(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen) |
Terug naar het Engelfrieten overzicht |
---|
Naar beneden |
---|
Bij dit verhaal over hoe in November 1813 de Fransen zich zelf verdreven uit o.m. Rotterdam horen ook deze verhalen op onze site en natuurlijk maak je gebruik van onze Search Engine als je nog iets mist
Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Napoleon en klik op ENTER
Uit al deze verhalen wat citaten en prenten:
- Het verschil tussen Napoleon I, Lodewijk Napoleon en Napoleon III, maar ook over de Berezina, Saksen, de Krim Oorlog, de Frans-Duitse oorlog van 1870 en nog wat meer
- Gijsbert Karel van Hogendorp
- 9 December 1813 Het verheugd Rotterdam ontvangt Koning Willem I
- 1815 - 1830: de aanleiding tot de Belgische opstand en afscheiding
- Over Koning Willem II en zijn paleis in Tilburg
Op 16 januari 1813, na de tocht naar Rusland, schreef de Minister van Binnenlandse Zaken De Montalivet aan de prefect van het Departement van de Monden van de Maas (Nederland dus) Baron De Stassart in een brief 'voor hem alleen' en welke deze dan ook later op zijn vlucht uit ons land onder zijn eigen papieren heeft medegenomen: 'U begrijpt dat de beraadslagingen van de steden en van de kantons en hun adressen (aan de Keizer) nooit de indruk mogen wekken het uitvloeisel te wezen van aandrang van de zijde van de regering of haar vertegenwoordigers, doch dat zij een spontaan optreden van de bevolking moeten schijnen te zijn'.
In termen van de Tweede Wereldoorlog gesproken, werd Spanje Napoleon's Stalingrad en zijn nog steeds onverklaarbare tocht naar Rusland, de landing in Normandië.
Na de zogenaamde volkerenslag lag bij Leipzig, waarbij opvalt hoeveel Duitsers in het Franse leger streden, kwam de troonsafstand van 1814.
En na Elba en de Honderd Dagen, Waterloo.
Voor Frankrijk betekenden de coalitie-oorlogen een verlies van ruim drie miljoen mannen. Het zou honderd jaar duren voor het bevolkingsaantal weer op peil was gebracht, en toen begon de Eerste Wereldoorlog.
Nog even terug naar 1812 :
Napoleon en Tsaar Alexander van Rusland waren in Tilsit bij elkaar gekomen met de onuitgesproken bedoeling, de handen van de ander te binden om zelf orde op zaken te kunnen stellen. Zo gezien was in de ogen van Napoleon een nieuw pact hard nodig. Hij wilde zijn vriend een nieuw verdrag dicteren, nadat hij hem eerst in één of twee veldslagen overtuigend had verslagen. Het kwam niet in hem op dat hij - net als in Spanje - in Rusland niet alleen een leger, maar een heel volk tegenover zich zou vinden. Een volk, dat bovendien een onpeilbaar groot land en een vermorzelende winter als bondgenoten had.
Op 15 augustus 1812 (zijn verjaardag) bereikte Napoleon de Dnjepr. Twee dagen later besloot hij in het spoor van de terugtrekkende Russische legers de stad Smolensk in te nemen.
Er volgde de slag bij Borodino aan de Moskwa, waar de Russen op 7 september opnieuw werden verslagen. Ditmaal kon men echter nauwelijks van een zege voor Napoleon spreken, omdat de troepen van de tsaar kans zagen zich in goede orde terug te trekken.
Een week daarna rukte Napoleon het verlaten Moskou binnen. De Russen staken hun heilige stad echter in brand. De Grande Armee moest terugtrekken. Deze rampzalige tocht, waarvan de Russen de route bepaalden, kreeg eind november een climax in de overtocht van de Berezina.
Dat althans nog een gedeelte van het gedemoraliseerde leger de overkant bereikte, was vooral te danken aan de zelfopoffering van Hollandse pontonniers.
26 - 28 November 1812
de historisch meest betrouwbare schets van de oversteek van de Berezina
de oversteek van de Berezina
Nadat Aad dit verhaal had geschreven, verscheen in zijn Volkskrant op 5-9-2002 een artikel over opgravingen bij Vilnius in Litouwen, de restanten van 2000 Napoleontische soldaten zijn daar ontdekt. De Volkskrant vat het aldus samen :
De Russische veldtocht van Napoleon Bonaparte wordt beschouwd als een van de grootste militaire misrekeningen uit de geschiedenis. De Franse keizer stak op 24 juni 1812 de Nemen-rivier over die de grens vormde tussen het door de Fransen beheerste hertogdom van Warschau en Litouwen, dat in de Russische invloedssfeer lag.
Aangenomen wordt dat de keizer aan het hoofd stond van het grootste leger uit de geschiedenis: 614 duizend man van zeker twintig nationaliteiten, onder wie ook Nederlanders. Binnen zes maanden waren negen van de tien soldaten omgekomen.
Het doel van de aanval op Rusland was om Tsaar Alexander I te dwingen mee te doen met Napoleons blokkade tegen Groot-Brittannië. Het leger van de keizer werd verwelkomd door de bevolking van Polen en Litouwen die hem als bevrijder beschouwde.
Drie maanden na het begin van de campagne, na de Slag bij Borodino, had Napoleon zich verschanst in Moskou. Het was half september en de Russen staken de stad in brand bij hun vlucht naar het oosten. Daardoor raakten de Fransen verstoken van onderdak en voorraden.
Napoleon bleef vijf weken in Moskou. Hij verwachtte dat de Tsaar zich zou overgeven en een vredesakkoord zou ondertekenen dat door hem was gedicteerd. Eind oktober besloot hij tot de terugtocht, net toen de winter was ingezet.
De soldaten van de Grande Armee stierven als ratten bij de terugtocht naar het westen. Aangenomen wordt dat slechts 50 duizend man Vilnius bereikten op 8 december.
De Russen bereikten de stad een dag later en namen verschrikkelijk wraak op de Fransen. Niettemin waren de meeste van Napoleons soldaten gestorven door kou, honger en ziekten tegen de tijd dat Tsaar Alexander I op 22 december de stad binnentrok. Napoleon zelf was al eerder gevlucht, zijn immense leger in de steek latend. Hij vertrok op 5 december richting Parijs.
Aad vult nog aan met :
Tsaar Alexander was de broer van Anna Paulowna, de vrouw van Koning Wilem II (LINK)
De volkerenslag bij Leipzig in oktober 1813 duurde vier dagen en vormde de beslissende wending in de bevrijdingsoorlogen.
250.000 geallieerde troepen (Russen, Pruisen, Oostenrijkers, Zweden) vochten tegen 190.000 soldaten van Napoleon. Op 19 oktober 1813 werd Leipzig veroverd, Napoleon moest vluchten.
Völkerschlachtdenkmal Leipzig
Ter herinnering aan de volkerenslag werd bij Leipzig - na 15 jaar bouwtijd - in 1913 een monument, het "Völkerschlachtdenkmal" opgericht. Het gevaarte is 91 meter (!) hoog en 300.000 ton zwaar. Voor het stompe monument bevindt zich een bassin, dat de tranen van de volken symboliseert, die aan deze eerste massaslag in de nieuwe tijd deelnamen.
Rondom de Vrede van Amiens (1802) bied Hogendorp ongevraagd in 1801 de volgende brochure aan:Verklaring aan het Staatsbewind, over de Staatsregeling
in de veronderstelling dat de Bataafse Republiek zelf over de toekomst mag beslissen, een bittere teleurstelling dat dat niet doorging, al werd zijn brochure wel stiekum in Den Haag zelfs herdrukt en kwam ook een exemplaar in handen van Wilhelmina van Pruisen, in ballingschap...
Iedereen was bang, dat Hogendorp in de problemen zou komen, zelfs werd hem aangeraden te vluchten. De Fransen reageerden echter niet, ze wilden van Hogendorp geen martelaar maken.
In 1806 kwam Lodewijk Napoleon naar Nederland, maar daarover hebben we al een verhaal, klik maar eens HIER
Het beroemde schilderij van Koning Lodewijk Napoleon
LINK
Koningin Hortense de Beauharnais
Na de inlijving door Frankrijk in 1810 hield Hogendorp zich bewust op de achtergrond. Hogendorp begon met een lijvig boek samen te stellen over de geschiedenis van zijn land.
Tijdens het bezoek van Napoleon aan o.m. Rotterdam, was broer Dirk weer van de partij, nu in het gevolg van Napoleon. Dirk kreeg opdracht om de Keizer belangrijke personen voor te stellen, gelukkig werd broer Gijsbert Karel niet gevraagd, ongetwijfeld had hij dit geweigerd.
In de voorbereidingen van de Russische veldtocht werd Dirk o.m. belast met de organisatie van de te leveren Nederlandse troepen...... het zou hem later nog opbreken. Gijsbert Karel besefte dat de tocht van Napoleon naar Rusland wel eens beslissend zou kunnen worden niet alleen voor de toekomst van Europa, maar natuurlijk ook voor Nederland, vooral natuurlijk na de door Napoleon ook verloren Slag bij Leipzig.
Begin november 1813 kreeg Van Hogendorp het besef, dat de veiligheid nu niet meer lag in geheimhouden, maar in doorzetten in het openbaar. De omwenteling, maar in zijn aantekeningen gebruikte hij graag het woord verlossing, moest gebeuren: nu of nooit.
De berichten in de erna volgende dagen waren gunstig, de douanehuizen van de Fransen waren stuk voor stuk in vlammen opgegaan, met flambouw en pekkrans was het er toe gegaan, alle douanehuizen in Amsterdam oostelijk en westelijk van de Nieuwbrug, van de Martelaarsgracht tot Bickereiland toe; de Amsterdamse bevolking roerde zich.....
Kapitein May had de opdracht van Gijsbert Karel goed begrepen! Den Haag moest volgen.
Gijsbert Karel gaf Van Stirum de publicatie die hij al eerder had opgesteld, ter afkondiging aan de bevolking. Hester, de vrouw van Gijsbert Karel, en haar oudste dochter Mina gaven aan Van Stirum een kokkerd van een oranjecocarde. Van Stirum zette hem bewogen op zijn hoed. Hij noemde het een van de schoonste ogenblikken van heel zijn leven.
Buiten stonden de nationale Gardes, klaar om achter Oranje aan te lopen. De oranjekleur deed haar werk...
De commissaris van politie Ampt zette ook de oranjecocarde op, een gebaar dat meer dan een leger waard was.
Met slaande trom en vliegend vaandel gingen Van Stirum en zijn Gardes straat in straat uit, plein na plein, telkens de Van Hogendorpse publicatie aflezend en de Prins van Oranje uitroepend:
Oranje Boven.
Holland is vry.
De Bondgenooten trekken op Utrecht.
De Engelschen worden geroepen.
De Franschen vlugten aan alle kanten.
De zee is open.
De koophandel herleeft.
Alle partyschap heeft opgehouden.
Al het geledene is vergeeten.
En vergeeven.
Alle de aanzienlyken komen in de regeering.
De regeering roept den Prins uit tot Hooge Overheid.
Wy voegen ons by de Bondgenooten en dwingen den vyand tot vrede.
Het volk krygt een vrolijken dag op gemeene kosten, zonder plundering noch mishandeling.
Elk dankt God.
De oude tyden komen wederom.
Oranje Boven!
De proclamatie was in Van Hogendorps stijl, stoterig, zonder overgang en zonder contact zoeken met de lezer of de hoorder, maar toch een aankondiging die niemand durfde uit te te spreken.
Op Vrijdag 19 november 1813 verscheen de eerste vrije krant in Den Haag, de proclamatie van Gijsbert Karel van Hogendorp stond er in gedrukt. De krant bevatte ook allerlei berichten over de bondgenoten en geen vleiende teksten meer over Keizer Napoleon. Haarlem was de Haagse uitgever al voor geweest, daar was de 17de op de drukkerij van Johannes Enschedé de oude Oprechte Haarlemmer verschenen, zonder Franse tekst. De Franse sous-prefect gaf weliswaar meteen een schrobbering aan de firma Enschedé, die zich evenwel niet 't minst eraan stoorde en krant nummer twee keurig op tijd liet verschijnen. De mensen rukten elkaar de kranten uit de handen, hardop lazen ze er in op de straathoeken.
Mondeling kwamen ook allerlei berichten over de ontruiming door de Fransen, alleen, de Franse garnizoenen zaten nog wel in de forten van Gorinchem en binnen de stadsmuren van Utrecht.
's Morgens in alle vroegte was o.m. Jacob Fagel naar Londen vertrokken. De delegatie zeilde uit Scheveningen op Yarmouth aan en moest de Britse regering en de Prins van Oranje mondeling overtuigen, dat Holland zich bevrijdde uit eigen kracht. De uitwerking van hun berichten was uitstekend, het Britse volk werd enthousiast, precies wat Gijsbert Karel beoogde. Ik had den brief geschreven met een oogmerk om de Engelsche Natie regt op te winden. . .
Al snel hadden de Franse militairen Den Haag ontruimd, de nationale Garde had ze netjes, alsof het de gewoonste zaak van de wereld was, uitgeleide tot Rijswijk gedaan, zij beschermde hen tegelijk tegen het volk, dat de vuisten balde tegen de gehate Franse soldaat.
Toen de Franse en de Haagse militairen uiteengingen, zwaaiden de nationale Gardes op slag om: zij namen de foedralen van de shako's, rukten de Franse insignes af en vertrapten ze, de kleppen van de kapotjassen draaiden ze om en verklaarden hun uniform voor die van de Oranjegardes. Z.s.m. nam Van Stirum vrijwilligers op, die zich voor die Oranjegardes aanmeldden.
Hogendorp belegde in zijn huis de ene vergadering na de andere, tot zijn eigen verbazing was hij de meest doortastende, maar ondanks dit lukte het hem niet om gezamenlijk, met bijvoorbeeld regenten van voor 1795 duidelijke besluiten te nemen voor een Provisioneel Voorlopig Bestuur.
Leopold van Limburg Stirum hield dit aarzelen en dubben niet uit. Hij handelde in naam van de Prins van Oranje, zei hij, dit getalm moet eindigen, een regering behoort haar mandaat te verkrijgen, de burgers zijn al onrustig, zij dragen al minder oranje, er zijn er die vrezen dat alles niet meer dan een strovuur is geweest. Komt er geen Provisioneel Bestuur dan is een anticlimax bij de bevolking te verwachten en niets is zoo gevaarlijk, m.a.w. de stemming kon zoo weer omslaan.
Leopold van Limburg Stirum wilde een militair bewind instellen. Wat helpen die almaar pratende heren, die de stoep van het huis op de Kneuterdijk bij Hogendorp in en uit gaan? Komen er nu geen zoden aan de dijk, dan kan alles nog in het honderd lopen, zoo deelde hij Hogendorp op een avond mee.
Gijsbert Karel van Hogendorp verzocht Van Stirum om de volgende morgen terug te komen. Laat op de avond deelde Hogendorp aan zijn gezin mee, dat zijn hoop om de Staten-Generaal uit de ridderschappen, uit de stedelijke regeringen en uit de notabelen samen te stellen, verijdeld was. . . dat mijne Staten-Generaal in rook verdwenen waren.
De enige uitweg die Hogendorp nog zag, was, dat hij zelf de volle en gevaarlijke verantwoordelijkheid op zich zou nemen. Zijn oudste dochter, Mina van Hogendorp, antwoordde uit naam van de broers en zusters. Ze moedigde haar vader aan om niet te aarzelen en het te doen.De eenparige denkwijze in mijn huisgezin versterkte mij algemeen onder alle moeijelijkheden . . . Alzo ik mijne vrouw en kinderen in het uiterste gevaar bragt, was het mij veel waard zulk een moed bij allen te ondervinden.
Zondag 21 november kreeg Leopold van Stirum eindelijk het antwoord, wat hij verwachtte. Er was een Algemeen Bestuur, Van Hogendorp met Van der Duyn van Maasdam vormden de Provisionele Regering, zij namen de volle regeringsverantwoordelijkheid in deze uren van de omwenteling op zich. Zij deden daarvan mededeling in een korte proclamatie, die eindigde met dat wie zich zelf helpt door God geholpen wordt. Deze aankondiging geldt als het eerste nummer van het Nederlandse Staatsblad.
Kenmerkend voor de verhouding van Gijsbert Karel en Van der Duyn was, dat Van der Duyn, die zaterdag naar Amsterdam was vertrokken om er de zogenaamde neutrale stadsregering om te trekken, een nog onbeschreven document met zijn handtekening achter had gelaten, in goed vertrouwen, dat Gijsbert Karel naar zijn eigen inzicht de proclamatie zou redigeren.
De samenwerking van het kleine aantal mensen om van Hogendorp, dat durfde handelen met een doel voor ogen, was dus uitstekend. Hogendorp:Ik kan hier de aanmerking niet onderdrukken; dat de geest, die mij bezielde, op de natuurlijkste wijze overging tot allen, die ik aansprak. Zo deed elk wonderen in zijnen kring zonder bepaalde voorschriften, die den mensch even benauwd maken, als de geestdrift hem boven zigzelven verheft. . . Ik liet de stillen in rust, en werkte voort met de voortvarenden.
Den 9den December 1813 ontving het verheugd Rotterdam zijn Doorluchtige en Koninklijke Hoogheid Willem den Eersten.
Als een dag van algemeene vreugde - als een feestdag van Nederlands herstel - zal deze dag onuitwischbaar ingedrukt blijven in de harten van alle brave Rotterdammers tot den afloop der eeuwen.
Zoo zegt een geschrift uit dien tijd.
Johan François van Hogendorp
Burgemeester van Rotterdam
1787 - 1788; 1813 - 1824
inderdaad familie van Gijsbert Karel van Hogendorp
Gijsbert Karel van Hogendorp
LINK
Even nog wat meer familie van Hogendorp, uit dit verhaal:
Acht dagen te voren, den 2den December 1813, had de burgemeester van Rotterdam J. F. van Hogendorp aan zijn waarde stadgenooten kond gedaan dat het Vaderland vrij is.De man die het initiatief nam was toenmalige dijkgraaf Daniël van Hogendorp, Heer van Moercapelle en Wildevenen. In 1635 werd Daniël van Hogendorp ook in de vroedschap van Rotterdam opgenomen.
Dijkgraaf van het Hoogheemraadschap van Schieland
Daniël van Hogendorp, Heer van Moercapelle en Wildevenen
De gebeurtenissen, die in den loop van weinige dagen elkander zijn opgevolgd, zijn onverwagt - groot - gewichtig - openen de heerlijkste uitzigten voor de toekomst en dragen de zigtbaarste kenmerken eener zorgende - eener wakende - eener magtige Voorzienigheid over dit goede Land, dat onze Vaderen aan de Zee ontwoekerd en aan de overheersching van den toenmaligen Spaanschen veroveraar ontweldigd hebben.
De oude vete bestaat niet meer, de Natie is één eenig man en allen scharen zich om het outer, gewijd aan onze onafhanglijkheid, aan onze vrijheid, onder de Vanen van Oranje.
In alle kerken der verschillende gezindten werd - naar bovenbedoeld geschrift meldt - den 5den December den God van Nederland, op een plegstatige wijze gedankt en reeds den volgenden dag, zijnde de verjaardag van Zijnen DoorI. Hoogheid den Heer Erfprins, zag men overal illuminatiën van onderscheiden aard.
Voor de eerste ontvangst des Konings in Rotterdam had de stad zich in feestdosch gestoken. Niet slechts den geheelen middag en avond, maar ook een gedeelte van den nacht, besteedde men aan het opruimen, schoonmaken en versieren van straten en stegen, het oprichten van eerebogen, het behangen der huizen met fraaie guirlandes, rijkelijk met oranje opgetooid.
De eerezuil voor de Beurs, waaraan men sedert Dingsdag gearbeid had, was nu ook voltooid en pronkte, onder het opschrift Vereenigd tegen den Vijand met de vanen van alle Mogendheden die in den strijd voor de Vrijheid der Volkeren van Europa zich vereenigden; welke vanen, met sierlijke oranjestrikken waren verbonden.Reeds des morgens te 7 uur vereenigden zich de scheepstimmerlieden en andere arbeiders van 's lands werf en traden te 9 uur op het Haagsche Veer aan, waar zij in de meeste bedaardheid tot het oogenblik van 's Vorsten aankomst, post hielden.
50 jaar later was de Beurs weer versierd:
17 November 1863
Vlaggen aan de Beurs van Rotterdam aan het Westnieuwland t.g.v. 50 jaar onafhankelijkheid
links het Frans Koffiehuis
de stoet trekt over het plein van de Gapersbrug over de Blaak
helemaal rechts het Kantoor van de Rijnspoorweg (vanaf het Maasstation naar Utrecht en verder)
LINK
Op een terrein aan het Boerengat was de scheepswerf (Tuighuis) van de Admiraliteyt van de Maeze gevestigd, na een brand herbouwd en herdoopt tot Rijkswerf, tot de komst van de spoorwegen.
De scheepswerf van de Admiraliteyt van de Maeze aan het Boerengat
LINK
Aanvankelijk werd het Maasstation gepland op de plaats van de Ooster Oude Hoofdpoort die alvast werd afgebroken, de plannen wijzigden zich, want het Maasstation kwam op het terrein van de Rijkswerf..........
In het Arsenaal van de Admiraliteyt van de Maeze aan het Oostplein werden vanaf 1869 de Mariniers ondergebracht tot 14 mei 1940.
Een deftige eerewacht te paard, uit de voornaamsten van Rotte's ingezetenen, wachtte den vorst te Overschie op. Langs den intochtsweg stonden: de schoone Russische kavallary, thans binnen deze stad verblijf houdende, met derzelve voortreffelijke muzyk, benevens een talrijkcorps der Rotterdamsche Rustbewaarders, rijkelijk met Oranje versierd, terwijl eene onbeschrijflijke menigte van allerlei rangen en standen, uit alle oorden der stad en omliggende steden en dorpen, toevloeide naar die plaatsen, langs welke men wist dat de statelijke optocht geschieden moest.
Het bivakkeren der Kozakken te Rotterdam
Als grondslag van de vereniging van Noord en Zuid hadden de mogendheden begin 1814 de door Falck opgestelde 'acht artikelen' aanvaard, met het befaamde eerste artikel dat voorschreef dat de vereniging 'innig en compleet' zou zijn. 6 In juni 1814 werden deze acht artikelen door de mogendheden ondertekend in een protocol dat voorschreef dat Noord en Zuid 'de meest volmaakte vereniging' zouden vormen. De Souvereine Vorst werd benoemd tot hoofd van de voorlopige regering in het Zuiden, terwijl zijn zoon, de latere Koning Willem II, werd aangewezen als commandant van de in België gelegerde geallieerde troepen.
Koning Willem II
Na de slag bij Waterloo, waarin de Prins van Oranje, de latere Koning Willem II zich onderscheidde en gewond raakte, was het gevaar voor het jonge koninkrijk echter geweken.
Deze laatste alinea vullen we meteen aan met de anekdote dat de Prins van Oranje, de latere Koning Willem II, zat te dineren toen het bericht kwam dat de Prins van Oranje, de latere Koning Willem II, direkt moest vertrekken naar Quattre Bras, in de haast vergat de Prins van Oranje, de latere Koning Willem II, zijn degen mee te nemen. Hoe hij nu precies heeft gevochten, inderdaad, volgens de overlevering in de voorste gelederen, dat zoeken we nog wel eens op....
1814
De Prins van Oranje
de latere Koning Willem II
De volgende dag ontving de prefect nog een vertrouwelijke circulaire van de minister, waarin hem werd ingescherpt, dat niemand de levering van een uitgerust bereden man met geld zou mogen afkopen: om ruiters van vlees en bloed was het te doen. Nu die kwamen er.
De prefect zelf kon tot zijn spijt uit zijn beperkte middelen slechts vier stuks aanbieden, maar zijn departement leverde 350 ruiters 'die branden van verlangen naar de vermoeienissen en de gevaren van de oorlog om den wille van de roem van het keizerrijk en ten dienste van Napoleon de Grote'.
Dit klonk heel mooi, maar het werven, wat vaak betekende het kopen, van de ruiters ging met grote moeilijkheden gepaard, zeker in Rotterdam. Tegenover de kwade wil, waarover De Marivault, de commissaris-generaal van politie in Rotterdam, schreef, kon bepaald niet opwegen, dat een van de overheid zo afhankelijk man als de postmeester Wolters persoonlijk een paard aanbood, waar hij overigens door zijn ambt gemakkelijk aan kwam.
Deze onwil tegen de militaire dienst was overigens niets nieuws. Van de aanvang af verwekte de conscriptie in ons land dan hier dan daar relletjes, zelfs al in 1811, toen Napoleon nog almachtig leek. Op 6 mei van dat jaar vielen in Rotterdam reeds hierdoor doden tijdens onlusten.
In het voorjaar van 1813 bestond meer dan ooit reden tot ontevredenheid over de dwang tot militaire dienst, die hier tot nu toe immers geheel onbekend was geweest. Na de vrijwillige ruiters volgde de lichting van 3575 recruten uit de jaarklasse 1813 en daarna de vorming van de nationale garde.
De orde-bewaarders waren toen even talrijk en verschillend als ondoelmatig. De oude schutterij leefde voort als garde sédentaire, die door tuchteloosheid en dronkenschap alleen maar hinderde bij een grote brand. Tijdens de inlijving werden daarom naast haar stadssoldaten in dienst gesteld, de garde soldée. Het stadsbestuur scheen op deze hulpen zo weinig te vertrouwen, dat zij in november 1813 toen het ging spannen ijlings werden opgedoekt.
Daarnaast had de regering dan nog de nationale garde in het leven geroepen. Dit was een soort homeguard, die Napoleon bij decreet van vendémiaire van het jaar 14 (23 september 1805) voor zijn toenmalig rijk had georganiseerd. Bij decreet van 5 april 1813 werd zij ook in Holland ingevoerd.
Het Departement van de Monden van de Maas (Zuid-Holland) moest uit de mannen tussen 20 en 40 jaar zes cohorten van 600 man elk leveren, waarvan er voorlopig 288 actief zouden moeten dienen. Zij zouden moeten optreden op elk bedreigd punt in Holland. Plaatsvervanging was nog toegestaan.
In Amsterdam had generaal Dirk van Hogendorp (een broer van Gijsbert Karel van Hogendorp) deze landstorm georganiseerd, in Rotterdam zond Napoleon tot dit doel de senator generaal Graaf P. M. B. Ferino, een toen 66-jarige Piëmontees, die in het Schielandshuis, sinds 1811, na Napoleons verblijf daarin, het 'Paleis', een weinig spectaculair bestaan leidde.
Tenslotte werd in april nog de lichting ter hand genomen van bereden gardes d'honneur, jongelui uit de 'fatsoenlijke stand', die zich niet mochten laten vervangen. Het departement leverde er 96, waarvan 12 uit Rotterdam. Deze dwang verwekte onder de bourgeoisie ten minste evenveel ontsteltenis als de conscriptie. Enerzijds bleef het daartegen gerichte verzet uiteraard beperkt tot de kleine kringen der gegoede burgerij, anderzijds heeft het onevenredig veel aandacht getrokken door de invloed van de getroffen families.
En toen sloeg de verwarring toe, niet voor het eerst, want zoo zou het nog een paar keer gaan: in Frankrijk dachten ze dat de Nederlanders in opstand waren gekomen, de Nederlanders dachten dat de Fransen met een groot leger naar Nederland onderweg waren. Ook werd wederzijds vaak gedacht dat de ander een veel groter leger ter beschikking had, maar beide partijen, de Fransen in Nederland en de Nederlanders zelf, hadden allebei nauwelijks soldaten, maar waren bang dat de ander daar misbreuk van zou gaan maken, want die had gegarandeerd meer soldaten.
En dus besloten een aantal hoge Fransen te vluchten uit Den Haag, maar daar stak Napoleon een stokje voor. Bij Antwerpen werden de gevluchte Fransen weer teruggestuurd, de meesten durfden niet verder dan Gorinchem, en dus wordt Gorinchem een belangrijke stad in ons verdere verhaal, want volgens de Nederlanders was rondom Gorinchem een Frans leger samengetrokken, de Fransen durfden niet noordelijker, bang voor de Nederlanders.
En waar de gegoede stand in Nederland, waaronder Van Hogendorp, eigenlijk het meeste bang voor was, was een volksopstand net zoals zij zich dat herinnerden uit 1795. En dus wilden een aantal regenten uit de oude Republiek van voor 1795 onder geen beding aan het hoofd staan van zo'n ordinaire volksopstand. Zoo ook in Rotterdam, waar de Rotterdamse oud-Burgemeester J.F. van Hogendorp het niet verkoos zich aan het hoofd van een menigte volks te stellen. Deze oud-Burgemeester zou er later min of meer toe worden gedwongen om zich tegen de Fransen te keren.
Zoo schreef de Commissaris-Generaal van Politie te Rotterdam De Marivault opgelucht aan De Stassart dat alleen het lagere volk aan opstootjes deed en de andere inwoners zich hier ver van hielden. Als er een verandering op komst was, dan zou dat in de ogen van de hogere stand heeeeeeeel voorzichtig moeten gebeuren, en gelijk kregen ze, na de herovering van Hamburg door de Fransen waardoor iedereen in Hamburg grote boetes moest betalen:
Het begin van 1813 zag er dan ook naar omstandigheden nog niet zo erg slecht uit voor Napoleon. Russen en Pruisen hadden weliswaar in grote delen van Duitsland ongeveer vrij spel, maar als Napoleon in april met zijn nieuwe legers verschijnt verandert het beeld spoedig. De geallieerden worden naar het oosten teruggeworpen. De berichtgeving over de Franse overwinningen van Lützen en Bautzen maakte voorlopig een einde aan alle hoop op korte termijn.
Bijzondere indruk in Nederland, maakt de herovering van de handelsstad Hamburg op 30 mei 1813 en de gevoelige wijze, waarop de burgerij van dit toenmalige stukje Frankrijk voor haar hoogverraderlijke houding werd gestraft met een enorme geldboete, die wegens haar onbetaalbaarheid leidde tot de in beslag neming van alle kassen en de gelden der plaatselijke bank, de opsluiting en verbanning van aanzienlijke burgers en de gedwongen arbeid aan nieuwe verdedigingswerken.
Op 4 juni volgde dan de wapenstilstand van Pleswitz, die de oorlog ruim twee maanden 'koud' zou maken en daarmede een even lang tijdvak van afwachting door iedereen zou medebrengen.
In augustus werd de strijd hervat, nu ook met Oostenrijk en Zweden. Eerst won Napoleon nog bij Dresden, daarna leden verschillende van zijn onderbevelhebbers rondom Saksen nederlagen. Het drama spoedde zich naar zijn ontknoping in het centrale punt van de ring, die de legers van de geallieerden om de Keizer vormden.
Toen werd op 3 november 1813 het op 30 oktober gedagtekende legerbericht over de slag bij Leipzig bekend. Kolommenlang werd de strijd van uur tot uur als een reeks van voordelen beschreven. Zelfs na de beslissende afval van het Saksische leger om drie uur op de laatste dag, 18 oktober, bleef, naar de officiële vertaling in het Staatkundig Dagblad van het Departement der Zuiderzee van 4 november 1813 (No. 311) 'het slagveld geheel in onze magt, en het fransche leger bleef in de velden van Leipzig zegevierend, even als hetzelve zulks in de velden van Wachau geweest was'.
Helaas voor deze zegevierende troepen: een 'korporaal, een man zonder verstand, en zijnen last slecht begrijpende', blies de volgende dag, toen de terugtocht overigens in volle gang was, voortijdig een brug over de Elbe op. 'De wanorde, welke dezelve (d.i. dit ongeluk) in het leger hebben gebragt, hebben den staat van zaken doen veranderen: het overwinnend fransch leger arriveerde te Erfurt, als ware het een verslagen leger'.
En ten slotte : 'De vijand. . . heeft. . . moed geschept en de houding van de overwinning hernomen. Na zulke luisterrijke voordeelen heeft het fransche leger deszelfs zegevierende houding verloren'.
Plotseling was Napoleon op de vlucht, tijdens de terugtocht van zijn legers, of wat daar van over was, brak in zijn leger ook nog typhus uit. En toen had Napoleon het eigenlijk niet meer in de hand, gewend als hij was aan offensieve akties, moest hij nu aan defensieve akties gaan denken, en die defensieve zijde was zeer verwaarloosd.
Ook konden veel Franse troepen, zoo'n 190.000 man niet meer ontsnappen vanuit Pruisen richting Westen. Het net bezette Hamburg met ca 40.000 man was eigenlijk het enige grote Franse leger in het Westen, maar dat leger terugtrekken naar bijvoorbeeld Nederland of zuidelijker, dat was natuurlijk niet aan de orde.
Zeg 130 jaar later zou ook Hitler dit soort strategische blunders maken, net als Hitler rommelde Napoleon in deze fase ook met volledig imaginaire hoeveelheden manschappen en legergroepen. En zoo zaten de Franse troepen in feite dus gevangen in Hamburg, want terugtrekken naar het Westen was niet nodig, want dat zou verdedigd worden door een Frans leger dat al onderweg was, wel 60.000 man zouden zich vanuit Frankrijk naar het Noorden begeven en dit getal was natuurlijk veel eerder in Nederland dan de bijbehorende troepen.
Dat ondertussen een groep van 700 Kozakken via Münster richting Nederland kwamen, gaf Nederlanders als Burgemeester Van Hogendorp wel moed, maar de Fransen waren toch, zoo was algemeen bekend, met een veel groter leger onderweg die zich bij Gorinchem zouden kunnen verzamelen en dat ligt immers erg dichtbij Rotterdam.
En dus werd de Rijn een belangrijke verdedigingsrivier voor Napoleon. Van Zwitserland tot in Nederland en daar hoorde ook de IJsellinie bij, want die zou vervolgens als onderdeel van het Rijnnet moeten worden gehouden, terwijl de vestingen Gorinchem en Naarden de hoekstenen van de derde linie zouden vormen.
Aan de militaire autoriteiten in Nederland werd vanuit Frankrijk opgedragen aan de toestand van de vestingen de nodige zorg te wijden. Bovendien zag Napoleon in, dat in een waterland als Nederland ook een behoorlijke binnenvloot ter verdediging aanwezig moest zijn. Hij beval kanonneerboten en andere oorlogsvaartuigen op de grote rivieren te stationeren en deze desnoods uit de Schelde naar Holland te zenden. Zij moesten worden bemand met echte Fransen. Dat mocht ook wel, want de Hollandse bemanningen in Hamburg hadden zich, toen deze stad begin 1813 werd bedreigd, volkomen onbetrouwbaar getoond.
Ongelukkig voor de Keizer was in zijn rijk alles gericht geweest op de aanval en was de verdediging schromelijk verwaarloosd, terwijl de tijd ontbrak om nog snel wat te organiseren.
De Fransen hadden echter in Maagdeburg en in Hamburg wat ze eigenlijk in Straatsburg en Metz hadden moeten hebben; een deel van de artillerie voor Rijsel bevond zich nog in het kamp van Boulogne.
Bovendien, de Franse genie-officieren waren over honderd vestingen her en der in Europa versnipperd. Met name de door de Keizer voorgeschreven kanonneerboten op de Nederlandse grote rivieren ontbraken vrijwel allemaal, toen het erop aankwam.....
Alle Franse maatregelen, die honderdduizenden nieuwe soldaten met hun uitrusting in het veld moesten brengen, konden ze natuurlijk niet zomaar uit de grond stampen.
Maarschalk Macdonald, hertog van Tarente, kreeg opdracht de Rijn te verdedigen van Mainz tot Zwolle. Op zijn vraag, met welke troepen hij dit moest doen, deelde de Keizer hem mee, dat hij over 50 tot 60.000 man zou kunnen beschikken. Hij had er in werkelijkheid 10.000 tussen Mainz en Wezel.
Macdonald, die zijn hoofdkwartier in Nijmegen vestigde, kon dan ook niet de minste steun bieden aan Generaal Gabriel-Jean-Joseph Graaf Molitor, een 43-jarige Lotharinger, die in Holland commandeerde.
Napoleon beloofde ook hem 60.000 en zelfs 100.000 man rondom Utrecht.
In werkelijkheid waren misschien net 10.000 Franse troepen versnipperd over allerlei Nederlandse steden, een samenraapsel van meestal onbruikbare en dus ook onbetrouwbare mannen die niets liever wilden dan weer naar huis. Ook bestond de Franse Marine in Nederland bijna volledig uit Nederlanders....
Van Nederlandse zijde, zeg maar rondom Gijsbert Karel van Hogendorp, kon alleen gehoopt worden op overlopers, maar om daar nu op te vertrouwen....
De grote verdienste van Gijsbert Karel van Hogendorp was echter dat hij een van de weinigen was die doorhad dat de Franse macht alleen nog een zetje nodig had, hij zou helemaal gelijk krijgen, zullen we zien!!
De rest van Nederland was volledig in de ban van het idee dat het Franse leger zich vanuit Hamburg zou terugtrekken op Nederland.
Vanzelfsprekend was de Franse Legerleiding in Nederland ook niet gerust op de afloop na de nederlaag bij Leipzig. Ook De Stassart werd steeds zenuwachtiger, terwijl Generaal Molitor zijn troepen concentreerde in het gebied rondom Utrecht klaar om evt op te trekken naar de IJssel. In deze dagen vroeg De Stassart zelfs om steun bij de oude regenten, net als hij, ook bang voor een volksopstand.... Slechts enkelen lieten weten De Stassart niet te zullen steunen, zoals Graaf Leopold van Limburg Stirum, waarschijnlijk is Gijsbert Karel van Hogendorp niet gevraagd voor evt steun.
Van boven naar beneden :
Gijsbert Karel van Hogendorp
Leopold Van Limburg Stirum
Adam Francois Jules Armand Van der Duyn van Maasdam
De meeste, laten we maar zeggen, invloedrijkere Nederlanders keken de kat nog steeds uit de boom.
Van Hogendorp had echter zijn voelsprieten ook allang buiten Den Haag uitgestoken. Voor Rotterdam had hij kontakt opgenomen met zijn neef in de zevende graad Johan François van Hogendorp van Heeswijk, uit de zg. Zeeuwse tak van de familie, die in 1788 burgemeester van Rotterdam was geworden en zich na 1795 had teruggetrokken. Hij woonde al enige tijd in Den Haag, maar vertrok begin november naar Rotterdam, in overleg met Gijsbert Karel.
Johan François van Hogendorp
Burgemeester van Rotterdam
1787 - 1788; 1813 - 1824
inderdaad familie van Gijsbert Karel van Hogendorp
Gijsbert Karel van Hogendorp
LINK
Johan François van Hogendorp van Heeswijk was een vrolijke, onbezorgde kinderloze weduwnaar, van huis uit zeeman, liefhebber van zijn mooie zwarte vierspan, niet eerzuchtig, maar ook minder intelligent t.o.v. neef Gijsbert Karel. Gijsbert Karel kreeg het voor elkaar dat Johan François van Hogendorp van Heeswijk zich heel voorzichtig naar de voorgrond liet schuiven, als het spel zou mislukken dan wachtte ook Johan François van Hogendorp van Heeswijk een Frans vuurpeleton.
Johan François van Hogendorp van Heeswijk trof in Rotterdam als hoogste autoriteit aan Jan Adriaan Baron van Zuylen van Nijevelt, de ongehuwde onderprefect van het arrondissement Rotterdam en als zodanig de vooruitgeschoven pion van De Stassart. De prefect waardeerde deze orangistisch georiënteerde man meer en meer; hij heeft bepaald lang de Franse orde helpen handhaven.
Een van de voorvaderen van Jan Adriaan Baron van Zuylen van Nijevelt was deze Van Zuylen van Nijevelt:
Mr. Jacob van Zuylen van Nijevelt
LINK
Burgemeester, maire, was sinds enkele maanden Carolus Jacobus Blankenheym, die als verondersteld Fransgezind man al tegenstribbelend tot die post was verheven. Als Rooms-Katholiek was hij als vanzelfsprekend patriot geweest. Als goed zakenman was hij gefortuneerd. Als mens was hij innemend en degelijk. Als maire kon hij daarom naar beide kanten voldoen.
Een van de nazaten van Carolus Jacobus Blankenheym was mogelijk deze Blankenheym???De adjudanten van Carolus Jacobus Blankenheym waren twee andere gewezen patriotten, onderscheiden in Nederland en België, M. M. de Monchy en A. F. van Schelle, en Mr. W. T. Gevers Deynoot, die echter in de beslissende dagen geen rol kon spelen, omdat hij toen in Parijs vertoefde om een adres van verknochtheid en aanbod van hulp aan de Keizerin-Regentes te brengen, een stuk dat slechts met moeite door Blankenheym aan de Raad was afgewongen....
Kolonel Blankenheym, Commandant der Schutterij
LINK
Dat is niemand minder dan kolonel Blankenheym.........
Kolonel Blankenheym, was het opperhoofd van de roemruchte schutterij. En welk een opperhoofd! Het penseel van een schilder waardig.
Ge hadt hem door Rotterdam moeten zien rijden aan het hoofd van zijn legerscharen. Wie voelde zich niet veilig onder des schutters hoede ?
Tallooze, waarlijk tallooze malen heb ik met mijn kameraden achter of naast kolonel Blankenheym geloopen als hij, stapvoets, naar het Schuttersveld op Crooswijk reed, of, zijn mannen aanvoerende, door de stad.
Dat waren oogenblikken, die je nooit vergeet. \Vat wisten we in die dagen van pacifisme en ontwapening ? Het waren onze eigen schutters, de mannetjesputters van Rotterdam.....
En dan natuurlijk ook een stukje tekst samen met zoonlief de burgemeester:
De schutterij was eerst in haar vollen fleur bij de parades.
Extra opgepoetst en gevolgd door een talrijke schare toog zij dan naar den Heuvel of naar het Schuttersveld.
Dan stonden er twee indrukwekkende baarden naast elkaar en namen de parade af : die van Burgemeester 's Jacob en die van kolonel Blankenheym. De baard van den Burgemeester was de gast, maar die van den kolonel was de chef en deinde trots op en neer met den dreunenden tred der passeerende schutters
Aad is dol op dit soort Nederlands.............., heerlijke proza, kan ik zoo van genieten, maar je moet er van houden.......
Nou vooruit, zetten we tot slot de drie mooie baarden nog even alle drie naast elkaar, nog even nagenieten toch.....
Als hoge maar weinig invloed uitoefenende autoriteit was ook nog aanwezig de Senator Graaf Ferino, die hier de Nationale Garde moest organiseren en op het Schielandshuis woonde.
Een echt garnizoen was er niet in Rotterdam, maar er bevonden zich in Rotterdam nog steeds een aantal gendarmes en douane-ambtenaren, goed gewapend en fel gehaat, waarop een Frans georienteerde overheid kon bouwen.
Daarnaast was er de marinewerf onder bevel van vice-admiraal Albert Kikkert, die zich blijkbaar sterk door zijn officierseed gebonden heeft gevoeld, terwijl de werfarbeiders, de 'bijltjes', altijd vurige oranjeklanten waren geweest.
Kikkert beschikte over een aantal kleine vaartuigen met Nederlandse bemanning. Met voor de keizerlijke regering betrouwbare bezetting hadden deze oorlogsscheepjes best wel wat kunnen betekenen, maar het was allemaal al veel te laat, achteraf.
1780 - 1859
Baron Goswin J.A. de Stassart
Prefect Departement Bouches de la Meuse
Van Baron Goswin J.A. de Stassart zijn ook deze beroemde uitspraken:
Om niet tot nietsdoen gedoemd te zijn,
zoekt men maar al te vaak zijn genoegen
in het doen van nietigheden.
Meestal is het alleen het succes,
dat de roem van de schande onderscheidt
Het is gemakkelijker edelmoedig te zijn,
dan daarna de verleiding te weerstaan,
er voedsel voor onze ijdelheid uit te trekken
De mensen zijn als nijdige honden
die men geen goed kan doen zonder gevaar te lopen te worden gebeten
Wat wij gewoon zijn bescheidenheid te noemen,
is vaak vermomde eigenliefde
Ook in Rotterdam dook steeds meer Oranje lint op. Jaren later, in 1824, kwam Baron Goswin J.A. de Stassart, Prefect Departement Bouches de la Meuse, erachter dat de verboden Oranje linten waren geleverd door een Parijse handelaar uit de Rue au Fer die aan de Nederlanders voor meer dan 12.000 Franken de benodigde Oranje lint had geleverd.... niets nieuws onder de zon niet waar ??
Op 8 november 1813 brachten toneelspelers vanuit Den Haag het bericht over dat in Den Haag opstootjes waren uitgebroken, helemaal niet waar, maar de Rotterdamse overheid, zoals Burgemeester Blankenheym zocht onmiddellijk kontakt met Commissaris De Marivault en Onderprefect Van Zuylen. Aan de gegoede stand werd vervolgens verzocht of zij bereid waren te helpen met het bewaren van de openbare orde. Acteur Valkenier, een van de geruchten verspreidende toneelspelers, werd als voorbeeld veroordeeld tot 2 dagen Dolhuis.
Het Dolhuis van Rotterdam aan de Hoogstraat
Links van het Dolhuis het Gasthuis met toren
Tussen Dolhuis en Gasthuis de toegang tot het Gasthuiskerkhof
LINK
De Marivault begon toch maar voor de zekerheid aan in Rotterdam woonachtige Fransen toestemming te verlenen de stad te verlaten. Ook werd voor de zekerheid de oude Schutterij weer in het leven geroepen en onder bevel gesteld van de als betrouwbaar bekend staande M.W. Reepmaker.
De enige die niet mee wilde werken was de Franse Commandant van de Nationale Garde in Rotterdam, D. Boss.
Boss wilde geen bevelen van het Stadhuis van Rotterdam gehoorzamen, maar alleen die van de Franse Legercommandant Generaal Gabriel-Jean-Joseph Graaf Molitor.
Graaf Ferino, die hier de Nationale Garde moest organiseren en op het Schielandshuis woonde, bracht Boss onder bedreiging, op andere gedachten
Ondertussen was de koets met de uit Den Haag gevluchte Mevrouw De Stassart Rotterdam doorgetrokken om via Gorinchem naar Brussel te reizen. Niet zonder reden, want Baron Goswin J.A. de Stassart had zijn vrouw allerlei vertrouwelijke dokumenten meegegeven, volgens Gijsbert Karel van Hogendorp stonden Baron Goswin J.A. de Stassart eigen koffers ook allang ingepakt klaar...
Of Mevrouw De Stassart in Rotterdam iets gemerkt heeft van het luid geroepen Vivat Oranje, is niet bekend, wel is bekend dat de onrust in Rotterdam haar bekende dramatische hoogtepunt kreeg in de schouwburg, waar 's avonds de acteur F. A. Rosenveldt, in het blijspel De twee grenadiers, of het misverstand plotseling een hoed tevoorschijn toverde met zes ellen oranjelint waarmee hij zwaaide onder het uitroepen van de kreet Vivat Oranje, waarna alle toeschouwers hoera roepend naar buiten gingen, waardoor de voorstelling voortijdig moest worden afgebroken. Jaren later vertelde dezelfde Rosenveldt dat hij iedere avond die hoed tevoorschijn had gehaald inklusief die oranje linten. Of hij ook iedere avond het Vivat Oranje had geroepen, valt niet meer te achterhalen.
Wel weten we dat Rosenveldt werd opgesloten in een Franse gevangenis, waaruit hij pas werd vrijgelaten na Waterloo.
Citaat uit dit verhaal:
Tijdens de opening op woensdag 28 december 1774 werd het treurspel Maria van Bourgondië opgevoerd door o.m. Jan Punt
De toneelspeler Jan Punt aan het werk in Rotterdam
In 1778 werd het treurspel Melanie of de Rampzalige Kloosterdwang uitgevoerd
Zoo vlak voor de Franse Revolutie waren de rijkere leden van het aandeelhoudersgezelschap overtuigde patriotten. Zoo ook het stadsbestuur. Toen dan ook de Franse ambassadeur een verklaring bij de Staten-Generaal had ingediend ten gunste van de patriotten, werd de gezant feestelijk onthaald in de Schouwburg
Afbeelding der Plechtige Inhaalinge van zijne Exelentie Den Heere de Marquis de Vérac
als Ambassadeur van zijne Allerchristelijkste Majesteit Lodewijk den 16. Koning van Vrankrijk enz.
in den Schouwburg te Rotterdam op den 24 April des Jaars 1786
Prompt kwam er weer een verbod op het dragen van Oranje linten, vooral gericht aan de marktkooplui die de komende dagen naar Rotterdam zouden komen voor de wekelijkse mart.
Ter versterking van de troepen in de regio Utrecht verlieten vrij plotseling alle Franse troepen Amsterdam en Den Haag. Ook vanuit Rotterdam vertrokken de gendarmes en douane ambtenaren. Totaal waren er nu bij Utrecht ca 3000 Franse troepen geconcentreerd, in Naarden ruim 2000, in Deventer 1000 en in Kampen 100. Alles bij elkaar opgeteld, dus inklusief Gorinchem werd Holland door de Fransen verdedigd door max 10.000 man, maar de kwaliteit van deze troepen was, zoals we reeds vermelden, niet echt je van het, maar dat wisten de Nederlanders natuurlijk weer niet.
Al werd wel het vrij plotselinge vertrek van de Fransen uit Amsterdam, door Napoleon ooit de Derde Stad van het Rijk genoemd, door Van Hogendorp in Den Haag aangegrepen om Job May uit Amsterdam, iemand met veel invloed op de Amsterdamse bijltjes, opdracht te geven de omwenteling te laten beginnen door zich meester te maken van het Amsterdamse Gemeentebestuur...., maar of dit verhaal niet achteraf een beetje is bijgekleurd, weet niemand zeker. Niemand minder dan de Intendant-Generaal der Financiën van Holland, I.J.A. Gogel stuurde die dagen een brief naar zijn baas in Frankrijk waarin Gogel met geen woord rept over een eventuele omwenteling in Amsterdam. Wel schreef Gogel dat ook hij verrrast werd door het plotselinge vertrek van de Franse troepen...
En toen werd het in Rotterdam dinsdag 16 november 1813, marktdag. Bij de stadspoorten van Rotterdam werd iedereen gekontroleerd op het verboden oranje lint en met succes, want het bleef die dag vrij rustig in Rotterdam. In Amsterdam werden dezelfde dag wapenschilden van Napoleon van de muren gerukt en verbrand onder het roepen door de bijltjes van Vivat Oranje. De nog steeds in Amsterdam verblijvende Gouverneur-Generaal Lebrun had geen militairen meer om zich te laten beschermen en vluchtte samen met o.m. de prefect Graaf de Celles naar Utrecht.
Een fiscaal van de Amsterdamse Admiraliteit, J.C. van der Hoop, vormde met 17 anderen een provisioneel bestuur dat formeel, zoo werd gesteld, tijdelijk de macht overnam van de wettelijke autoriteiten, de Franse wel te verstaan, want je weet maar nooit....
Toen Van Hogendorp in Den Haag hoorde van deze verklaring was hij niet blij, want in zijn ogen had men juist een verklaring moeten afgeven dat zij namens de Bijltjes zouden optreden en niet tegen hen. Ook was van Hogendorp het er niet mee eens, dat van der Hoop toestemming had gegeven tot doortocht door Amsterdam van enkele honderden gewapende Franse douaniers uit Noord-Duitsland, bijvoorbeeld uit Emden.
Maar waarschijnlijk had van der Hoop het toch wel goed ingeschat, want hoever waren de Fransen nog verwijderd van Amsterdam, niet verder weg dan Naarden en Utrecht, bovendien was de gehele kust nog geblokkeerd door de Nederlandse Marine in Franse Dienst o.l.v. Admiraal Verhuell in Den Helder, die tot op het laatst Napoleon trouw zou blijven, aldus zijn eed van trouw. Verhuell werd later door Koning Willem I gezien als een uiterst betrouwbaar officier, toen Verhuell zijn diensten aanbood aan Willem I en in feite werd hersteld in zijn funktie.
Citaat uit ons verhaal
Het verschil tussen Napoleon I, Lodewijk Napoleon en Napoleon III, maar ook over de Berezina, Saksen, de Krim Oorlog, de Frans-Duitse oorlog van 1870 en nog wat meerOok in Den Haag werden in de nacht van 16 op 17 november voorbereidingen getroffen door de plaatselijke kolonel van de Nationale Garde, J.G. van Oldenbarneveld, bijgenaamd Witte Tullingh, idem in Rotterdam door De Marivault. In Rotterdam zouden alle vertrekkende Fransen zich verzamelen in het Admiraliteitsgebouw. Daar zetelde immers ook de nog steeds zeer betrouwbaar geachte ondergeschikte van Admiraal Verhuell, de Vice-Admiraal Albert Kikkert.
We gaan hier maar niet verder in op het huwelijk tussen Hortense en Lodewijk Napoleon, ze pasten niet bij elkaar, bovendien ging het gerucht dat Louis Napoleon niet verwekt was door Lodewijk Napoleon.
Louis Napoleon, de latere Keizer Napoleon III, werd geboren op 20 April 1808. Negen maanden daarvoor, zo ging al snel het gerucht, had zijn moeder Hortense bezoek gehad van een groot bewonderaar van Hortense: Admiraal Carel Hendrik Verhuell....We kregen de volgende reaktie:
Met veel belangstelling heb ik deze site gelezen. Prachtig hoor! Maar ik heb toch enige bedenkingen. Ik lees n.l. het volgende:
Bovendien was de gehele Nederlandse kust nog geblokkeerd door de Nederlandse Marine in Franse Dienst o.l.v. Admiraal Verhuell in Den Helder, die tot op het laatst Napoleon trouw zou blijven, aldus zijn eed van trouw. Verhuell werd later door Koning Willem I gezien als een uiterst betrouwbaar officier, toen Verhuell zijn diensten aanbood aan Willem I en in feite werd hersteld in zijn funktie
Volgens mij is dit niet geheel juist. Admraal Ver Huell (Let op de schrijfwijze) had alleen de stelling Den Helder onder kontrole.
Hij bleef inderdaad de verslagen Napoleon trouw, terwijl er in Nederland een omwenteling van het bewind plaats vond. (nov. 1813) De meeste hooggeplaatste autoriteiten sloten zich meteen bij onafhankelijkheidsbeweging aan. Met het risico natuurlijk dat als de Franse de opstand zouden neerslaan zij hun leven kwijt waren, Maar zoals u weet slaagde de opstand en kreeg Nederland zijn onafhankelijkheid terug.
Terwijl heel Nederland al vrij was van Franse troepen bleef Ver Huell zitten en gaf zijn positie pas op toen de Franse regering hem daartoe bevel af. Toen bood hij zijn diensten aan aan Willem I Maar die wilde niets met hem te maken hebben. Daarna vertrok hij met een kleine groep officieren naar Frankrijk, waar hij overleed.
D.F.C. Kuperus
Onduidelijk is altijd gebleven naar welk gebouw de Fransen zijn gevlucht, uit dit verhaal halen we deze prenten op:En uit ons Mariniers verhaal deze prent
Admiraliteitshof of Zeekantoor van de Admiraliteit van de Maeze
Haringvliet, hoek Spaanse Kade
gebouwd in 1644 op de plaats van het Prinsenhof
rechts de brug over het Haringvliet en de Ooster Oude Hoofdpoort (link)
Admiraliteitshof of Zeekantoor van de Admiraliteyt van de Maeze direkt achter de Ooster Oude Hoofdpoort
Op een terrein aan het Boerengat was de scheepswerf (Tuighuis) van de Admiraliteyt van de Maeze gevestigd, na een brand herbouwd en herdoopt tot Rijkswerf, tot de komst van de spoorwegen.
De scheepswerf van de Admiraliteyt van de Maeze aan het Boerengat
Het voormalige Tuighuis (ook hieronder)
op de foto, vlak voor de fatale brand gemaakt, deed het dienst als Rijksentrepot,
niet te verwarren met wat in dit verhaal staat
Een van de redenen van de legering van Mariniers in de stad, was het De Vletter oproer van 1868 (link)
Tot de oudere gebouwen, waarvan iedere Rotterdammer, groot of klein, zeggen kon, wat ze waren, behoorde de marinierskazerne aan het Oostplein. Sinds mensenheugenis was de hoek bij de Nieuwe Haven de plaats, waar het arsenaal van de Admiraliteit van de Maeze had gestaan, waarvan het eerste gebouw in 1598 was neergezet. Na herhaalde uitbreidingen en verbouwingen kwam men in 1782 voor dwingende eisen van vernieuwing en modernisering te staan en een en ander werd opgedragen aan Jan Giudici. (Aad :ook de architekt van de St. Rosaliakerk)
Militair gebeurde er verder niet veel. De Kozakken trachten tevergeefs bij het Katerveer over de IJsel te trekken. Maar onzekerheid en vrees hollen het Franse gezag van binnen uit. De prefect Baron Goswin J.A. de Stassart houdt de ene bespreking na de andere, met de generaal Bouvier des Eclats, die de Franse troepen in Den Haag beveelt, met de adjunct-maire, met kolonel Oldenbarneveld genaamd Witte Tullingh, bevelhebber van de plaatselijke cohorte van de nationale garde, wiens broer sous-chef op de prefecture is.
Nergens vindt Baron Goswin J.A. de Stassart echter steun. Generaal Bouvier des Eclats is helemaal overstuur, eerst weigert hij nog te vertrekken. De conferenties slepen zich door een geheel doorwaakte nacht heen.
Dan, bij het ochtendkrieken, besluit de prefect Baron Goswin J.A. de Stassart in beginsel Den Haag te verlaten, blijkbaar na een laatste dramatische gesprek met de generaal. Hij schrijft nog vlug een briefje aan zijn vrouw in Brussel, dat hij iemand (een bediende?) met de diligence vooruit zal zenden en zelf ook spoedig zal volgen. Alles gaat af op een onvoorstelbaar einde, zo bericht hij haar, doch, geruststellend, het laat zich niet aanzien, dat er heftige schokken zullen zijn.
Baron Goswin J.A. de Stassart gaf ditzelfde voornemen ook te kennen aan de adjunctmaire Faber van Riemsdijk, hij ried hem aan zich door invloedrijke personen te omringen en de nationale garde, alsmede 'weldenkende' burgers te wapenen ten einde de orde te bewaren. Kolonel Tullingh snelde met dit bericht naar zijn overbuurman Van Limburg Stirum, met wie hij dus blijkbaar op vertrouwelijke voet stond, deze ijlde naar het huis van Van Hogendorp. Dan volgt de bekende heldendaad van Van Limburg Sturum: met een oranje cocarde op de hoed gaat hij de straat op.
Toch talmde de prefect Baron Goswin J.A. de Stassart nog, omdat hij, plichtsgetrouw als hij nu eenmaal was, eerst de nodige mandaten wilde tekenen, waarop zijn ambtenaren allen hun tractement over november reeds kunnen beuren: 1900 francs voor twintig man.
Om één uur in de namiddag is het dan ook hoog tijd geworden voor de prefect. Zijn garde is reeds goeddeels verlopen. 'La compagnie de réserve', zo schrijft Baron Goswin J.A. de Stassart aan zijn vrouw, 's'est conduite indignement'. De heren zijn eenvoudig doch doelmatig hun diensten gaan aanbieden aan overbuurman Van Limburg Stirum.....
Baron Goswin J.A. de Stassart verlaat door de tuin achter zijn statige woning aan het Lange Voorhout, de tegenwoordige Koninklijke Bibliotheek, het huis van waaruit hij zijn Departement heeft bestuurd, waar hij met zijn vrouw heeft getobd over de hoge uitgaven, waar geen vrijgevigheid van de Keizer tegenover stond, omdat die liever zijn Hollandse vijanden trachtte te kopen, waar jicht, hoest en koorts hem hebben geplaagd, waar hij heeft geleden onder de gevolgen van een ernstige val, waar hij heeft gerild in de klamme kou van de Bataafse moerassen, zijn Siberië, waar hem een stamhouder is ontzegd, omdat de lucht er te dik is.
De volgende bewoner van dit vorstelijke huis zal eerst de Souvereine Vorst Willem I worden en daarna de Prins van Oranje, de latere Willem II, een vooruitzicht waarvan Baron Goswin J.A. de Stassart toch nog wel niet zal hebben gedroomd.
De vaderlandse opstandige krachten kunnen vanaf nu vertrouwen op de Nationale Garde, geheel bestaande uit Nederlanders van alle standen met aan het hoofd kolonel Tullingh die de opstand bepaald gunstig gezind was, ook al worstelde hij met zijn officiers eed. Maar toch bleven dit maar 300 samengeraapte burgers, nauwelijks gewapend en bepaald niet gehard.
Daarbij kwamen dan enkele honderden veteranen, officieren op half-tractement, twintig man te paard en andere vrijwilligers, gewapend met jachtgeweren en pieken.
Dan waren de Fransen er ogenschijnlijk nog beter aan toe. Dezen beschikten althans over vakmilitairen: een compagnie van 300 man van het 4e regiment Etrangers, gendarmes, honderd douaniers en de resten van Garde van de prefect Baron Goswin J.A. de Stassart. Vooral het vreemdelingenlegioen, meest Pruisen, na Jena overgenomen uit het van de aarde weggevaagde Friedericiaanse leger, rauwe klanten voor wie vechten handwerk was, door de tijdgenoten betiteld als afpersers, rovers en bandieten, was natuurlijk geen prettige tegenstander voor de in uniformen gestoken burgers van Tullingh. Meestal zwierven de legionaires immers ook dronken door de straten met alle gevolgen van dien.
Rotterdam liet alle Fransgezinde vluchtelingen ondertussen gewoon passeren, de stadspoorten bleven langer open en alle bruggen dicht. Zelfs werden verversingen uitgereikt indien daarom werd gevraagd. Op het Schielandshuis wordt Ferino wel wat zenuwachtig, vooral nadat hij van de in het Schielandshuis gearriveerde Baron Goswin J.A. de Stassart hoort dat Den Haag in opstand is. Prompt wordt een brief naar Bouvier gestuurd dat de poort voor hem en zijn troepen tot 's nachts 2 uur open zal blijven, alleen heeft deze brief Bouvier des Eclats nooit bereikt. Tevergeefs wachten Baron Goswin J.A. de Stassart en Ferino wakend in het Schielandshuis op Bouvier, ook in het stadhuis wordt die nacht gewaakt, om 5 uur in de morgen op donderdag 18 november 1813, verlaat De Marivault zijn huis aan de Boompjes en gaat op weg naar het stadhuis, waar 's morgens rond 7 uur zijn ondergeschikten afscheid van De Marivault komen nemen.
Om 9 uur verlaat De Marivault met een klein jacht, ter beschikking gesteld door Vice-Admiraal Kikkert, Rotterdam op weg naar Dordrecht en beloofd iedere dag een brief naar Rotterdam te sturen. Om 9 uur vertrekken Baron Goswin J.A. de Stassart en Ferino te paard Rotterdam, ook in de richting Dordrecht. In de middag verlaten ook de laatste Franse douaniers Rotterdam en prompt verschijnen overal ORANJE linten, zelfs op de St. Laurenskerk, maar al dat oranje is volgens de achtergebleven stadsbestuurders wel een beetje voorbarig en dus verdwijnt de oranje kleur weer even snel.....
Baron Goswin J.A. de Stassart schrijft prompt vanuit Gorinchem aan de generaal van de prefectuur, Mr. H. J. Caan een felle brief, waar hij de komst van een groot keizerlijk leger aankondigde en iedereen aanraadde zich zo spoedig mogelijk te onderwerpen als enige middel om aan het ergste te ontkomen. Caan werd gemachtigd in zijn afwezigheid mandaten te tekenen.
Bovendien was Bouvier des Eclats met 500 soldaten nog altijd ten noorden van Rotterdam. Van zijn vesting op het Binnenhof uit had de generaal 's morgens vroeg onderhandeld met de nieuwbakken gouverneur van Den Haag Van Limburg Stirum en kolonel Tullingh van de Nationale Garde. Om 8 uur 's morgens besloot hij te vertrekken met zijn mannen en zijn twee kanonnen. Volgens Tullingh heeft hij toen het kommandement overgedragen aan Van Limburg Stirum en Tullingh gelast diens bevelen op te volgen.
Tullingh vergezelt Bouvier met zijn twintig vrijwillige ruiters door de Gevangenpoort langs de Groenmarkt tot Rijswijk. Daar bedankte Bouvier hem ceremonieel en reed zelfs nog met hem terug tot de eerste brug van Den Haag, waar beiden van hun paarden stegen voor een afscheid.
De echte narigheid begon voor Generaal Bouvier pas na Rotterdam, in het vreedzame Krimpen en niet van buiten af maar van binnen uit. De generaal hield daar halt om er de nacht door te brengen. Van dit oponthoud werd door enige officieren gebruik gemaakt, zoals Ferino uit Gorcum rapporteerde, om de Pruisen tot afval te bewegen. Het initiatief is hierbij uitgegaan van Jonkheer Robert van der Capellen, broer van de baron van die naam, die niet alleen Minister van Binnenlandse Zaken van Lodewijk Napoleon was geweest, maar ook nog steeds een zwager van Van der Duyn van Maasdam...
Toen Bouvier des Eclats dus uiteindelijk zijn betekenis voor de toestand te Rotterdam had verloren, restte hier als laatste Franse kracht nog de marine, echter geheel met Nederlanders bemand en nauw verbonden met de orangistische 'bijltjes' op de werven, zo mogelijk nog onbetrouwbaarder dus dan de vreemde legereenheden. De chef-constructeur van de Marine Pieter Glavimans Janszoon kwam tegen de avond waarschuwen, dat het op de werf gistte wegens de nog voortdurende aanwezigheid van enige zwaar gewapende Franse ambtenaren.
Daaraan zal de Haagse commissaris van politie A. Ampt, die zijn al even Oranjegezinde broer Frederik Hendrik Ampt, een zeecadet (adelborst zouden wij zeggen), op die dag in Rotterdam een bezoek bracht, hebben bijgedragen, want ook de werf werd bezocht, waar de Oranjegezinde broer Frederik Hendrik Ampt diende. Het probleem Frederik Hendrik Ampt werd voorlopig opgelost, doordat de vice-admiraal Kikkert deze dwarskijker naar Hellevoetsluis overplaatste.
1793 - 1837
Frederik Hendrik Ampt
in 1813 zeecadet op de Marine werf in Rotterdam
vocht tegen de Fransen als luitenant-ter-zee op de rivieren
Er was echter op de werf nog wat anders gebeurd, dat de leidingevenden misschien niet hebben geweten. Zeecadet F. H. Ampt heeft namelijk die zelfde dag zijn teruggaande broer vergezellend, een bezoek aan Van Hogendorp in Den Haag gebracht om zijn diensten aan te bieden. Nu die werden gaarne aanvaard om op de werf vaste voet te krijgen.
In de stad bleef het overigens bij betrekkelijk onschuldig vreugdebetoon van de nu weer met oranje gesierde menigte, vernieling van een paar octrooihuisjes en soortgelijke verrichtingen van weinig ernstig karakter. Zo kwam de heer J. F. Hoffman klagen over een samenscholing voor zijn huis, die daarop terstond uiteen werd gejaagd.
Op vrijdag 19 november 1813 werd de Oranje vlag, die al op alle schepen wapperde, ook op de toren van de St. Laurenskerk gehesen, nadat het volk de sleutel met geweld had afgehaald.
Er zat nu nog maar één ding op voor de achtergebleven stadbestuurders: zich met geweld laten verwijderen.
En dus ging een ijverige Mr. Frets naar het woonhuis van J. F. van Hogendorp. De waardige grijsaard, die nog juist had geweigerd zich door wat afvallige Pruisen op het schild te laten heffen, bleek ineens geheel verjongd en bezield met vuur en ijver, maar toch niet zó erg, of hij weigerde elke revolutionaire handeling.
Mr. Frets begreep, dat een derde persoon tussen beide moest komen, ten einde eenen weg uit te vinden waarlangs hij met eer de trappen van het raadhuis beklimmen zou. Frets riep de hulp van de leden van de Regtbank daartoe in. Alleen de heer Wentholt was bereid met hem mee te gaan.
De heren stadsbestuurders gaven schoorvoetend toe, dat er inderdaad oproer dreigde. Frets zou zorgen voor eenige gewapende mannen die binnen staan en het verzoek om verandering doen zouden zoodat (zijn) naam wel niet genoemd zou worden maar echter op (zijne) aanvoering en raad de zaak haar beslag zou krijgen. Frets dekte zich zelf dus ook in met de nodige behendigheid.
De chef van de rustbewaarders Reepmaker zou het zoogenaamd geweldadig verzoek ensceneren en burgemeester Van Hogendorp gaan afhalen. Deze was met de gemaakte schikking uitmuntend tevreden. De bescheiden Frets, die het nooit... in (zijn) hart (had) genomen (zich) zelven te verheffen of... eenig uitterlijk aanzien te verschaffen ging 's middags voor alle zekerheid nog eens kijken op het raadhuis, waar hij Reepmaker met een aantal gewapende Burgers in de vertrekkamer vond, die allen op gehoor wagtende waren, blijkbaar om dan gewelddadig op te treden.
De heer Reepmaker gaf Frets te verstaan, dat zijn tegenwoordigheid niet volstrekt noodzakelijk meer was.
Wat doet een revolutionair dan anders dan naar huis gaan? Frets zag nog net, dat ook Samuel van Hoogstraten, een gewezen patriottische regent, bij het overleg betrokken was.
De uitkomst van het overleg was duidelijk. De zittende heren zouden zich terugtrekken en Van Hogendorp en Van Hoogstraten als Burgemeesters erkennen. Dan zou men gezamenlijk een nieuwe Raad vormen, de orde handhaven en de kat uit de boom kijken, want de Fransen waren immers nog steeds in de buurt.
Het Stadhuis van Rotterdam
's Middags tussen 4 en 5 uur op vrijdag 19 november 1813 werd de klok van het Stadhuis geluid en werd vanuit een met groene kussens voorzien geopend venster door Lambert van Oyen een verklaring voorgelezen, waarin op het eind het volgende nieuwe bestuur van de Stad Rotterdam werd voorgesteld:
En om alle de zaken met orde te doen voortduren, heb ik gemeend het volgende Bestuur der Stad Rotterdam te moeten benoemen, zooals geschied bij deze, als:
TOT BURGEMEESTEREN,
de Heeren
J. F. van Hogendorp, President-Burgemeester
Samuel van Hoogstraten
TOT RADEN
de Heeren
P. Baalde
C.J. Blankenheym
G. van Gennep
W. T. Gevers Deynoot
O. P. Groeninx van Zoelen van Ridderkerk
A. van der Heim
J. F. Hoffman
N.J. A. C. Hoffman
M. Hoog
J. Hubert
F. B. s' Jacob
E. A. de Jong
M. M. de Monchy
G. van Oordt
T. L. Prins
J. Reepmaker van Strevelshoek
A. W. van Schelle
G. W. Schuller
F. Smeer
W. Suermondt
H. Vinck
C. van Vollenhoven Jz.
P. Wachter
H. van Zuylen van Nyevelt
TOT SECRETARISSEN,
de Heeren
L. van Oyen Az.
Jacob Abraham van Zuylen van Nyevelt Senior
Terwijl ik tevens alle de heeren, die onder de namen van Maire en Adjuncten tot heden hebben gefungeerd, en aan wie de goede burgerij zulke groote verpligting heeft, die met zoo veel belangloosheid en ijver de rust en goede orde door wijze en tevens voorzigtige maatregelen hebben bewaard, voor hun gehouden gedrag en administratie dank betuig.
De eendragtige en betamelijke vreugde, welke in deze stad dezer dage heeft plaats gehad, maakt het voor mij overtollig, om iemand tot de rust aan te manen, en de goede, brave en stille ingezetenen zullen gerustelijk vertrouwen, dat dit Bestuur het zich een eersten pligt zal achten, een ieder kragtdadig bij deszelfs goeden naam en al wat hem dierbaar zijn kan, onder Gods zegen en bijstand te maintineren en beschermen.
Rotterdam,
den 19 November 1813
J. F. van Hogendorp President- Burgemeester
Johan François van Hogendorp
Burgemeester van Rotterdam
1787 - 1788; 1813 - 1824
Op 23 november 1813 rustte de jonge luitenant Ampt op de werf van Rotterdam met zijn collega Trippenzee twee kanonneerboten uit, die hij met vrijwilligers bemande. Ampt heeft later getuigd het onuitsprekelijk genoegen te hebben gehad de eerste te zijn geweest, die de aloude Hollandse waterleus ten top deed stijgen, ten getuige, dat de naneven van de Tromps en de Ruiters nog in Holland woonden. En passant maakte Ampt zich meester van een kruitschip met 80.000 pond buskruit en 40.000 patronen, dat bij de Alblasserwaard in de rivierarm de Pelsert lag. Zo'n buitengewoon kunststuk was dit nu niet, want de burgerij van Dordrecht had zich reeds zaterdag tevoren van dit vaartuig meester gemaakt, toen het voor de stad lag. De Dordtenaren hadden het schip toen voor de Fransen verborgen op het stille plekje, waar Ampt het vond.
Vervolgens legde Ampt zijn vaartuigje voor de nacht neer bij het Papendrechtse Veer, waarmee hij dus de Rotterdamse vrijwilligers, die zich zo ver naar voren hadden gewaagd, een steun in de rug bood.
Hoe dan ook, bij Papendrecht ontbrandde op 24 november 1813 de strijd. De Rotterdamse vrijwilligers, die de Oranje-batterij bij de korenmolen van Papendrecht bezet hielden, moesten al spoedig wijken. Zij vluchtten over Alblasserdam en Ridderkerk naar Rotterdam terug onder achterlating van drie doden en veel wapens. De kanonneerboten hielden de strijd vol, wat niet kon beletten, dat het vijandelijke geschut Dordt weer begon te bombarderen. De boot van Ampt moest na 23 kanonschoten en 400 met klein geweer ter reparatie naar Rotterdam terug keren, de andere onder Trippenzee, raakte aan de grond, doch bleef schieten met haar twee twaalf-ponders.
Intussen hesen enkele toeschouwers aan de Dordtse zijde op de Rietdijkpoort de stadsvlag : rood-wit-rood met in het midden de Dordtse maagd, die door de begrijpelijke haast onder het vijandelijke vuur ondersteboven terechtkwam. Dit gecompliceerde geheel schijnt op de Franse soldaten de indruk te hebben gemaakt van een Britse vlag......
Ook op 24 november 1813 waren een paar honderd kozakken o.l.v. Majoor van Marklay vanuit Amersfoort, Amsterdam binnengevallen. Nog steeds was daar de tegenstelling tussen de aarzelende bestuurders aan de ene kant en de publieke opinie aan de andere kant niet opgelost. Wel was de aandrang tot duidelijk partij kiezen voor de opstand steeds krachtiger geworden, maar gezegevierd had hij nog niet. De bezetting van het Paleis op de Dam moest zelfs worden gedwongen tot een capitulatie. Hoe dan ook, de stad schaarde zich nu meteen onder de leiding van het Algemeen Bestuur en werd eindelijk met bekwame spoed in staat van verdediging gebracht.
Zo'n meevaller was nodig, omdat elders een bittere tegenslag werd geleden. Het leger van Utrecht liet zich in het de vorige avond bezette Woerden verrassen en moest de stad reeds in de vroege ochtend overlaten aan een troep van 1600 soldaten uit Molitors leger, die bepaald moreel niet van de beste soort waren. Generaal De Jonge leed naar verhouding hoge verliezen en vluchtte met de hem resterende mannen naar Leiden terug, Tullingh werd overweldigd en naar Utrecht gevoerd.
Molitor had nu twee vooraanstaande opstandelingen, Van der Capellen en Van Oldenbarneveld genaamd Witte Tullingh, in handen. Nadien nam hij nog verschillende gijzelaars uit de burgerij. Uiteraard bestond in Den Haag grote bezorgdheid over hun lot. Sweerts de Landas schreef een ontlastende brief aan Molitor.
Voorts werden in Amsterdam bij wijze van voorzorg enkele Fransen gevangen genomen, waaronder de ook bij de Nederlanders geziene zeeprefect vice-admiraal Truguet. De Stassart was van zijn kant weer zeer bezorgd over hun lot. Men koos er ten slotte voor aan beide zijden de gevangenen te sparen.
Tullingh werd de volgende dag voorlopig naar Gorcum gebracht, waar De Stassart zijn boze humeur op hem koelde. Hem eraan herinnerende, dat hij, de Stassart, Tullingh als hoofd van de Haagse cohorte van de Nationale Garde had vertrouwd.
Tullingh werd naar Antwerpen gevoerd, waar hij Van der Capellen ontmoette. Met nog andere gevangenen werden beiden verder naar Parijs getransporteerd.
Terwijl die dag Rotterdamse kanonneerboten voor Papendrecht een artillerieduel voerden met het Franse geschut, terwijl Rotterdamse vrijwilligers vochten en sneuvelden in de Alblasserwaard, terwijl voorbereidingen voor verdere oorlogshandelingen werden gemaakt, handhaafde aan het hoofd van de stad Rotterdam een Tussenbestuur de orde zonder zich voor de opstand te verklaren......
De volgende dag, donderdag 25 november 1813, zou verandering brengen in de positie van Rotterdam. Het Algemeen Bestuur zond aan het stadsbestuur een brief van Kemper en Fannius Scholten, die de komst van de Kozakken in Amsterdam berichtte. In een begeleidende brief werd uitgesproken, dat de Haagse heren er geen ogenblik aan twijfelden, dat de Regeering van Rotterdam het luisterrijk voorbeeld van Amsterdam terstond zou volgen.
Tevens ontving s'Jacob toen zijn schriftelijke aanstelling tot Commissaris van het Algemeen Bestuur. Zijn bevoegdheid zou zo ruim zijn als in deze tijden nodig was.
Bovendien kon het Algemeen Bestuur die dag eindelijk mededelen, dat admiraal Kikkert 'om' was. Het zal dus wel op deze 25e november zijn geweest, dat Kikkert Gijsbert Karel van Hogendorp opzocht, ter voorkoming van alle misverstand gesierd met een oranjelint en met de medaille van Doggersbank.
Na gevraagd te hebben, wie zijn Souverein zou zijn als hij Napoleon afzwoer en het antwoord te hebben ontvangen 'de Prins van Oranje', verbond hij zich op handslag met de vaderlandse zaak. Van Hogendorp stelde hem toen een brief ter hand, welke hem in Rotterdam de sloten der geldkisten moest openen ter verkrijging van de voor verdere wapening te water terstond benodigde som van dfl 50.000. Aan s'Jacob schreef Van Hogendorp, dat er volkomen zekerheid was voor de aflossing. Of deze kersverse gezagsdrager erg blij mag zijn geweest met zijn financiële toestand? Men kan zich dit nauwelijks voorstellen als men leest, dat de Commissaris van het Algemeen Bestuur mede te horen kreeg, dat hij voor geld de volgende bronnen kon aanboren: 1e de gestelde kisten; 2e de kassen hoe ook genaamd; 3e de Regeering; 4e de particulieren.
Aan het front was het 25 november 1813 vrij rustig. Ampt wisselde bij Dordrecht nog vuur met de Fransen, blijkbaar niet al te gelukkig. Toen zijn boot geen kogels meer aan boord had, kapte hij de kabel en trok terug op Dordrecht. De Rotterdamse vrijwilligers te land werden teruggeroepen naar hun vaderstad, waaruit immers de Oranje-Pruisen waren teruggetrokken na de ramp van Woerden.
Zij marcheerden dus naar Rotterdam terug onder medevoering van hun krijgsgevangenen. Op hunnen weg werden zij overal met gejuich begroet, zelfs door de landlieden met palmtakken versierd, welk frisch groen met het verheugde Oranje eene vrolijke schakering vormde.
De krijgsgevangenen werden ook weer opgesloten in het Pest- en Dolhuis aan de Hoogstraat.
Het Dolhuis van Rotterdam aan de Hoogstraat
Links van het Dolhuis het Gasthuis met toren
Tussen Dolhuis en Gasthuis de toegang tot het Gasthuiskerkhof
LINK
En toen kwam een zekere Charles Grant naar Nederland:
Op 22 november 1813 vertrok Charles Grant uit Londen, op de 23e scheepte hij zich op een klein vaartuig in, dat in de namiddag van de 25e in het zicht van Scheveningen kwam, waar Charles Grant op een Nederlands scheepje overstapte, dat hem vrijdagmorgen vroeg in 's-Gravezande aan land bracht.
Vandaar trok hij naar Scheveningen, waar hij met luid gejuich werd begroet.Eerst aan Van Limburg Stirum kon hij zich voorstellen en die kon Charles Grant tenminste gelukkig maken met een nummer van de London Gazette Extraordinary van 22 november 1813, waaruit bleek van de vreugde in Londen over de Hollandse opstand. Daarna werd hij naar Van Hogendorp gebracht, die begrijpelijkerwijs verzuchtte liever een soldaat te hebben gezien. Mr. Grant kon hem alleen maar vertellen, dat hij daarop niet behoefde te rekenen, zolang de wind niet zou draaien.
The acclamations of the whole population drowned every word I could say; and I was instantly put into a carriage and followed by all ranks cheering as I went along.
Maar gelukkig: Charles Grant had in zijn bagage een uniform bij zich van the British volunteer corps, waartoe hij behoorde. Had hij zijn uniform als burgerwacht meegenomen om in het ergste geval militair te zijn en niet spion?
Wie zal het zeggen, maar dit was een geschenk uit de hemel. Met spoed werd Charles Grant getransformeerd tot eerste geallieerde soldaat in Den Haag.
Onder luid gejuich van duizenden Hagenaars werd Charles Grant de stad rondgeleid. Daarmede was dit reclame-object nog niet voldoende benut. Ook in Rotterdam moest Grant vertoond worden. Zo gezegd, zo gedaan, om twee uur 's middags kwam hij in Rotterdam aan.
Daar draaide nu alles op volle toeren. Admiraal Kikkert, die uit Den Haag teruggekomen nu optreedt als Oppercommandant van de Defensie van de Maze, heeft een kernachtige proclamatie uitgegeven, waarin hij verklaarde, dat alle Nederlanders zich moesten scharen achter het Algemeen Bestuur, dat ons volk opriep in naam van de Prins van Oranje.
Rotterdam, 26 November 1813
Proclamatie van A. Kikkert
Vice-Admiraal en Commandant
Directeur der Marine
uitgegeven door J. Immerzeel Jr. te Rotterdam
De duidelijk geletterde boekhandelaar
J. Immerzeel Jr.
Rotterdam
Mijn keus is niet twijfelachtig; ik zweer den Franschen Keizer voor eeuwig af... De bezem weer op den mast. . . snelt aan dan te mijner hulpe! Overwinning en glorie wachten ons! . .
Het Hollandsch bloed kan niet verbasteren; het ontvlamt weer tot moed; het haakt weder naar den strijd en nieuwe lauweren. Snelt dan te mijner hulpe! en komt U onverwijld aangeven aan het kantoor van wapening voor geheel het Zee-Departement van Rotterdam.
Dit kloeke en hartige stuk schijnt voor hem geschreven te zijn door de geletterde boekhandelaar J. Immerzeel jr. van de Kleine Draaisteeg.
Nu kwam ook burgemeester J. F. van Hogendorp in actie.
Om te beginnen kondigde hij Kikkerts proclamatie van de pui van het Raadhuis af.
De derde voorman s'Jacob gaf zich die dag vooral moeite om de beurzen van zijn stadgenoten te openen. Behalve vrijwillige offers vroeg hij bij proclamatie betaling van achterstallige belastingen en zelfs vooruitbetaling.
Burgemeester Van Hogendorp liet in vier openbare gebouwen offerkisten plaatsen.
Ook vertrokken die dag weer vrijwilligers naar Dordrecht.
In die sfeer kwam dus 's middags Grant terecht. Kikkert heeft Grant naar de werf gebracht te midden van onophoudelijk geroep van leve de Koning en Oranje boven en Groot-Brittanje. 's Avonds keerde Grant naar Den Haag terug.
In Gorcum gebeurde die dag niet veel. 400 man trokken naar Sliedrecht, van welke gelegenheid verschillende hunner gebruik maakten om te deserteren. De commandant trok toen vanzelfsprekend terug met achterlating van een vooruitgeschoven post in Giessendam.
Zo'n schermutseling was zeker niet geschikt om De Stassart op te vrolijken, die aan zijn vrouw schreef in dat sombere Gorcum te vegeteren, maar tot het laatst toe flink te willen zijn en zich geen gebrek aan ijver en toewijding te verwijten te willen hebben.
Zijn somberheid kwam ook voort uit het feit, dat hij zijn bezoek aan Molitor in Utrecht om allerlei duistere reden een dag moest uitstellen. Intussen moet hij later op de dag wel opgevrolijkt zijn door de ontvangst van een brief uit Antwerpen van een landgenoot, die helaas geen leesbare handtekening heeft gezet. Blijkbaar had de briefschrijver met Ferino Gorcum verlaten.
De heren zijn vermoeid in Antwerpen aangekomen. Zij hebben daar Lebrun nog aangetroffen, blijkbaar op de valreep, want de hertog De Plaisance kwam reeds op 27 november in Parijs aan. Ferino heeft van hem nog de toezegging verkregen, dat de 25e aan 300 mariniers in Breda de opdracht zou worden gegeven naar Gorcum te gaan. Maar wat nog mooier was: tussen 2 en 4 december werden in Antwerpen nog ongeveer 4000 man uit verschillende legeronderdelen verwacht, onder andere fuseliers, infanteristen dus, uit de Keizerlijke Garde, alsmede gendarmerie d' élite et Départementale.
Al deze versterkingen worden met postrijtuigen aangevoerd. Al deze berichten staan vast en U kunt erop rekenen. Als je je dan bedenkt over hoe weinig troepen van enige kwaliteit de beide partijen in ons land beschikten, dan wordt duidelijk, wat het moest betekenen als Gorcum 4300 man van zulke keurtroepen in de weegschaal zou kunnen werpen.
Het is dan ook niet te verwonderen dat De Stassart opveert en na lezing van deze brief aan zijn vrouw bericht: men meldt ons troepen van alle kanten en ik begin te geloven, dat men ons Holland onder de Kerstboom zal teruggeven.
Op dezelfde dag, in Deal aan de Britse kust, scheept Willem van Oranje zich in op de Britse oorlogsbodem Warrior, die zijn worsteling met de tegenwind gaat beginnen, op weg naar Scheveningen.
Een dag later arriveren 300 Franse mariniers in Gorinchem, mede daardoor en de terugtocht van Molitor werd de vesting Gorinchem pas op 20 Februari 1814 overgegeven.
Want op zondag 28 november 1813 ontruimt Molitor Utrecht en trekt zich dus ook terug op...... Gorinchem. Molitor was vooral bang geworden door het gerucht dat er 5000 Britten waren geland, ook was Molitor bang voor de Hollandse Waterlinie die mogelijk weer ingesteld zou worden. De Stassart schreef in een brief aan zijn vrouw dat hij het eigenlijk niet meer ziet zitten. Hardop twijfelt De Stassart of hij nog ooit in Den Haag zal terugkeren.
Dezelfde avond bezet een voorhoede Kozakken onder leiding van Prins Narischkin het door de Fransen verlate Utrecht. Twaalf uur later bereiken 60 Kozakken via Leiden Den Haag.
Ook op die dag komt Grant over zee weer terug naar Den Haag, nu vergezeld van Britse oorlogsschepen. Demonstratief maken Grant, kapitein Baker van het Britse oorlogsschip Cumberland, aanvoerder Ganuine van de Kozakken een wandeling door Den Haag, al snel vergezeld door Van Limburg Stirum. De wandeling stopt pas als ze zeker weten dat alle Franse spionnen hen gezien hebben. En natuurlijk belandt het gezelschap bij Gijsbert Karel van Hogendorp. Van Hogendorp betreurt het dat buitenlanders Nederland hebben moeten bevrijden van de Fransen.
Maar toch, als Grant afscheid neemt, kan Grant het niet laten om het dappere Nederlandse volk te prijzen voor de getoonde moed.
Op 30 november 1813 landt dan eindelijk de Prins van Oranje in Scheveningen.
30 November 1813
De landing van de zoon van Stadhouder Willem V in Scheveningen
de latere Koning Willem I
Koning Willem I
Dezelfde dag wordt Arnhem door de Pruisen onder leiding van Von Bülow ingenomen. Maar ook de Fransen zitten niet stil, vanuit Gorinchem worden de Nederlanders bij Papendrecht verjaagd. In Rotterdam worden de Fransen weer terugverwacht...
Burgemeester van Hogendorp is zich vast aan het beraden hoe hij aan de Fransen moet gaan uitleggen, dat hij plotseling Burgemeester van Rotterdam is geworden.....
Maar gelukkig komt het niet zover, op 1 december 1813 trekt de Russische Generaal Benkendorf met 2400 man via de Zuiderzee Amsterdam binnen. Von Bülow trekt naar Den Haag en samen met de Britse Admiraal Phul wordt overlegd met de net gearriveerde Prins van Oranje, zonder Gijsbert Karel van Hogendorp, die ligt ziek te bed. (LINK)
De Fransen besluiten zich ondertussen helemaal terug te trekken op Gorinchem, een deel van de troepen vertrekt wel naar Zaltbommel.
Ook de kersverse Admiraal Kikkert meldt zich in Den Haag bij de Prins en krijgt het bevel Brielle en Hellevoetsluis in te nemen. Den Briel heeft zich ondertussen reeds zelf bevrijd doordat de Fransen ook hier de stad verlaten.
De dag erna schrijft De Stassart voor het laatst vanuit Gorinchem een brief aan zijn vrouw, waarin hij, en passant, vertelt dat hij ook deze stad gaat verlaten. Maar alles wel op het gemak, in een rustig tempo komt De Stassart 3 dagen later Brussel binnengereden, je weet het maar nooit onderweg, misschien kwam er nog een Frans leger naar het Noorden...
In Rotterdam verschijnt die dag al een soort boek waarin de gebeurtenissen van de afgelopen periode wordt beschreven, of dit boek een bestseller is geworden, is nooit echt duidelijk geworden...
En dan eindelijk, op vrijdagmorgen 3 december 1813 trekken de Pruisen Rotterdam binnen. Alle klokken luiden en ook het scheepsgeschut laat van zich horen. Ook een extra contingent Britse Mariniers landt in Scheveningen en trekt meteen richting Rotterdam, alles ter versterking voor een mogelijke aanval vanuit Gorinchem.
Dezelfde middag komt voor het eerst na weken de Kamer van Koophandel van Rotterdam weer bijeen, waarbij het opvalt dat nu plotseling de notulen in het Nederlands worden geschreven, ook kent de Kamer van Koophandel van Rotterdam plotseling weer een Voorzitter i.p.v. een Président, en heet de Maire weer Burgemeester, maar er is niemand meer die hier tegen protesteert. De Kamer van Koophandel van Rotterdam vergadert slechts over 1 agendapunt, wanneer zal het eerste schip weer de haven binnenkomen vanuit Groot-Brittannië...
De Regering der Stad Rotterdam geeft op 4 december 1813 een 8 bladzijden tellend geschrift uit, waarin zij aan de burgers uitlegt hoe het allemaal is gegaan. Aan het slot van de verklaring wordt de Prins van Oranje erkent als Soeverein.
De gebeurtenissen, die in den loop van weinige dagen elkander zijn opgevolgd, zijn onverwagt - groot - gewichtig - openen de heerlijkste uitzigten voor de toekomst en dragen de zigtbaarste kenmerken eener zorgende - eener wakende - eener magtige Voorzienigheid over dit goede Land, dat onze Vaderen aan de Zee ontwoekerd en aan de overheersching van den toenmaligen Spaanschen veroveraar ontweldigd hebben.
De oude vete bestaat niet meer, de Natie is één eenig man en allen scharen zich om het outer, gewijd aan onze onafhanglijkheid, aan onze vrijheid, onder de Vanen van Oranje.
's Middags breekt een oproer uit onder de bezetting van Fort Duquesne bij Ooltgensplaat aan de Volkerak wat eindigt met het hijsen van de Oranjevlag. De Fransen in Hellevoetsluis kunnen hierdoor geen kant meer op. De Britten blokkeren de zee en landinwaarts kunnen ze ook niet meer.
En dan op 9 December 1813 ontvangt het verheugd Rotterdam Koning Willem I, maar daar hebben we al een verhaal over, dus dat slaan we nu dus over.
Gaan we tot slot nog o.m. na wat er terecht is gekomen van allerlei personen uit ons verhaal, maar even tussendoor deze fraaie herdenkingsmedaille:
In Den Haag uitgereikte herinnerings medaille
Voor Vaderland en Oranje
17 November 1813
Het allermooiste was de hulde gebracht aan de man, die de heldenrol toch eigenlijk slechts in een soort show had vervuld: de Britse koopman Grant; 's-Gravenhage en Rotterdam benoemden Grant op 18 januari 1814 gezamenlijk (een zuinige oplossing) tot ereburger in een Latijnse oorkonde, die in een gouden doos was gelegd.
Mannen die bepaald niet of laat hadden medegewerkt, maar door hun scholing in de Napoleontische administratie waarde hadden voor de jonge staat, werden in de persoon van de onderprefect Van Zuylen van Nijevelt geadeld en tot gouverneur van Friesland benoemd of in de persoon van vice-admiraal Kikkert tot Gouverneur van Curaçao verheven.
De jonge zeeman F. H. Ampt, bepaald een doortastender vaderlander, kwam niet verder dan tot een eervolle carrière in actieve dienst, welke op zijn 44e jaar in 1837 te Batavia eindigde door kwaadaardige koortsen.
Zijn broer A. Ampt bleef een groot man bij de politie, die omdat hij zo graag de titel van referendaris wilde hebben, deze zonder genot van traktement, eerst tweede, daarna eerste klasse, kreeg bij de Raad van State. Vader C. G. Ampt werd nog generaalmajoor.
Een niet serieus te nemen revolutionaire figuur als Mr. Frets, die hier wat onhandig heen en weer schutterde en zo van zijn eigen heldenmoed schrok, dat hij naar Engeland vluchtte, hetgeen men hem zeker niet kwalijk kan nemen, bracht het tot President van de Arrondissements Rechtbank te Rotterdam, Lid van de Tweede Kamer en van de Stedelijke Raad van Rotterdam.
De drie maires, bourguemaitres of burgemeesters, Suermondt, Blankenheym en J. F. van Hogendorp, bleven tot resp 1824, 1835 en 1824 posten in het Stadsbestuur bekleden, de laatste als burgemeester en in 1815 in de adelstand verheven.
Mr. F. B. s'J acob, die de riskante post van Commissaris van het Algemeen Bestuur in het Rotterdam van november 1813 had aanvaard, overleed in 1831 als... Ontvanger der Successierechten te Amsterdam.
C. F. de Jonge, de ongelukkige 'generaal van het Leger van Utrecht', bracht het tot lid van het Hoog Militair Gerechtshof.
De gelukkiger generaal Sweerts van het 'leger van Gorcum' kwam eerder in aanmerking voor benoeming tot Gouverneur der Koninklijke Residentie 's-Gravenhage.
Tullingh, die met De Jonge in Woerden het onderspit had gedolven en daarbij zelfs in Franse gevangenschap was geraakt, kwam eerst via Gorcum en Breda in Antwerpen terecht, in een bewaarplaats voor krankzinnigen en staatsgevangenen, vanwaar hij op 13 december 1813 naar Parijs werd overgebracht, waarheen zijn vrouw hem met een dochtertje en een dienstmeisje, op eigen gelegenheid, volgde. Mevrouw bleef in de hoofdstad, maar de staatsgevaarlijke Tullingh werd op 19 maart 1814 overgebracht naar Saint-Malo.
Na de eerste val van het Keizerrijk werd onze kolonel natuurlijk vrijgelaten en keerde hij terug naar Parijs. In le Café de la Rotonde in le Palais-Royal ontmoette hij omstreeks 15 april 1814 zijn geweldloze Haagse tegenstander, de eveneens uit gevangenschap ontslagen Generaal Bouvier des Eclats, 'in zeer vervallen staat'.
Jammer genoeg heeft Tullingh niet gerapporteerd, of zij zich toen nog hebben onderhouden over de juiste inhoud van Bouviers opdracht aan Tullingh, toen de eerstgenoemde met zijn troepen het Binnenhof ontruimde.
Bij Koninklijk Besluit van 16 september 1815 werd Tullingh verheven in de Nederlandse adel. Evenals zijn collega De Jonge werd hij lid van het Hoog Militair Gerechtshof.
En dan natuurljk de prefect Baron De Stassart. Wij hebben hem op zijn aftocht tot Brussel gevolgd. Vandaar ging hij door naar Parijs, in de betere jaren voorwerp van zijn dromen. Op woensdag 22 december komt hij er in de avond aan en hij krijgt dan al gauw genoeg van de 'lawaaiige werveling' van de hoofdstad, waar iedereen de ontknoping van het grote drama in gelatenheid afwacht.
Minister De Montalivet ontvangt hem goed en zal verlof vragen hem bij de Keizer binnen te leiden. In afwachting daarvan dineert hij op 24 december bij Lebrun, die ook al erg vriendelijk voor hem is. Na Kerstmis kan Baron De Stassart niet langer wachten en presenteert zich op eigen houtje bij de Keizer, die hem weliswaar slechts een paar woorden toevoegt, maar toch welwillend is.
Baron De Stassart gebruikt de gelegenheid om een memorandum achter te laten, waarin hij wijst op zijn vroegere diensten in Duitsland en Polen. Nu hebben de omstandigheden hem uit zijn departement verdreven. Kan hij, na tien jaar de rang van auditeur bij de Raad van State te hebben gehad, daarin niet als Maître des Requêtes zetelen, zolang hij in Parijs is?
Op oudejaarsdag stelt De Montalivet Baron De Stassart dan eindelijk officieel voor aan de Keizer, tezamen met de prefect De Celles en de intendant d' Alphonse, beiden uit Amsterdam gevlucht. De ontvangst is goed, maar het blijft bij woorden.
Op maandag 3 januari 1814 vraagt Baron De Stassart dan ook een plaatsje voor de arme trouwe Romswinckel op de bureaus van Binnenlandse Zaken.
Zelf krijgt Baron De Stassart dan een wachtgeld van 6000 francs.
De Stassart is ook in dit moeilijke tijdvak zo werkzaam mogelijk gebleven. Tijdens de geallieerde aanval op Parijs was hij hoofdordonnans-officier van Koning Joseph van het verloren Spanje, die toen als algemeen stadhouder van het Keizerrijk en commandant van de Nationale Garde optrad. Baron De Stassart sleepte gewezen artilleristen naar de onderbemande batterijen.
Na de val van Napoleon schijnt er voor De Stassart niet veel anders op te zitten dan zich in zijn vaderland een nieuw bestaan te verwerven. Reeds in augustus 1814 is hij weer in Brussel om te trachten in de gunst te komen bij Willem I. Helaas, hij meent te moeten constateren, dat wie actief onder Napoleon heeft gediend, geen kans krijgt. Op het aanbod van zijn diensten ontvangt Baron De Stassart een suikerzoet, blijkbaar ontwijkend antwoord. Dus trekt Baron De Stassart zich terug op zijn zeer fraaie kasteel te Corioule bij Assesse in de buurt van Namen.
Dat valt niet mee, want Baron De Stassart is niet rijk, grondbezit in die streek, die de doortrekkende Nederlandse Gardes d'Honneur eenstemmig met afschuw beschrijven als een achterlijke buurt met slechte wegen, miserabel eten en stomme mensen, is niet veel waard. Zijn inkomen uit vermogen bedroeg destijds niet meer dan 7000 francs.
De Bourbons betaalden hem zijn non-activiteits-traktement niet uit. Zelfs zijn toelage voor het Legioen van Eer blijft uit. Hij zal aan de andere kant nog wel flink wat extra kosten hebben gehad, doordat Pruisische troepen in zijn kasteel hebben gehuisd.Kortom Baron De Stassart is een berooide man, die zich, slechts door de moed van zijn vrouw gesteund, terugtrekt in de provincie.
De hulp komt dan echter van de andere kant. De Keizer van Oostenrijk is niet vergeten, dat deze Baron De Stassart, uit een geslacht, dat de Habsburgers trouw had gediend in de Oostenrijkse Nederlanden, na de Slag van Austerlitz als Fransman aan de toenmalige overwonnenen grootmoedigheid had betoond als hoogste bezettingsautoriteit in Tyrol.
Baron De Stassart wordt zelfs Keizerlijk Kamerheer en reist naar Wenen, Praag en Gratz, waar in de emigratie verspreide familieleden woonden.
Op zijn terugreis verneemt Baron De Stassart dan in München de terugkeer van Napoleon uit Elba en meteen kiest hij weer voor Napoleon. De Keizer belast hem met een zending naar schoonvader Franz en al snel staat Baron De Stassart dan in een sleutelpositie als gesprekspartner van Metternich. Als deze opdracht doodloopt, wacht Baron De Stassart in Frankrijk op een nieuwe taak. Hij wordt nu maître des requêtes in buitengewone dienst bij de Raad van State en zijn oude beschermer Lebrun wil hem prefect maken van de Indre in Chateauroux, voor Mevrouw prettig dichtbij haar ouders. Waterloo maakt een einde aan deze dromen en nu keert Baron De Stassart "als een geslagen hond" terug in zijn geboortestreek, voorwerp van spot Letterkundige werk is dan zijn troost: in 1817 en 1818 dicht hij de meeste van zijn populaire fabels, die nog bij zijn leven acht drukken beleefden.
1780 - 1859
Baron Goswin J.A. de Stassart
Prefect Departement Bouches de la Meuse
Van Baron Goswin J.A. de Stassart zijn ook deze beroemde uitspraken:
Om niet tot nietsdoen gedoemd te zijn,
zoekt men maar al te vaak zijn genoegen
in het doen van nietigheden.
Meestal is het alleen het succes,
dat de roem van de schande onderscheidt
Het is gemakkelijker edelmoedig te zijn,
dan daarna de verleiding te weerstaan,
er voedsel voor onze ijdelheid uit te trekken
De mensen zijn als nijdige honden
die men geen goed kan doen zonder gevaar te lopen te worden gebeten
Wat wij gewoon zijn bescheidenheid te noemen,
is vaak vermomde eigenliefde
In 1818 gaat het weer bergopwaarts, Baron Goswin J.A. de Stassart wordt lid van de Staten van Namen, die hem in 1821 naar de Tweede Kamer zenden. In en na 1830 gaat het nog harder; lid en onder-voorzitter van het congres, Senator, zeven jaren voorzitter van de Senaat, gouverneur, eerst van Namen, van Brabant daarna, Grootmeester van de Vrijmetselaren. Deze laatste functie beëindigt in 1839 zijn binnenlandse loopbaan, maar dan wordt Baron Goswin J.A. de Stassart gezant in Turijn en Voorzitter van de Academie om zich eerst tussen 1847 en 1849 geheel uit het openbare leven terug te trekken.
Geinteresseerd in een historische rondleiding voor uw eigen groep(je) door Aad 'arcengel' Engelfriet, webmaster van deze grootste Nederlandstalige geschiedenis website, door o.m. een stad of streek in bijv. Nederland, België, Duitsland, Groot-Brittannië, Ierland en/of een historische lezing, publicatie, recensie:
Voor meer vrijblijvende informatie
aad@engelfriet.netWilt U eerst meer weten over Aad Engelfriet:
klik dan HIER
Terug naar Aad's homepage, met links naar al zijn verhalen |
---|
|
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker .... |
Terug naar de top |
---|