Een e-mail sturen naar Aad? Zijn e-mail adres is aad@engelfriet.net
(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen)
Terug naar  het Engelfrieten overzicht

Naar beneden 

De beurskrach van 1929 en de periode tot WOII




En toen dook Aad een boek op van zijn Geschiedenis leraar (
link)

verseputfoto

Dr. J. Verseput

Kamer van Koophandel en Fabrieken van Rotterdam, 1928 - 1953
Gedenkboek in opdracht van de Kamer, geschreven door Dr. J. Verseput
voor de Kamer uitgegeven door W.L. & J. Brusse N.V., Rotterdam, 1955

en daar maak je natuurlijk wat samenvattingen uit, bijvoorbeeld het onderstaande verhaal, want geschiedenis blijft Aad's afwijking.





Toen op 11 November 1918 het signaal "staakt het vuren" langs de fronten weerklonk en een einde aan het oorlogsgeweld kwam, bleef de mensheid in een ontredderde wereld achter. Zij ging gebukt onder ernstige tekorten aan voedingsmiddelen en grondstoffen; vele fabrieken, mijnen en verkeersmiddelen waren verwoest; de staatsbudgetten vertoonden grote tekorten; meer dan 10 millioen doden waren te betreuren. Toch verkeerden de mensen in een feestroes, want er was een einde gekomen aan de volkerenstrijd.

Onder de feestvierenden bevonden zich echter personen, die de toekomst somber tegemoet zagen en die het eens waren met Jean Piot, de redacteur van het blad "Oeuvre", die in die dagen schreef: "c'est aujourd'hui que ca commence."

Velen zetten zich optimistisch aan het werk om een betere samenleving op te bouwen, maar zij werden door anderen beschouwd als utopisten. Men moest immers rekening houden met het feit, dat "the tragedy of war is that peace is made by the survivors" en de vredesverdragen schenen deze laatsten in het gelijk te stellen.

De vredesverdragen van 1919 en 1920 toch brachten niet de bestendigheid, waarnaar de mensheid zo zeer had gesnakt. De wereld bleef een chaotisch beeld vertonen; de tijd van rust en welvaart, welke men na het neerleggen der wapens had verwacht, trad niet in. Telkens werd men opgeschrikt door dreigend oorlogsgevaar, maar het jaar 1925 bracht een keer ten goede. De economische gevolgen van de oorlog schenen overwonnen te zijn. Van genoemd jaar af nam in Europa de productie sterker toe dan de bevolking en was ook de wereldconsumptie per hoofd groter dan in 1913. Dit hield beloften voor de toekomst in.

Ook de politieke hemel klaarde op. De uit de oorlogstijd daterende tegenstellingen verloren haar scherpe kanten. In die sfeer ontstonden in 1925 de verdragen van Locarno, die, in tegenstelling tot het verdrag van Versailles, niet eenzijdig opgelegd, maar door wederzijds overleg tot stand gekomen waren.

Locarno baande de weg naar verdere samenwerking en in 1926 werd Duitsland in de Volkenbond toegelaten, waardoor deze internationale gemeenschap het karakter van bond van overwinnaars verloor. De jaren 1925-'29 zouden de rustigste tussen de beide Wereldoorlogen worden. Men kreeg de illusie, dat eventuele moeilijkheden door overleg uit de weg geruimd zouden kunnen worden. Men herkreeg de optimistische kijk op het wereldgebeuren. De vraagstukken der oorlogsschulden en herstelbetalingen werden besproken en de 7de Juni 1929 werd het plan Young ingediend. Men sprak van vervroegde ontruiming van het Rijnland, men onderzocht ontwapeningsmogelijkheden. De economische wereldconferentie van 1927 trachtte een einde te maken aan het optrekken der scheiding brengende tolmuren; zelfs werd in bepaalde gevallen overgegaan tot het verlagen dezer hindernissen.

Niet alleen in de Oude, maar ook in de Nieuwe Wereld ging een golf van optimisme door de landen. In de Verenigde Staten leek het of de armoede was overwonnen, want iedereen scheen deel te hebben aan het gewin. Er werden wel stemmen in mineur gehoord, die er op wezen, dat men nog rekening moest houden met twee millioen werklozen, een verarmd Zuiden, een weinig renderend Westen en een grote ongelijkheid in de verdeling der inkomens, maar zij werden overstemd door de heldere uiteenzettingen van de nieuwe candidaat voor het presidentschap, Herbert Hoover, die zei:

Zijn verkiezing werd door de beurs met een hausse begroet (November 1928). De effectenspeculatie steeg tot een ongekende hoogte. Het publiek kocht de effecten niet omdat het tengevolge van intrinsieke redenen een koersstijging gewettigd achtte, maar omdat het verwachtte, dat de speculant van morgen meer zou bieden dan die van gisteren. Dit kon niet ongestraft doorgaan.

In September 1929 stortte het Britse Hatry concern ineen; de aandelen vielen in een paar dagen van 16 op 2 shilling. Op Donderdag 24 October sloeg de effectenmarkt neer. Had op 1 October 1929 de totale beurswaarde van de te New York toegelaten fondsen nog $ 87 milltard bedragen, op 1 November was deze gedaald tot $ 55 mllliard. De crisis was er. In de steden stonden de trotse symbolen van de voorspoed, de geweldige kantoorruimten, ongebruikt.

De situatie werd nog verscherpt doordat de prijzen der landbouwproducten in aanzienlijke mate daalden. Van enkele voedingsstoffen was de markt overvoerd geraakt; in de tarwe leverende landen Canada, Argentinië, de Verenigde Staten en Australië was de oogst in 1929 50% meer dan in 1913, terwijl de bevolking der aarde slechts met 10% was toegenomen en in de verschillende industriestaten het broodgebruik was afgenomen.
In enkele andere landen was de consumptie over de gehele linie gedaald: de Chinese burgeroorlog leidde tot vermindering van de koopkracht in het Verre Oosten, de zware lasten, die Duitsland op moest brengen, stelden de Duitse bevolking bloot aan allerlei ontberingen, die een ongunstige invloed moesten hebben op de wereldhandel.

De overal toegepaste productiebeperking veroorzaakte een geweldige stijging van het aantal werklozen. De loonderving werd in de U.S.A. geschat op $ 9 milliard per Jaar, hetgeen een zeer sterke vermindering van koopkracht betekende. De werkenden zagen zich door salarisvermindering en belastingverhoging genoodzaakt te bezuinigen, waardoor de koopkracht wederom werd aangetast.

De wereldtoestand werd nog chaotischer toen op 11 Mei 1931 de voornaamste Oostenrijkse bank, de Oesterreichische Kreditanstalt, in betalingsmoeilijkheden kwam. Deze gebeurtenis had tengevolge, dat niet alleen talrijke banksaldi werden opgevraagd, maar ook vele credieten werden opgezegd.

Deze feiten hadden vooral voor Midden-Europa zeer ernstige gevolgen. Vele industriebedriJven en banken, o.a. op 13 Juli 1931 de Darmstadter- und Nationalbank, gingen bankroet en de Duitse goudvoorraad verminderde dagelijks, omdat de bankiers te New York en Londen, wie het dreigende gevaar voor hun reusachtige beleggingen zowel in Oostenrijk als in Duitsland uiteraard niet ontging, probeerden te redden wat er te redden was.
Teneinde het vertrouwen enigszins te herstellen werd in Juni 1931 door president Hoover een moratorium voor de herstel- en oorlogsschulden voor de tijd van één jaar afgekondigd. Het Hoovermoratorium hield Duitsland op de been, maar voor Europa had het fatale gevolgen.

Engelse banken hadden talrijke credieten op korte termijn aan Duitsland gegeven en deze waren op grond van de uitgevaardigde Stillhalte niet invorderbaar. Het vertrouwen in het pond sterling werd geschokt. De goud-onttrekkingen aan Londen - van midden Juli 1931 tot 20 September 1931 vertegenwoordigden deze een waarde van 200 millioen pond sterling - leidden er toe, dat op 21 September 1931 het pond losgemaakt werd van het goud en een zwevende waarde kreeg.

De val der Engelse valuta was niet alleen belangrijk in verband met de vele vorderingen, die in Engeland uitstonden, maar ook doordat in verschillende takken van internationale handel contracten in die valuta afgesloten waren. Binnen het jaar hadden meer dan veertig landen het Engelse voorbeeld gevolgd. De resterende, o.a. Nederland, moesten trachten hun goudreserves vast te houden. Zij hoopten dit doel te bereiken door grotere uitvoer en geringere invoer. Men moest wel verkopen tegen afbraakprijzen en de invoer belemmeren door het heffen van hoge invoerrechten. Zo werd de wereld nog verder ontredderd. De financiële crisis van 1931 verscherpte dus de algemene crisis van 1929.

Nederland, dat kleine deel van de wereld, ondervond de terugslag van deze omwenteling. Ook hier had men geleefd in de hoop, dat na de oorlog de toestand van vóór 1914 terug zou keren. Dit scheen inderdaad het geval te zijn, maar na een korte vleug van herstel kwam opnieuw een terugval. In het zakenleven trad malaise op, die men scherper voelde, omdat men hierop niet was voorbereid. Rotterdam, zo afhankelijk van het Duitse achterland, dat door de geweldige daling van de mark feitelijk werd uitgeschakeld, leed zwaar onder de gevolgen van deze terugslag.

In 1924 werd een opleving van het economische leven geconstateerd en al was de bloeitijd van vóór de oorlog nog niet teruggekeerd, een gematigd optimisme scheen niet misplaatst. De opleving zette door en in 1928 mocht men weer spreken van een krachtige economische vooruitgang, die vooral tot uiting kwam in het verminderen van de werkloosheid.

Het 125-jarig jubileum van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Rotterdam kon in een gepast optimisme worden gevierd.

In de dagen van Locarno wilde men overgaan tot het afbreken van de scheidende tolmuren. Op de Economische Conferentie, die van 4 tot 23 Mei 1927 in Genève was gehouden, was de banvloek uitgesproken over de economische verdedigingsoorlog en op 11 Juli van dat jaar zei minister Colijn, de voorstander van de vrijhandel in de wereld, op een vergadering van de Noordbrabantse Kamers van Koophandel, dat deze conferentie eens als een keerpunt in de geschiedenis der handelsbetrekkingen tussen de volkeren van Europa zou worden beschouwd.

De internationale situatie werd echter sinds 1932 beheerst door het langzaam maar zeker aftakelen van de collectieve veiligheid. Japan, dat tot agressie in Mantsjoerije was overgegaan en daarmee de Volkenbond tartte, had het beginsel van de collectieve veiligheid de eerste gevoelige knak toegebracht.
Het is begrijpelijk, dat onder zulke omstandigheden de in 1932 samengekomen Ontwapeningsconferentie geen resultaat kon opleveren. Zonder iets noemenswaard bereikt te hebben ging zij in 1934 uiteen.

Het gevaar in Europa was eveneens toegenomen door het aan de macht komen van Hitler (Januari 1933), die in zijn boek "Mein Kampf" nu niet direct een programma van een vredelievende buitenlandse politiek neergelegd had. Nadat Duitsland, evenals Japan, uit de Volkenbond was getreden, kondigde Hitler op 16 Maart 1935 de herbewapening van Duitsland aan. Inmiddels bereidde Italië de Abessijnse oorlog voor, die in October 1935 uitbrak.
Schenen de sancties, die op verzoek van de Volkenbond tegen de Italiaanse agressor werden afgekondigd, een bewijs voor het nog bestaan van de collectieve veiligheid, in werkelijkheid bleek de eenheid veel te wensen te laten. Het kwam duidelijk uit, dat de nationale en de economische belangen doorslaggevende factoren waren. Op 1 Juni 1936 werden Abessinië, Eritrea en Italiaans Somaliland samengevoegd tot Italiaans Oost-Afrika.

Van dit gebrek aan internationale samenwerking kon Hitler gebruik maken toen hij op 7 Maart 1936, de verjaardag van de Rotterdamse Kamer van Koophandel en Fabrieken, zijn leger het gedemilitariseerde Rijnland liet binnentrekken om daarna vrijwel onmiddellijk met de aanleg van de Siegfried linie te beginnen. De Führer van het Duitse Rijk zou ook in de toekomst zijn voordeel doen met de in deze kwestie aan het licht getreden fundamentele verschillen tussen Frankrijk, dat eventueel had willen optreden tegen de eigenmachtige schending van het Verdrag van Versailles, en Engeland, dat hiertoe niet had willen overgaan.
Het gevaar voor Duitse agressie tegen Frankrijk was door de bezetting van het Rijnland sterk vergroot. De fatale gedachte aan een onafwendbare grote oorlog won geregeld aan kracht.

De zich steeds meer toespitsende internationale verhoudingen werden in 1936 nogmaals op een zeer zware proef gesteld door de burgeroorlog in Spanje, waarin feitelijk alle mogendheden van Europa werden betrokken. Frankrijk en Rusland schaarden zich aan de zijde van de regeringspartij, Italië en Duitsland steunden de zaak van de opstandelingen en Engeland streefde er naar de oorlog te beperken tot Spanje om daardoor het uitbreken van een internationaal conflict te voorkomen.

Het Britse Rijk slaagde in deze pogingen, maar men schreef reeds 28 Maart 1939 voordat Franco, de leider der "opstandelingen", er in slaagde zijn intocht in Madrid te houden, waardoor de burgeroorlog in Spanje was geeindigd.

Op 28 Mei 1937 waren vertegenwoordigers der zogenaamde Oslo-staten in 's-Gravenhage bijeen geweest en zij waren overeengekomen over te gaan tot verlaging van verschillende invoerbelemmeringen. België, Luxemburg en Nederland, die hun heil vooral gezocht hadden in de contingentering, verplichtten zich zelfs alle invoervergunningen af te geven, welke voor de invoer van een aantal met name genoemde goederen door één der Oslo-staten zouden worden gevraagd. Nederland wenste eenzelfde houding aan te nemen tegenover Duitsland, Engeland, Frankrijk, de Verenigde Staten en Zwitserland.

Ook in de Maasstad was men optimistisch met betrekking tot de toekomst, het werklozenaantal verminderde, de "Nieuw-Amsterdam" liep van stapel en men begon met de tunnelbouw. De crisis scheen overwonnen.

Wijziging in de conjunctuur, die nog in 1937 inzette, veroorzaakte, dat men tijdens de samenkomst der Oslo-staten in de Noorse hoofdstad (9-11 Mei 1938) besloot de bovengenoemde overeenkomst, die op 1 Juli 1938 zou aflopen, niet te hernieuwen. Na een kort intermezzo was men derhalve teruggekeerd op de weg, die leidde naar de contingentering in optima forma en de Regering stuitte bij de uitvoering van haar plannen op steeds geringere tegenstand.

Het jaar 1937 was ook op het terrein der diplomatie van belang. In Mei 1937 was in Engeland Neville Chamberlain als premier opgetreden. Hij meende, dat tegenover de opkomende machten in Midden-Europa een meer soepele houding moest worden aangenomen en dat via de weg van besprekingen moest worden tegemoetgekomen aan redelijke eisen van de dictators. Hij ondervond in eigen kring tegenstand tegen een verzoenende politiek tegenover Italië en Duitsland, maar nadat op 20 Februari 1938 de minister van Buitenlandse Zaken Eden was vervangen door lord Halifax had zijn beleid van appeasement de overwinning behaald.

In Frankrijk was in Juni 1936 het Volksfront onder leiding van Blum aan de macht gekomen. Deze regering had niet alleen met binnenlandse moeilijkheden te kampen, maar ook zij was verdeeld inzake de houding, die moest worden aangenomen tegenover de dictators. Het was deze scheidingslijn tussen apaisement en krachtig optreden, die de regeringskracht moest verlammen. Tenslotte sloeg de balans over naar de zijde van een verzoenende politiek. Hitler en Mussolini, die met elkaar samenwerkten, maakten van deze gebeurtenissen gebruik. Zij zagen de appeasementpolitiek als bewijzen van ouderdomszwakte der westelijke mogendheden en zij besloten hun slag te slaan.

Op 12 Maart 1938 annexeerde Duitsland Oostenrijk, een gebeurtenis waarvan Hitler zijn partner Mussolini, de beschermer van deze republiek, eerst op de hoogte stelde nadat de "Anschluss" een feit was geworden. Daarna kwam in September 1938 de kwestie der Sudeten-Duitsers aan de orde. Het Appeasement bracht München, maar deze conferentie betekende allerminst dat een tijdperk van vredelievende opbouw was ingeluid. Integendeel, Europa verkeerde in het begin van 1939 in een zenuwslopende spanning.

Overweldigend was de indruk van de ondergang van de Tsjechoslowaakse Republiek in Maart en de annexatie van Albanië door Italië in April 1939. Deze gebeurtenissen werden aanleiding tot een nieuwe oriëntering van de politiek van Engeland en Frankrijk. Chamberlain en Daladier gaven het verzoeningsstreven op en de leiders der westelijke staten moesten terwille van het prestige hunner landen wel overgaan op de politiek, die door Churchill en de zijnen steeds aanbevolen was, n.l. de vorming van een krachtig anti-agressiefront en het geven van garanties aan bedreigde staten.

Danzig werd de lont bij het kruit en toen op 1 September 1939 de Duitse troepen Polen binnenrukten werd dit de ouverture voor het drama, dat Tweede Wereldoorlog heet. Een tweede München zou niet meer komen.

In het onderstaande verhaal op onze site wordt uitgelegd hoe bijvoorbeeld een stad als Rotterdam, tot aan de Franse Tijd, aan haar geld kwam, kortom hoe werden tot aan de Franse Tijd in Nederland de financiën geregeld:

De geschiedenis van het geld van Nederland






Klik hier voor de overige verhalen van Dr. J. Verseput





Familiewapenklein
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker ....


Terug naar de top





Last update :

20 Oktober 2004