Een e-mail sturen naar Aad? Zijn e-mail adres is aad@engelfriet.net
(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen)
Terug naar  het Engelfrieten overzicht

Naar beneden 

November 1813, hoe de Fransen zich zelf verdreven uit Rotterdam en de rest van Holland

Bij dit verhaal over hoe in November 1813 de Fransen zich zelf verdreven uit o.m. Rotterdam horen ook deze verhalen op onze site en natuurlijk maak je gebruik van onze Search Engine als je nog iets mist

Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Napoleon en klik op ENTER

Uit al deze verhalen wat citaten en prenten:

Op 16 januari 1813, na de tocht naar Rusland, schreef de Minister van Binnenlandse Zaken De Montalivet aan de prefect van het Departement van de Monden van de Maas (Nederland dus) Baron De Stassart in een brief 'voor hem al­leen' en welke deze dan ook later op zijn vlucht uit ons land onder zijn eigen papieren heeft medegenomen: 'U begrijpt dat de beraad­slagingen van de steden en van de kantons en hun adressen (aan de Keizer) nooit de indruk mogen wekken het uitvloeisel te wezen van aandrang van de zijde van de regering of haar vertegenwoordigers, doch dat zij een spontaan optreden van de bevolking moeten schijnen te zijn'.

De volgende dag ontving de prefect nog een vertrouwelijke circu­laire van de minister, waarin hem werd ingescherpt, dat niemand de levering van een uitgerust bereden man met geld zou mogen afko­pen: om ruiters van vlees en bloed was het te doen. Nu die kwamen er.
De prefect zelf kon tot zijn spijt uit zijn beperk­te middelen slechts vier stuks aanbieden, maar zijn departement le­verde 350 ruiters 'die branden van verlangen naar de vermoeienissen en de gevaren van de oorlog om den wille van de roem van het kei­zerrijk en ten dienste van Napoleon de Grote'.
Dit klonk heel mooi, maar het werven, wat vaak betekende het ko­pen, van de ruiters ging met grote moeilijkheden gepaard, zeker in Rotterdam. Tegenover de kwade wil, waarover De Marivault, de commissaris-generaal van politie in Rotterdam, schreef, kon bepaald niet opwegen, dat een van de overheid zo afhankelijk man als de post­meester Wolters persoonlijk een paard aanbood, waar hij overigens door zijn ambt gemakkelijk aan kwam.

Deze onwil tegen de militaire dienst was overigens niets nieuws. Van de aanvang af verwekte de conscriptie in ons land dan hier dan daar relletjes, zelfs al in 1811, toen Napoleon nog almachtig leek. Op 6 mei van dat jaar vielen in Rotterdam reeds hierdoor doden tijdens onlusten.

In het voorjaar van 1813 bestond meer dan ooit reden tot ontevredenheid over de dwang tot militaire dienst, die hier tot nu toe immers ge­heel onbekend was geweest. Na de vrijwillige ruiters volgde de lich­ting van 3575 recruten uit de jaarklasse 1813 en daarna de vorming van de nationale garde.

De orde-bewaarders waren toen even talrijk en verschillend als on­doelmatig. De oude schutterij leefde voort als garde sédentaire, die door tuchteloosheid en dronkenschap alleen maar hinderde bij een grote brand. Tijdens de inlijving werden daarom naast haar stads­soldaten in dienst gesteld, de garde soldée. Het stadsbestuur scheen op deze hulpen zo weinig te vertrouwen, dat zij in november 1813 toen het ging spannen ijlings werden opgedoekt.

Daarnaast had de regering dan nog de nationale garde in het leven geroepen. Dit was een soort homeguard, die Napoleon bij decreet van vendémiaire van het jaar 14 (23 september 1805) voor zijn toenmalig rijk had georganiseerd. Bij decreet van 5 april 1813 werd zij ook in Holland ingevoerd.

Het Departement van de Monden van de Maas (Zuid-Holland) moest uit de mannen tussen 20 en 40 jaar zes cohorten van 600 man elk leveren, waarvan er voorlopig 288 actief zouden moeten dienen. Zij zouden moeten optreden op elk bedreigd punt in Holland. Plaatsvervanging was nog toegestaan.

In Amsterdam had generaal Dirk van Hogendorp (een broer van Gijsbert Karel van Hogendorp) deze landstorm geor­ganiseerd, in Rotterdam zond Napoleon tot dit doel de senator ge­neraal Graaf P. M. B. Ferino, een toen 66-jarige Piëmontees, die in het Schielandshuis, sinds 1811, na Napoleons verblijf daarin, het 'Pa­leis', een weinig spectaculair bestaan leidde.

Tenslotte werd in april nog de lichting ter hand genomen van be­reden gardes d'honneur, jongelui uit de 'fatsoenlijke stand', die zich niet mochten laten vervangen. Het departement leverde er 96, waarvan 12 uit Rotterdam. Deze dwang verwekte onder de bour­geoisie ten minste evenveel ontsteltenis als de conscriptie. Enerzijds bleef het daartegen gerichte verzet uiteraard beperkt tot de kleine kringen der gegoede burgerij, anderzijds heeft het onevenredig veel aandacht getrokken door de invloed van de ge­troffen families.

En toen sloeg de verwarring toe, niet voor het eerst, want zoo zou het nog een paar keer gaan: in Frankrijk dachten ze dat de Nederlanders in opstand waren gekomen, de Nederlanders dachten dat de Fransen met een groot leger naar Nederland onderweg waren. Ook werd wederzijds vaak gedacht dat de ander een veel groter leger ter beschikking had, maar beide partijen, de Fransen in Nederland en de Nederlanders zelf, hadden allebei nauwelijks soldaten, maar waren bang dat de ander daar misbreuk van zou gaan maken, want die had gegarandeerd meer soldaten.

En dus besloten een aantal hoge Fransen te vluchten uit Den Haag, maar daar stak Napoleon een stokje voor. Bij Antwerpen werden de gevluchte Fransen weer teruggestuurd, de meesten durfden niet verder dan Gorinchem, en dus wordt Gorinchem een belangrijke stad in ons verdere verhaal, want volgens de Nederlanders was rondom Gorinchem een Frans leger samengetrokken, de Fransen durfden niet noordelijker, bang voor de Nederlanders.

En waar de gegoede stand in Nederland, waaronder Van Hogendorp, eigenlijk het meeste bang voor was, was een volksopstand net zoals zij zich dat herinnerden uit 1795. En dus wilden een aantal regenten uit de oude Republiek van voor 1795 onder geen beding aan het hoofd staan van zo'n ordinaire volksopstand. Zoo ook in Rotterdam, waar de Rotterdamse oud-Burgemeester J.F. van Hogendorp het niet verkoos zich aan het hoofd van een menigte volks te stellen. Deze oud-Burgemeester zou er later min of meer toe worden gedwongen om zich tegen de Fransen te keren.
Zoo schreef de Commissaris-Generaal van Politie te Rotterdam De Marivault opgelucht aan De Stassart dat alleen het lagere volk aan opstootjes deed en de andere inwoners zich hier ver van hielden. Als er een verandering op komst was, dan zou dat in de ogen van de hogere stand heeeeeeeel voorzichtig moeten gebeuren, en gelijk kregen ze, na de herovering van Hamburg door de Fransen waardoor iedereen in Hamburg grote boetes moest betalen:

Het begin van 1813 zag er dan ook naar omstandigheden nog niet zo erg slecht uit voor Napoleon. Russen en Pruisen hadden weliswaar in grote delen van Duitsland ongeveer vrij spel, maar als Napoleon in april met zijn nieuwe legers verschijnt verandert het beeld spoedig. De geallieerden worden naar het oosten teruggeworpen. De berichtgeving over de Franse overwin­ningen van Lützen en Bautzen maakte voorlopig een einde aan alle hoop op korte termijn.
Bijzondere indruk in Nederland, maakt de herovering van de handelsstad Hamburg op 30 mei 1813 en de gevoelige wijze, waar­op de burgerij van dit toenmalige stukje Frankrijk voor haar hoog­verraderlijke houding werd gestraft met een enorme geldboete, die wegens haar onbetaalbaarheid leidde tot de in beslag neming van alle kassen en de gelden der plaatselijke bank, de opsluiting en verban­ning van aanzienlijke burgers en de gedwongen arbeid aan nieuwe verdedigingswerken.
Op 4 juni volgde dan de wapenstilstand van Pleswitz, die de oorlog ruim twee maanden 'koud' zou maken en daarmede een even lang tijdvak van afwachting door iedereen zou medebrengen.

In augustus werd de strijd hervat, nu ook met Oostenrijk en Zwe­den. Eerst won Napoleon nog bij Dresden, daarna leden verschillen­de van zijn onderbevelhebbers rondom Saksen nederlagen. Het drama spoedde zich naar zijn ontknoping in het centrale punt van de ring, die de legers van de geallieerden om de Keizer vormden.

Toen werd op 3 november 1813 het op 30 oktober gedagtekende legerbericht over de slag bij Leipzig bekend. Kolommenlang werd de strijd van uur tot uur als een reeks van voordelen beschreven. Zelfs na de beslissende afval van het Saksische leger om drie uur op de laatste dag, 18 oktober, bleef, naar de officiële vertaling in het Staatkundig Dagblad van het Departement der Zuiderzee van 4 november 1813 (No. 311) 'het slagveld geheel in onze magt, en het fransche leger bleef in de velden van Leipzig zegevierend, even als hetzelve zulks in de velden van Wachau geweest was'.
Helaas voor deze zegevierende troepen: een 'korporaal, een man zonder verstand, en zijnen last slecht begrijpende', blies de volgende dag, toen de terugtocht overi­gens in volle gang was, voortijdig een brug over de Elbe op. 'De wan­orde, welke dezelve (d.i. dit ongeluk) in het leger hebben gebragt, hebben den staat van zaken doen veranderen: het overwinnend fransch leger arriveerde te Erfurt, als ware het een verslagen leger'.
En ten slotte : 'De vijand. . . heeft. . . moed geschept en de houding van de overwinning hernomen. Na zulke luisterrijke voordeelen heeft het fransche leger deszelfs zegevierende houding verloren'.

Plotseling was Napoleon op de vlucht, tijdens de terugtocht van zijn legers, of wat daar van over was, brak in zijn leger ook nog typhus uit. En toen had Napoleon het eigenlijk niet meer in de hand, gewend als hij was aan offensieve akties, moest hij nu aan defensieve akties gaan denken, en die defensieve zijde was zeer verwaarloosd.
Ook konden veel Franse troepen, zoo'n 190.000 man niet meer ontsnappen vanuit Pruisen richting Westen. Het net bezette Hamburg met ca 40.000 man was eigenlijk het enige grote Franse leger in het Westen, maar dat leger terugtrekken naar bijvoorbeeld Nederland of zuidelijker, dat was natuurlijk niet aan de orde.
Zeg 130 jaar later zou ook Hitler dit soort strategische blunders maken, net als Hitler rommelde Napoleon in deze fase ook met volledig imaginaire hoeveelheden manschappen en legergroepen. En zoo zaten de Franse troepen in feite dus gevangen in Hamburg, want terugtrekken naar het Westen was niet nodig, want dat zou verdedigd worden door een Frans leger dat al onderweg was, wel 60.000 man zouden zich vanuit Frankrijk naar het Noorden begeven en dit getal was natuurlijk veel eerder in Nederland dan de bijbehorende troepen.
Dat ondertussen een groep van 700 Kozakken via Münster richting Nederland kwamen, gaf Nederlanders als Burgemeester Van Hogendorp wel moed, maar de Fransen waren toch, zoo was algemeen bekend, met een veel groter leger onderweg die zich bij Gorinchem zouden kunnen verzamelen en dat ligt immers erg dichtbij Rotterdam.

En dus werd de Rijn een belangrijke verdedigingsrivier voor Napoleon. Van Zwitserland tot in Nederland en daar hoorde ook de IJsellinie bij, want die zou vervolgens als onderdeel van het Rijnnet moeten worden gehouden, terwijl de vestingen Gorinchem en Naarden de hoek­stenen van de derde linie zouden vormen.

Aan de militaire autoriteiten in Nederland werd vanuit Frankrijk opgedragen aan de toestand van de vestingen de nodige zorg te wijden. Bovendien zag Napoleon in, dat in een waterland als Nederland ook een behoorlijke binnen­vloot ter verdediging aanwezig moest zijn. Hij beval kanonneerboten en andere oorlogsvaartuigen op de grote rivieren te stationeren en deze desnoods uit de Schelde naar Holland te zenden. Zij moesten worden bemand met echte Fransen. Dat mocht ook wel, want de Hollandse bemanningen in Hamburg hadden zich, toen deze stad be­gin 1813 werd bedreigd, volkomen onbetrouwbaar getoond.

Ongelukkig voor de Keizer was in zijn rijk alles gericht geweest op de aanval en was de verdediging schromelijk verwaarloosd, terwijl de tijd ontbrak om nog snel wat te organiseren.
De Fransen hadden echter in Maagdeburg en in Ham­burg wat ze eigenlijk in Straatsburg en Metz hadden moeten hebben; een deel van de artillerie voor Rijsel bevond zich nog in het kamp van Bou­logne.

Bovendien, de Franse genie-officieren waren over honderd vestingen her en der in Europa versnipperd. Met name de door de Keizer voorge­schreven kanonneerboten op de Nederlandse grote rivieren ontbraken vrijwel allemaal, toen het erop aankwam.....

Alle Franse maat­regelen, die honderdduizenden nieuwe soldaten met hun uitrusting in het veld moesten brengen, konden ze natuurlijk niet zomaar uit de grond stampen.
Maarschalk Macdonald, hertog van Tarente, kreeg opdracht de Rijn te verdedigen van Mainz tot Zwolle. Op zijn vraag, met welke troe­pen hij dit moest doen, deelde de Keizer hem mee, dat hij over 50 tot 60.000 man zou kunnen beschikken. Hij had er in werkelijkheid 10.000 tussen Mainz en Wezel.

Macdonald, die zijn hoofdkwartier in Nijmegen vestigde, kon dan ook niet de minste steun bieden aan Generaal Gabriel-Jean-Joseph Graaf Molitor, een 43-jarige Lotharinger, die in Holland comman­deerde.
Napoleon beloofde ook hem 60.000 en zelfs 100.000 man rondom Utrecht.

In werkelijkheid waren misschien net 10.000 Franse troepen versnipperd over allerlei Nederlandse steden, een samenraapsel van meestal onbruikbare en dus ook onbetrouwbare mannen die niets liever wilden dan weer naar huis. Ook bestond de Franse Marine in Nederland bijna volledig uit Nederlanders....

Van Nederlandse zijde, zeg maar rondom Gijsbert Karel van Hogendorp, kon alleen gehoopt worden op overlopers, maar om daar nu op te vertrouwen....

De grote verdienste van Gijsbert Karel van Hogendorp was echter dat hij een van de weinigen was die doorhad dat de Franse macht alleen nog een zetje nodig had, hij zou helemaal gelijk krijgen, zullen we zien!!
De rest van Nederland was volledig in de ban van het idee dat het Franse leger zich vanuit Hamburg zou terugtrekken op Nederland.

Vanzelfsprekend was de Franse Legerleiding in Nederland ook niet gerust op de afloop na de nederlaag bij Leipzig. Ook De Stassart werd steeds zenuwachtiger, terwijl Generaal Molitor zijn troepen concentreerde in het gebied rondom Utrecht klaar om evt op te trekken naar de IJssel. In deze dagen vroeg De Stassart zelfs om steun bij de oude regenten, net als hij, ook bang voor een volksopstand.... Slechts enkelen lieten weten De Stassart niet te zullen steunen, zoals Graaf Leopold van Limburg Stirum, waarschijnlijk is Gijsbert Karel van Hogendorp niet gevraagd voor evt steun.

driemanschap

Van boven naar beneden :

Gijsbert Karel van Hogendorp
Leopold Van Limburg Stirum
Adam Francois Jules Armand Van der Duyn van Maasdam

De meeste, laten we maar zeggen, invloedrijkere Nederlanders keken de kat nog steeds uit de boom.

Van Hogendorp had echter zijn voelsprieten ook allang buiten Den Haag uit­gestoken. Voor Rotterdam had hij kontakt opgenomen met zijn neef in de zevende graad Johan François van Hogendorp van Heeswijk, uit de zg. Zeeuwse tak van de familie, die in 1788 burgemeester van Rotterdam was geworden en zich na 1795 had teruggetrokken. Hij woonde al enige tijd in Den Haag, maar vertrok begin november naar Rotterdam, in overleg met Gijsbert Karel.

hogendorpburgpt

Johan François van Hogendorp

Burgemeester van Rotterdam

1787 - 1788; 1813 - 1824

inderdaad familie van Gijsbert Karel van Hogendorp

hogendorpjong

Gijsbert Karel van Hogendorp

LINK

Johan François van Hogendorp van Heeswijk was een vrolijke, onbezorgde kin­derloze weduwnaar, van huis uit zeeman, liefhebber van zijn mooie zwarte vierspan, niet eerzuchtig, maar ook minder intelligent t.o.v. neef Gijsbert Karel. Gijsbert Karel kreeg het voor elkaar dat Johan François van Hogendorp van Heeswijk zich heel voorzichtig naar de voorgrond liet schuiven, als het spel zou mislukken dan wachtte ook Johan François van Hogendorp van Heeswijk een Frans vuurpeleton.

Johan François van Hogendorp van Heeswijk trof in Rotterdam als hoogste autoriteit aan Jan Adriaan Baron van Zuylen van Nijevelt, de ongehuwde onder­prefect van het arrondissement Rotterdam en als zodanig de voor­uitgeschoven pion van De Stassart. De prefect waardeerde deze oran­gistisch georiënteerde man meer en meer; hij heeft bepaald lang de Franse orde helpen handhaven.

Een van de voorvaderen van Jan Adriaan Baron van Zuylen van Nijevelt was deze Van Zuylen van Nijevelt:

vanzuylencosterman

Mr. Jacob van Zuylen van Nijevelt

LINK

Burgemeester, maire, was sinds enkele maanden Carolus Jacobus Blankenheym, die als verondersteld Fransgezind man al tegenstrib­belend tot die post was verheven. Als Rooms-Katholiek was hij als vanzelfsprekend patriot geweest. Als goed zakenman was hij gefortu­neerd. Als mens was hij innemend en degelijk. Als maire kon hij daarom naar beide kanten voldoen.

Een van de nazaten van Carolus Jacobus Blankenheym was mogelijk deze Blankenheym???

De adjudanten van Carolus Jacobus Blankenheym waren twee andere gewezen patriotten, onderscheiden in Nederland en Bel­gië, M. M. de Monchy en A. F. van Schelle, en Mr. W. T. Gevers Deynoot, die echter in de beslissende dagen geen rol kon spelen, omdat hij toen in Parijs vertoefde om een adres van ver­knochtheid en aanbod van hulp aan de Keizerin-Regentes te bren­gen, een stuk dat slechts met moeite door Blankenheym aan de Raad was afgewongen....

Als hoge maar weinig invloed uitoefenende autoriteit was ook nog aanwezig de Senator Graaf Ferino, die hier de Nationale Garde moest organiseren en op het Schielandshuis woonde.

Een echt garnizoen was er niet in Rotterdam, maar er bevonden zich in Rotterdam nog steeds een aantal gendarmes en douane-ambtenaren, goed gewapend en fel gehaat, waarop een Frans georienteerde overheid kon bouwen.

Daarnaast was er de marinewerf onder bevel van vice-admiraal Albert Kikkert, die zich blijkbaar sterk door zijn officierseed gebon­den heeft gevoeld, terwijl de werfarbeiders, de 'bijltjes', altijd vurige oranjeklanten waren geweest.
Kikkert beschikte over een aantal kleine vaartuigen met Nederlandse bemanning. Met voor de keizer­lijke regering betrouwbare bezetting hadden deze oorlogsscheepjes best wel wat kunnen betekenen, maar het was allemaal al veel te laat, achteraf.

stassartpt

1780 - 1859

Baron Goswin J.A. de Stassart

Prefect Departement Bouches de la Meuse

Van Baron Goswin J.A. de Stassart zijn ook deze beroemde uitspraken:

Om niet tot nietsdoen gedoemd te zijn,
zoekt men maar al te vaak zijn genoegen
in het doen van nietigheden.

Meestal is het alleen het succes,
dat de roem van de schande onderscheidt

Het is gemakkelijker edelmoedig te zijn,
dan daarna de verleiding te weerstaan,
er voedsel voor onze ijdelheid uit te trekken

De mensen zijn als nijdige honden
die men geen goed kan doen zonder gevaar te lopen te worden gebeten

Wat wij gewoon zijn bescheidenheid te noemen,
is vaak vermomde eigenliefde

Ook in Rotterdam dook steeds meer Oranje lint op. Jaren later, in 1824, kwam Baron Goswin J.A. de Stassart, Prefect Departement Bouches de la Meuse, erachter dat de verboden Oranje linten waren geleverd door een Parijse handelaar uit de Rue au Fer die aan de Nederlanders voor meer dan 12.000 Franken de benodigde Oranje lint had geleverd.... niets nieuws onder de zon niet waar ??

Op 8 november 1813 brachten toneelspelers vanuit Den Haag het bericht over dat in Den Haag opstootjes waren uitgebroken, helemaal niet waar, maar de Rotterdamse overheid, zoals Burgemeester Blankenheym zocht onmiddellijk kontakt met Commissaris De Marivault en Onderprefect Van Zuylen. Aan de gegoede stand werd vervolgens verzocht of zij bereid waren te helpen met het bewaren van de openbare orde. Acteur Valkenier, een van de geruchten verspreidende toneelspelers, werd als voorbeeld veroordeeld tot 2 dagen Dolhuis.

dolhuishoogstraat

Het Dolhuis van Rotterdam aan de Hoogstraat

Links van het Dolhuis het Gasthuis met toren

Tussen Dolhuis en Gasthuis de toegang tot het Gasthuiskerkhof

LINK

De Marivault begon toch maar voor de zekerheid aan in Rotterdam woonachtige Fransen toestemming te verlenen de stad te verlaten. Ook werd voor de zekerheid de oude Schutterij weer in het leven geroepen en onder bevel gesteld van de als betrouwbaar bekend staande M.W. Reepmaker.

De enige die niet mee wilde werken was de Franse Commandant van de Nationale Garde in Rotterdam, D. Boss.
Boss wilde geen bevelen van het Stadhuis van Rotterdam gehoorzamen, maar alleen die van de Franse Legercommandant Generaal Gabriel-Jean-Joseph Graaf Molitor.
Graaf Ferino, die hier de Nationale Garde moest organiseren en op het Schielandshuis woonde, bracht Boss onder bedreiging, op andere gedachten

Ondertussen was de koets met de uit Den Haag gevluchte Mevrouw De Stassart Rotterdam doorgetrokken om via Gorinchem naar Brussel te reizen. Niet zonder reden, want Baron Goswin J.A. de Stassart had zijn vrouw allerlei vertrouwelijke dokumenten meegegeven, volgens Gijsbert Karel van Hogendorp stonden Baron Goswin J.A. de Stassart eigen koffers ook allang ingepakt klaar...

Of Mevrouw De Stassart in Rotterdam iets gemerkt heeft van het luid geroepen Vivat Oranje, is niet bekend, wel is bekend dat de onrust in Rotterdam haar bekende dramatische hoogtepunt kreeg in de schouwburg, waar 's avonds de acteur F. A. Rosenveldt, in het blij­spel De twee grenadiers, of het misverstand plotseling een hoed tevoorschijn toverde met zes ellen oranjelint waarmee hij zwaai­de onder het uitroepen van de kreet Vivat Oranje, waarna alle toeschouwers hoera roepend naar buiten gingen, waardoor de voorstelling voortijdig moest worden afgebroken. Jaren later vertelde dezelfde Rosenveldt dat hij iedere avond die hoed tevoorschijn had gehaald inklusief die oranje linten. Of hij ook iedere avond het Vivat Oranje had geroepen, valt niet meer te achterhalen.
Wel weten we dat Rosenveldt werd opgesloten in een Franse gevangenis, waaruit hij pas werd vrijgelaten na Waterloo.

Citaat uit dit verhaal:



Prompt kwam er weer een verbod op het dragen van Oranje linten, vooral gericht aan de marktkooplui die de komende dagen naar Rotterdam zouden komen voor de wekelijkse mart.

Ter versterking van de troepen in de regio Utrecht verlieten vrij plotseling alle Franse troepen Amsterdam en Den Haag. Ook vanuit Rotterdam vertrokken de gendarmes en douane ambtenaren. Totaal waren er nu bij Utrecht ca 3000 Franse troepen geconcentreerd, in Naarden ruim 2000, in Deventer 1000 en in Kampen 100. Alles bij elkaar opgeteld, dus inklusief Gorinchem werd Holland door de Fransen verdedigd door max 10.000 man, maar de kwaliteit van deze troepen was, zoals we reeds vermelden, niet echt je van het, maar dat wisten de Nederlanders natuurlijk weer niet.
Al werd wel het vrij plotselinge vertrek van de Fransen uit Amsterdam, door Napoleon ooit de Derde Stad van het Rijk genoemd, door Van Hogendorp in Den Haag aangegrepen om Job May uit Amsterdam, iemand met veel invloed op de Amsterdamse bijltjes, opdracht te geven de omwenteling te laten beginnen door zich meester te maken van het Amsterdamse Gemeentebestuur...., maar of dit verhaal niet achteraf een beetje is bijgekleurd, weet niemand zeker. Niemand minder dan de Intendant-Generaal der Financiën van Holland, I.J.A. Gogel stuurde die dagen een brief naar zijn baas in Frankrijk waarin Gogel met geen woord rept over een eventuele omwenteling in Amsterdam. Wel schreef Gogel dat ook hij verrrast werd door het plotselinge vertrek van de Franse troepen...

En toen werd het in Rotterdam dinsdag 16 november 1813, marktdag. Bij de stadspoorten van Rotterdam werd iedereen gekontroleerd op het verboden oranje lint en met succes, want het bleef die dag vrij rustig in Rotterdam. In Amsterdam werden dezelfde dag wapenschilden van Napoleon van de muren gerukt en verbrand onder het roepen door de bijltjes van Vivat Oranje. De nog steeds in Amsterdam verblijvende Gouverneur-Generaal Lebrun had geen militairen meer om zich te laten beschermen en vluchtte samen met o.m. de prefect Graaf de Celles naar Utrecht.
Een fiscaal van de Amsterdamse Admiraliteit, J.C. van der Hoop, vormde met 17 anderen een provisioneel bestuur dat formeel, zoo werd gesteld, tijdelijk de macht overnam van de wettelijke autoriteiten, de Franse wel te verstaan, want je weet maar nooit....

Toen Van Hogendorp in Den Haag hoorde van deze verklaring was hij niet blij, want in zijn ogen had men juist een verklaring moeten afgeven dat zij namens de Bijltjes zouden optreden en niet tegen hen. Ook was van Hogendorp het er niet mee eens, dat van der Hoop toestemming had gegeven tot doortocht door Amsterdam van enkele honderden gewapende Franse douaniers uit Noord-Duitsland, bijvoorbeeld uit Emden.

Maar waarschijnlijk had van der Hoop het toch wel goed ingeschat, want hoever waren de Fransen nog verwijderd van Amsterdam, niet verder weg dan Naarden en Utrecht, bovendien was de gehele kust nog geblokkeerd door de Nederlandse Marine in Franse Dienst o.l.v. Admiraal Verhuell in Den Helder, die tot op het laatst Napoleon trouw zou blijven, aldus zijn eed van trouw. Verhuell werd later door Koning Willem I gezien als een uiterst betrouwbaar officier, toen Verhuell zijn diensten aanbood aan Willem I en in feite werd hersteld in zijn funktie.

Citaat uit ons verhaal

Het verschil tussen Napoleon I, Lodewijk Napoleon en Napoleon III, maar ook over de Berezina, Saksen, de Krim Oorlog, de Frans-Duitse oorlog van 1870 en nog wat meer
Ook in Den Haag werden in de nacht van 16 op 17 november voorbereidingen getroffen door de plaatselijke kolonel van de Nationale Garde, J.G. van Oldenbarneveld, bijgenaamd Witte Tullingh, idem in Rotterdam door De Marivault. In Rotterdam zouden alle vertrekkende Fransen zich verzamelen in het Admiraliteitsgebouw. Daar zetelde immers ook de nog steeds zeer betrouwbaar geachte ondergeschikte van Admiraal Verhuell, de Vice-Admiraal Albert Kikkert.

Onduidelijk is altijd gebleven naar welk gebouw de Fransen zijn gevlucht, uit dit verhaal halen we deze prenten op:

En uit ons Mariniers verhaal deze prent


Militair gebeurde er verder niet veel. De Kozakken trachten tevergeefs bij het Katerveer over de IJsel te trekken. Maar onzekerheid en vrees hollen het Franse gezag van binnen uit. De prefect Baron Goswin J.A. de Stassart houdt de ene bespre­king na de andere, met de generaal Bouvier des Eclats, die de Fran­se troepen in Den Haag beveelt, met de adjunct-maire, met kolonel Oldenbarneveld genaamd Witte Tullingh, bevelhebber van de plaat­selijke cohorte van de nationale garde, wiens broer sous-chef op de prefecture is.

Nergens vindt Baron Goswin J.A. de Stassart echter steun. Generaal Bouvier des Eclats is helemaal overstuur, eerst weigert hij nog te vertrekken. De conferen­ties slepen zich door een geheel doorwaakte nacht heen.

Dan, bij het ochtendkrieken, besluit de prefect Baron Goswin J.A. de Stassart in beginsel Den Haag te verla­ten, blijkbaar na een laatste dramatische gesprek met de generaal. Hij schrijft nog vlug een briefje aan zijn vrouw in Brussel, dat hij iemand (een bediende?) met de diligence vooruit zal zenden en zelf ook spoedig zal volgen. Alles gaat af op een onvoorstelbaar einde, zo bericht hij haar, doch, geruststellend, het laat zich niet aanzien, dat er heftige schokken zullen zijn.

Baron Goswin J.A. de Stassart gaf ditzelfde voornemen ook te kennen aan de adjunct­maire Faber van Riemsdijk, hij ried hem aan zich door invloedrijke personen te omringen en de nationale garde, alsmede 'weldenkende' burgers te wapenen ten einde de orde te bewaren. Kolonel Tullingh snelde met dit bericht naar zijn overbuurman Van Limburg Stirum, met wie hij dus blijkbaar op vertrouwelijke voet stond, deze ijlde naar het huis van Van Hogendorp. Dan volgt de bekende heldendaad van Van Limburg Sturum: met een oranje cocarde op de hoed gaat hij de straat op.

Toch talmde de prefect Baron Goswin J.A. de Stassart nog, omdat hij, plichtsgetrouw als hij nu eenmaal was, eerst de nodige mandaten wilde tekenen, waarop zijn ambtenaren allen hun tractement over november reeds kunnen beu­ren: 1900 francs voor twintig man.

Om één uur in de namiddag is het dan ook hoog tijd geworden voor de prefect. Zijn garde is reeds goeddeels verlopen. 'La compag­nie de réserve', zo schrijft Baron Goswin J.A. de Stassart aan zijn vrouw, 's'est conduite indigne­ment'. De heren zijn eenvoudig doch doelmatig hun diensten gaan aanbieden aan overbuurman Van Limburg Stirum.....

Baron Goswin J.A. de Stassart verlaat door de tuin achter zijn statige woning aan het Lange Voorhout, de tegenwoordige Koninklijke Bibliotheek, het huis van waaruit hij zijn Departement heeft bestuurd, waar hij met zijn vrouw heeft getobd over de hoge uitgaven, waar geen vrijgevigheid van de Keizer tegen­over stond, omdat die liever zijn Hollandse vijanden trachtte te ko­pen, waar jicht, hoest en koorts hem hebben geplaagd, waar hij heeft geleden onder de gevolgen van een ernstige val, waar hij heeft gerild in de klamme kou van de Bataafse moerassen, zijn Siberië, waar hem een stamhouder is ontzegd, omdat de lucht er te dik is.

De volgen­de bewoner van dit vorstelijke huis zal eerst de Souvereine Vorst Willem I worden en daarna de Prins van Oranje, de latere Willem II, een vooruitzicht waarvan Baron Goswin J.A. de Stassart toch nog wel niet zal hebben gedroomd.

De vaderlandse opstandige krachten kunnen vanaf nu vertrouwen op de Na­tionale Garde, geheel bestaande uit Nederlanders van alle standen met aan het hoofd kolonel Tullingh die de opstand bepaald gunstig gezind was, ook al worstelde hij met zijn officiers eed. Maar toch bleven dit maar 300 samengeraapte burgers, nauwelijks gewapend en bepaald niet ge­hard.
Daarbij kwamen dan enkele honderden veteranen, officieren op half-tractement, twintig man te paard en andere vrijwilligers, ge­wapend met jachtgeweren en pieken.

Dan waren de Fransen er ogenschijnlijk nog beter aan toe. Dezen beschikten althans over vak­militairen: een compagnie van 300 man van het 4e regiment Etran­gers, gendarmes, honderd douaniers en de resten van Garde van de prefect Baron Goswin J.A. de Stassart. Vooral het vreemdelingenlegioen, meest Pruisen, na Jena overgenomen uit het van de aarde weggevaagde Friederici­aanse leger, rauwe klanten voor wie vechten handwerk was, door de tijdgenoten betiteld als afpersers, rovers en bandieten, was natuur­lijk geen prettige tegenstander voor de in uniformen gestoken burgers van Tullingh. Meestal zwierven de legionaires immers ook dronken door de straten met alle gevolgen van dien.

Rotterdam liet alle Fransgezinde vluchtelingen ondertussen gewoon passeren, de stadspoorten bleven langer open en alle bruggen dicht. Zelfs werden verversingen uitgereikt indien daarom werd gevraagd. Op het Schielandshuis wordt Ferino wel wat zenuwachtig, vooral nadat hij van de in het Schielandshuis gearriveerde Baron Goswin J.A. de Stassart hoort dat Den Haag in opstand is. Prompt wordt een brief naar Bouvier gestuurd dat de poort voor hem en zijn troepen tot 's nachts 2 uur open zal blijven, alleen heeft deze brief Bouvier des Eclats nooit bereikt. Tevergeefs wachten Baron Goswin J.A. de Stassart en Ferino wakend in het Schielandshuis op Bouvier, ook in het stadhuis wordt die nacht gewaakt, om 5 uur in de morgen op donderdag 18 november 1813, verlaat De Marivault zijn huis aan de Boompjes en gaat op weg naar het stadhuis, waar 's morgens rond 7 uur zijn ondergeschikten afscheid van De Marivault komen nemen.

Om 9 uur verlaat De Marivault met een klein jacht, ter beschikking gesteld door Vice-Admiraal Kikkert, Rotterdam op weg naar Dordrecht en beloofd iedere dag een brief naar Rotterdam te sturen. Om 9 uur vertrekken Baron Goswin J.A. de Stassart en Ferino te paard Rotterdam, ook in de richting Dordrecht. In de middag verlaten ook de laatste Franse douaniers Rotterdam en prompt verschijnen overal ORANJE linten, zelfs op de St. Laurenskerk, maar al dat oranje is volgens de achtergebleven stadsbestuurders wel een beetje voorbarig en dus verdwijnt de oranje kleur weer even snel.....

Baron Goswin J.A. de Stassart schrijft prompt vanuit Gorinchem aan de generaal van de prefectuur, Mr. H. J. Caan een felle brief, waar hij de komst van een groot keizerlijk le­ger aankondigde en iedereen aanraadde zich zo spoedig mogelijk te onderwerpen als enige middel om aan het ergste te ontkomen. Caan werd gemachtigd in zijn afwezigheid mandaten te tekenen.
Bovendien was Bouvier des Eclats met 500 soldaten nog altijd ten noorden van Rotterdam. Van zijn vesting op het Binnenhof uit had de gene­raal 's morgens vroeg onderhandeld met de nieuwbakken gou­verneur van Den Haag Van Limburg Stirum en kolonel Tullingh van de Nationale Garde. Om 8 uur 's morgens besloot hij te ver­trekken met zijn mannen en zijn twee kanonnen. Volgens Tullingh heeft hij toen het kommandement overgedragen aan Van Limburg Stirum en Tullingh gelast diens bevelen op te volgen.

Tullingh vergezelt Bouvier met zijn twintig vrijwillige ruiters door de Gevangenpoort langs de Groenmarkt tot Rijswijk. Daar bedankte Bouvier hem ceremonieel en reed zelfs nog met hem terug tot de eerste brug van Den Haag, waar beiden van hun paarden stegen voor een afscheid.

De echte narigheid begon voor Generaal Bouvier pas na Rotterdam, in het vreedzame Krimpen en niet van buiten af maar van binnen uit. De ge­neraal hield daar halt om er de nacht door te brengen. Van dit op­onthoud werd door enige officieren gebruik gemaakt, zoals Ferino uit Gorcum rapporteerde, om de Pruisen tot afval te bewegen. Het initiatief is hierbij uitgegaan van Jonkheer Robert van der Capellen, broer van de baron van die naam, die niet alleen Minister van Binnenlandse Zaken van Lodewijk Napoleon was geweest, maar ook nog steeds een zwager van Van der Duyn van Maasdam...

Toen Bouvier des Eclats dus uiteindelijk zijn betekenis voor de toestand te Rotterdam had verloren, restte hier als laatste Franse kracht nog de marine, echter geheel met Nederlanders bemand en nauw verbonden met de orangistische 'bijltjes' op de werven, zo mo­gelijk nog onbetrouwbaarder dus dan de vreemde legereenheden. De chef-constructeur van de Marine Pieter Glavimans Janszoon kwam tegen de avond waarschuwen, dat het op de werf gistte wegens de nog voortdurende aanwezigheid van enige zwaar gewapende Franse ambtenaren.

Daaraan zal de Haagse commissaris van politie A. Ampt, die zijn al even Oranjegezinde broer Frederik Hendrik Ampt, een zeecadet (adelborst zouden wij zeggen), op die dag in Rotterdam een bezoek bracht, hebben bijgedragen, want ook de werf werd bezocht, waar de Oranjegezinde broer Frederik Hendrik Ampt diende. Het probleem Frederik Hendrik Ampt werd voorlopig opgelost, doordat de vice-admiraal Kikkert deze dwarskijker naar Hellevoet­sluis overplaatste.

amptpt

1793 - 1837

Frederik Hendrik Ampt

in 1813 zeecadet op de Marine werf in Rotterdam

vocht tegen de Fransen als luitenant-ter-zee op de rivieren

Er was echter op de werf nog wat anders gebeurd, dat de leidingevenden misschien niet hebben geweten. Zeecadet F. H. Ampt heeft namelijk die zelfde dag zijn teruggaande broer ver­gezellend, een bezoek aan Van Hogendorp in Den Haag gebracht om zijn diensten aan te bieden. Nu die werden gaarne aanvaard om op de werf vaste voet te krijgen.

In de stad bleef het overigens bij betrekkelijk onschuldig vreugde­betoon van de nu weer met oranje gesierde menigte, vernieling van een paar octrooihuisjes en soortgelijke verrichtingen van weinig ern­stig karakter. Zo kwam de heer J. F. Hoffman klagen over een samen­scholing voor zijn huis, die daarop terstond uiteen werd gejaagd.

Op vrijdag 19 november 1813 werd de Oranje vlag, die al op alle schepen wapperde, ook op de toren van de St. Laurenskerk gehesen, nadat het volk de sleutel met geweld had afgehaald.

Er zat nu nog maar één ding op voor de achtergebleven stadbestuurders: zich met geweld laten verwij­deren.

En dus ging een ijverige Mr. Frets naar het woonhuis van J. F. van Hogendorp. De waardige grijsaard, die nog juist had geweigerd zich door wat afvallige Pruisen op het schild te laten hef­fen, bleek ineens geheel verjongd en bezield met vuur en ijver, maar toch niet zó erg, of hij weigerde elke revolutio­naire handeling.
Mr. Frets begreep, dat een derde persoon tussen beide moest komen, ten einde eenen weg uit te vinden waarlangs hij met eer de trappen van het raadhuis beklimmen zou. Frets riep de hulp van de leden van de Regtbank daartoe in. Alleen de heer Went­holt was bereid met hem mee te gaan.

De heren stadsbe­stuurders gaven schoorvoetend toe, dat er inderdaad oproer dreigde. Frets zou zor­gen voor eenige gewapende mannen die binnen staan en het verzoek om verandering doen zouden zoodat (zijn) naam wel niet genoemd zou worden maar echter op (zijne) aanvoering en raad de zaak haar beslag zou krijgen. Frets dekte zich zelf dus ook in met de nodige behendigheid.

De chef van de rustbewaarders Reepmaker zou het zoogenaamd geweldadig verzoek ensceneren en burgemeester Van Hogendorp gaan afhalen. Deze was met de gemaakte schikking uitmuntend tevreden. De bescheiden Frets, die het nooit... in (zijn) hart (had) genomen (zich) zelven te verheffen of... eenig uitterlijk aanzien te verschaffen ging 's middags voor alle zekerheid nog eens kijken op het raadhuis, waar hij Reepmaker met een aantal gewapende Burgers in de vertrekkamer vond, die allen op gehoor wagtende waren, blijkbaar om dan gewelddadig op te treden.
De heer Reepmaker gaf Frets te verstaan, dat zijn te­genwoordigheid niet volstrekt noodzakelijk meer was.
Wat doet een revolutionair dan anders dan naar huis gaan? Frets zag nog net, dat ook Samuel van Hoogstraten, een gewezen patriottische re­gent, bij het overleg betrokken was.

De uitkomst van het overleg was duidelijk. De zitten­de heren zouden zich terugtrekken en Van Hogendorp en Van Hoogstraten als Burgemeesters erkennen. Dan zou men gezamenlijk een nieuwe Raad vormen, de orde handhaven en de kat uit de boom kijken, want de Fransen waren immers nog steeds in de buurt.

stadhuis1675

Het Stadhuis van Rotterdam

's Middags tussen 4 en 5 uur op vrijdag 19 november 1813 werd de klok van het Stadhuis geluid en werd vanuit een met groene kussens voorzien geopend venster door Lambert van Oyen een verklaring voorgelezen, waarin op het eind het volgende nieuwe bestuur van de Stad Rotterdam werd voorgesteld:

hogendorpburgpt

Johan François van Hogendorp

Burgemeester van Rotterdam

1787 - 1788; 1813 - 1824

Op 23 november 1813 rustte de jonge luitenant Ampt op de werf van Rotterdam met zijn collega Trippenzee twee kanonneerboten uit, die hij met vrijwilligers bemande. Ampt heeft later getuigd het onuitsprekelijk genoegen te hebben gehad de eerste te zijn geweest, die de aloude Hollandse waterleus ten top deed stijgen, ten getuige, dat de naneven van de Tromps en de Ruiters nog in Holland woonden. En passant maakte Ampt zich meester van een kruitschip met 80.000 pond buskruit en 40.000 patronen, dat bij de Alblasserwaard in de rivierarm de Pelsert lag. Zo'n buitengewoon kunststuk was dit nu niet, want de burgerij van Dordrecht had zich reeds zaterdag tevoren van dit vaartuig meester gemaakt, toen het voor de stad lag. De Dordtenaren hadden het schip toen voor de Fransen verborgen op het stille plekje, waar Ampt het vond.

Vervolgens legde Ampt zijn vaartuigje voor de nacht neer bij het Papendrechtse Veer, waarmee hij dus de Rotterdamse vrijwilligers, die zich zo ver naar voren hadden gewaagd, een steun in de rug bood.

Hoe dan ook, bij Papendrecht ontbrandde op 24 november 1813 de strijd. De Rotterdamse vrijwilligers, die de Oranje-batterij bij de korenmolen van Papendrecht bezet hielden, moesten al spoedig wijken. Zij vluchtten over Alblasserdam en Ridderkerk naar Rotterdam terug onder achterlating van drie doden en veel wapens. De kanonneerboten hielden de strijd vol, wat niet kon beletten, dat het vijandelijke geschut Dordt weer begon te bombarderen. De boot van Ampt moest na 23 kanonschoten en 400 met klein geweer ter reparatie naar Rotterdam terug keren, de andere onder Trippenzee, raakte aan de grond, doch bleef schieten met haar twee twaalf-ponders.
Intussen hesen enkele toeschouwers aan de Dordtse zijde op de Rietdijkpoort de stadsvlag : rood-wit-rood met in het midden de Dordtse maagd, die door de begrijpelijke haast onder het vijandelijke vuur ondersteboven terechtkwam. Dit gecompliceerde geheel schijnt op de Franse soldaten de indruk te hebben gemaakt van een Britse vlag......

Ook op 24 november 1813 waren een paar honderd kozakken o.l.v. Majoor van Marklay vanuit Amersfoort, Amsterdam binnengevallen. Nog steeds was daar de tegenstelling tussen de aarzelende bestuurders aan de ene kant en de publieke opinie aan de andere kant niet opgelost. Wel was de aandrang tot duidelijk partij kiezen voor de opstand steeds krachtiger geworden, maar gezegevierd had hij nog niet. De bezetting van het Paleis op de Dam moest zelfs worden gedwongen tot een capitulatie. Hoe dan ook, de stad schaarde zich nu meteen onder de leiding van het Algemeen Bestuur en werd eindelijk met bekwame spoed in staat van verdediging gebracht.

Zo'n meevaller was nodig, omdat elders een bittere tegenslag werd geleden. Het leger van Utrecht liet zich in het de vorige avond bezette Woerden verrassen en moest de stad reeds in de vroege ochtend overlaten aan een troep van 1600 soldaten uit Molitors leger, die bepaald moreel niet van de beste soort waren. Generaal De Jonge leed naar verhouding hoge verliezen en vluchtte met de hem resterende mannen naar Leiden terug, Tullingh werd overweldigd en naar Utrecht gevoerd.
Molitor had nu twee vooraanstaande opstandelingen, Van der Capellen en Van Oldenbarneveld genaamd Witte Tullingh, in handen. Nadien nam hij nog verschillende gijzelaars uit de burgerij. Uiteraard bestond in Den Haag grote bezorgdheid over hun lot. Sweerts de Landas schreef een ontlastende brief aan Molitor.
Voorts werden in Amsterdam bij wijze van voorzorg enkele Fransen gevangen genomen, waaronder de ook bij de Nederlanders geziene zeeprefect vice-admiraal Truguet. De Stassart was van zijn kant weer zeer bezorgd over hun lot. Men koos er ten slotte voor aan beide zijden de gevangenen te sparen.

Tullingh werd de volgende dag voorlopig naar Gorcum gebracht, waar De Stassart zijn boze humeur op hem koelde. Hem eraan herinnerende, dat hij, de Stassart, Tullingh als hoofd van de Haagse cohorte van de Nationale Garde had vertrouwd.
Tullingh werd naar Antwerpen gevoerd, waar hij Van der Capellen ontmoette. Met nog andere gevangenen werden beiden verder naar Parijs getransporteerd.

Terwijl die dag Rotterdamse kanonneerboten voor Papendrecht een artillerieduel voerden met het Franse geschut, terwijl Rotterdamse vrijwilligers vochten en sneuvelden in de Alblasserwaard, terwijl voorbereidingen voor verdere oorlogshandelingen werden gemaakt, handhaafde aan het hoofd van de stad Rotterdam een Tussenbestuur de orde zonder zich voor de opstand te verklaren......

De volgende dag, donderdag 25 november 1813, zou verandering brengen in de positie van Rotterdam. Het Algemeen Bestuur zond aan het stadsbestuur een brief van Kemper en Fannius Scholten, die de komst van de Kozakken in Amsterdam berichtte. In een begeleidende brief werd uitgesproken, dat de Haagse heren er geen ogenblik aan twijfelden, dat de Regeering van Rotterdam het luisterrijk voorbeeld van Amsterdam terstond zou volgen.
Tevens ontving s'Jacob toen zijn schriftelijke aanstelling tot Commissaris van het Algemeen Bestuur. Zijn bevoegdheid zou zo ruim zijn als in deze tijden nodig was.

Bovendien kon het Algemeen Bestuur die dag eindelijk mededelen, dat admiraal Kikkert 'om' was. Het zal dus wel op deze 25e november zijn geweest, dat Kikkert Gijsbert Karel van Hogendorp opzocht, ter voorkoming van alle misverstand gesierd met een oranjelint en met de medaille van Doggersbank.
Na gevraagd te hebben, wie zijn Souverein zou zijn als hij Napoleon afzwoer en het antwoord te hebben ontvangen 'de Prins van Oranje', verbond hij zich op handslag met de vaderlandse zaak. Van Hogendorp stelde hem toen een brief ter hand, welke hem in Rotterdam de sloten der geldkisten moest openen ter verkrijging van de voor verdere wapening te water terstond benodigde som van dfl 50.000. Aan s'Jacob schreef Van Hogendorp, dat er volkomen zekerheid was voor de aflossing. Of deze kersverse gezagsdrager erg blij mag zijn geweest met zijn financiële toestand? Men kan zich dit nauwelijks voorstellen als men leest, dat de Commissaris van het Algemeen Bestuur mede te horen kreeg, dat hij voor geld de volgende bronnen kon aanboren: 1e de gestelde kisten; 2e de kassen hoe ook genaamd; 3e de Regeering; 4e de particulieren.

Aan het front was het 25 november 1813 vrij rustig. Ampt wisselde bij Dordrecht nog vuur met de Fransen, blijkbaar niet al te gelukkig. Toen zijn boot geen kogels meer aan boord had, kapte hij de kabel en trok terug op Dordrecht. De Rotterdamse vrijwilligers te land werden teruggeroepen naar hun vaderstad, waaruit immers de Oranje-Pruisen waren teruggetrokken na de ramp van Woerden.
Zij marcheerden dus naar Rotterdam terug onder medevoering van hun krijgsgevangenen. Op hunnen weg werden zij overal met gejuich begroet, zelfs door de landlieden met palmtakken versierd, welk frisch groen met het verheugde Oranje eene vrolijke schakering vormde.
De krijgsgevangenen werden ook weer opgesloten in het Pest- en Dolhuis aan de Hoogstraat.

dolhuishoogstraat

Het Dolhuis van Rotterdam aan de Hoogstraat

Links van het Dolhuis het Gasthuis met toren

Tussen Dolhuis en Gasthuis de toegang tot het Gasthuiskerkhof

LINK

En toen kwam een zekere Charles Grant naar Nederland:

Op 22 november 1813 vertrok Charles Grant uit Londen, op de 23e scheepte hij zich op een klein vaartuig in, dat in de namiddag van de 25e in het zicht van Scheveningen kwam, waar Charles Grant op een Nederlands scheepje overstapte, dat hem vrijdagmorgen vroeg in 's-Gravezande aan land bracht.
Vandaar trok hij naar Scheveningen, waar hij met luid gejuich werd begroet.

Eerst aan Van Limburg Stirum kon hij zich voorstellen en die kon Charles Grant tenminste gelukkig maken met een nummer van de London Gazette Extraordinary van 22 november 1813, waaruit bleek van de vreugde in Londen over de Hollandse opstand. Daarna werd hij naar Van Hogendorp gebracht, die begrijpelijkerwijs verzuchtte liever een soldaat te hebben gezien. Mr. Grant kon hem alleen maar vertellen, dat hij daarop niet behoefde te rekenen, zolang de wind niet zou draaien.
Maar gelukkig: Charles Grant had in zijn bagage een uniform bij zich van the British volunteer corps, waartoe hij behoorde. Had hij zijn uniform als burgerwacht meegenomen om in het ergste geval militair te zijn en niet spion?
Wie zal het zeggen, maar dit was een geschenk uit de hemel. Met spoed werd Charles Grant getransformeerd tot eerste geallieerde soldaat in Den Haag.
Onder luid gejuich van duizenden Hagenaars werd Charles Grant de stad rondgeleid. Daarmede was dit reclame-object nog niet voldoende benut. Ook in Rotterdam moest Grant vertoond worden. Zo gezegd, zo gedaan, om twee uur 's middags kwam hij in Rotterdam aan.

Daar draaide nu alles op volle toeren. Admiraal Kikkert, die uit Den Haag teruggekomen nu optreedt als Oppercommandant van de Defensie van de Maze, heeft een kernachtige proclamatie uitgegeven, waarin hij verklaarde, dat alle Nederlanders zich moesten scharen achter het Algemeen Bestuur, dat ons volk opriep in naam van de Prins van Oranje.

proclamatie1813

Rotterdam, 26 November 1813

Proclamatie van A. Kikkert

Vice-Admiraal en Commandant

Directeur der Marine

uitgegeven door J. Immerzeel Jr. te Rotterdam

immerzeelpt

De duidelijk geletterde boekhandelaar

J. Immerzeel Jr.

Rotterdam


Nu kwam ook burgemeester J. F. van Hogendorp in actie.
Om te beginnen kondigde hij Kikkerts proclamatie van de pui van het Raadhuis af.

De derde voorman s'Jacob gaf zich die dag vooral moeite om de beurzen van zijn stadgenoten te openen. Behalve vrijwillige offers vroeg hij bij proclamatie betaling van achterstallige belastingen en zelfs vooruitbetaling.
Burgemeester Van Hogendorp liet in vier openbare gebouwen offerkisten plaatsen.
Ook vertrokken die dag weer vrijwilligers naar Dordrecht.

In die sfeer kwam dus 's middags Grant terecht. Kikkert heeft Grant naar de werf gebracht te midden van onophoudelijk geroep van leve de Koning en Oranje boven en Groot-Brittanje. 's Avonds keerde Grant naar Den Haag terug.

In Gorcum gebeurde die dag niet veel. 400 man trokken naar Sliedrecht, van welke gelegenheid verschillende hunner gebruik maakten om te deserteren. De commandant trok toen vanzelfsprekend terug met achterlating van een vooruitgeschoven post in Giessendam.

Zo'n schermutseling was zeker niet geschikt om De Stassart op te vrolijken, die aan zijn vrouw schreef in dat sombere Gorcum te vegeteren, maar tot het laatst toe flink te willen zijn en zich geen gebrek aan ijver en toewijding te verwijten te willen hebben.
Zijn somberheid kwam ook voort uit het feit, dat hij zijn bezoek aan Molitor in Utrecht om allerlei duistere reden een dag moest uitstellen. Intussen moet hij later op de dag wel opgevrolijkt zijn door de ontvangst van een brief uit Antwerpen van een landgenoot, die helaas geen leesbare handtekening heeft gezet. Blijkbaar had de briefschrijver met Ferino Gorcum verlaten.
De heren zijn vermoeid in Antwerpen aangekomen. Zij hebben daar Lebrun nog aangetroffen, blijkbaar op de valreep, want de hertog De Plaisance kwam reeds op 27 november in Parijs aan. Ferino heeft van hem nog de toezegging verkregen, dat de 25e aan 300 mariniers in Breda de opdracht zou worden gegeven naar Gorcum te gaan. Maar wat nog mooier was: tussen 2 en 4 december werden in Antwerpen nog ongeveer 4000 man uit verschillende legeronderdelen verwacht, onder andere fuseliers, infanteristen dus, uit de Keizerlijke Garde, alsmede gendarmerie d' élite et Départementale.
Al deze versterkingen worden met postrijtuigen aangevoerd. Al deze berichten staan vast en U kunt erop rekenen. Als je je dan bedenkt over hoe weinig troepen van enige kwaliteit de beide partijen in ons land beschikten, dan wordt duidelijk, wat het moest betekenen als Gorcum 4300 man van zulke keurtroepen in de weegschaal zou kunnen werpen.
Het is dan ook niet te verwonderen dat De Stassart opveert en na lezing van deze brief aan zijn vrouw bericht: men meldt ons troepen van alle kanten en ik begin te geloven, dat men ons Holland onder de Kerstboom zal teruggeven.

Op dezelfde dag, in Deal aan de Britse kust, scheept Willem van Oranje zich in op de Britse oorlogsbodem Warrior, die zijn worsteling met de tegenwind gaat beginnen, op weg naar Scheveningen.

Een dag later arriveren 300 Franse mariniers in Gorinchem, mede daardoor en de terugtocht van Molitor werd de vesting Gorinchem pas op 20 Februari 1814 overgegeven.

Want op zondag 28 november 1813 ontruimt Molitor Utrecht en trekt zich dus ook terug op...... Gorinchem. Molitor was vooral bang geworden door het gerucht dat er 5000 Britten waren geland, ook was Molitor bang voor de Hollandse Waterlinie die mogelijk weer ingesteld zou worden. De Stassart schreef in een brief aan zijn vrouw dat hij het eigenlijk niet meer ziet zitten. Hardop twijfelt De Stassart of hij nog ooit in Den Haag zal terugkeren.

Dezelfde avond bezet een voorhoede Kozakken onder leiding van Prins Narischkin het door de Fransen verlate Utrecht. Twaalf uur later bereiken 60 Kozakken via Leiden Den Haag.

Ook op die dag komt Grant over zee weer terug naar Den Haag, nu vergezeld van Britse oorlogsschepen. Demonstratief maken Grant, kapitein Baker van het Britse oorlogsschip Cumberland, aanvoerder Ganuine van de Kozakken een wandeling door Den Haag, al snel vergezeld door Van Limburg Stirum. De wandeling stopt pas als ze zeker weten dat alle Franse spionnen hen gezien hebben. En natuurlijk belandt het gezelschap bij Gijsbert Karel van Hogendorp. Van Hogendorp betreurt het dat buitenlanders Nederland hebben moeten bevrijden van de Fransen.
Maar toch, als Grant afscheid neemt, kan Grant het niet laten om het dappere Nederlandse volk te prijzen voor de getoonde moed.

Op 30 november 1813 landt dan eindelijk de Prins van Oranje in Scheveningen.

landingwillem1

landingwiprd

30 November 1813

De landing van de zoon van Stadhouder Willem V in Scheveningen

de latere Koning Willem I

willem1pt

Koning Willem I

Dezelfde dag wordt Arnhem door de Pruisen onder leiding van Von Bülow ingenomen. Maar ook de Fransen zitten niet stil, vanuit Gorinchem worden de Nederlanders bij Papendrecht verjaagd. In Rotterdam worden de Fransen weer terugverwacht...
Burgemeester van Hogendorp is zich vast aan het beraden hoe hij aan de Fransen moet gaan uitleggen, dat hij plotseling Burgemeester van Rotterdam is geworden.....

Maar gelukkig komt het niet zover, op 1 december 1813 trekt de Russische Generaal Benkendorf met 2400 man via de Zuiderzee Amsterdam binnen. Von Bülow trekt naar Den Haag en samen met de Britse Admiraal Phul wordt overlegd met de net gearriveerde Prins van Oranje, zonder Gijsbert Karel van Hogendorp, die ligt ziek te bed. (LINK)
De Fransen besluiten zich ondertussen helemaal terug te trekken op Gorinchem, een deel van de troepen vertrekt wel naar Zaltbommel.

Ook de kersverse Admiraal Kikkert meldt zich in Den Haag bij de Prins en krijgt het bevel Brielle en Hellevoetsluis in te nemen. Den Briel heeft zich ondertussen reeds zelf bevrijd doordat de Fransen ook hier de stad verlaten.

De dag erna schrijft De Stassart voor het laatst vanuit Gorinchem een brief aan zijn vrouw, waarin hij, en passant, vertelt dat hij ook deze stad gaat verlaten. Maar alles wel op het gemak, in een rustig tempo komt De Stassart 3 dagen later Brussel binnengereden, je weet het maar nooit onderweg, misschien kwam er nog een Frans leger naar het Noorden...

In Rotterdam verschijnt die dag al een soort boek waarin de gebeurtenissen van de afgelopen periode wordt beschreven, of dit boek een bestseller is geworden, is nooit echt duidelijk geworden...

En dan eindelijk, op vrijdagmorgen 3 december 1813 trekken de Pruisen Rotterdam binnen. Alle klokken luiden en ook het scheepsgeschut laat van zich horen. Ook een extra contingent Britse Mariniers landt in Scheveningen en trekt meteen richting Rotterdam, alles ter versterking voor een mogelijke aanval vanuit Gorinchem.

Dezelfde middag komt voor het eerst na weken de Kamer van Koophandel van Rotterdam weer bijeen, waarbij het opvalt dat nu plotseling de notulen in het Nederlands worden geschreven, ook kent de Kamer van Koophandel van Rotterdam plotseling weer een Voorzitter i.p.v. een Président, en heet de Maire weer Burgemeester, maar er is niemand meer die hier tegen protesteert. De Kamer van Koophandel van Rotterdam vergadert slechts over 1 agendapunt, wanneer zal het eerste schip weer de haven binnenkomen vanuit Groot-Brittannië...

De Regering der Stad Rotterdam geeft op 4 december 1813 een 8 bladzijden tellend geschrift uit, waarin zij aan de burgers uitlegt hoe het allemaal is gegaan. Aan het slot van de verklaring wordt de Prins van Oranje erkent als Soeverein.



's Middags breekt een oproer uit onder de bezetting van Fort Duquesne bij Ooltgensplaat aan de Volkerak wat eindigt met het hijsen van de Oranjevlag. De Fransen in Hellevoetsluis kunnen hierdoor geen kant meer op. De Britten blokkeren de zee en landinwaarts kunnen ze ook niet meer.

En dan op 9 December 1813 ontvangt het verheugd Rotterdam Koning Willem I, maar daar hebben we al een verhaal over, dus dat slaan we nu dus over.

Gaan we tot slot nog o.m. na wat er terecht is gekomen van allerlei personen uit ons verhaal, maar even tussendoor deze fraaie herdenkingsmedaille:

medaillehaag1813

In Den Haag uitgereikte herinnerings medaille

Voor Vaderland en Oranje

17 November 1813

Het allermooiste was de hulde gebracht aan de man, die de heldenrol toch eigenlijk slechts in een soort show had vervuld: de Britse koopman Grant; 's-Gravenhage en Rotterdam benoemden Grant op 18 januari 1814 gezamenlijk (een zuinige oplossing) tot ereburger in een Latijnse oorkonde, die in een gouden doos was gelegd.

Mannen die bepaald niet of laat hadden medegewerkt, maar door hun scholing in de Napoleontische administratie waarde hadden voor de jonge staat, werden in de persoon van de onderprefect Van Zuylen van Nijevelt geadeld en tot gouverneur van Friesland benoemd of in de persoon van vice-admiraal Kikkert tot Gouverneur van Curaçao verheven.

De jonge zeeman F. H. Ampt, bepaald een doortastender vader­lander, kwam niet verder dan tot een eervolle carrière in actieve dienst, welke op zijn 44e jaar in 1837 te Batavia eindigde door kwaad­aardige koortsen.

Zijn broer A. Ampt bleef een groot man bij de po­litie, die omdat hij zo graag de titel van referendaris wilde hebben, deze zonder genot van traktement, eerst tweede, daarna eerste klasse, kreeg bij de Raad van State. Vader C. G. Ampt werd nog generaal­majoor.

Een niet serieus te nemen revolutionaire figuur als Mr. Frets, die hier wat onhandig heen en weer schutterde en zo van zijn eigen heldenmoed schrok, dat hij naar Engeland vluchtte, het­geen men hem zeker niet kwalijk kan nemen, bracht het tot President van de Arrondisse­ments Rechtbank te Rotterdam, Lid van de Tweede Kamer en van de Stedelijke Raad van Rotterdam.

De drie maires, bourguemaitres of burgemeesters, Suer­mondt, Blankenheym en J. F. van Hogendorp, bleven tot resp 1824, 1835 en 1824 posten in het Stadsbestuur bekle­den, de laatste als burgemeester en in 1815 in de adelstand ver­heven.

Mr. F. B. s'J acob, die de riskante post van Commissaris van het Algemeen Bestuur in het Rot­terdam van november 1813 had aanvaard, overleed in 1831 als... Ontvanger der Successierechten te Amsterdam.

C. F. de Jonge, de ongelukkige 'generaal van het Leger van Utrecht', bracht het tot lid van het Hoog Militair Gerechtshof.

De gelukkiger generaal Sweerts van het 'leger van Gorcum' kwam eerder in aanmerking voor benoeming tot Gouverneur der Koninklijke Residentie 's-Gravenhage.

Tullingh, die met De Jonge in Woerden het onderspit had gedolven en daarbij zelfs in Franse gevangenschap was geraakt, kwam eerst via Gorcum en Breda in Antwerpen terecht, in een bewaarplaats voor krankzinnigen en staatsgevangenen, vanwaar hij op 13 december 1813 naar Parijs werd overgebracht, waarheen zijn vrouw hem met een dochtertje en een dienstmeisje, op eigen gelegenheid, volgde. Me­vrouw bleef in de hoofdstad, maar de staatsgevaarlijke Tullingh werd op 19 maart 1814 overgebracht naar Saint-Malo.

Na de eerste val van het Keizerrijk werd onze kolonel natuurlijk vrijgelaten en keerde hij terug naar Parijs. In le Café de la Rotonde in le Palais-Royal ontmoette hij omstreeks 15 april 1814 zijn geweldloze Haagse tegenstander, de eveneens uit gevangenschap ont­slagen Generaal Bouvier des Eclats, 'in zeer vervallen staat'.
Jam­mer genoeg heeft Tullingh niet gerapporteerd, of zij zich toen nog hebben onderhouden over de juiste inhoud van Bouviers opdracht aan Tullingh, toen de eerstgenoemde met zijn troepen het Binnenhof ontruimde.
Bij Konink­lijk Besluit van 16 september 1815 werd Tullingh verheven in de Neder­landse adel. Evenals zijn collega De Jonge werd hij lid van het Hoog Militair Gerechtshof.

En dan natuurljk de prefect Baron De Stassart. Wij hebben hem op zijn aftocht tot Brussel gevolgd. Van­daar ging hij door naar Parijs, in de betere jaren voorwerp van zijn dromen. Op woensdag 22 december komt hij er in de avond aan en hij krijgt dan al gauw genoeg van de 'lawaaiige werveling' van de hoofdstad, waar iedereen de ontknoping van het grote drama in gelatenheid afwacht.
Minister De Montalivet ont­vangt hem goed en zal verlof vragen hem bij de Keizer binnen te lei­den. In afwachting daarvan dineert hij op 24 december bij Lebrun, die ook al erg vriendelijk voor hem is. Na Kerstmis kan Baron De Stassart niet langer wachten en presenteert zich op eigen houtje bij de Keizer, die hem weliswaar slechts een paar woorden toevoegt, maar toch welwil­lend is.
Baron De Stassart gebruikt de gelegenheid om een memorandum achter te laten, waarin hij wijst op zijn vroegere diensten in Duitsland en Po­len. Nu hebben de omstandigheden hem uit zijn departement ver­dreven. Kan hij, na tien jaar de rang van auditeur bij de Raad van State te hebben gehad, daarin niet als Maître des Requêtes zetelen, zolang hij in Parijs is?

Op oudejaarsdag stelt De Montalivet Baron De Stassart dan eindelijk officieel voor aan de Keizer, tezamen met de prefect De Celles en de intendant d' Alphonse, beiden uit Amsterdam gevlucht. De ont­vangst is goed, maar het blijft bij woorden.
Op maandag 3 januari 1814 vraagt Baron De Stassart dan ook een plaatsje voor de arme trouwe Romswinckel op de bureaus van Binnenlandse Zaken.
Zelf krijgt Baron De Stassart dan een wachtgeld van 6000 francs.

De Stassart is ook in dit moeilijke tijdvak zo werkzaam mogelijk gebleven. Tijdens de geallieerde aanval op Parijs was hij hoofd­ordonnans-officier van Koning Joseph van het verloren Spanje, die toen als algemeen stadhouder van het Keizerrijk en commandant van de Nationale Garde optrad. Baron De Stassart sleepte gewezen artilleristen naar de onderbemande batterijen.

Na de val van Napoleon schijnt er voor De Stassart niet veel anders op te zitten dan zich in zijn vaderland een nieuw bestaan te ver­werven. Reeds in augustus 1814 is hij weer in Brussel om te trachten in de gunst te komen bij Willem I. Helaas, hij meent te moeten con­stateren, dat wie actief onder Napoleon heeft gediend, geen kans krijgt. Op het aanbod van zijn diensten ontvangt Baron De Stassart een suikerzoet, blijkbaar ontwijkend antwoord. Dus trekt Baron De Stassart zich terug op zijn zeer fraaie kasteel te Corioule bij Assesse in de buurt van Na­men.
Dat valt niet mee, want Baron De Stassart is niet rijk, grondbezit in die streek, die de doortrekkende Nederlandse Gardes d'Honneur eenstemmig met afschuw beschrijven als een achterlijke buurt met slechte wegen, miserabel eten en stomme mensen, is niet veel waard. Zijn inkomen uit vermogen bedroeg destijds niet meer dan 7000 francs.
De Bourbons betaalden hem zijn non-activiteits-traktement niet uit. Zelfs zijn toelage voor het Legioen van Eer blijft uit. Hij zal aan de andere kant nog wel flink wat extra kosten heb­ben gehad, doordat Pruisische troepen in zijn kasteel hebben ge­huisd.Kortom Baron De Stassart is een berooide man, die zich, slechts door de moed van zijn vrouw gesteund, terugtrekt in de provincie.

De hulp komt dan echter van de andere kant. De Keizer van Oostenrijk is niet vergeten, dat deze Baron De Stassart, uit een geslacht, dat de Habsburgers trouw had gediend in de Oosten­rijkse Nederlanden, na de Slag van Austerlitz als Fransman aan de toenmalige overwonnenen grootmoedigheid had betoond als hoogste bezettings­autoriteit in Tyrol.
Baron De Stassart wordt zelfs Keizerlijk Kamerheer en reist naar Wenen, Praag en Gratz, waar in de emigratie verspreide fami­lieleden woonden.

Op zijn terugreis verneemt Baron De Stassart dan in Mün­chen de terugkeer van Napoleon uit Elba en meteen kiest hij weer voor Napoleon. De Keizer belast hem met een zending naar schoonvader Franz en al snel staat Baron De Stassart dan in een sleutelpositie als gesprekspartner van Metternich. Als deze opdracht doodloopt, wacht Baron De Stassart in Frankrijk op een nieuwe taak. Hij wordt nu maître des requêtes in buitengewone dienst bij de Raad van State en zijn oude beschermer Lebrun wil hem pre­fect maken van de Indre in Chateauroux, voor Mevrouw prettig dichtbij haar ouders. Waterloo maakt een einde aan deze dromen en nu keert Baron De Stassart "als een geslagen hond" terug in zijn geboortestreek, voorwerp van spot Letterkundige werk is dan zijn troost: in 1817 en 1818 dicht hij de meeste van zijn populaire fabels, die nog bij zijn leven acht drukken beleefden.

stassartpt

1780 - 1859

Baron Goswin J.A. de Stassart

Prefect Departement Bouches de la Meuse

Van Baron Goswin J.A. de Stassart zijn ook deze beroemde uitspraken:

Om niet tot nietsdoen gedoemd te zijn,
zoekt men maar al te vaak zijn genoegen
in het doen van nietigheden.

Meestal is het alleen het succes,
dat de roem van de schande onderscheidt

Het is gemakkelijker edelmoedig te zijn,
dan daarna de verleiding te weerstaan,
er voedsel voor onze ijdelheid uit te trekken

De mensen zijn als nijdige honden
die men geen goed kan doen zonder gevaar te lopen te worden gebeten

Wat wij gewoon zijn bescheidenheid te noemen,
is vaak vermomde eigenliefde

In 1818 gaat het weer bergopwaarts, Baron Goswin J.A. de Stassart wordt lid van de Staten van Namen, die hem in 1821 naar de Tweede Kamer zenden. In en na 1830 gaat het nog harder; lid en onder-voorzitter van het congres, Senator, zeven jaren voorzitter van de Senaat, gouverneur, eerst van Namen, van Brabant daarna, Grootmeester van de Vrijmetselaren. Deze laatste functie beëindigt in 1839 zijn binnenlandse loopbaan, maar dan wordt Baron Goswin J.A. de Stassart gezant in Turijn en Voorzitter van de Academie om zich eerst tussen 1847 en 1849 geheel uit het openbare leven terug te trek­ken.





    Geinteresseerd in een historische rondleiding voor uw eigen groep(je) door Aad 'arcengel' Engelfriet, webmaster van deze grootste Nederlandstalige geschiedenis website, door o.m. een stad of streek in bijv. Nederland, België, Duitsland, Groot-Brittannië, Ierland en/of een historische lezing, publicatie, recensie:

    Voor meer vrijblijvende informatie

    aad@engelfriet.net

    Wilt U eerst meer weten over Aad Engelfriet:

    klik dan HIER







Terug naar Aad's homepage, met links naar al zijn verhalen



Familiewapenklein
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker ....


Terug naar de top





Last update :

20 September 2009