Een e-mail sturen naar Aad? Zijn e-mail adres is aad@engelfriet.net
(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen)
Terug naar  het Engelfrieten overzicht

Naar beneden 

Representatie kosten der Gemeente Rotterdam AD 1644

Een van de eerste archivarissen van Rotterdam was Johan Hendrik Willem Unger :

ungerpt

1861 - 1904

Johan Hendrik Willem J.H.W. Unger

archivaris van Rotterdam

1883 - 1904

LINK

Unger is de geschiedenis ingegaan o.m. als initiatiefnemer van de Rotterdamse Jaarboekjes, die onder zijn leiding voor het eerst verschenen in 1888. T.z.t. gaan we aan de Rotterdamse jaarboekjes ook wat aandacht besteden.....

ungerjb1

ungerjb2

Al op 22-jarige leeftijd in 1883 werd Unger benoemd tot adjunct-archivaris, in 1886 volgde hij archivaris J.H. Scheffer op die in dat jaar overleed. Unger moest helaas al in 1898 zijn werkzaamheden neerleggen t.g.v. een slopende ziekte waaraan hij in 1904 overleed. In zijn (te korte) leven heeft hij enorm veel gepubliceerd o.m. over Vondel, maar hij nam ook het initiatief tot het schrijven van een aantal boeken over de geschiedenis van Rotterdam met bijvoorbeeld als titel :

ungerkaft1

ungerkaft2

In Deel 3, getiteld

De Oudste Stadsrekeningen van Rotterdam

vinden we o.m de waarde van allerlei soorten geld omgerekend naar de gulden AD 1899. Klik maar eens HIER

Gewapend met deze kennis, is het volgende verhaal pas goed te begrijpen, ingeleid door Unger natuurlijk (1898) en samengevat en een beetje bewerkt door Aad, want alleen de inleiding was al 28 pagina's....:

Het optekenen van inkomsten en uitgaven behoort tot de eerste vereisten eener goede administratie, in 't bijzonder bij publiekrechterlijke lichamen en gemeenschappen. Dit voorschrift was onze voorvaderen niet onbekend, en wij mogen aannemen dat er van den tijd af, dat een eenigszins geregeld bestuur bestond, ook eene, zij het zeer summiere, boekhouding van inkomsten en uitgaven bestaan heeft.

De graaf van Holland had reeds zeer vroeg zijn thesaurier om voor de administratie zijner geldmiddelen te zorgen; hij had zijne rentmeesters en baljuwen in verschillende streken en districten, die hem rekening en verantwoording moesten doen, hij had zijne schouten in de dorpsgemeenschappen, rekenplichtig wegens alles wat den graaf daar mocht toevallen.
Zoo was het ook in kleinere rechtskringen dan het graafschap zelf; in de heemraadschappen waren de heemraden, in de dorpen de ambachtsbewaarders belast met het toezicht op den financielen toestand van het lichaam, waarvan zij de vertegenwoordigers waren; in de eerste plaats moest dat het geval zijn in de steden, die, als afzonderlijke aan het landrecht en aan de algemeene administratie onttrokken gebieden, reeds vroegtijdig eene vrij groote publiekrechterlijke zelfstandigheid bezaten. Het is bekend dat Rotterdam niet tot de oudste steden van het graafschap behoort.......

Willen wij nu met een enkel woord de inrichting der comptabiliteit in den ouden tijd schetsen, dan moet er in hoofdzaak op gewezen worden, dat er geene geldelijke verantwoordelijkheid in den modernen zin des woords bestond. Geen door de vroedschap vóór den aanvang van het dienstjaar opgemaakte begroting bond aan het uitvoerend college der burgemeesters de handen.
Gold het bijzondere uitgaven, afwijkende van de geregeld in de rekeningen voorkomende posten, dan werd daarover gewoonlijk een afzonderlijk besluit der vroedschap genomen, krachtens hetwelk de burgemeesters betalingsmandaten konden afgeven.

Het door de rekenkamer uitgeoefende toezicht was preventief, zij onderzocht de formele deugdelijkheid der betalingsordonnantiën en der schuldvorderingen, zonder zich in te laten met de vraag naar bevoegdheid of machtsoverschrijding.
De macht der vroedschap in comptabiliteitszaken was slechts indirect; zij kon burgemeesters en andere ambtenaren, als het gevoerde beheer hun slecht voorkwam, niet herbenoemen, doch wat deze gedaan hadden en de verplichtingen, die zij voor de stad op zich genomen hadden, niet ongedaan maken.

Over de handschriften kunnen wij het volgende mededelen:

De twee oudste rekeningen (1426-27 en 1429-30) zijn beide op papier geschreven met dezelfde hand, netjes en duidelijk leesbaar. Door eene latere hand zijn zij op den perkamenten omslag met de cijfers 1 en 2 gemerkt en van opschriften voorzien. De eerste is 78, de tweede 55 bladen groot, beide oorspronkelijk ongefolieerd, doch door ons van foliocijfers voorzien......
Er is geen papier gespaard: in tegenstelling met het dicht op elkaar gedrongen schrift dat men dikwijls in middeleeuwsche registers aantreft, zijn hier de posten door breede stroken wit gescheiden en zijn overal wijde marges gelaten. De totaalsom van een of ander hoofdstuk heeft hier en daar eene bladzijde voor zich alleen, en meermalen is er tusschen de verschillende hoofdstukken een blad onbeschreven gelaten. Men zou haast zeggen dat reeds toen, gelijk later het geval was, de thesauriers per blad betaald werden.

De inrichting der rekeningen is practisch en eenvoudig. Eerst zijn de inkomsten, dan de uitgaven vermeld, en beide in een aantal hoofdstukken verdeeld, die elk hun opschrift hebben. Onder aan de bladzijde is telkens de som der op die pagina vermelde posten opgegeven, terwijl aan het slot van elk hoofdstuk de totaalsom vermeld wordt. Eveneens zijn de totalen der inkomsten en uitgaven over 't geheel berekend, en aan het eind der rekening het saldo of het te kort opgegeven.

Het komt ons wenselijk voor in zeer algemene trekken te trachten een beeld te schetsen van de financiele toestand van Rotterdam, zooals die ons in die rekeningen voor ogen staat.

Allereerst de inkomsten. De middeleeuwse steden vonden die voor het grootste, ja voor een overwegend deel in de stedelijke accijnsen, een belasting op allerlei goederen en waren ter consumptie. Het heffen daarvan mocht slechts geschieden krachtens octrooi der grafelijkheid, en dat verkregen hebbende was men gewoon de opbrengst dier accijnsen te verpachten.
De pachter betaalde dan een overeengekomen som in eens of bij termijnen, en had daartegen het recht om de vastgestelde accijnsen in te vorderen op eigen risico, of hij er bate of schade bij zou hebben.

Wij vonden geen octrooien waarbij aan Rotterdam zulke heffingen werden toegestaan, doch zij moeten er toch geweest zijn. Hoe dit zij, in het oudste stuk, het extract uit de rekening 1425-26 wordt een gehele reeks accijnsen opgenoemd met de som, die de verpachting er van heeft opgebracht.
Volgens dat extract was de opbrengst der daar genoemde accijnsen speciaal bestemd om de ten laste der stad staande lijfrenten te betalen, iets wat ook herhaaldelijk in andere steden wordt opgemerkt.
Het geschiedde dikwijls (en vooral in het oorlogsjaar 1425 kan dat het geval zijn geweest), dat een stad met de betaling van haar lijfrenten achter was, en dat de schuldeisers het haar lastig maakten. Zij verwierf dan soms enige faciliteiten in de betaling onder voldoende waarborg, waarvoor dan de accijnsen het meest waren aangewezen.

Citaat uit ons Jonker Frans verhaal:

Wij komen thans tot een buitengewone bron van inkomsten, die in de middeleeuwen en ook later de plaats verving van de tegenwoordige geldleningen met vaste rentestandaard, n.l. het geld, opgebracht door den verkoop van lijfrenten.

Een der meest gewone middelen om zijn vermogen te beleggen bestond in die tijd daarin, dat men het aan stad, land of enige gemeenschap afstond, en er een jaarlijkse rente, *t zij voor zijn leven, *t zij voor altijd, voor terug ontving.

De Hollandsche steden maakten, als zij in geldverlegenheid zaten, van dat middel een gretig gebruik om zich kapitaal te verschaffen, hoewel zij van de andere kant hun budget van uitgaven daardoor verhoogden. Daar echter de verplichting tot rentebetaling meestal bij de dood des heffers (of van andere personen, als de renten op meer dan een leven geplaatst waren) ophield, werden de uitgaven er niet duurzaam mede belast.
De steden deden over 't algemeen haar best om hare verplichtingen goed na te komen; zij hadden er trouwens groot belang bij, vooreerst om hun crediet, en wijl het op haar handel zeer storend werkte als zij in de betaling ten achter waren: de poorters der stad hadden dan alle kans om in de vreemde voor de schulden der stad gegijzeld te worden of hunne goederen met beslag te zien belegd.

En toen volgden dus ruim 400 pagina's met rekeningen, waaruit we alleen maar de volgende kunnen laten zien:

Representatie kosten der Gemeente Rotterdam AD 1644

Uuytgeeff van teerkosten ende defroyen



Bij het bovenstaande verhaal horen de volgende citaten:

Uit ons Herbergen van Rotterdam verhaal :

Uit ons Schuttersgilde van Rotterdam verhaal:

Uit ons Rond 1911 stonden er nog veel 17e eeuwse huizen in Rotterdam, 50 jaar ervoor waren er ook nog huizen uit de 16e eeuw in Rotterdam verhaal:

Tot slot:

In het onderstaande verhaal op onze site wordt uitgelegd hoe bijvoorbeeld een stad als Rotterdam, tot aan de Franse Tijd, aan haar geld kwam, kortom hoe werden tot aan de Franse Tijd in Nederland de financiën geregeld:

De geschiedenis van het geld van Nederland






Klik hier voor de overige Rotterdamse geschiedenis verhalen op onze site,
een kleine selektie slechts....





Familiewapenklein
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker ....


Terug naar de top





Last update :

16 Oktober 2004