervalt op 1 Januari 1915Op het eind van WOI werd ook zoiets als EENHEIDSWORST uitgegeven, ook in Rotterdam. En dus heeft EENHEIDSWORST echt bestaan, we krijgen er wel eens vragen over.......
Vanaf nu kunnen we dus met zekerheid zeggen, dat EENHEIDSWORST echt heeft bestaan, lees maar even mee, hoe de gemeente Rotterdam EENHEIDSWORST distribueerde:
Vanaf 15 mei 1918 wordt op elke bon 1 ons EENHEIDSWORST verkrijgbaar gesteld tegen hoogstens 11 cent per ons.
Bonnen blijven geldig tot een nader bekend te maken datum; dit met het doel, een ieder zooveel mogelijk in de gelegenheid te stellen, zich zijn deel EENHEIDSWORST te verschaffen.
Hoe triest ook, toch eens wat anders dan het huidige soms niet meer te overziene aanbod in de supermarkten. Soms zou je terug verlangen naar die eenheidsworst......
Schrijver dezes is er ook wel eens voorstander van dat je ieder jaar van overheidswege een bon thuisgestuurd krijgt die recht geeft op 1 nieuwe overall, hoef je ook al die kledingwinkels niet meer in en zo snel mogelijk weer uit.....
In Nederland was dit noodgeld alleen gedurende de eerste weken van de Eerste Wereldoorlog in omloop. Daarna waren alleen nog de zilverbonnen geldig, die de regering snel had laten drukken om het verdwenen zilvergeld als betaalmiddel te vervangen.
Het Nederlandse monetaire systeem bleef natuurlijk door de Eerste Wereldoorlog niet onberoerd. Door de gestegen zilverprijs konden na 1917 voorlopig geen zilveren guldens en rijksdaalders meer worden geslagen. Dat was pas weer mogelijk in 1922.
Deze nieuwe guldens hadden echter een lager zilvergehalte dan de vroegere (720/1000) en dat was eveneens het geval met de nieuwe rijksdaalders, die vanaf 1929 weer werden aangemaakt.
In 1925 keerde Nederland, in navolging van Groot-Brittannië, terug tot de gouden standaard. De gouden tientjes die nu weer konden worden geslagen, belandden echter zelden in de geldcirculatie. Het bankbiljet was volledig ingeburgerd.
De gevolgen van de Amerikaanse beurskrach van 1929 werden in Nederland pas goed voelbaar in 1931. De Amerikaanse dollar en het Britse pond daalden op dramatische wijze in waarde en een groot aantal andere landen was eveneens gedwongen de gouden standaard weer af te schaffen; er kon niet langer worden voldaan aan de verplichting bankbiljetten en andere geldsoorten op afroep om te wisselen tegen goud.
Citaat uit dit verhaal:Een aantal Europese landen was zo bevreesd voor de gevolgen van een zwevende koers van hun valuta ten. opzichte van de goudprijs, dat ze het zogenaamde 'goudblok' vormden: een groep van landen (België, Nederland, Frankrijk, Italië, Zwitserland en Polen) die ten koste van bijna alles hun valuta 'hard' wilden houden. Maar de een na de ander waren ze gedwongen zich van het goud los te maken. Nederland, onder Colijn, hield als laatste stand, maar moest in 1936 eveneens het hoofd in de schoot leggen.
De economische wereldconferentie van 1927 trachtte een einde te maken aan het optrekken der scheiding brengende tolmuren; zelfs werd in bepaalde gevallen overgegaan tot het verlagen dezer hindernissen.
Niet alleen in de Oude, maar ook in de Nieuwe Wereld ging een golf van optimisme door de landen. In de Verenigde Staten leek het of de armoede was overwonnen, want iedereen scheen deel te hebben aan het gewin. Er werden wel stemmen in mineur gehoord, die er op wezen, dat men nog rekening moest houden met twee millioen werklozen, een verarmd Zuiden, een weinig renderend Westen en een grote ongelijkheid in de verdeling der inkomens, maar zij werden overstemd door de heldere uiteenzettingen van de nieuwe candidaat voor het presidentschap, Herbert Hoover, die zei:Zijn verkiezing werd door de beurs met een hausse begroet (November 1928). De effectenspeculatie steeg tot een ongekende hoogte. Het publiek kocht de effecten niet omdat het tengevolge van intrinsieke redenen een koersstijging gewettigd achtte, maar omdat het verwachtte, dat de speculant van morgen meer zou bieden dan die van gisteren. Dit kon niet ongestraft doorgaan.
Wij zijn in Amerika dichter bij de definitieve triomf over de armoede dan enig land in de loop zijner historie is geweest. Het armenhuis verdwijnt bij ons. Wij hebben het doel nog niet bereikt, maar als men ons de kans geeft, dan zullen wij met Gods hulp weldra de dag zien, waarop de armoede uit ons volk zal zijn weggetrokken.
In September 1929 stortte het Britse Hatry concern ineen; de aandelen vielen in een paar dagen van 16 op 2 shilling. Op Donderdag 24 October sloeg de effectenmarkt neer. Had op 1 October 1929 de totale beurswaarde van de te New York toegelaten fondsen nog $ 87 milltard bedragen, op 1 November was deze gedaald tot $ 55 mllliard. De crisis was er. In de steden stonden de trotse symbolen van de voorspoed, de geweldige kantoorruimten, ongebruikt.
De situatie werd nog verscherpt doordat de prijzen der landbouwproducten in aanzienlijke mate daalden. Van enkele voedingsstoffen was de markt overvoerd geraakt; in de tarwe leverende landen Canada, Argentinië, de Verenigde Staten en Australië was de oogst in 1929 50% meer dan in 1913, terwijl de bevolking der aarde slechts met 10% was toegenomen en in de verschillende industriestaten het broodgebruik was afgenomen.
In enkele andere landen was de consumptie over de gehele linie gedaald: de Chinese burgeroorlog leidde tot vermindering van de koopkracht in het Verre Oosten, de zware lasten, die Duitsland op moest brengen, stelden de Duitse bevolking bloot aan allerlei ontberingen, die een ongunstige invloed moesten hebben op de wereldhandel.
De overal toegepaste productiebeperking veroorzaakte een geweldige stijging van het aantal werklozen. De loonderving werd in de U.S.A. geschat op $ 9 milliard per Jaar, hetgeen een zeer sterke vermindering van koopkracht betekende. De werkenden zagen zich door salarisvermindering en belastingverhoging genoodzaakt te bezuinigen, waardoor de koopkracht wederom werd aangetast.
De wereldtoestand werd nog chaotischer toen op 11 Mei 1931 de voornaamste Oostenrijkse bank, de Oesterreichische Kreditanstalt, in betalingsmoeilijkheden kwam. Deze gebeurtenis had tengevolge, dat niet alleen talrijke banksaldi werden opgevraagd, maar ook vele credieten werden opgezegd.
Deze feiten hadden vooral voor Midden-Europa zeer ernstige gevolgen. Vele industriebedriJven en banken, o.a. op 13 Juli 1931 de Darmstadter- und Nationalbank, gingen bankroet en de Duitse goudvoorraad verminderde dagelijks, omdat de bankiers te New York en Londen, wie het dreigende gevaar voor hun reusachtige beleggingen zowel in Oostenrijk als in Duitsland uiteraard niet ontging, probeerden te redden wat er te redden was.
Teneinde het vertrouwen enigszins te herstellen werd in Juni 1931 door president Hoover een moratorium voor de herstel- en oorlogsschulden voor de tijd van één jaar afgekondigd. Het Hoovermoratorium hield Duitsland op de been, maar voor Europa had het fatale gevolgen.
Engelse banken hadden talrijke credieten op korte termijn aan Duitsland gegeven en deze waren op grond van de uitgevaardigde Stillhalte niet invorderbaar. Het vertrouwen in het pond sterling werd geschokt. De goud-onttrekkingen aan Londen - van midden Juli 1931 tot 20 September 1931 vertegenwoordigden deze een waarde van 200 millioen pond sterling - leidden er toe, dat op 21 September 1931 het pond losgemaakt werd van het goud en een zwevende waarde kreeg.
De val der Engelse valuta was niet alleen belangrijk in verband met de vele vorderingen, die in Engeland uitstonden, maar ook doordat in verschillende takken van internationale handel contracten in die valuta afgesloten waren. Binnen het jaar hadden meer dan veertig landen het Engelse voorbeeld gevolgd. De resterende, o.a. Nederland, moesten trachten hun goudreserves vast te houden. Zij hoopten dit doel te bereiken door grotere uitvoer en geringere invoer. Men moest wel verkopen tegen afbraakprijzen en de invoer belemmeren door het heffen van hoge invoerrechten. Zo werd de wereld nog verder ontredderd. De financiële crisis van 1931 verscherpte dus de algemene crisis van 1929.
Citaat uit ons verhaal over het loslaten van de goud standaard:Omdat gouden munten toch al niet meer in de circulatie voorkwamen, had deze capitulatie geen gevolgen voor de geldomloop. In de jaren daarop trad in de economie een zeker herstel op, mede als gevolg van de algemene koersdaling die door het verschijnsel van de zwevende valuta tot stand was gekomen.
Het jaar 1936 bracht niet alleen opvoering der bewapening op militair terrein, maar ook de opbouw van tolmuren op het gebied der economische verhoudingen. Vele regeringen streefden naar autarkie of streden met munt-verzwakking.
Nederland ging zwaar gebukt onder de gevolgen van de crisis, maar zijn Regering klemde zich nog angstvallig vast aan de gouden standaard. Het Goudblok was in die tijd wel enigszins afgebrokkeld, maar het stortte volkomen in elkaar toen op 25 September 1936 Frankrijk, de voornaamste steunpilaar van dit bouwwerk, zijn munt devalueerde.
De dag daarna volgde Zwitserland en in die nacht kwam ook voor ons land het grote avontuur.
In de ochtendbladen van Zondag 27 September 1936 werd bekend gemaakt, dat de gulden door een uitvoerverbod van goud was los gemaakt van het edele metaal.
Nu alle deelnemers aan het internationale monetaire spel stuk voor stuk de klassieke regels hadden geschonden, was Nederland, naar een tekenende uitdrukking, welke Dr Colijn later bezigde, niet in staat verder in zijn eentje bridge te spelen.
Op Maandag 28 September bleven de beurzen gesloten, terwijl de minister-president vóór het begin van de dagtaak zijn landgenoten met een weemoedige, doch tevens bemoedigende toespraak tot rust en vertrouwen aanmaande. Wettelijke maatregelen tegen prijsopdrijving werden met bekwame spoed getroffen, terwijl aan de Kamers van Koophandel werd opgedragen intussen een oogje in het zeil te houden.
Het Nederlandse volk hield zich rustig en van een vlucht in goederen was geen sprake, zodat het normale leven spoedig kon worden hersteld.
Een van de gevolgen van de Duitse bezetting en van de economische uitbuiting die daarmee gepaard ging, was de totale ontwrichting van de geldcirculatie. Wat Nederland betreft: tot 1941 slaagde het munthuis te Utrecht erin grote hoeveelheden kleingeld van het vooroorlogse type te slaan.Op 1 april 1941 besloten de Duitse autoriteiten, dat Duitse munten en bankbiljetten voortaan onbeperkt in Nederland mochten circuleren. In datzelfde jaar werd zinken kleingeld ingevoerd.
De muntmeester had vernomen, dat de bezetter de metaalvoorraad van de Munt in beslag wilde nemen. Onder het voorwendsel dat hij wilde voldoen aan de zeer grote vraag van het publiek naar munten, slaagde hij erin de volledige voorraad om te zetten in geldstukken en die te doen verdwijnen in de circulatie.
1941
Zinken Nederlandse Munten uit WOII
Aan het Duitse bevel, dat al het overige metaalgeld tegen het nieuwe zinken geld moest worden ingewisseld, gaf de bevolking nauwelijks gehoor. Alleen de munten van 2.5 cent werden verhoudingsgewijs ruim ingewisseld, omdat die uit de gasmeters kwamen en die werden door beambten geleegd!
Tijdens de bezetting vertoonde de hoeveelheid munt- en bankbiljetten een zeer grote stijging en ook het girale betalingsverkeer nam toe.
Tijdens de oorlog werden alom plannen gesmeed voor de toekomst, ook op economisch en monetair gebied. De geallieerden grondvestten in 1944 een nieuw, internationaal monetair systeem. Fundament ervan waren de akkoorden van Bretton Woods.
De belangrijkste bepalingen waren de oprichting van het Internationale Monetaire Fonds (IMF) en de koppeling van de valuta' s van de deelnemende landen aan de dollar, die voortaan een vaste wisselkoers zou hebben. Bovendien zou de dollar onbeperkt tegen goud inwisselbaar zijn. Met deze lossere koppeling van alle valuta's (behalve de dollar) aan het goud, hoopte men de problemen te doorbreken die gerezen waren bij de toepassing van de gouden standaard op de nationale geldeenheden en dacht men uiteindelijk stabielere wisselkoersen te kunnen bereiken.
De Nederlandse regering-in-ballingschap boog zich ook over de plannen voor een geldsanering, die zo snel mogelijk na de bevrijding zou moeten worden doorgevoerd.
De Nederlandse regering had in de jaren 1944/1945 voor ongeveer 200 miljoen gulden aan zilveren guldens, kwartjes en dubbeltjes van het vooroorlogse type laten slaan. Dat was gebeurd in de munthuizen van Philadelphia, Denver en San Francisco.
Het zilver was voorgeschoten door de Amerikaanse regering en diende binnen vijf jaar weer in natura te worden teruggegeven. Bovendien had de Nederlandse regering de American Banknote Company opdracht gegeven een grote hoeveelheid muntbiljetten te drukken, in coupures van dfl 1,= tot 100,=.
1945
Het Tientje van Lieftinck
De laatste keer dat in Nederland op een biljet Betaalt aan Toonder werd gezet
de Betaalt aan Toonder toevoeging werd definitief afgeschaft in 1948
De Nederlandse geldzuivering begon op 26 september 1945. Alle papiergeld moest worden ingeleverd en ieder gezinshoofd kreeg een nieuw bankbiljet van tien gulden (het 'tientje van Lieftinck', naar de toenmalige minister van financiën, prof. dr. P. Lieftinck) om zes dagen van te kunnen leven. Na die datum kwamen de nieuwe bankbiljetten in omloop.
De terugname van het zinken kleingeld uit de bezettingsperiode was in 1952 voltooid. In 1948 was een nieuwe Muntwet van kracht geworden. De halve cent werd daarin afgeschaft, met als gevolg, dat ook de munt van 2,5 cent niet meer terugkeerde. De cent bleef wél gehandhaafd, maar kreeg een ander uiterlijk, evenals de stuiver, die voortaan eveneens van brons werd gemaakt.
Het dubbeltje en het kwartje zouden voortaan van zuiver nikkel worden geslagen.
Van het in de Verenigde Staten geslagen zilvergeld was slechts een klein gedeelte in omloop gebracht, omdat deze munten onmiddellijk uit de circulatie bleken te verdwijnen - geen wonder bij een geldcirculatie die uitsluitend uit zinken geld bestond!
De Nederlandse regering stuurde het grootste gedeelte van deze Amerikaanse muntproduktie terug naar de Verenigde Staten om de aangegane schuld af te betalen.
Uit de naoorlogse muntserie verdween na 1949 ook de halve gulden, die voornamelijk in Nederlands-Indië in omloop was geweest.
In de Muntwet van 1948 waren ook de vooroorlogse guldens en rijksdaalders opgenomen, maar als gevolg van de slechte economische toestand zouden deze stukken voorlopig niet worden bijgemaakt.
Toen Nederland in de jaren vijftig weer zilvergeld wilde uitbrengen, bleek de zilverprijs inmiddels zo gestegen, dat de intrinsieke waarde van deze vooroorlogse munten boven de nominale waarde zou uitstijgen. Een ingreep was dus noodzakelijk. Het gehalte bleef gehandhaafd op 720/1000, maar de doorsnee van beide munten werd verkleind. De kleinere gulden met het portret van koningin Juliana verscheen in 1954; vanaf 1959 werd ook de nieuwe rijksdaalder geslagen.
In 1948 werd ook de Nederlandse Bankwet herzien. De belangrijkste bepaling uit deze wet was, dat bankbiljetten niet langer inwisselbaar zouden zijn tegen goud maar slechts tegen andere bankbiljetten. De gouden standaard behoorde daarmee, ook wat Nederland betreft, voorgoed tot het verleden. Als logisch gevolg was in de Muntwet van 1948 dan ook de mogelijkheid tot het slaan van gouden tientjes afgeschaft. Met het goud bestond, wat het Nederlandse geldwezen betrof, alleen nog maar een band via de vaste wisselkoers van de dollar zoals die in 1944 in Bretton Woods was vastgesteld.
Tot in de jaren zestig controleerden de Verenigde Staten de prijs van het zilver, dank zij de enorme zilvervoorraden die dit land in bezit had. Toen Washington de zilverprijs losliet, begon deze te stijgen. Het gevolg: alle landen met zilvergeld in de circulatie waren gedwongen hun zilveren munten in te nemen. Een van die landen was Nederland; de zilveren guldens en rijksdaalders werden in 1967 vervangen door exemplaren van nikkel.
Een omstreden zaak in Nederland was de afschaffing van de cent in 1983. Ondanks de grote aantallen was dit muntstuk in de jaren zeventig geleidelijk uit de circulatie verdwenen. In 1980 aanvaardde de Nederlandse regering de gevolgen van dit verschijnsel en staakte zij de aanmaak van de cent. Niet veel later werden in de handel en de winkels bij kontante betaling de bedragen afgerond naar een stuiver.
Tot slot laten we, naast de al getoonde munten en biljetten, ook nog dit zien:
1860
10 gulden biljet
1920
25 gulden biljet
1921
100 gulden biljet
1935
10 gulden biljet
1938
10 gulden biljet
1943
1 gulden biljet
1947
10 gulden biljet
1949
1 gulden biljet
1960
Rijksdaalder biljet
En dan nog een beetje nostalgie:
En tot slot een Provo biljet van dfl 2000,=, ook helemaal niets meer waard....
Terug naar Aad's homepage, met links naar al zijn verhalen |
---|
|
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker .... |
Terug naar de top |
---|