Een e-mail sturen naar Aad? Zijn e-mail adres is aad@engelfriet.net
(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen)
Terug naar  het Engelfrieten overzicht

Naar beneden 

Rond 1911 stonden er nog veel 17e eeuwse huizen in Rotterdam, 50 jaar ervoor waren er ook nog huizen uit de 16e eeuw in Rotterdam

KLIK HIER VOOR DEEL 1

sietvooru

Een (nu verdwenen) gevelsteen uit de 17e eeuw, geschetst in 1914

siet voor u opdat gy niet en struikelt

wiersumpt

Stadsarchivaris E. Wiersum

1904 - 1935

In 1915 verscheen een boek van Archivaris Wiersum waarin hij, aan de hand van tekeningen van Briedé, een uitvoerige historische toelichting gaf op wat er in Rotterdam nog over was, op dat moment, dus in 1915, aan 17e eeuwse huizen.

In zijn inleiding kon hij niet laten en terecht, om met spijt en met een heel beleefde sneer uit te halen naar de afbrekers van Rotterdam, lees maar eens mee:

KLIK HIER VOOR DEEL 1

Op deze pagina gaan we het dus hebben over de inhoud van het boek en dat doen we als volgt: tekst met en zonder de begeleidende tekening en soms ook een tekening zonder tekst, kortom zomaar een selektie van wat Aad het allermooiste en interessantste vond.

Ook wordt weggelaten wat we al op de site hebben, zoals o.m. deze verhalen :



Op zoek naar iets speciaals, want in het onderstaande verhaal (uit 1915) was het nagenoeg ondoenlijk om overal links naar verhalen op onze site aan te brengen, maar soms kunnen we het natuurlijk toch niet laten..... :

Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Oppert en klik op ENTER

huisboompjes16

Boompjes 16

Jonkvrouwe Aletta de Mey verkocht 27 Februari 1751 een erf met den opstal pro rato van den grond gerekend voor 3700 gulden aan den timmerman Maximiliaan van den Berg, die het 20 April d. a. v. met eenige winst overdeed aan Johan Frederik Hoffman koopman. Deze zal daarop het nieuwe huis hebben laten bouwen, dat tot 1870 door de familie is bewoond geworden. Ook Johan Frederik Hoffman, die van 1845-1866 burgemeester van Rotterdam is geweest, heeft er in gewoond.

huisboompjes40

Boompjes 40.

Het erf van dit huis werd 12 Mei 1649 door den koopman Pieter Mesdach gekocht van den burgemeester Paulus Verschueren voor 4500 gulden. Hij liet er toen een huis op bouwen. Zijn erfgenamen verkoopen het perceel 4 Mei 1685 met de goudleeren behangsels en meubilaire goederen voor de som van 14000 gulden. Later komt het bij erfscheiding aan Jacob Riemersma. Waarschijnlijk heeft deze of zijn zoon Nicolaas het nieuwe huis laten bouwen. Als de curatoren van Nicolaas Riemersma het den 21 sten Mei 1794 voor 40000 gulden aan Barthold Suermondt verkoopen, wordt het omschreven als huis, tuin, koepel of salon en erve, strekkende vóór van de straat tot achter in de Scheepmakershaven.
Het gebouw is daarna als hotel ingericht; in de volkstelling van 1830 komt het reeds als zoodanig voor onder den naam van Bath Hotel of New Bath Hotel (Boompjes A 82); tot 1891 blijft het hotel, daarna wordt het voor kantoren in gebruik genomen en verkrijgt het weldra den naam "Mercurius".

newbathhotel

Het Hotel Des Bains, oftewel New Bath Hotel

1850 : fit to receive travellers of distinction
aldus een reclame brochure

LINK

Versiering van een raam boven de deur Boompjes 40. Of de lijnen in het cartouche een monogram vormen, dan wel of ze alleen als versiering bedoeld zijn, is niet uit te maken. In het eerste geval zou de M, die duidelijk te voorschijn komt, aan den 17de-eeuwschen eigenaar Mesdach kunnen herinneren; doch vermoedelijk dateert deze raam versiering pas van de 18de eeuw en heeft zij geen betrekking op den naam van een der achtereenvolgende eigenaren.

Schiedamschedijk 194.

De koopman Hendrik van Casteel kocht 7 Maart 1739 een huis aan de westzijde van de Leuvehaven, genaamd "Het Wijntonnetje" met twee achter dit perceel staande huizen aan de oostzijde van den Schiedamschedijk, voor de som van 8150 gulden. Zijn executeur-testamentair verkoopt het geheele perceel 31 October 1788 voor niet minder dan 37665 gulden. Het wordt dan omschreven als een huis, pakhuizen, zolders en erf, staande en gelegen aan de westzijde van de Leuvehaven en uitkomende op den Schiedamschedijk. Alles wijst er dus op, dat Van Casteel, waarschijnlijk spoedig na den aankoop in 1739, het huis nieuw gebouwd heeft en daarbij, als zinspeling op zijn naam, in den achtergevel een kasteel heeft laten plaatsen.

Binnenrotte 52.

Te Rotterdam en elders kwam de huisnaam "De Sleutel" in het enkel- of meervoud veelvuldig voor. In de Zandstraal vindt men reeds in het begin van de 17de eeuw het huis „De Sleutel". De herberg "De Sleutels" of „De Witte Sleutels" aan de Grootemarkt was zeer bekend. Verder trof men De Dubbele Sleutels aan in de Hoogstraat zuidzijde, De Zwarte Sleutels buiten de Schiedamsche Poort en De Drie Sleutels in de Pannekoekstraat en in den Vogelenzang.
In de Tweede Lombardstraat stonden vroeger twee branderijen naast elkaar, waarvan in den gevel aan de Binnenrotte de eene een sleutel. de andere een zandlooper vertoonde. De laatste steen zit thans in het nieuwe pand no. 50, de eerste in het linksche pand no. 48, terwijl de hier afgebeelde in het rechtsche pand no. 52 zich bevindt en wellicht van jongeren datum is. Ook de panden 48 en 52 zijn nieuw.

huisleeuwen

Tweeleeuwensteeg 5.

Deze gevelsteen is een overblijfsel van de brouwerij "De Twee Witte Klimmende Leeuwen" aan de oostzijde van de Leuvehaven, die in 1621 werd opgericht door Jacob Jacobsz. van Couwenhoven. Deze was in dat jaar eigenaar geworden van drie aaneengesloten erven aan deze steeg en had door aantrekking der eigendommen van zijn zwager Dammas Jansz. Pesser het terrein verkregen, waarop de brouwerij met mouterij kon worden gesticht. Door latere aankoopen werd het terrein belangrijk uitgebreid.
In het midden van de 17de eeuw was deze brouwerij volgens het Loflied op de Rotterdamsche brouwerijen de grootste van alle:



In de eerste helft der 18de eeuw komt de brouwerij in eigendom aan de familie De Monchy, die er in 1750 een vennootschap van maakte.
Den 19den Maart 1782 werd de brouwerij door brand geheel verwoest, doch spoedig daarna weder opgebouwd. In 1833 verkocht Salomon de Monchy, die inmiddels de eenige eigenaar was geworden, ze aan Samuel Dunlop, die het brouwbedrijf ophief en het gebouw als pakhuis gebruikte.

Citaat uit dit verhaal:

Weer verder met ons huidige verhaal:

huisglashaven29

huisschiedijk226

huisleuvehaven

huisleuvehaven2

Leuvehaven 24

Dit terrein kocht Willem Nobel den 8sten Maart 1661 voor ruim 6000 gulden en bouwde er een huis op. Zijn erfgenamen verkoopen het perceel 7 Mei 1685 aan den burgemeester Franco du Bois voor niet minder dan 18731 gulden. Het rechtsche wapen in den geveltop, een duif (met een olijftak) op een schelp, is van Willem Nobel (zie Schepenzegels in Bronnen voor de Geschiedenis van Rotterdam LINK), het linksche, vier jachthorens boven een drietoppigen berg, is dat van zijn vrouw Susanna van Bergen.

Leuvehaven 129.

Dit smeedwerk is uit het begin der 19de eeuw. Het is de raamversiering boven de deur der beide gelijk- en gelijkvormige huizen, die in 1827 door den heer L. F. de Bruyn gebouwd werden op de plaats, waar vroeger het geboortehuis van Gijsbert Karel van Hogendorp stond.

Citaat uit dit verhaal:

Wijnhaven 151.

Den 31 sten Mei 1684 kocht de metselaar Wouter Bartholomeusz. van Lis dit huis voor 5000 gulden. Hij verkocht het weer 7 Juni 1698 voor de som van 11600 gulden. Én uit deze waardevermeerdering én uit het Jaartal, dat de kapitalen der spreuk vormen,

kan met zekerheid worden opgemaakt, dat het huis. later veelal spookhuis genoemd, in 1684 gebouwd moet zijn.
De spreuk komt ook elders voor. waardoor de Rotterdamsche overlevering wel ietwat aan waarschijnlijkheid verliest. Deze luidt namelijk, dat bij den bouw van het huis het gerucht ging. dat de eigenaar dien niet zou kunnen bekostigen. Weldra bleek echter, dat hij wel tien dergelijke huizen zou kunnen betalen en als straf voor de voorbarige bedillers liet hij bovenstaande spreuk in den gevel plaatsen.

huisschiedamschedijk

........1695.........

huisgrkerkpl

huislombtoren

De Lombard.

Torenstraat.

In het begin der 17de eeuw schijnt de Lombard van de Lombardstraat verplaatst te zijn naar het voormalige Bagijnhof op den hoek van de Snippevlugsteeg.
Sinds 1620 evenwel zag men weer naar een ruimer gebouw uit, tot men in 1635 op den grond van het Bagijnenkerkhof een geheel nieuw gebouw stichtte, vóór van de Bagijnenhofstraat tot achter aan de Slikvaart (de tegenwoordige Torenstraat).

De eerste steen werd gelegd door H. van Hogendorp op den 19den September 1634, zooals vroeger een bord aan de zijde van het Bagijnhof, met het opschrift "Asylium Egentibus" en een zestal Latijnsche versregelen, den volke verkondigde. Hoe en door wien deze bouw tot stand gekomen is, is niet in alle opzichten duidelijk. Lois zegt alleen, dat men in 1635 de bank van leening "heeft beginnen te heyen en te maecken"; Kortebrant daarentegen vermeldt het eerstesteenleggen reeds op 1634, hoewel de Vroedschap pas den 17den Juli van dat jaar besloot om een eigen leenbank op te richten en een commissie benoemde, "omme te despicieeren een bequame plaatse ofte huys, alwaar de geleegentheit tot de bank noodigh, soude kunnen werden geaccommodeert, geapproprieert ofte getimmert". Om de zaak nog meer duister te maken, zwijgen de vroedschapsresolutiën geheel over de zaak, terwijl de rekeningen over dezen tijd ontbreken.

Citaat uit dit verhaal :



Bij gift van 13 Februari 1636 werd de stad eigenares van "een huys ende erve, sijnde d* oude bancke van leeninge, ten deele bij dese stede gedaen demolieren", waaruit wel niet anders op te maken is, dan dat de nieuwe bank toen klaar of althans in wording was. Het onderste gedeelte werd tot 1713 als pakhuis verhuurd, doch toen in eigen gebruik genomen. Hoe het gebouw er in het midden van de 18de eeuw uitzag, leeren ons de fraaie teekeningen in het Gemeentearchief, gemaakt door Jacob Kortebrant, die jarenlang als beambte aan de lombard of leenbank verbonden was. Waar deze zegt, dat het gebouw "meer tot gemak der zaken dan tot sieraat aangelegt is", zal hij ongetwijfeld het interieur en niet de smaakvolle gevels op het oog gehad hebben.

In 1843 begon men, teneinde te voorzien in het gebrek aan ruimte voor berging en om een betere indeeling der bureaux te verkrijgen, de hand te slaan aan dit overblijfsel van eenvoudige doch smaakvolle 17de-eeuwsche bouwkunst.
In 1841 reeds werden verschillende plannen tot ombouw ingediend ; of hierbij ook de mogelijkheid overwogen is, om de sierlijke gevels te behouden, blijkt evenwel niet.
Hun vonnis werd ten slotte uitgesproken door de raadsresolutie van 29 Maart 1842, waarbij besloten werd om het dak met de vlieringen van het gebouw weg te breken en daarvoor drie zolders met een platdak in de plaats te bouwen. Door deze verbouwing, die alleen het benedengedeelte, met het poortje in de Torenstraat, onaangetast liet, werden de gevels onherkenbaarwordens toe verknoeid; weer een van de vele krachtsuitingen van verminkend en sloopend Herboren Nederland.

We gaan maar snel verder met dit verhaal over oude huizen in Rotterdam:

Rechter Rottekade 101.

In het testament van den WelEd. Heere Arnout Leers, Heere van Ameyde en Herlaar, oud-schepen van Rotterdam en de WelEd. Vrouwe Christina Uylenberg, echtelieden, gemaakt 1 December 1749 voor notaris Cantier, praelegateerde de testateur aan zijn zoon Jonckheer Arnout Leers „alle de huysjes, werckhuysjes, packhuysen en kamers daerboven, wolwashuys, lootstje en scheyhuys en erven, staende en gelegen buyten aen de Rotte, alsmede de woldroogerij, staende en gelegen buyten op de Rotte, alsmede ook het nieuwe packhuys en erve, onlangs door hem Heer testateur op de Rotte laten timmeren, item een gang met zes huysjes door den testateur 24 November 1749 gekogt".
Hieruit is wel heel duidelijk te zien. dat Arnout Leers in 1749 aan de Rotte panden in eigendom had gekregen en doen bouwen. In een der nieuwe panden liet hij dat Jaartal met zijn wapen plaatsen.

Dat de wolwasscherij van Leers indertijd zeer bekend was, blijkt wel uit de aan haar gewijde woorden in Smits' Rottestroom:



huisrrotte

Rechter Rottekade 63.

Dit perceel maakt deel uit van het nieuwe zendelinghuis van het Nederlandsche Zendelinggenootschap, dat 29 Juni 1854 werd ingewijd.
Het nieuwe gebouw werd opgericht op de plaats vanouds bekend onder den naam van "Het Huis den Arend". Deze buitenplaats werd gebouwd door Mr. Francoys van der Hoeven en zijn vrouw Johanna Leers, heer en vrouw van Tienhoven.
De kinderen verkoopen ze 2 Juni 1766 aan Maria Marta Ie Cointe, weduwe van Mr. Cornelis de Normandie. Ze wordt dan omschreven als "een buytenplaats, bestaande in een huys, thuyn, bepotingen en beplantingen daerop staende, oranjehuys, thuynmanshuys, loots, laanen, vijvers fonteynen, cascades, grotwerken en menagerie. Voorts nog een pakhuys, zolders, eest en erven.... alsmeede nogh een koetshuys, stallingh en erve met een gang .... ook nogh de helft in een slangebrandspuyt".

De koopsom bedraagt 9561 gulden. Maria Marta Ie Cointe, inmiddels hertrouwd met „Zijne Excellentie den Heere Daniël de Superville, geheime Raad en Envoyé van Zijne Doorluchtigheyt den Heere Markgrave van Brandenburg Bareuth", verkoopt de buitenplaats c.a. 17 Augustus 1771 aan Leendert en Hendrik de Heer, die nog denzelfden dag het pakhuis met zolders en erf en het koetshuis met stalling overdoen aan Isaac Hubert.
In deze laatste gift komt voor het eerst de naam der buitenplaats „Thuys den Arent" voor. Er werd in bepaald, dat de deur van communicatie in het verkochte pakhuis en de toegang naar de zaal of het achterste gedeelte der buitenplaats zou moeten worden toegemaakt.

Later kwam de buitenplaats respectievelijk in handen van Lambert van Schaaick, diens weduwe en Hendrik Vogel junior. In het begin der 19de eeuw was Jan Viruly eigenaar. In een rentebrief van 19 Februari 1810 wordt het dan omschreven als „een huis, open plaats en erve genaamd Het Huis de Arend, met een werkhuis, stal, lootsen, speelhuis alsmede de in den grond staande kuipen, geapproprieerd tot een wolbloterij of zeem- touwerij".

In het midden der eeuw bevindt zich er nog de fabriek van Hubert en Co., later Rochussen & Co., verf molenaars.

huispaard

Het Paard in de Wieg. Roodezand 20.

In de eerste helft der 17de eeuw waren hier twee huizen, die dezen naam droegen, een aan de Leuvehaven en een aan de Keizerstraat.

Het eerste, tusschen de Witte Leeuwensteeg en de Zwanesteeg, werd 7 Juni 1630 door den Schot Jan Forgun, lakenkooper van beroep, voor 2000 gulden gekocht van de erven Jan Cornelis Halling. In dezen giftebrief wordt de naam vermeld; nadien komt hij evenwel niet meer voor. De volgende kooper is een zilversmid. Of het huis vóór 1630 een herberg was, is niet bekend.

Het andere huis met den naam "Het Paard in de Wieg" was wel een herberg. Zij stond aan de oostzijde van de Keizerstraat, het eerste huis aan den zuidkant van het hoekhuis Hang.
Den 27 sten Mei 1626 namelijk verkoopt de havenmeester Cornelis Maertensz. namens de erfgenamen van zijn moeder Maritgen Pieters aan Willem Jacobsz., „waert int Paert in de Wiech", een huis aan de zuid-zijde van het Hang, het eerste huis aan den oostkant van het hoekhuis Keizerstraat. Als belending aan den achterkant wordt genoemd het huis van den kooper Willem Jacobsz., dat dus wel in de Keizerstraat gestaan moet hebben.
Willem Jacobsz. moet vóór 18 Mei 1637 gestorven zijn. Zijn herberg met den eigenaardigen naam is na 1626 niet meer aangetroffen.

In 1763 stond aan de westzijde van het Roodezand een herberg, waar het paard in de wieg uithing. Wellicht is de naam later overgegaan op het tegenovergelegen perceel aan de oostzijde van het Roodezand, thans nummer 20, dat, zooals uit de adresboeken blijkt, vóór 1839 nog geen danskroeg was. Het zal dan ook het werkelijk fraai gesneden bord overgenomen hebben. In elk geval is dit reeds vrij oud.

Wat de voorstelling beteekent, is niet bekend. Dat het een zinnebeeld voor wat al te wereldsche inrichtingen was, is geenszins zeker. Van Lennep en Ter Gouw doelen mede, dat het vroeger een kerkelijk symbool was en nog in het midden der 17de eeuw in de Oudekerk te Amsterdam voorkwam. Het was uitgehouwen in de lijst van het koor boven de noorderzijdeur en dagteekende waarschijnlijk uit de 15de eeuw. Het paard lag er, evenals op het hier afgebeelde bord, op den rug in de wieg. maar werd gewiegd door een kat en daarnaast stond een ezel op een preekstoel.

Voor een twintigtal jaren bij het afbreken van het huis aan het Roodezand werd het bord te koop geboden aan de Archief-commissie ten behoeve van de toenmalige antiquiteitenkamer. Toen de koop afgesprongen was, schijnt het beeld naar Utrecht verhuisd te zijn en daar is het ontdekt en aangekocht door een der directeuren van de Heineken's-brouwerij, Crooswijkschesingel 48, waar het zich thans bevindt.

huisstjacob

huisstjoris

LINK

LINK

huisschrijnwerk

Grootemarkt 11.

Reeds in 1428 stond in de Hoogstraat een huis, dat den naam droeg van „Het Gouden Hoeft".
Dit huis, dat oorspronkelijk aan den achterkant uitkwam aan de Haven (later Steiger, thans Grootemarkt) behoorde in het laatst der 16de eeuw aan Willem Quirijnsz. Verboom. Toen was de achterkant echter reeds ingenomen door twee nieuwe huizen, namelijk aan de westzijde door „Het Manshooft" en aan den oostkant door „Het Vrouwenhooft". Het eerste werd 16 Maart 1594 door Verboom gekocht.

Aan deze beide huizen is de sage verbonden van twee gelieven, die in den Spaanschen tijd (LINK) hun onvoorzichtigheid met den dood moesten be- koopen: Uit het raam kijkende, of de Spanjaarden reeds waren afgetrokken, werden zij door den vijand ontdekt en vermoord.

Volgens Van Lennep en Ter Gouw zijn de onderschriften vergeten en had onder den manskop moeten staan:



en onder den vrouwekop:



De steen met den vrouwekop, die thans in het Museum van Oudheden berust, heeft evenwel het omschrift „Int Vrouwenhoof". Het pand zelf, dat voor een tiental jaren verbouwd is, was van 1636 tot 1670 het woonhuis van den Rotterdamschen schilder Hendrick Maertensz. Sorch. De manskop (18de eeuw) prijkt nog steeds in den belendenden gevel.

Nieuwstraat 5.

Dit is een zeer bekend huis. Het is het hoekhuis Grootemarkt zuidzijde en Nieuwstraat westzijde. Het komt reeds in 1578 als „De Sloetels'' voor, eenige jaren later als „ De Dubbelde Witte Sloetels", daarna ook als „De Dubbelde Sleutels".

Het werd den 20sten Juli 1591 gekocht door Olivier van Noort, den eersten Nederlander, die de aarde omgezeild is.

boekolivier

Reisjournaal Olivier van Noort, 1602

gezicht op Rotterdam met de 4 schepen van Olivier van Noort

briefolivier

Brief Olivier van Noort, 28 augustus 1602

.....den ghansen cloet des eertbodems omme geseylt.....

Olivier van Noort oefende er toen reeds het herbergiersbedrijf in uit en zal er zijne plannen voor zijn wereldreis van 1598 ontworpen hebben. Spoedig na zijne terugkomst in het vaderland, zomer 1601, ging Van Noort in 's Lands dienst over en den 29sten Juni van het volgend jaar liet hij het huis bij volmacht verkoopen.

Dit schijnt nu weldra van herberg tot boerenhuis te zijn omgebouwd; in 1671 kocht de oud-burgemeester en wijnkooper Elias de Ruuck het en later woonde de koopman Jan van der Linden er, wiens weduwe het in 1774 aan Cornelis Joseph Ozy verkocht, de man die de St. Rosaliakerk financierde. (LINK)

Vermoedelijk heeft de steen eerst in den gevel aan de Markt gezeten en is hij later overgebracht naar de Nieuwstraat, die in 1586 door afbraak van het huis „De Starre" werd doorgeslagen.

Nieuwehaven 137.

Het huis „London" ontleent zijn naam aan het in de nabijheid daarvan gelegen „Londensche veer". Aan de achterzijde was het belend door de in den Houttuin gevestigde brouwerij „De Bril" (vroeger De Roode Sonne).

Het is tusschen 1696 en 1699 gebouwd door den toen oud-burgemeester Johan Steenlack, die het in eerstgenoemd jaar voor 9000 gulden koopt en drie jaar later voor meer dan het dubbele bedrag verkoopt.

Johan Steenlack werd door tal van tijdgenooten verguisd en met den scheldnaam Jan Klomp nageroepen, door anderen echter zeer geëerd.

Bij zijn dood, 16 November 1718, dichtte o.a. Johan de Haes op zijn graf:

huisharing

De Prinsenkerk.

In 1608 werd de kapel van het voormalige St. Agnietenklooster aan de Botersloot ingericht voor den eeredienst der Hervormden. Naar het Prinsenhof, waarvan zij deel uitmaakte, werd zij toen Prinsenkerk genoemd.

Citaat uit dit verhaal:



In de tweede helft der 17de eeuw, toen het kerkbezoek steeds drukker werd en ook de komst van de pest nieuwe begraafplaatsen noodig maakte, besloot het stadsbestuur tot vergrooting dezer Prinsenkerk.
In 1638 kwam het plan tot uitvoering en werd met den aanbouw van het noorderpand een begin gemaakt, terwijl het volgend jaar het feit der voltooiing boven den nieuwen hoofdingang aan de Botersloot, in steen gehouwen, het nageslacht aldus verkondigd werd:

Tevens besloot men toen definitief om de kerk als begraafplaats te gebruiken.

huisprinsen

Doch reeds in 1656 was de beschikbare grafruimte uitgeput en bleek ook voor den predikdienst de kerk te klein te worden. Door aanbouwing van een derde pand aan de zuidzijde in 1658 en 1659 werd in dat gebrek voorzien.
In 1795 werd de kerk ingericht tot kazerne voor de Fransche cavalerie en in 1814 moest zij nogmaals als zoodanig, thans voor de Nederlandsche Nationale Militie, dienst doen.

Bij besluit van den Gemeenteraad van 30 December 1909 werd de kerk voor de Gemeente aangekocht en 23 September 1912 werd met het afbreken een begin gemaakt, terwijl 30 December daaraanvolgende de Raad het besluit nam om op het vrijgekomen terrein de centrale bibliotheek te stichten.

Citaat uit dit verhaal:

huisbotersloot

Botersloot 159.

Den 1sten Maart 1825 verzocht de firma Wed. G. Dooremans 6 Zonen aan Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland een hagelgieterij te mogen oprichten in een pakhuis aan de Botersloot 447, hoog vijf verdiepingen, dat dan met nog drie verdiepingen verhoogd zou worden. Het pand zou dan in het geheel, het dak medegerekend, een hoogte bereiken van 27 Nederlandsche ellen. De stookplaats tot het vervaardigen van hagel zou op de hoogste of achtste verdieping worden gemaakt.

Zeventien eigenaren van belendende perceelen zonden aan Burgemeester en Wethouders van Rotterdam een rekest houdende bezwaren tegen het oprichten van die fabriek aldaar.

Burgemeester en Wethouders, van advies dienende, meenden evenwel, dat het oprichten van een hagelgieterij aan ons land en vooral aan deze stad veel voordeel zoude aanbrengen, „dewijl door de voorkeur, die men thans aan den z.g. Engelschen patenthagel boven de inlandsche geeft, alle de voordelen door Engeland worden genoten, welke anders binnen dit rijk zouden blijven".

De oprichter, Leendert Dooremans, geboren alhier in 1794, was behalve hagelgieter ook nog borstelmaker, zwavelmaker en koopman van beroep.
Het woon- en pakhuis aan de Botersloot werd reeds in 1668 (6 Mei) verhandeld voor meer dan elf duizend gulden.

Citaat uit dit verhaal:






Klik hier voor de overige Rotterdamse geschiedenis verhalen op onze site,
een kleine selektie slechts....





Familiewapenklein
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker ....


Terug naar de top





Last update :

27 Juni 2005