Een e-mail sturen naar Aad? Zijn e-mail adres is aad@engelfriet.net
(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen)
Terug naar  het Engelfrieten overzicht

Naar beneden 

Elmina, de laatste Afrikaanse kolonie van Nederland (2/2)

Op zoek naar

Elmina, de laatste Afrikaanse kolonie van Nederland (1/2)

klik dan
HIER




Geinteresseerd in een lezing over Elmina door de auteur van dit verhaal, Aad Engelfriet?

Voor meer vrijblijvende informatie

aad@engelfriet.net




In het eerste verhaal over Elmina hebben we het vooral gehad over de geschiedenis van Elmina in het algemeen en het verband met andere Nederlandse kolonien. Een paar typische prenten met citaten uit ons eerste verhaal over Elmina:

In dit tweede verhaal over Elmina gaan we het hebben over bezoekers aan Elmina en een gedetailleerd verhaal over de overdracht van Elmina aan de Britten, mede n.a.v. dit citaat uit ons eerste verhaal, over de Rotterdammers die hier in voorkomen, daar komt weer een ander verhaal over, kortom we hebben gewoon heel veel over Elmina..

huibertrijckpt

Huibert van Rijckevorsel

1813 - 1866

hendrmullerpt

Hendrik Muller

1819 - 1898

Omstreeks 1855 was het de Rotterdammer H. van Rijckevorsel, die, als zovele ondernemende Hollanders uit die dagen, voet aan wal zette in dit gedeelte van West-Afrika. Deze vestiging is de bakermat van de Oost-Afrikaansche Compagnie en nu nog geniet Nederland materiele voordelen van het werk, door deze pionier onder moeilijke en - naar onze huidige begrippen - onhoudbare toestanden en voor eigen risico verricht.
De scheepjes, waarmede van Rijckevorsel en zijn medewerkers de tocht ondernamen, waren zeer klein. Een ervan was de Sint George de la Mina, genoemd naar een der toenmalige Nederlandse forten aan de Goudkust, dat onder de naam Elmina nog bestaat.

palmolieadv

Palmolie van de Kust van Afrika

gebracht door o.m. het schip St. George de la Mina
in opdracht van de firma H. van Rijckevorsel

De zaken van H. van Rijckevorsel werden in. latere jaren overgenomen door Hendrik Muller & Co. De belangen in Liberia werden uitgebreid. De namen van de voorgangers van de O.A.C. leven voort in een tweetal handelsprodukten. Het is bekend dat al in vroegere tijden genever een zeer belangrijk exportprodukt van Nederland was. De eerstgenoemde koopman bracht dit artikel onder het merk H. v. R. in Liberia. Tot op de huidige dag importeert de O.A.C. nog steeds H. v. R. - genever, zij het dan ook, dat het kwantum, dat jaarlijks wordt aangevoerd, van geringe betekenis is.
De balen met koffie, die de O.A.C. exporteert uit Liberia, dragen het merk H.M.C. In 1892 verschijnt de O.A.C. ten tonele, welke de zaken van de firma Hendrik Muller & Co. in Liberia overneemt.

De O.A.C., eveneens een Rotterdamse zaak, opgericht 4 augustus 1883, had uitsluitend vestigingen in Oost-Afrika (Lourenço, Marques, Beira, enz.). Met de overname van H. Muller en Co werden de belangen uitgebreid tot Liberia. Een tiental jaren later, toen - ten gevolge van de Boerenoorlog in Zuid-Afrika (LINK) -de zaken in Oost-Afrika verliepen, verdween de naam O.A.C. uit Oost-Afrika, doch niet uit Liberia.

In 1920 kwam een fusie tot stand met de N.V. Nieuwe Afrikaans HandelsVennootschap. De ontwikkelingsgeschiedenis der N.A.H.V., met haar grote belangen in Belgisch Kongo, (LINK) is identiek aan die van de O.A.C., Liberia. De pionier van de N.A.H.V. was ook een Rotterdammer, de heer H(endrikus) Kerdijk, (een zwager van de Rotterdammer Pincoffs) die in 1859 een klein zeilschip had gecharterd, waarmede hij naar de monding van de Congo rivier voer.

henrykerdpt

Henry Kerdijk

1822 - 1889

bleef in Rotterdam

lodkerdijkpt

Lodewijk Kerdijk

1831 - 1861

broer van Henry, Lodewijk was degene die naar Afrika ging
"die in 1859 een klein zeilschip had gecharterd, waarmede hij naar de monding van de Congo rivier voer"
Lodewijk Kerdijk bezocht ook Elmina

LINK

pincoffportret

Lodewijk Pincoffs

1827 - 1911

LINK

Men moet zich de koloniën in Afrika in die tijd niet voorstellen als grote samen­hangende, door Europeanen bestuurde gebieden.
In vele streken kende men alleen de kust, in het binnenland was nog nauwelijks iemand doorgedrongen, de kaarten bevatten grote witte plekken waarin de vermoedelijke loop der rivieren met stippel­lijntjes was aangegeven. Bijna overal waren nog Afrikaanse stamhoofden, die hun eigen gebieden bestuurden en onderling oorlog voerden. De Europeanen hadden alleen wat forten en factorijen.

Aan de Goudkust bezaten Nederland en Groot-Brittannie elk een reeks van forten op kleine afstand van elkaar, vaak om en om een Brits en een Nederlands. De Denen hebben er ook een paar gehad, maar de Denen hebben die in 1850 aan de Britten overgedragen. Er waren grote verschillen tussen Cape Coast (Brits) en Elmina (Nederlands), die maar 10 mijl van elkaar af lagen.

Wat de Goudkust betreft sloten Groot-Brittannie en Nederland in 1867 een verdrag om tot een ruiling van grondgebied te komen, waardoor beide landen een aaneen­sluitend gebied kregen. Maar de kolonie bleef een zorgenkind. Ze bracht weinig of niets op en eiste veel mensenlevens, want de Europeanen leden er aan malaria, cholera, dysenterie, wormziekte en ongeveer alle andere ziekten die men zich kon voorstellen.

Wie er geweest was en het overleefd had, sprak van Muskietenkust, Malariakust of Moordkust.

Het klimaat daar was zoo slecht voor Europeanen dat er altijd werd gesproken dat er voor iedere post drie personen moesten zijn :


In 1871 besloot de Nederlandse regering dan ook het gebied aan de Britten over te dragen. Het wetsontwerp tot goedkeuring van het hiertoe gesloten verdrag werd na lange discussies in de beide Kamers aangenomen en werd de wet van 20 jan. 1872, Stb. no. 6.

De Minister van Koloniën Van Bosse nam geen blad voor de mond:


Vacatures konden niet worden vervuld. Degenen die met zo­veel vuur het behoud van de Nederlandse bezittingen eisten wilden er zelf niet naar toe en zwegen als hun gevraagd werd goede candidaten te noemen.
De forten noemde Van Bosse pest- en moordholen. Voor de handel was behoud van die forten niet nodig. De moedige kooplieden, die getoond hebben dat zij de handen uit de mouwen weten te steken konden hun zaken zonder de aanwezigheid van die forten even goed drijven.

lodkerdijkpt

Lodewijk Kerdijk

1831 - 1861

broer van Henry, Lodewijk was degene die naar Afrika ging

Lodewijk Kerdijk bezocht Elmina toen het nog Nederlands was en vertelt er dit over:


Heel veel meer over de familie Doyer kun je vinden in dit verhaal

Lodewijk Kerdijk bezocht toen deze man, de waarnemend Gouverneur:

nagtglaspt

C.J.M. Nagtglas

1814 - 1897

Gouverneur Ter Kuste van Guinea, hoofdvestiging Elmina

Gouverneur Van den Bossche had om gezondheidsredenen naar Nederland moeten terug­keren. Waarnemend gouverneur was Overste Cornelis Johannes Marius Nagtglas, geb. te Utrecht 16.5.1814, overleden te Harderwijk 10.1.1897. Later tot kolonel bevorderd. Hij is van 1858 tot 1862 gouverneur geweest. Van 1869 tot 1871 werd hij opnieuw naar de Goudkust gezonden, nu met de titel van Commissaris der Nederlandsche regeering.

Overgeleverd is ook een beschrijving van land en volk , gedateerd "St. George d'Elmi­na, den 22 April 1843" van I. H. Barends, die in wat rauwe bewoordingen gegevens verstrekt over de "kroms" (negerdorpen), hun koning en hun volksgebruiken. Het tweede is een woordelijk afschrift van een notariële acte, op 7 augustus 1843 te St. George d'Elmina gepasseerd voor de fungerend notaris W. G. F. Derx. Het stuk regelt de voorwaarden waaronder ter kuste van Guinea handel zal worden gedreven door de Amsterdamse firma J. Boelen & Co als partij ten eenre, door bemiddeling van partijen ten andere, zijnde "de WelEdelGestrenge heer Anthony van der Eb, Gouver­neur der Nederlandsche bezittingen ter kuste van Guinea en in die functie door de Nederlandsche regering tot het drijven van eigen of Commissie handel gemagtigd en als tweede ondergeteekende de WelEdele heer Derk Petrus Henricus Jacobus Wey­tingh thans waarnemend factoor of handelsagent van voormelde firma J. Boelen & Co te Elmina. "

Nederland bezat reeds sedert ongeveer het midden van de 17de eeuw een reeks bezittingen langs de Goud­kust, waarvan de meest Westelijke, Axim, en de meest Oostelijke, Accra, ruim 300km uit elkaar lagen met de hoofdplaats, St. George d'Elmina, zo wat op de helft tussen in. Tot het einde der 18e eeuw had de West-Indische Compagnie op die kustplaatsen handelsfactorijen bezeten die, behalve voor de normale handel, zeer belangrijk waren geweest voor de aanvoer van slaven uit het voor Europeanen ontoegankelijke binnen­land. Doch daarin waren de Hollanders door de Britten, Fransen en Portugezen nagenoeg geheel overvleugeld.

De Staat had in 1791 de in desolate toestand verkerende factorijen, forten en overige bezittingen overgenomen, gedurende de Franse tijd had een handjevol Nederlanders er onze vlag waaiend gehouden net als in Deshima.

Nadat in 1813 Nederland herrezen was, wist men in het moederland eigenlijk niet wat met deze Ne­derlandsche Bezittingen ter Kuste van Guinea, zoals deze koloniën officieel heetten, te beginnen.

Daendels, niet in de gratie bij Koning Willem I, werd er als Gouverneur-­Generaal heen gestuurd in 1816 en vond niets dan verval. Van de 14 Nederlandse forten aan de kust werden er 8 als "ruine" , "zeer bouwvallig" of "staat op invallen" geregistreerd en slechts 2, dat te St. George d'Elmina met Koenraadsburg en het fort St. Antonio te Axim heetten "bruikbaar".

willem1pt

Koning Willem I

Bij Koninklijk Besluit van 15 juni 1814 was voor eens en altijd het vervoeren van slaven overzee verboden en daarmee was aan de vaart en de handel op die kust de grondslag vrijwel ontnomen. Daendels heeft zijn best gedaan en goede voorstellen naar Den Haag gezonden om de handel te verleven­digen en zelfs enige cultures tot ontwikkeling te brengen. Wel werd op 1 januari 1818 een bedrag van f 100.000 per jaar voor de kust uitgetrokken, doch die som was toch grotendeels nodig voor de betaling van het ter kuste dienende personeel. Binnen twee jaar na zijn aankomst overleed Daendels, niets bereikt hebbende, en de rijksbijdrage werd in 1819 teruggebracht tot f 41.000 per jaar, zullende van de forten nog slechts bewapend blijven Elmina, S. Antonio en Crêvecreur (Accra), terwijl de andere versterkingen slechts werden aangehouden om er ter verzekering van de gemeenschap, dagelijks de vlag te hijschen.

Reeds omstreeks 1825 schijnt een eventuele afstand van de Nederlandse Bezittin­gen in Guinea aan Groot-Brittannie door Den Haag te zijn overwogen - (in 1872 kwam het zo ver) - en Anton Reinhard Falck, destijds onze gezant te Londen, geeft als zijn ­mening te kennen dat de post der jaarlijkse begroting ad f 41.000 voor de kosten der etablissementen ter Kuste van Guinea geheel verlies was.

Met een prospectus van 11 mei 1840 richtte Joh. Boelen zich tot het publiek, gelegenheid tot inschrijving biedend op aandelen van f 1000 in de inmiddels opge­richte "Reederij voor de Vaart en Handel op de Kust van Afrika, onder de firma Johannes Boelen & Co." Men had toen reeds f 275.000 aan "Fonds" bijeen en wenste dat door uitgifte van nog 725 aandelen tot zo mogelijk een millioen te vergroten.
Be­toogd werd dat de genomen proefnemingen ondanks "zeldzame tegenspoeden" toch een "aanmoedigend handelsvoordeel hadden afgeworpen" en dat de onderneming de bijzondere belangstelling verdiende uit "Commercieel", "Industrieel" en "Philantro­pisch" oogpunt. Dat laatste omdat zich geen geschikter middel voordeed "om de Bewoners van Afrika tot beschaving te geleiden en den onnatuurlijken Slavenhandel tegen te gaan, als voor's hands de Afrikaansche Hoofden en Meesters, door den af­koop hunner rijke voortbrengselen te doen ervaren, dat de handenarbeid hunner onderhoorigen, bij de cultuur hunner geboortegrond, voor hen zelven eene grootere waarde heeft, dan de koopprijs die zijl. thans voor hunne medemenschen bejagen."
Gezien de belangrijke handel die o.a. de Britten en Amerikanen op Afrika's West­kust met voordeel dreven, wilde men een poging doen, "ten einde ons dat deel in dien Handel te verzekeren, hetwelk ons daarvan toekomt; niet alleen als Zeemogendheid, maar vooral als Bezitters van de beste Europesche vestigingen op de West-kust van Afrika; alwaar inderdaad geene Vlag meerder wordt geërbiedigd dan die onzer For­ten." En mocht dit niet voldoende zijn, was er nog de steun die de Nederlandsche Handel Maatschappij verleende aan de onderneming door voor de tijd van 8 jaar tot 4 % dividend jaar voor jaar te garanderen en wel tegen een premie van 2 % uit hetgeen eventueel meer dan 4% zou kunnen worden uitgekeerd. Maar helaas, na afloop van de termijn van 8 jaar, was het kapitaal door verliezen tot de helft geslonken.

Een beroep van Boelen & Co op de Nederlandse Regering te Den Haag had tot gevolg dat in 1842 de oorlogsbrik Echo, onderweg naar Nederlands Oost-Indië, via St. George d'Elmina naar de Kameroen werd gezonden om daar "zonder tot bedenkelijke maatregelen over te gaan", pressie uit te oefenen.
De kommandant verkreeg er wel beloften doch daar bleef het bij. Op verzoek van Boelen werd toen in 1844 de oorlogsschoener Lander naar de olie-rivieren uitgezonden. Dit schip stak minder diep en kon dus de rivieren zo nodig opvaren, waartoe de Echo nîet in staat was ge­weest. Het schip stond onder bevel van de Lt. t/Z. 1ste klasse J. H. van Boudijck Bas­tiaanse, door Robidé van der Aa een zonderling genoemd.
Aan de Calabar rivier had zijn zending succes: de schulden aan Boelen werden afgedaan. Doch aan de Ka­meroen - al slaagde men er in drie der in gebreke zijnde koningen aan boord van de Lander voor een zogenaamd "palabber" samen te brengen en al erkenden dezen de wettigheid hunner schulden - bleef de levering van olie of andere landsartikelen geheel achterwege.
De kommandant liet toen eerst enige kogels en granaten op de "steden" George-town en Bell-town afvuren, maar daar de negers weigerachtig ble­ven iets ter betaling te leveren, ging hij over tot het duchtig beschieten van Bell­town, ook gedurende de nacht, daarmee een groter deel van de ammunitie verbruiken­de dan veilig was.
Toen moest hij wel terug en levering van palmolie bleef uit, want de gehele bevolking was de bossen in gevlucht.

Het funeste systeem dat koloniale ambtenaren voor particuliere reke­ning zaken mochten drijven, werd pas in 1858 afgeschaft. Het vond zijn officiële erken­ning in art. 19 van het toen geldend Reglement van Bestuur voor de Nederlandsche Bezittingen ter Kuste van Guinea, goedgekeurd bij K.B. van 2 juli 1847 No. 52, dat luidde:

De Instructie van 1815 aan Gouverneur-Generaal Daendels voor zijn bestuur ter Kuste meegegeven, had op het punt van particuliere handel van ambtenaren veel positiever die vrijheid verleend. Hij had stipt in acht te nemen "het van den Koning geëmaneerd verbod van den overzeesehen slavenhandel", moest de "koningen en opperhoofden der onder­scheidene natiën uitnoodigen om daarentegen hunne landgenooten tot 'het kweken van suiker, koffie, katoen en andere voortbrengselen aan te moedigen, door welker ruiling voor Europesche koopmanschappen het wederzijdsch gerief bevorderd wordt" en "met die zelfde bedoeling wordt hem en de hem onderhoorige ambtenaren en in­gezetenen vrijgelaten om, voor hunne eigen rekening, een proeve van zoodanige cul­tuur te nemen."
Het was hem voorts "striktelijk verboden eenige hindernis teweeg te brengen, of zich op eenigerlei wijze te verzetten tegen eenige geoorloofde handel van de ambtenaren, geëmployeerden of negotianten, maar hij zal daarentegen verpligt zijn zijne zaken zoo in te rigten, dat zij in zijnen handel zelven crediet en ondersteu­ning voor den hunnen vinden."

Reeds volgens de bij Kon. Besluit van 23 maart 1838 (No 104) vastgestelde "Instructies en Bestuursreglementen nopens het Beleid der Regering ter Kuste van Gui­nee" was aan de toenmalige Eerste Residend A. van der Eb bovenbedoeld privilege verleend; hij was benoemd met "het oud traktement ad f 1200, mitsgaders overigens op den voet als vroeger gebruikelijk was, ten aanzien van het drijven van handel", terwijl een viertal bij datzelfde K.B. benoemde assistenten, waaronder W. G. F. Derx, gesteld werden op een "jaarlijksch tractement van f 1000, zoolang zij bij de hoofdadministratie werkzaam zullen zijn, doch op de buiten forten gedetacheerd zijnde (en als zoodanig bevoegd om voor eigene rekening handel te drijven) op f 500 in het jaar".

Duidelijk blijkt dus dat de Staat niet ongaarne zag dat de ambtenaren voor eigen rekening handel dreven; dan kon er op de toch reeds volko­men ontoereikende salarissen nog eens aanzienlijk worden gekort.

Inderdaad ongelofelijk van hetgeen allemaal van een Gouverneur werd verlangd en ver­wacht ten aanzien van bij voorbeeld bestuur, verantwoording aan Den Haag, recht­spraak, bevordering van cultures of mijnbouw (goud), militair optreden tegen inval­lende negerstammen en diplomatiek optreden tegen de weinig respectvolle Britse buren.
Daar stond omstreeks 1850 tegenover een salaris van f 5.000 plus f 640 tafel­geld. In dezelfde tijd genoot de Gouverneur-Generaal van Ned. Oost-Indië een fractement van f 150.000.

Artikel 28 Van het Reglement van 1847 bepaalde ten aanzien van pensioen: "De ambtenaren en officieren, die gedurende twaalf jaren, met trouwen ijver ter kuste van Guinea hebben gediend, en eervol zijn ontslagen, hebben regt op een door den Koning te bepalen pensioen.
Aan weduwen en kinderen worden in geen geval pensioenen verleend."
Als men dan bedenkt dat van de 70 "opper­hoofden" die van 1637 af ons gezag vanuit St. George d'Elmina uitoefenden, er 38 aldaar overleden - de waarnemenden daaronder niet begrepen - en één werd ver­moord (Tonneboeijer in 1837), begrijpt men niet dat voor dat gevaarlijke ambt toch altijd nog personen van voldoende kaliber werden gevonden.

Van der Eb overlijdt in 1852, Schomerus in 1856 en Weytingh in 1868. Alle drie stierven in Elmina. Zij werden bijgezet op het kerkhof der Europeanen te St. George d'Elmina, omringd door een lage stenen muur en afgesloten met houten deuren waarboven te lezen staat: "0, weldadige Moeder, ontvang Uwe kinderen weder."

Jeekel bezocht de plek, gelegen achter de heuvel van St. Jago en zegt ervan: "Zoo wij ergens met eerbied binnen treden, dan moet het hier zijn, waar zoo velen rusten, die te midden van getrouwe plichtsvervulling het leven lieten."

Het graf van Van der Eb is herkenbaar aan een daarop geplaatste obelisk met de inscriptie: "Aan / ANy van der Eb / ridder van den N. Leeuw / Kolonel, Gouverneur dezer bezittingen / geboren te Rotterdam den 3 January 1813 / overleden te St George d'Elmina den 21 September 1852/ zijn vriend H. van Rijckevorsel / te Rotterdam."

elmina1500krt

De waarschijnlijk oudste kaart van Elmina

ca 1500

Het oorspronkelijk door de Portugezen in 1482 gebouwde kasteel St George de la Mina (of d'Elmina) ligt op een rots pal aan zee en is in 1637 door de Nederlanden veroverd op Portugal dat toen nog onder de heerschappij van Spanje stond; op gezag van de West-Indische Compagnie waaronder het ressorteerde, is het aanzienlijk vergroot. Aan de voet ligt de negerstad die omstreeks 1850 ca. 18.000 inwoners telde en als vies en ongezond beschreven wordt; iéts meer binnenwaarts, op een heuvel, lag het destijds nog goed bruikbare fort Koenraadsburg.
Het kasteel was het fraaiste van alle ter Kuste door Europeanen al of niet bezet gehouden sterkten en is heden ten dage nog de trots van de in 1957 gestichte onafhankelijke republiek Ghana, die het goed onderhoudt en er een opleidingsschool voor de politie in vestigde.

In de 17de en 18de eeuw heeft het ongetwijfeld goede diensten bewezen aan de Nederlandse slavenhandelaars. Van hun "omzet" 'moet men zich relatief geen overdreven voorstelling maken. Van de Goud­kust zijn waarschijnlijk niet meer dan ongeveer 10.000 slaven per jaar naar Ame­rika vervoerd en al snel verplaatste zich het zwaartepunt van die handel meer oost­waarts, eerst naar de zogenaamde Slavenkust en later nog verder weg, tot de monden van Niger en Congo. Het waren de Britten die tegen het einde der 18de eeuw in de slavenhandel domineerden; het Nederlandse aandeel in de totale slavenhandel van de 17de en 18de eeuw was slechts 5%. In Groot-Brittannie werd de slavenhandel verboden in 1807, in de Verenigde Staten in 1808, in Nederland in 1814.

0mstreeks de jaren 1850/60 bood het kasteel huisvesting aan de Gouverneur, zijn ambtenaren en officieren en een bezetting van 127 neger-soldaten en onderofficie­ren. Volgens de officiële formatie bestond het gehele ambtelijke apparaat uit een soort "tweede man" naast de Gouverneur, die de functies van "Boekhouder en Offi­cier van Justitie, Secretaris en Kassier" in zich verenigde en een salaris van f 2.400 per jaar genoot en voorts 3 residenten à f 1.200, 6 assistenten à f 900, een magazijn­meester, een schoolmeester, beiden à f 900 en een tolk à f 500. Het officieren-corps behoorde te bestaan uit een officier van gezondheid Iste klasse (f 2.100) een dito 2de klasse (f 1.000), een 1ste Luit. (f 1.600), een 2de Luit. (f 1.000); een adjudant­onderofficier (f 700) stond aan het hoofd van het kader. Met in totaal dus 19 blanken bestuurde men het gehele gebied en trachtte men er de orde te handhaven. Meestal was echter dat aantal wegens ziekte of verlof nog geringer. Zo was tijdens het hele jaar 1855 geen Nederlands geneesheer ter Kuste aanwezig.

Op sommige onder Nederlands gezag staande kustplaatsen, zoals Axim, Chama en Accra waren kom­mandanten geplaatst; zij hebben zich stellig ook met de particuliere handel onledig gehouden en een voorsprong gehad op de ongeveer 10 blanke particuliere kooplieden die, gevestigd in Elmina en op de buitenposten, in de handel met de negerbevolking meer in het binnenland een bestaan trachtten te vinden. Hiermee is de hele blanke bevolking van de Nederlandse Bezittingen ter Kuste van Guinea beschreven. Euro­pese vrouwen waren er niet.

Wat de uitgestrektheid van de Bezittingen betreft, daarvan was geen opgave moge­lijk, want al somt het "Verslag" van de Minister van Koloniën over 1849 een 35-tal namen op van kustdorpjes, "krommen", kwartieren en forten welke officieel tot de Nederlandsche Bezittingen werden gerekend, "de grensscheiding binnen 's Lands niet bepaald" zijnde, faalde iedere oppervlakte-berekening. Evenzeer was het "on­doenlijk om juiste getallen aangaande de bevolking op te geven."

Voor de openlegging en ontwikkeling van deze Bezittingen had het moederland weinig over. Het had kleine bedragen toegestaan voor het nemen van proeven met de cultuur van o.a. tabak en katoen en wat meer geld gewaagd aan de uitzending en uit­rusting van enige ingenieurs en een tiental Duitse mijnwerkers om op meer weten­schappelijke wijze de goudwinning op binnenwaarts gelegen vindplaatsen ter hand te nemen. Het resultaat van beide experimenten was echter zeer teleurstellend en schrikte het moederland verder feitelijk voor goed af: geregeld werken op een plan­tage bleek van de bevolking die het vrijwel uitsluitend om rum te doen was, niet te kunnen worden verwacht, en de voor het aanleggen van een goudmijn het binnenland in getrokken Europeanen waren in 1849 daar aan de Boutry rivier allen op drie na overleden.

Financieel gesproken was het bezit ter Kuste voor het moederland een lastpost. In 1849 was een subsidie van een ton nodig en over de 3 daarop volgende jaren telkens ca. f 70.000. Inkomsten waren er nauwelijks; zij bestonden slechts uit "ankergeld" à raison van f 30 per lading geheven van alle niet-Nederlandse koop­vaardijschepen en jaarlijks weinig meer dan f 1.600 opleverend, en voorts een wissel­vallig bedrag van enkele duizenden guldens aan boetes wegens overtredingen en "boeigeld" bij ontslag uit gijzeling.
Hoe "onder-ontwikkeld" het gebied ondanks zijn aanraking van meer dan twee eeuwen met het Westen eigenlijk was, blijkt ook uit het ontbreken van enig muntstelsel. Als ruilmiddel bediende men zich van stofgoud waar­van één Eng. ounce gelijk stond met f 40. Ook het Gouvernement betaalde zijn soldij en gagementen daarin bij het gewicht uit. Het goud was voornamelijk afkomstig uit Ashanti (door de Hollanders destijds Ashantijn genoemd), een negerrijk in het bin­nenland dat zich meer dan twee eeuwen als eenheid wist te handhaven en pas om­streeks 1900 door de Britten na vijf of zes "Ashanti wars" definitief onderwor­pen is.
Dit rijk, met een oppervlakte van ongeveer tweemaal die van Nederland, reikte niet tot de kust. Het had in Nederland een trouwe bondgenoot, zoals ook in de Elminezen. De Britten daarentegen hadden steeds de vijanden der Ashanti, de Fantijnen (Fanti), gesteund en daar hun factorijen nu eenmaal met de onze dooreen gemengd langs de kust lagen, waren er steeds conflicten wanneer Fanti of Ashanti tegen elkaar op het oorlogspad meenden te moeten gaan.

De hoofdstad van Ashanti was Comassie (Kumasi), op ongeveer 8 dagreizen ten Noorden van Elmina gelegen. Generaal Verveer sloot er in 1836 een overeenkomst met de koning van Ashanti tot levering van 1000 manschappen 's jaars, bestaande uit vrijgekochte slaven en bestemd voor het leger in Oost-Indië. In 1842 kwam aan deze slecht nageleefde overeenkomst een eind.

elminarecruut

Een Elmina recruut in het uniform van het KNIL

LINK

elminajava

Een Elmina recruut in het uniform van het KNIL op Java

LINK

Echter in juli 1855 verzocht de Minister van Koloniën zijn ambtgenoot van Buitenlandse Zaken bij "zeer geheime" missive, opdracht te geven dat "door onzen Gezant te Londen met beleid en omzigtigheid worde nagegaan en onderzocht welke de meening van de Britsche Regering zoude wezen, indien men weder een aanvang maakte met het werven van Afrikanen ter Kuste van Guinea ten behoeve van het Nederlandsch Indische leger." Dat onderzoek schijnt gunstig te zijn uitgevallen want bij K.B. van 15 oktober 1855 No. 26 werd bepaald dat "de werving ter Kuste van Guinea van Afrikaansche recruten voor de landmagt in de Nederlandsche Overzeesche Bezittingen, opgeheven bij K.B. van 17 December 1841 No. 75, zal worden hervat."
Blijkbaar ter nadere uitvoering van dit besluit ging in 1858 een "gezantschap" naar de Koning van Ashanti en na ont­vangst van het "reisverhaal" daarvan schreef Koloniën geheim aan de Gouverneur te Elmina o.a.: ". . . dat aan het voorstel om eenige geschenken voor den Vorst van Ashanti (te zenden) zal worden gevolg gegeven, en dat wat de voldoening der oude schuld ad f 9.000,- door den Vorst aangegaan, betreft, die schuld vereffend kan worden in recruten voor het Indisch Leger." Tezelfder tijd is ook overwogen de recrutering te beproeven aan de kust bij Kaap Palmas van Kroe-negers.

hendrmullerpt

Hendrik Muller

1819 - 1898

Hendrik Muller sprak in een rede in 1872 o.m. het volgende uit:

Tientallen jaren achtereen - om van de 18de eeuw maar niet te spreken - had Nederland zich van zijn "Bezittingen" aldaar vrijwel niets aangetrokken en nauwe­lijks iets gedaan voor de ontwikkeling van de bevolking die daar zogenaamd onder zijn gezag stond. Van "bestuur" was weinig sprake en angstvallig had het Nederlandse Gouvernement zich steeds onthouden van iedere inmenging bij de onderlinge veten tussen de kustvolken of de veroverings-oorlogen in de richting van de kust, gevoerd door het met Nederland min of meer bevriende en met de Elminezen verbonden, meer binnenwaarts gelegen, krachtige negerrijk Ashanti.

Groot-Brittannie daarentegen liet zich wel gelden. Terwijl in het begin van de jaren '60 de betekenis van de Nederlandse handel afnam, hadden de Britten hun aandeel in in en uitvoeren van de Goudkust aanzienlijk weten te vergroten. In de weinig vriendschappelijke wedijver tussen de Nederlanders en de Britten legden de eersten het bijna steeds af, vooral ook doordat zij nimmer een vuist konden maken en aan de kustbevolking hun machteloosheid hoe langer hoe duidelijker werd. Hoewel ook in het Britse moederland uit overwegingen van zuinigheid en als gevolg van teleurstellingen er meer dan eens op werd aangedrongen, de bestuursposten ter kuste terug te trekken, was het Britse Gouvernement toch niet bereid aan die stemmen gehoor te geven; daardoor zou het niet alleen zijn toegenomen prestige bij de kustvolken prijs geven, doch deze bovendien een gemakkelijke prooi van het zo strijdbare en ge­vreesde Ashanti laten worden.

Het was omstreeks 1860 zo ver gekomen dat steeds meer stammen zich onder Brits protectoraat gesteld hadden en dat de Nederlandse Bezittingen als enclaves verspreid lagen in een groot onder Brits invloed staand gebied, ten koste van het Nederlands prestige uiteraard, maar nog meer van de Nederlandse handel, die zich hierdoor voortdurend meer van de wegen naar het achterland zag afgesloten.

Deze min of meer onhoudbare toestand heeft er ten slotte toe geleid dat eerst, in 1867, een tractaat tussen Nederland en Groot-Brittannie tot gebiedsruil ter Kuste tot stand kwam en later, in 1872, na vele nieuwe verwikkelingen, de ratificaties van een tractaat tot afstand aan Groot-Brittannie van de Nederlandse Bezittingen ter Kuste van Guinea gewisseld werden. Maar voor het zover was, is er in Nederland heel wat politiek ge­schipper nodig geweest en in en buiten de Kamers felle strijd geleverd tussen voor ­en tegenstanders.

In 1858 was men op het Colonial Office te Londen echter overtuigd "that the present state of affairs on the Coast could not and should not last much longer. The simplest course would be to buy out the Dutch; otherwise we should press for an equalization of customs duties; If these alternatives failed then an exchange might be attempted."

nagtglaspt

C.J.M. Nagtglas

1814 - 1897

Gouverneur Ter Kuste van Guinea, hoofdvestiging Elmina

In Nederland was het eerste alternatief toentertijd absoluut niet te verwezenlijken. Het tweede, al had C. J. M. Nagtglas die van 1858 tot 1862 Gouverneur ter Kuste was, er sterk op aangedrongen, had de Regering uit overwegingen van binnenlandse politiek niet aangedurfd. Dit wordt bevestigd door een rapport van 12 juni 1860 van de Britse Gezant Napier aan de Foreign Secretary Lord John Russell over zijn besprekingen met onze Minister van Koloniën Rochussen, waarin gezegd wordt dat een overeenkomst tot het heffen van een gemeenschappelijk invoer­recht ter Kuste, waarschijnlijk door de Staten Generaal zou worden verworpen, prompted by commercial jealousy in general, and particularly by the instigation of a house in Rotterdam, daarmee doelend op de firma Muller & Co....

De derde mogelijkheid, die van gebiedsruil, was al vaker gesuggereerd en niet kans­loos. Nagtglas was er een warm voorstander van, ook al omdat het heffen van invoer­rechten ermee gecombineerd kon worden. Onderhandelingen daarover met Groot-Brittannie waren in 1860 zonder resultaat afgebroken, doch in 1863 stelde Nagtglas, toen in Nederland terug met pensioen, deze in zijn ogen enige bruikbare oplossing publieke­lijk aan de orde door middel van een anonieme brochure getiteld Wat moet Neder­land doen met zijne bezittingen ter Kuste van Guinea?
Van dit geschrift gebruikt de schrijver een groot gedeelte om de verwaarlozing van deze "bijna vergeten plek" aan de Kust aan de kaak te stellen, waar de toestand "gedurende de jongstverloopene 2 1/4 eeuw nagenoeg dezelfde is gebleven."
Als voorbeeld van het weinige dat "tot zedelijke en stoffelijke verbetering" der bevolking was gedaan, vermeldt hij o.a. dat pas omstreeks 1837 voor het eerst een onderwijzer naar de Kust werd gezonden, die echter het leven liet bij een expeditie tegen de Ahanta's. In 1847 kwam er een nieuwe, die na een jaar overleed en diens opvolger werd in 1852 naar Nederland teruggezonden omdat het bestuur niet met hem kon opschieten.
Eerst in 1853 ving te Elmina het geregeld onderwijs aan met 40 leerlingen, "en men zag daar ook de vruchten van, daar het getal schoolkinderen in 1860 tot 180 klom."

De schrijver constateert voorts dat de traktementen van de subalterne ambtenaren zo laag zijn, dat "zij niet of te naauwernood genoeg hebben om op hoogst bekrompene, ja armoedige wijze in hun onderhoud te voorzien." De Bezittingen kostten, zonder iets voor de Nederlandse schatkist op te leveren, jaarlijks ongeveer f 130.000, welk bedrag de Regering blijkbaar zo hoog achtte, dat van een verhoging der traktementen of uit­breiding van het aantal ambtenaren, geen sprake kon zijn.

In deze omstandigheden moest naar het oordeel van de schrijver - een der zeer weinigen die het weten konden - Nederland of zich bij de eerste de beste gelegenheid van de Kust van Guinea ontdoen, of zo spoedig mogelijk met Groot-Brittannie een ruiling van grond­gebied overeenkomen met heffing door beide regeringen van gelijke rechten op "in de eerste plaats geestrijke dranken, tabak, schietgeweer en buskruid".

Vermoedelijk mede doordat de Britten in 1863 met hun Fanti bondgenoten een nederlaag tegen de Ashanti's hadden geleden en ook in Groot-Brittannie weer stemmen waren opgegaan tegen het in stand houden van bestuursposten aan de Kust welke alleen maar lastposten waren, werden in 1865 de onderhandelingen over gebiedsruil tussen de beide regeringen weer opgenomen.
Na veel vertraging kwamen onze onder­handelaars Nagtglas en Bentinck in Londen in het begin van 1867 met de Engelsen tot overeenstemming en op 5 maart werd het traktaat getekend: Als grens tussen de Nederlandse en Britse gebieden zou voortaan gelden een lijn lopend pal noordwaarts van de mond van de Zoete Rivier tot aan de zuidgrens van het niet tot de kust reikende koninkrijk Ashanti. Daardoor bleef Elmina nog juist Nederlands en kwamen de Britse plaatsen gelegen westwaarts van die lijn, als Apol­lonia, Dixcove, Saccondee en Kommenda met de daar gelegen forten onder ons ge­zag. In ruil daarvoor stonden wij aan de Engelsen af de oostwaarts ervan gelegen plaatsen als Mouree, Kormantijn, Apam en Accra.
Voorts was bepaald dat voor beide gebieden een uniform systeem van invoerrechten zou gelden met een hoog recht op de vier artikelen door Nagtglas in zijn brochure genoemd en 3 % ad valorem op alle andere goederen.

hendrmullerpt

Hendrik Muller

1819 - 1898

Bij de schriftelijke behandeling door de Tweede Kamer in 1867 ondervond het traktaat weinig kritiek, but by the time the measure was debated, on 29th June, the Rotterdam house of H. Muller, van Rijckevorsel's successor, had presented an ad­dress strongly criticizing the proposed system of valuing imports for customs duty. In particular it attacked the permission given to customs officers to confiscate goods on payment of their declared value plus ten percent.

Mullers meer van technische aard zijnde bezwaren, later, na gevraagd advies, ook door de Kamer van Koophandel van Rotterdam tegen het Britse stelsel van rechten­heffing ingebracht, vormden de hoofdzaak van de bij de openbare behandeling in de Tweede Kamer geuite kritiek, but the Foreign Minister did not hesitate to declare that Muller, like van Rijckevorsel before him, was interested only in keeping the Goldcoast trade free of duty. Met 30 tegen 23 stemmen werd het traktaat goedgekeurd.
In de Eerste Kamer kwam Mullers bezwaar wel weer ter sprake, doch op 3 juli werd ook daar het wetsontwerp aangenomen, nl. met 26 tegen 1 stemmen; het was Mullers vriend, de Rotterdammer en oud-minister Fransen van de Putte, die tegenstemde.

Citaat uit een van Aad's Atjeh, de bloedige verovering door Nederland (2/4) verhalen:

Tegen alle verwachting in heeft het traktaat voor Nederland rampzalige gevolgen gehad. Toen het ten uitvoer werd gelegd, bleek de bevolking van de plaatsen ooste­lijk van Elmina gelegen, zich er vrijwel zonder morren in te willen schikken dat zij onder Brits gezag kwam. Doch uit de Britse plaatsen die voortaan de Nederlandse vlag moesten erkennen, kwamen talrijke protesten los, reeds dadelijk nadat eind 1867 ter Kuste bij proclamatie de op handen zijnde verandering van protectie, jurisdictie, soevereiniteit of hoe men het noemen wilde, bekend was gemaakt.
Uiteraard waren noch de zogenaamde "Britse", noch de "Nederlandse" kustvolkjes gekend in de hun te wachten staande overdracht, ofschoon zij feitelijk geen onderdanen doch bescher­melingen waren en in hun eigen ogen zelfs niet meer en niet minder dan "bondgeno­ten". De Brits-Nederlandse overeenkomst werd al snel onverbloemd een "mon­strous blunder" genoemd en vooral de Britse regering wordt verweten dat zij niet voorzien heeft hoe fel de onder Britse jurisdictie gestaan hebbende kustrijkjes zouden reageren tegen de overdracht aan Nederland "like so many bullocks".

Het was vooral de oude haat tegen en de vrees voor de sterke Ashanti's en de met hen verbonden bevolking van en om Elmina, die de Nederlandse vlag onaan­vaardbaar maakte voor de Fanti's en de met hen bevriende andere kuststammen die tot dusver de bescherming van Groot-Brittannie hadden genoten. Dat deze in verzet zouden komen, hadden de Britten kunnen bevroeden, doch de Neder­landers nauwelijks.

Voor zover bekend heeft Muller geen schade ondervonden van de krijgsbedrijven die volgden en the Coast in flames hebben gezet van 1868 tot 1870.

Ondanks de ontvangen protesten werd begin 1868 overal waar ten westen van Elmina Britse forten of bestuursposten lagen, de Britse vlag gestreken en de Nederlandse gehesen. Z.M. stoomschip Het Metalen Kruis, naar de Kust gezonden om bij de overgang de behulpzame hand te bieden, en in sommige gevallen ook een Brits oorlogsschip, lag daarbij op de rede.

elminakaart

1869

"Onze bezittingen ter kuste van Guinea", w.o. Elmina

volgens het Traktaat van 5 Maart 1867
toen Nederlandse bezittingen waren uitgewisseld tegen Britse v.v.

op de kaart (Br.) was vroeger Britsch, (N) voorheen Nederlandsch

In Apollonia berustte de bevolking in de procedure. Na enig verzet en met grote tegenzin onderwierpen ook Dixcove en Saccondee zich eraan. Doch in Kommenda, 2 1/2 uur gaans westwaarts van Elmina gelegen, wilden de bewoners er niets van weten. Toen parlementeren niets hielp en de met geweren bewapende inheemsen zich tegen het hijsen van de Nederlandse vlag bleven verzetten, liet de sedert kort als Gouverneur opgetreden oud-luit. kolonel der Ned. Indische militaire administratie J. W. P. Boers geweld gebruiken. Op 31 januari 1868 werd het krom (d.i.negerdorp) met granaten van Het Metalen Kruis, aan boord waarvan de Gouverneur zich be­vond, in de as gelegd, nadat op de bouwvallen van het tot dusver Britse fortje ter plaatse de Nederlandse vlag was geplant. De Kommendezen waren in de bossen ge­vlucht doch gaven hun verzet niet op. Ze vonden gemakkelijk steun bij andere Fanti stammen en zo ontstond de zogenaamde Fanti Confederation, die zich samen­trok voor een aanval op......... Elmina.

Van begin april tot eind mei 1868 heeft dit verbond met een strijdmacht van 15 à 20.000 man onze hoofdplaats in optima forma belegerd. Zelfs wist het Elmina met kano's ook aan de zeezijde af te grendelen, er gebruik van makend dat Het Metalen Kruis juist toen de toestand kritiek begon te worden, de reis huiswaarts had aan­vaard, wegens dreigend gebrek aan proviand. Ons garnizoen te Elmina beschikte wel over 70 stukken oud geschut, doch telde slechts 88 man, bewapend met van 1815 daterende geweren.
En al stond de vanuit de omliggende dorpen naar Elmina ge­vluchte bevolking, ongeveer 2500 geweren sterk, ons trouw terzijde, toch was de toe­stand uiterst hachelijk. Het eind is geweest dat op 26 mei een gevaarlijke stormloop op het nippertje kon worden afgeslagen en dankzij de onverwachte aankomst voor Elmina van Z.M. schroefstoomschip Amstel dat Het Metalen Kruis was komen ver­vangen, de Fanti's tot opbreken van het beleg werden gedwongen. Hun verzet was echter niet gebroken; zij bleven meester op de toegangswegen tot Elmina en belem­merden, ofwel de communicatie met de andere kustforten als het halen van goed drinkwater waaraan te Elmina groot gebrek was.
Van de Britten die de Fanti's van oudsher in bescherming hadden, werd gedurende het beleg meer tegenwerking dan steun ondervonden. Zij zagen maar al te graag dat de handel van Elmina zich ten­gevolge van al deze verwikkelingen nog meer naar hun hoofdplaats Cape Coast Castle verlegde. Zij moeten op de val van Elmina gehoopt hebben, ter voorkoming waarvan zij geen vinger uitstaken. ­

Mei 1869 arriveerde ter Kuste de tot regerings-commissaris benoemde oud-­gouverneur Nagtglas ter vervanging van Boers. Hij vertrouwde de Elminezen tot een zekere neutraliteit bij de conflicten tussen Ashanti's en Fanti's te kunnen bewegen en daarmee Nederland van de enigszins genante vriendschap met eerstgenoemden te bevrijden. Doch nog geen twee weken na zijn aankomst vond een incident plaats dat aan de hoop op een vreedzame oplossing van de abnormale situatie de bodem insloeg.

Op 26 mei sloeg een sloep van Z.M. Amstel voor verkenning naar de kust bij Kom­menda gezonden, in de branding om. Een deel van de bemanning vond de dood in de golven en een officier en vier matrozen die zwemmende het strand hadden weten te bereiken, werden er door een bende gewapende Kommendezen gevangen genomen. Een van de matrozen die trachtte te vluchten, werd doodgeschoten en de overigen wer­den na een maand gevangenschap, gedurende welke zij hun leven telkens bedreigd zagen, onder Britse pressie tegen een door ons betaald losgeld van 300 ons goud ( = f 12.000) te Cape Coast aan de Britten uitgeleverd.

In het moederland verwekte deze gebeurtenis zoveel verontwaardiging, dat nu ook Z.M. stoomschip Vice-Admiraal Koopman naar de Kust werd gezonden. Het kwam in september 1869 voor Elmina en op 11 november was aan de kust op de plaats van het in januari 1868 verwoeste Kommenda in een kampement een troepenmacht bij­een ter tuchtiging van de Kommendezen.

Zonder slag of stoot werd het fortje bezet; een naburig krom werd veroverd en in brand gezet en daarna werd op 10 januari 1870 met 120 Europese en 70 neger-soldaten de strafexpeditie tegen de een tiental kilometers binnenwaarts gelegen hoofdplaats der Kommendezen, Kwassi Krom, ondernomen.
De bevolking daarvan, goed van geweren voorzien en in het bos een ge­duchte tegenstander, bood aanvankelijk veel tegenstand, doch nog diezelfde dag werd de plaats op de vijand veroverd en door aan Nederlandse zijde vechtende negers (zonder enig bevel daartoe) in brand gestoken. Drie Europeanen lieten het leven en vijftien werden gekwetst; de verliezen van onze tegenstanders werd op 250 à 300 aan doden, vermisten en gekwetsten gesteld.
Na deze bestraffing, welke met de voorbereidingen twee maanden in beslag nam, weken de Kommendezen grotendeels naar Brits gebied uit; zodat eindelijk het verkeer over land met de westelijk gelegen kustplaatsen vanuit Elmina kon worden hervat. Terugbetaling van de losprijs in 1869 betaald, kon niet worden afgedwongen. Toch beschouwde men als gevolg van de ex­peditie naar Kwassie Krom het prestige van Nederland aanmerkelijk verhoogd en zowel de Amstel als de Vice Admiraal Koopman keerden naar huis terug.

Degenen in Nederland die toen op een opbloei van Elmina en andere Bezittingen ter Kuste vertrouwd hebben, zijn geheel bedrogen uitgekomen. Het begin van het einde was aangebroken.

Ashanti had ter ondersteuning van de Elminezen in het begin van 1870 troepen naar de kust gezonden en deze begonnen nu aanvallen op de Fanti's vanuit Nederlands geacht gebied, hetgeen uiteraard voor het weerkeren van de rust in het onmiddellijke achterland verre van bevorderlijk was. De Nederlanders waren abso­luut onmachtig deze guerrilla de kop in te drukken en de handel bleef kwijnen. Al zag bijna niemand het toen in: de patiënt was te ziek om weer gezond te kunnen worden.

Het tweede deel van het drama speelt zich hoofdzakelijk in Nederland af.........

In juni 1870 slaagde de net benoemde nieuwe Minister van Kolonien De Waal erin van de Koning de toestemming tot onder­handelen met de Britten te verwerven. Hij deed het daarbij voorkomen alsof Groot-Brittannie had voorgesteld onze Afrikaanse Bezittingen over te nemen, terwijl dat voorstel feitelijk van hem zelve was uitgegaan, althans door hem was uitgelokt.
Voorts trachtte hij in hetzelfde verband voor ons gunstiger voorwaarden te bereiken ter zake van een tweetal ontwerp-traktaten welke andere tussen Nederland en Groot-Brittannie han­gende koloniale kwesties regelden. Deze betroffen ons verlangen dat Groot-Brittannie geen bezwaar zou maken tegen Nederlandse gezagsuitbreiding in Siak op Sumatra, met als tegenprestatie onzerzijds afschaffing van de differentiële rechten, en voorts dat het zou toestaan dat wij werkkrachten voor Suriname in Brits-Indië wierven.
Zodoende zou De Waal bereiken dat er sprake mocht zijn van een redelijke compensatie voor de afstand van ons bezit in Afrika. Hoezeer die compensatie slechts schijn was, blijkt wel uit het feit dat de Britse regering zich meteen op het standpunt stelde, dat het "Nederland door het van deze schadepost te ontlasten een gunst bewees, welke generlei compensatie behoefde." Bovendien was tussen beide regeringen over de Siak- en Suriname-traktaten toen reeds feitelijke overeenstemming bereikt. Op 8 september 1870 werden die twee dan ook in hun oorspronkelijke vorm getekend.

0nze regering kreeg in die tijd met allerlei moeilijkheden in verband met het traktaat te kampen. Niemand was ermee tevreden. De Elminezen lieten door middel van een petitie aan Koning Willem III blijken van hun zeer gedecideerde onwil zich tot beschermelingen van de Britten gemaakt te zien.

In Nederland kwamen vele pers­artikelen en een aantal al of niet anonieme brochures los, vrijwel alle pleitend tegen afstand. De Britten gaven te kennen niet tot uitvoering van het traktaat te willen overgaan zolang een te Elmina verblijvend aanvoerder van de Ashanti's, een zekere Akyeampon (in de Nederlandse publicaties veelal Atjempon genoemd), die de be­volking tegen de Fanti's opzette, niet uit Elmina verwijderd was. Zij verlangden voorts zekerheid dat de Koning der Ashanti's tegen diens beweringen in, geen recht­matige aanspraken op Elmina had. En Nagtglas, staande voor de onmogelijke taak Atjempon kwijt te raken, de Elminezen met hun toekomstige lot te verzoenen, samen te werken met de Britten en de Ashanti's te bevredigen, zag, hoewel geporteerd voor de afstand aan Groot-Brittannie, geen uitweg meer en verliet om gezondheidsredenen in juni 1871 de Kust, zijn terugroeping reeds geruime tijd vroeger aangevraagd hebbend.

Uit vrees dat de toestand in Elmina door verder uitstel tot een fatale uitbarsting zou leiden, zette de regering, na de tekening in februari, de zaak door en diende, hoe­wel de Raad van State tegen de inhoud van het wetsontwerp bezwaren had geformuleerd, op 23 april de Goudkust- en Siak-traktaten in bij de Staten-Generaal; het Suriname-traktaat moest toen nog worden ingediend.
Bij de behandeling in de Twee­de Kamer werden de Ministers Van Bosse en Gericke bestookt met vragen over het initiatief tot de afstand en tot de, een vrije stemming belettende samenkoppeling. Zonder volledige opening van zaken te geven en zich ten dele op onwetendheid om­trent de vroegere onderhandelingen van hun voorganger De Waal beroepend, sloegen de beide ministers zich zo goed mogelijk door het debat heen. Op 7 juli 1871 vond de stemming plaats met het verrassend resultaat dat het Goudkust-traktaat werd aan­genomen met 34 tegen 30 stemmen, doch het Siak-traktaat verworpen met 36 tegen 28 stemmen!

Een wonderlijke situatie was thans ontstaan. Eigenlijk diende de regering wegens de samenkoppeling, nu het Goudkust traktaat terug te nemen. Zij wist echter te be­reiken dat de Britten, die grote waarde hechtten aan de opheffing van de differen­tiële rechten, zich bereid verklaarden over het Siak traktaat opnieuw te onderhande­len en dat de Eerste Kamer met de behandeling van het Goudkust-traktaat zo lang wilde wachten.

Van de Britten konden ten aanzien van onze invloed op Sumatra verdere concessies worden verkregen, namelijk de vrije hand in Atjeh. Daarmee werd het oorspronkelijke Siak traktaat tot een Sumatra traktaat dat door beide landen op2 november getekend werd. En zo kon eindelîjk op 16 december het drietal traktaten bij de Eerste Kamer worden ingediend, nadat de Suriname en Sumatra traktaten de Tweede Kamer thans vlot gepasseerd waren.
In de Eerste Kamer is eveneens scherpe kritiek op het Goudkust-traktaat geleverd. De nieuwe, zoveel aantrekkelijker geworden overeenkomst betreffende Sumatra was echter voor verschillende tegenstanders aanleiding om de pil maar te slikken; het was bovendien geen onderwerp van partij politiek.

Op 17 januari 1872 verenigde ook de Eerste Kamer zich met de overdracht van onze laatste Afrikaanse bezittingen aan de Britten (met 29 tegen 6 stemmen; onder de vóórstemmers bevond zich ditmaal ook Fransen van de Putte) en de volgende dag werden de beide andere traktaten, zonder oppositie, eveneens aanvaard. De op 20 januari 1871 tot wet geworden ontwerpen konden dus (op 17 februari) geratificeerd worden. De drievoudige samenkoppeling had toch haar werk gedaan! Maar al kwamen Sumatra en Goudkust traktaat geza­menlijk en gelijktijdig tot stand, er werd toen uitdrukkelijk gesteld, dat van een com­pensatie voor het verkrijgen van de vrije hand in Atjeh, met het afstaan van de Goud­kust, "onmogelijk gesproken kan worden." Het was onze nationale onmacht die ons bij deze zelfs thans nog vaak gehoorde legende onbewust troost heeft doen zoeken. Nu vele jaren later denken wij daar heel anders over.....

Maar om ons te beperken tot Elmina, dit werd in 1872 geschreven, Elmina moest maar zo snel mogelijk vergeten worden:

De overdracht van Elmina aan de Britten vond plaats op 6 april 1872. In het openbaar en in aanwezigheid van de Britse Gouverneur-Generaal van Sierra Leone John Pope Hennessy, (onder wie het bestuur van de Engelse Goud­kust toen ressorteerde), Ferguson en zijn militaire en burgerlijke ambtenaren, de stamhoofden van Chama, Saccondee, Axim, Boutry, Dixcove en van de koning en kwartierhoofden van Elmina, allen verenigd in de grote "Palabber-zaal" van het kas­teel. De plechtigheid, gedurende welke alle hoofden hun toestemming tot de over­dracht verleenden, verliep zonder enig incident. De Nederlandse vlag bleef die dag tot zonsondergang naast de Britse van het kasteel wapperen, maar aan onze on­onderbroken vestiging van bijna 2 1/2 eeuw was voor goed een einde gekomen.

Al snel werd het een met onze eer en onze belangen on­bestaanbaar tractaat genoemd, nadat er twintig jaar na de tot stand koming ver­lopen waren. In ieder geval zullen na de liquidatie van onze Afrikaanse be­langen, velen in ons land het hoofd wel eens geschud hebben, toen de zogenaamde "winst", bestaande uit de tegelijk met de afstand van de Goudkust verkregen vrije hand tegen Atjeh, bleek neer te komen op het van 1873 af voeren van een slepende, millioenen verslindende oorlog tegen dat rijk, welke 40 jaar geduurd heeft! En de Britten, die zich na 1872 als enige heersers aan de Goudkust gelukkig geprezen mogen hebben, werden, eveneens van 1873 af, in nieuwe oorlogen tegen Ashanti ge­wikkeld, waarin zij wel veldslagen wonnen doch niet de vrede. Ook daar heeft het tot het begin dezer eeuw geduurd voordat van algehele pacificatie gesproken kon worden.



Nederland kreeg, waarvoor het initiatief dus was genomen tijdens die beroemde wandeling in het Haagse Bos, (zie ons eerste verhaal) door het verdrag, waarin o.m. de overdracht van Elmina aan Groot-Brittannie werd geregeld, dus de vrije hand in Nederlands-Indie. In 1873 werd door Nederland de, historisch laatste, oorlogsverklaring aan het vrije Sultanaat Atjeh afgegeven, de grootste aanvalsoorlog ooit door Nederland gevoerd met als resultaat 100.000 doden en 1.000.000 gewonden. Er volgden nog twee oorlogsverklaringen in WOII, maar die waren een gevolg van het feit dat Nederland zelf werd aangevallen.

Geinteresseerd ? Klik dan hier, kom je op Aad's unieke Atjeh site.

In de jaren '50 meldde een bezoeker over Elmina:

Thans is Elmina niets meer dan een "picturesque backwater". De oude, in kwar­tieren verdeelde negerstad vlak bij het kasteel, is geheel verdwenen. Maar het kasteel zelf staat er nog in volle glorie met menig souvenir uit de tijd van ons bestuur-, zoals bakstenen en ramen uit Holland aangevoerd, een gedenksteen met latijnse inscriptie ter herinnering aan de verovering op de Portugezen in 1637 door een ex­peditie, van Brazilië door graaf Johan Maurits van Nassau uitgezonden, een ijzeren hekwerk met de initialen "W.G.C." (West-Indische Geoctrooyeerde Compagnie).
In de binnenste toegangspoort tot het kasteel is een steen gemetseld ter herinnering aan de op een na laatste Gouverneur C. J. M. Nagtglas.

elmina1806

Elmina in 1806

elmina1950

Elmina in 1950

Tot slot nog dit schitterend overzicht

wicvlagwicvlagwicvlagwicvlag

WIC Vlag

LINK

Dutch Gold Coast (Dutch Guinea)
 
Capital: Elmina
Population: N/A

1598                       Dutch Gold Coast Settlements (Axim [Feb 1642-1664, 1665-71],
                             Ft. Dorothea [Akwida: 1687-1698, 1711-1712, 1732-1804],
                             Ft. Elmina [also called Ft. Conraadsburg, St. Jago, Ft. de Veer,
                             Ft. Java, Ft. Scomarus, and Ft. Naglas 29 Aug 1637 - 6 Apr 1872],
                             Ft. Hollandia [1725-1815], Ft. Batenstein [Butri: 1656-1665, 
                             1666-1871], Ft. Apollonia [Benyin: 16..-16.., 1868-1871],
                             Ft. Oranje [Sekondi: 1640-1871], Ft. San Sebastian [Shama:
                             1637-1664,1664-1871], Ft. Vredenburgh [Komenda: 1785-1871]),
                             Carlsborg [Cape Castle: 1688-1782, 16 Apr 1659-May 1659], 
                             Ft. Nassau [Mouri: 1598/1611-1664, 1665-1782, 1785-1867],
                             Ft. Amsterdam [Cormantin: 1665-1721, 1785-1867], Ft. Leydsaemheyt
                             [Apam: 1697-1782,1785-1868], Ft. Goede Hoop [Senya Beraku:
                             1667/1705-1782, 1785-1868], Ft. Crêvecoeur [Accra: 1649-1782,
                             1785-1867/8], and Ft. Metaal Kruis [Dixcove: 1868-1871]).
29 Aug 1637                Dutch take the Fort of Elmina from the Portuguese.
1721                       Prussia sells Gross-Friedrichsburg to the Dutch (renamed 
                             Hollandia) .
1782 - 1785                British occupy Ft. Vredenburgh, Ft. Amsterdam, Ft. Nassau, 
                             Ft. Goede Hoop, Ft. Crêvecoeur (to 1786) and Ft. Leydsaemheyt.
21 Feb 1871                Dutch Gold Coast Settlements sold to Britain and incorporated 
                             into Gold Coast.

Administrators
1598 - 1624                .... [unknown]
Directors-general
1624 -  1 Oct 1638         Adriaan Jacobs
 1 Oct 1638 - 18 Jul 1639  Nikolaas van Ypren
18 Jul 1639 -  6 Jan 1641  Arend Jacobszen Montfort
 6 Jan 1641 - 18 Dec 1645  Jacob Ruyghaver (1st time)
18 Dec 1645 -  9 Apr 1650  Jacob van der Well
 9 Apr 1650 - 11 Jun 1650  Hendrik Doedens
Governor
11 Jun 1650 - 15 Mar 1651  Arent Cocq
Directors-general
15 Mar 1651 - 24 Jan 1656  Jacob Ruyghaver (2nd time)
24 Jan 1656 - 27 Apr 1659  Jean Valkenburg (1st time)
27 Apr 1659 -  7 Apr 1662  Japser van Houssen
 7 Apr 1662 - 23 Dec 1662  Dirk Wilré (1st time)
23 Dec 1662 -  2 Jun 1667  Jean Valkenburg (2nd time)
Governor
 2 Jun 1667 - 12 Dec 1668  Huybert van Ongerdonk
Directors-general
12 Dec 1668 - 12 Jun 1675  Dirk Wilré (2nd time)
12 Jun 1675 - 13 Sep 1676  Johan Root
13 Sep 1676 - 26 Mar 1680  Abraham Meermans
26 Mar 1680 -  1 Aug 1683  Daniel Verhoutert
 1 Aug 1683 - 15 Jul 1685  Thomas Ernsthuis
15 Jul 1685 - 29 Jan 1690  Nikolaas Sweerts
29 Jan 1690 - 25 Mar 1694  Joel Smits
25 Mar 1694 -  9 Jun 1696  Jan Staphorst
 9 Jun 1696 -  2 Jun 1702  Jan van Sevenhuysen
 9 Jun 1702 -  5 Nov 1705  Willem de la Palma
 5 Nov 1705 - 10 Oct 1708  Pieter Nuyts
Governor
10 Oct 1708 - 14 Aug 1709  Henrikus van Wiessel
Directors-general
14 Aug 1709 - 16 Apr 1711  Adriaan Schoonheidt
16 Apr 1711 - 11 Jun 1716  Hieronimus Haring
11 Jun 1716 -  9 Apr 1718  Robberts Abraham Engelgraef 
 9 Apr 1718 - 14 Oct 1722  Willem Bullier
14 Oct 1722 - 28 May 1723  Abraham Houtman
Govenor
28 May 1723 - 14 Dec 1723  Mattheus de Kraane
Directors-general
14 Dec 1723 - 11 Mar 1727  Pieter Valkenier
11 Mar 1727 -  6 Mar 1730  Robert Norri
 6 Mar 1730 - 13 Mar 1734  Jan Pranger
13 Mar 1734 - 21 Feb 1736  Antonius van Overbeek             (d. 1736)
21 Feb 1736 - 15 Oct 1736  .... 
15 Oct 1736 - 16 Mar 1740  Martinus Fançois des Bordes       (d. 1740)
Governor
16 Mar 1740 -  7 Mar 1741  François Barbrius                 (d. 1741)
Directors-general
 8 Mar 1741 - 11 Apr 1747  Baron Jacob de Petersen
11 Apr 1747 - 14 Jul 1754  Jan van Voorst
14 Jul 1754 - 24 Oct 1755  Nikolaas van der Nood de Gieterre (d. 1755)
Governor
24 Oct 1755 - 16 Jan 1758  Roelof Ulsen                      (d. 1758)
Directors-general
16 Jan 1758 - 12 Mar 1759  Lambert Jacob van Tets            (d. 1759)
13 Mar 1759 -  2 Mar 1760  Jan Pieter Theodor Huydecooper    (d. 1769)
                             (1st time) 
 2 Mar 1760 - 11 Jul 1763  David Pieter Erasmi               (d. 1763)
Governor
11 Jun 1763 - 31 Aug 1764  Henrick Walmbeck                  (d. 1764)
Directors-general
31 Aug 1764 - 11 Sep 1764  ....
11 Sep 1764 -  8 Jun 1767  Jan Pieter Theodor Huydecooper    (s.a.)
                             (2nd time) 
Governor-general 
 8 Jun 1767 - 10 Jun 1769  Jan Pieter Theodor Huydecooper    (s.a.)
Directors-general
10 Jun 1769 - 11 Apr 1780  Pieter Woortman                   (d. 1780)
11 Apr 1780 - 10 May 1780  ....
Governor
10 May 1780 - 30 Dec 1780  Jacobus van der Puye              (d. 1780)
Director-general
30 Dec 1780 - 12 Mar 1784  Pieter Volkmar                    (d. 1784)
Governor-general
15 Mar 1784 - 14 Feb 1785  Gilles Servaas Gallé (1st time)
Director-general
14 Feb 1785 - 26 May 1786  Adolph Thierens
Governor-general
 2 Jun 1786 - 24 Aug 1787  Gilles Servaas Gallé (2nd time)
President
 8 Sep 1788 - 19 Mar 1790  Lieven van Burgen van der Gryp    (d. 1795)
                             (1st time)
Directors-general
19 Mar 1790 - 23 Mar 1794  Jacobus de Veer
23 Mar 1794 - 26 May 1794  ....
President
26 May 1794 - 10 Jan 1795  Lieven van Burgen van der Gryp    (s.a.)
                             (2nd time)
Governor
10 Jan 1795 -  3 Jun 1796  Otto Arnoldus Duim                (d. 1796)
Directors-general
 3 Jun 1796 - 10 Aug 1796  ....
10 Aug 1796 -  1 May 1798  Gerhardus Hubertus van Hammel     (d. 1798)
 8 May 1798 - 28 Apr 1804  Cornelis Ludewich Bartels         (d. 1804)
                             (from 1801, governor-general)
President
28 Apr 1804 - 15 Jun 1805  Izaak de Roever 
Governor-general
16 Jun 1805 - 21 Jul 1807  Pieter Linthorst
President
22 Jul 1807 - 11 Aug 1808  Johannes Petrus Hoogenboom        (d. 1808)
Director-general
12 Aug 1808 - 23 Feb 1810  Jan Frederik Koning
Commandant-general
23 Feb 1810 -  1 Mar 1816  Abraham de Veer
Governors-general
 1 Mar 1816 - 22 Apr 1818  Herman Willem Daenels
22 Apr 1818 - 10 Jan 1820  Frantz Christian Eberhard Oldenborg
Commanders
10 Jan 1820 - 27 Jul 1821  Johannes Oosthout
27 Jul 1821 - 11 Jan 1823  Frederick Frans Ludewich Ulrich
                             Last (1st time) (acting)
11 Jan 1823 -  6 May 1823  Librecht Jan Temmink (acting)
 6 May 1823 - 14 May 1824  Willem Poolman
14 May 1824 - 25 Dec 1824  Hendrik Adriaan Mouwe, Jr. (acting)
25 Dec 1824 -  2 Jan 1825  Johan David Carel Pagenstecher
                             (acting)
 2 Jan 1825 - 12 Nov 1826  Frederick Frans Ludewich Ulrich
                             Last (2nd time) (acting)
12 Nov 1826 -  4 Oct 1828  Jacobus van der Breggen Paauw
                             (acting)
 4 Oct 1828 - 17 Apr 1833  Frederick Frans Ludewich Ulrich
                             Last (3rd time)
17 Apr 1833 - 17 May 1833  Jan Thieleman Jacobus Cremer
                             (acting)
17 May 1833 -  2 Feb 1834  Eduard Daniel Leopold van Ingen
                             (acting)
 2 Feb 1834 - 16 Mar 1834  Marthinus Swarte (acting)
16 Mar 1834 -  2 Dec 1836  Christian Ernst Lans -Commandant
 2 Dec 1836 - 28 Oct 1837  Hendrikus Jacobus Tonneboeijer     (d. 1837)
                             (acting) 
29 Oct 1837 -  5 Aug 1838  Anthony van der Eb (acting)-Commandant
Governors
 5 Aug 1838 -  7 Mar 1840  Hendrik Bosch
 7 Mar 1840 - 1846         Anthony van der Eb (1st time)
1846 - 1847                Willem George Frederik Derx
                             (1st time)
1847 - 1852                Anthony van der Eb (2nd time)
1852 - 1856                Hero Schomerus
1856                       P.J. Runchel
1856 - 1857                Willem George Frederik Derx
                             (2nd time)
1857                       Jules Felicine Romain Stanislas 
                             van den Bossche
1857 - 1862                Cornelis Johannes Marius Nagtglas
                             (1st time)
1862 - 1865                Henry Alexander Elias
1865 - 1866                A. Magnin
1866 - 1867                Willem Hendrik Johan van Idzinga
1867 - 1869                Georg Pieter Willem Boers
1869 - 1871                Cornelis Johannes Marius Nagtglas
                             (2nd time)
1871                       Cornelis Meeuwsen (acting)            (b. 1824 - d. 1896)
1871                       Jan Albert Hendrik Hugenholz
1871 - 21 Feb 1871         Jan Helenus Fergusson




We kregen de volgende reakties:




Mijn naam is Paul Schuttenbelt en ben de team leader van het Elmina Cultural Heritage Programme. Dit programma probeert Elmina een opknapbeurt te geven en tegelijkertijd, d.m.v. van toerisme en economische ontwikkeling, de levensstandaard van de mensen in Elmina een boost te geven. Onderdeel van dit projekt is het opknappen van het Kasteel, het Fort (Coenraadsburg) de Nederlandse kapel en het kerkhof en het oprichten van een museum.

Meer informatie is onderweg.

Bezoek a.u.b. onze websites

www.elminaheritage.com

www.urban-solutions.nl

En toen kwamen er toch een aantal schitterende pdf files binnen van Flore de Vries, ook van www.urban-solutions.nl......

En toen dan ook nog bleek dat www.urban-solutions.nl gevestigd is aan de Schiekade 830 in Rotterdam, tja, dan vallen alle puzzelstukjes weer op de juiste plaats in elkaar....op onze eigen Rotterdam site met per maand soms meer dan 150.000 hits, waarbij deze Elmina verhalen per week ca 80x worden bezocht en volgens Google dus ook het meest populaire verhaal over Elmina, daar komt dus nu ook wat info bij van www.urban-solutions.nl aan de Schiekade 830 in Rotterdam.

Nieuwsgierig naar een paar citaten en foto's uit hun pdf flyers? Wil je ze zelf helemaal compleet hebben, neem dan natuurlijk kontakt op met www.urban-solutions.nl

elminarecruut

Een Elmina recruut in het uniform van het KNIL

LINK

elminajava

Een Elmina recruut in het uniform van het KNIL op Java

LINK

Beide partijen hebben zich echter nog vele jaren zonder mankeren aan de afspraak met de Ashanti koning gehouden, ondanks de protesten van de Britten, de aartsvijanden van de Ashanti, en van de slavernij.

Want hier is sprake van een merkwaardige transactie. Op Java zijn deze Afrikaanse soldaten van het Oostindisch leger in de annalen overgeleverd als 'zwarte Hollanders' 'blanda items'. Het argument, dat zij op deze wijze uit slavernij worden verlost, of niet in slavernij zullen geraken, heeft uiteraard slechts een heel betrekkelijke waarde... .
Sommige 'Sneeuwwitjes*, zoals zij meestal werden genoemd, van het Oostindisch leger overleven echter hun diensttijd van zes, twaalf of achttien jaar en keren naar Afrika terug. Ze wonen bij elkaar op Java Hill, bij de vesting Elmina.

Deze oud-KNIL militairen konden prima rondkomen van hun KNIL-pensioen. Zij maakten er een sport van om iedere dag de Nederlandse driekleur net iets eerder dan de Nederlanders omhoog te hijsen. De kleurige batik-doeken, die zij uit de Oost meebrengen, doen het goed aan de Goudkust en worden tot op de dag van vandaag, als Dutch Waxprints, vlijtig nagemaakt, wat gelukkig goede verdiensten oplevert.

Namens alle lezers van dit verhaal, maar vooral van Aad, wensen we

www.urban-solutions.nl

heel veel succes toe en als er iets is, waar bijv. Aad in zou kunnen helpen....




Las met veel plezier je zeer uitgebreide website over o.a. El Mina

Mijn voorvader Cornelius van Werkum is in 1773 gestorven op dit fort in dienst van de WIC.

Hier in huis hangen de volgende 2 gravures van het fort uit de tijd dat Cornelius daar leefde (1770).

elmina1werkum

Centraal: Fort St. George d' Elmina

rechts: Fort Coenraadsburg op de heuvel St. Jago

elmina2werkum

v.l.n.r. Elmina, St. Jago, Cape Corse, Fort Royal de Maufro, Maure

Dit fort betekent dus wel iets voor mij.

Kan iemand mij helpen aan bronnen waar ik meer over dit fort kan vinden?

Waren ze El Mina ook niet met Nederlands geld aan het restaureren? Wie is daar bij betrokken??

Die vraag is al beantwoord, zie boven

Je begrijpt dat ik hongerig ben naar informatie.

Ik hoop dat iemand mij verder kan helpen.

Groet,

Dirk Jan van Werkum, klik HIER voor Dirk Jan's email

Ook voegen we er nog graag deze informatie van Dirk Jan aan toe:

Inmiddels heeft Dirk Jan via Paul Schuttenbelt contact gemaakt met Michel Doortmont uit Groningen. Michel is gespecialiseerd in de regio Ghana en de daarbij horende koloniale geschiedenis.

Kijk maar eens op Michels website:

http://odur.let.rug.nl/~doortmon/index.html


Tot slot (?) op onze site hebben we ook dit verhaal

De Nederlandse begraafplaats in Elmina / The Dutch Cemetery in Elmina




AANVULLINGEN

We komen geregeld allerlei nieuwe informatie tegen over Elmina of krijgen iets opgestuurd over Elmina: we plaatsen dit maar allemaal hieronder, iets te veel werk helaas om het allemaal in onze 3 verhalen over Elmina te verwerken........:





Via Inge Coesel ontvingen we o.m. de volgende informatie van de SMA, Society of African Missions / Societeit voor Afrikaanse Missien. Meer over de SMA, Society of African Missions / Societeit voor Afrikaanse Missien is te vinden in ons verhaal

De Nederlandse begraafplaats in Elmina / The Dutch Cemetery in Elmina

We ontvingen dus o.m. dit schitterende overzicht van de kastelen, forten en handelsvestigingen van Europese oorsprong op de kust van Ghana, van West naar Oost:

  1. Beyin: Fort Appolonia, gebouwd door de Britten omstreeks 1750, overgedragen aan de Hollanders in 1872.

  2. Gwira: Fort Duma langs de Ancobra rivier, gebouwd door de Portugezen in 1623, doch verwoest door een aardbeving in 1636. De Hollanders herbouwden het in 1694 maar hebben het daarna verlaten. Nu geen spoor meer van over.

  3. Ancobra Mouth, Fort Elise Carthago en verder langs de rivier Fort Ruyghaver; twee kleine Hollandse fortjes (1640 - 1660). Spoedig daarna is Ruyghaver door de plaatselijke bevolking veroverd en is ook het andere fortje prijsgegeven. Van beide forten geen spoor meer te vinden.

  4. Axim: Fort San Antonio, het tweede gebouwde fort op de kust,als handelspost opgericht rond 1502 en uitgebouwd tot fort door de Portugezen in 1515; Hollands bezit in 1642 en overgedragen aan de Britten in 1872. Nog steeds in goede konditie en gebruikt door de regering.

  5. Princess Town: Fort Gross Friedrichsburg, gebouwd (Pokesu) door de Brandenburgers in 1682/83 en door hen prijsgegeven in 1717; veroverd door de Hollanders op de plaatselijke bevolking in 1725 en hernoemd Fort Hollandia. Dit vroegere hoofdkwartier van de Brandenburgers is nooit intensief gebruikt maar het voorkwam vestigingen van rivalen. Nog gedeeltelijk gebruikt.

  6. Takrama: een klein fort genaamd Louisa, door de Brandenburgers in 1694 gebouwd en door de Hollanders overgenomen in 1717.Geen spoor meer over.

  7. Akwida: een klein fort gebouwd door de Brandenburgers in 1685; door de Hollanders veroverd in 1690 en genoemd Fort Dorothea. In 1698 terug aan Brandenburgers en opnieuw overgenomen door Hollanders in 1717. Niets van over.

  8. Dixcove: Fort Metal Cross, gebouwd door Engelsen in 1691; in 1868 Nederlands (Metalen Kruis) en na vertrek van Hollanders in 1872 weer Brits. In goede konditie en in gebruik.

  9. Butre: na Moree oudste Hollandse handelspost; in 1656 versterkt tot Fort Batenstein; verlaten 1816; later weer met tussenpozen bezet, tot overdracht aan Britten 1872. De ruïnes zijn in 1969 op kosten van Ned. regering blootgelegd en nu onder monumentenzorg.

  10. Takoradi: Fort Witsen in 1652 gebouwd door Zweden, 1657 veroverd door Denen en daarna door Hollanders. In 1664 veroverd door Engelsen en heroverd door Michiel de Ruyter, januari 1665; Michiel de Ruyter maakte het met de grond gelijk.Later herbouwd maar nu geen spoor meer van over.

  11. Sekondi:Fort Oranje, gebouwd door Hollanders in 1690 (reeds handelspost in 1642).1694 door Ahantas verwoest; later herbouwd en in 1872 overgedragen aan Britten. Nu vuurtoren.

  12. Sekondi : dicht bij de Hollandse handelspost bouwden de Engelsen een fort in 1682; werd platgebrand door de Ahantas in 1698. Herbouwd door Britten werd het in 1782 door de Hollanders veroverd en grotendeels verwoest en in deze toestand, na einde 3de Engelse oorlog, terug aan Britten. Nu weinig meer van over.

  13. Shama: Fort San Sebastiao. Een Portugese handelspost sinds 1523; bezet door de Hollanders in 1640 en overgedragen aan de Britten in 1872. Nu nog in gebruik.

  14. Kommenda (Frans) omstreeks 1688 hebben de Fransen hier voor korte tijd een handelspost gehad, maar mede door de Hollanders zijn ze spoedig verdreven.

  15. Kommenda (Holl.): een handelspost opgericht rond 1600, werd spoedig weer verlaten. Fort Vreedenburgh werd gebouwd in 1682 en aangevallen door de Kommendas in 1695, doch met sukses door Bosman verdedigd. Veroverd door de Britten in 1782, maar terug in Hollandse handen in 1785. Overgedragen aan de Britten in 1872. Nu nog slechts enkele ruines.

  16. Kommenda (Engels): een Engelse handelspost, opgericht rond 1670; werd later verlaten, maar rond 1687 werd Kommenda Fort gebouwd. Overgedragen aan Nederland in 1868 en terug naar de Britten in 1872. Nu in vervallen toestand; een gedeelte wordt nog bewoond.

  17. Elmina: Het eerste Europese kasteel, gebouwd door de Portugezen in 1482, en genoemd S.Jorge; veroverd door de Hollanders in 1637 en sindsdien was Kasteel St. George d' Elmina het hoofdkwartier van de Hollanders tot de overdracht 1872. Tot op heden in goede conditie.

  18. Elmina: Fort Coenraadsburg, gebouwd door de Hollanders in 1665 op de S.Jago heuvel en overgedragen aan Britten in 1872. In goede conditie en in gebruik.

  19. Elmina: Na 1800 hebben de Hollanders, om hun kasteel tegen binnenlandse aanvallen te verdedigen enkele vooruitgeschoven versterkingen gebouwd: De Veersche Schans aan de westkant bij Bantama; Fort Nagtglas aan de oostkant nabij de weg naar Cape Coast; Fort Java op de Java Hill (Cattoenbergh). Fort Schomerus(vroeger Coebergh) op de heuvel waar nu de Katholieke Missie gevestigd is.

    Fort Beeckesteyn ten noorden van het kasteel aan de achterkant van de stad, bij de lagune. Van deze versterkingen is nu niet veel meer over. Op de plaats van Fort Schomerus staat nu het gemeentelijk waterreservoir.

  20. Cape Coast: sinds 1652 een handelspost, eerst gebouwd door de Zweden en veroverd door de Denen. Cape Coast Castle is gebouwd door de Engelsen tussen 1662/64 en sindsdien het hoofdkwartier van de Britten totdat in 1876 Accra de hoofdstad van de Kolonie werd. Nog steeds in gebruik als museum en gevangenis.

  21. Cape Coast: ter bescherming van het kasteel tegen binnenlandse aanvallen zijn versterkingen gebouwd op heuvels rond de oude stad. Op de McCarthy Hill en de O'Connor's Hill werden Fort McCarthy en Fort Frederick gebouwd, doch van beiden is niets meer over. Fort William werd in 1820 gebouwd door Gouverneur Hope Smith en daarom eerst Smith's Tower genoemd.
    Sinds 1838 tot de sluiting van de haven in 1960 diende het als vuurtoren. Gouverneur Phipps bouwde in 1821 Phipps' Tower, later Fort Victoria genoemd naar de toenmalige regerende Britse vorstin. Staat nu verlaten, doch imposant op een heuvel ten N.W. van de stad.

  22. Cape Coast (Amanful) : Omstreeks 1658 hebben de Denen hier Fort Fredriksborg gebouwd. Later opgekocht door de Britten die het Fort Royal noemden. Geen spoor meer van over.

  23. Ekon (Queen Anne's Point): na de vestiging in Moree hebben de Hollanders hier een handelspost gebouwd, die echter nooit gebruikt is. In het begin van de 18de eeuw schijnen de Britten hier voor korte tijd een handelspost gehad te hebben, genaamd Queen Anne's Point. Nu geen spoor meer van over.

  24. Moree: de eerste Hollandse vestiging in 1598, waar zij tussen 1612 en 1624 het Fort Nassau bouwden, Hollands hoofdkwartier van 1612-1637. Veroverd door de Britten in 1782, en door het vredesverdrag in 1785 weer in Hollandse handen. In 1816 is het fort verlaten en in 1868 officieel aan de Britten afgestaan. Nu een ruine.

  25. Anomabu: Fort William is gebouwd door de Engelsen in 1673/74. Belegerd door de Ashanti's in 1806. Nu nog in gebruik als gevangenis.

    Ook de Hollanders (1630), de Zweden (1649-58), de Denen (1659) en opnieuw de Hollanders (1659-64) hebben hier handelsposten gehad. Naast het officiele Fort William heeft nog een privé fort gestaan van de Ierse koopman Richard Brew, en genoemd Castie Brew.

  26. Anashan: een Engelse handelspost, gebouwd in 1663 maar later weer prijsgegeven. Geen spoor meer van te bekennen.

  27. Egya: een Engelse post gebouwd in hetzelfde jaar veroverd door de Hollanders. De Engelsen heroverden het in 1664, maar hebben het in 1665 opgeblazen, om te voorkomen dat het in handen van Michiel de Ruyter viel.

  28. Kormantin/ Abandze: kort na de vestiging van de Hollanders in Moree, hebben ze voor korte tijd een handelspost gehad te Kromantse(Kormantin), en daarna weer verlaten. Het fort is gebouwd door de Engelsen in 1631 en dat was hun eerste vestiging op de kust. In 1665 werd dit fort door Michiel de Ruyter veroverd en genoemd Fort Amsterdam. In 1782 door de Britten veroverd maar bij vredesverdrag van 1785 weer aan Holland teruggegeven. De Ashanti's hebben het even bezet in 1806, maar na hun terugtocht kwam het weer in Hollandse handen tot de overdracht aan Britten in 1868.
    De ruines van dit prachtig gelegen fort op een hoge heuvel met uitzicht over stad en zee zijn onlangs gerestaureerd.

  29. Amoku: een Franse handelspost, omstreeks 1800 gebouwd maar spoedig weer prijsgegeven.

  30. Tantumkweri: een Brits fort, gebouwd rond 1725 en prijsgegeven in 1820. Nu geen spoor meer van te vinden.

  31. Apam: de Hollanders begonnen hier in 1697 een fort te bouwen, doch konden het wegens plaatselijke obstrukties niet voltooien vóór 1702. Daarom noemden ze het toen Fort Leydsaemheyt. Bezet door de Britten van 1782-85. Veroverd door de Akims in 1811. Overgedragen aan de Britten in 1868. Is nu, na restauratie, weer in gebruik onder de naam Fort Patience.

  32. Winneba: gebouwd door de Engelsen in de 17de eeuw en twee maal door de Aguna' s bezet. Versterkt in 1694. In 1812 werd hier Commandant Meredith vermoord en de eerstvolgende jaren vuurden alle passerende Britten schepen een salvo kanonschoten op de stad. Nauwelijks sporen van over.

  33. Senya Beraku: rond 1700 bouwden de Hollanders hier Fort De Goede Hoop. Werd Brits bezit van 1782-85. Bezet door de Akims in 1811 en prijsgegeven in 1816. Formeel overgedragen aan de Britten in 1868. Gerestaureerd en in goede konditie.

  34. Shido: een Engelse handelspost maar vóór 1700 verlaten.

  35. Accra: een fort, genaamd James Fort, gebouwd door de Engelsen in 1673. Nu in gebruik als gevangenis.

  36. Accra: een Hollandse handelspost geopend rond 1640 en in 1650 uitgebouwd tot Fort Crèvecoeur. Overgedragen aan de Britten in 1868, die het Ussher Fort genoemd hebben. Nu in gebruik als gevangenis.

  37. Osu (Accra): Christiansborg Castle is gebouwd door de Zweden in 1657 en verkocht aan de Denen in 1659. Voor een periode van drie jaar in handen geweest van de Portugezen van 1679-1682. Sindsdien hoofdkwartier van de Denen totdat het door de Britten gekocht werd in 1850. Sinds 1876 is het de officiele Residentie, eerst van de Britse Gouverneur en nu van de President van de Republiek Ghana.

  38. Accra: een kleine Portugese handelspost in de buurt van Accra werd in 1578 door de plaatselijke bevolking verwoest. De Hollanders en Denen hebben in de 18de eeuw nog handelsposten gehad te Labadi. Hier is niets meer van over.

  39. Teshi: een Hollandse handelspast, veroverd door de Denen omstreeks 1785, die toen in 1787 Fort Augustenborg bouwden. Gekocht door de Britten in 1850. Niets meer van over.

  40. Tema: rond 1700 een Hollandse en sinds 1785 een Deense handelspost. Niets meer van over.

  41. Prampram: Fort Vernon, gebouwd door de Britten rond 1787 en prijsgegeven rond 1816.

  42. Ningo: Fort Fredensborg, gebouwd door de Denen in 1734(?) en gekocht door de Britten in 1850.

  43. Ada: Fort Kongensten, gebouwd door de Denen in 1784 en gekocht door de Britten in 1850.

  44. Keta: Hollands Fort Singelenburgh, in 1734 en opgeblazen in 1737.
    Fort Prindsensten, in 1784 door de Denen gebouwd zonder toestemming van de plaatselijke overheid, en samen met de andere Deense bezittingen opgekocht door de Britten in 1850. Nu in gebruik als gevangenis.








    Op de Volksuniversiteit Geldrop start op woensdagavond 6 oktober 2010 een cursus van 10 avonden over de geschiedenis van de Nederlandse Koloniën. Ook wordt dan natuurlijk de geschiedenis van Elmina besproken!

    Docent: Aad 'arcengel' Engelfriet, cultureel-historisch reisleider, stadsgids en geschiedenis docent. Webmaster van deze grootste Nederlandstalige geschiedenis website, een erkend specialist op het gebied van de Nederlandse koloniale geschiedenis.

    Voor meer info:

    klik dan HIER




    Geinteresseerd in een historische rondleiding voor uw eigen groep(je) door Aad 'arcengel' Engelfriet, webmaster van deze grootste Nederlandstalige geschiedenis website, door o.m. een stad of streek in bijv. Nederland, België, Duitsland, Groot-Brittannië, Ierland en/of een historische lezing, publicatie, recensie:

    Voor meer vrijblijvende informatie

    aad@engelfriet.net

    Wilt U eerst meer weten over Aad Engelfriet:

    klik dan HIER







Sinds een paar jaar heeft Gouda Elmina uitgekozen als Partnergemeente.

Meer informatie over de relatie Gouda Elmina is te vinden op

http://www.gouda.nl/

zoekterm: Elmina





Terug naar Aad's homepage, met links naar al zijn verhalen





Familiewapenklein
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker ....


Terug naar de top





Last update :

22 April 2014