Een e-mail sturen naar Aad? Zijn e-mail adres is aad@engelfriet.net
(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen)
Terug naar  het Engelfrieten overzicht

Naar beneden 

De geschiedenis van het KNIL en Rotterdam

KNIL, niet iedereen weet waarschijnlijk meer wat dit betekende.

knilwerving

De man links op de bovenstaande KNIL wervingsfoto is Klaas Sipke Engelkes

De manschappen van het KNIL reisden bijna altijd via Rotterdam naar Nederlands-Indie. Het KNIL had natuurlijk kontinu manschappen nodig, in de 2e helft van de 19e eeuw zijn ruim 70.000 militairen voor het KNIL naar Nederlands-Indie vertrokken.

Waarom dit verhaal over het KNIL op onze site over Rotterdam ???

Toen Aad (met zijn uitgebreide site over
Nederlands-Indië ) van Charles deze foto kreeg, gingen er meteen allerlei historische KNIL belletjes rinkelen :

chkonigsbrugoudehoofdplein

De Koningsbrug in de richting van het Haringvliet

want deze foto heeft model gestaan voor het volgende schilderij over het KNIL uit 1883 van Isaac Israëls :

knilisraels

De Koningsbrug in de richting van het Haringvliet

Militairen van het KNIL op weg naar de Boompjes
tegen desertie, onder begeleiding van Rotterdamse Mariniers

vaak wordt alleen die vrouw met kind en haar man afgebeeld,
de kans dat die man ooit nog terugkomt was heel klein....

In de periode tussen 1795 en 1813, de tijd van de Bataafse Republiek, het Koninkrijk Holland en de inlijving bij Frankrijk, was het grootste deel van de Nederlandse bezittingen overzee verloren gegaan aan Groot-Brittannie.

deshima1810

1810

Deshima in de baai van Nagasaki

van 1641 tot 1853 mochten alleen Nederlanders hier verblijven

deshimagrbaai

1810

links Deshima in de baai van Nagasaki

rechts van Deshima de Nederlandse fregatten Arinus Marinus en Ida Aleyda uit Rotterdam ?



Op onze site hebben we ook nog dit verhaal:
Deshima in de baai van Nagasaki, ooit de kleinste "kolonie" van Nederland

Alleen op Deshima (LINK) en Elmina (LINK) aan de Goudkust was de Nederlandse vlag blijven waaien. Na de eind 1813 herkregen vrijheid, werden met Groot-Brittannie onderhandelingen gevoerd over de teruggave van de koloniën. Het daaruit voortgekomen Tractaat van Londen van 1824 (link) bepaalde dat Groot-Brittannie alle in de voorgaande jaren op Nederland veroverde koloniën zou teruggeven, met uitzondering van o.m. Ceylon, de Kaapkolonie en Essequebo, Demerary en Berbice.

Tot 1830 leverde de Nederlandse landmacht manschappen voor de koloniale legers, aangevuld ter plaatse met inheemse soldaten. De eerste eenheden die na 1813 naar de Oost zouden vertrekken kwamen pas in 1816 aan omdat zij, toen Napoleon van Elba was teruggekeerd, samen met troepen bestemd voor West-Indië waren achtergehouden en daarna deelnamen aan de slag bij Waterloo als Indische Brigade, meer bekend als Indiaansche Brigade. Die naam was een letterlijke terugvertaling uit het Engels, ontstaan toen deze eenheden bij Waterloo onder bevel werden gesteld van de Britse generaal Lord Hill, die uiteraard sprak van de Indian Brigade.

In 1830 kreeg de strijdmacht in Indië een eigen organisatie en ontstond, los van de Nederlandse landmacht, het Oost-Indische leger dat nu ook onder de Minister van Koloniën in plaats van onder die van oorlog kwam te vallen. Pas sinds 1933 werd de benaming Koninklijk Nederlands Indisch Leger (KNIL) min of meer stilzwijgend ingevoerd op iniatiatief van Colijn, ook een oud koloniale militair. De toevoeging Koninklijk was in 1836 door Koning Willem I verleend.

De overgave van de pretendent-sultan van Atjeh

Rechts van het levensgrote portret van Koningin Wilhelmina de Generaal van Heutsz,
pal voor het portret een van zijn ( voorkeurs ) luitenanten Colijn.

Iets links van Colijn ( op de rug gezien ) Sultan Muhamad Daud,
de lang gezochte pretendent-sultan van Atjeh die helemaal niet zo veel macht had als de Nederlanders hadden gedacht

Het besluit tot oprichting van een eigen legermacht in de Oost werd op 4 december 1830 genomen door Gouverneur-Generaal Johannes van den Bosch, bekend geworden door de invoering van het Cultuurstelsel, waardoor de bevolking werd gedwongen tot verplichte leveranties aan het Nederlandse koloniale gezag.

van_den_Bosch

Gouverneur-Generaal Van den Bosch

Volgens Willem I kon hij "net als Mozes water uit de rots" geld uit Indië halen,
ondanks een beginschuld van 40 miljoen gulden o.a. veroorzaakt door Diponegoro, de tegenstander van de Nederlanders tijdens de Java oorlog.

LINK

In het zelfstandig geworden koloniale leger is het Indonesische element altijd een belangrijke factor geweest. Aanvankelijk was de verhouding Europeaan: Indonesiër ongeveer 1: 1, later is dit gefixeerd op 1 Europeaan tegen 3 Indonesiërs. Recrutering van de inheemse militairen gebeurde in alle delen van de Archipel. Zo telde het KNIL volgens een statistiek uit 1937 rond 12.700 Javanen, 5.100 Menadonesen, 4.000 Ambonesen, 1.800 Soendanesen, 1.100 Timoresen en 400 inheemsen van diverse landaarden, zoals Madoeresen, Boeginezen, Atjehers en Maleiers.

De Inheemse militair kreeg minder betaald dan zijn Europese collega en tot 1908 werd hem zelfs geen schoeisel verstrekt. Een uitzondering vormden de Ambonesen, onder wie men aanvankelijk ook Menadonesen, Sangirs en Talauers rekende. Hoewel zij lagere soldij kregen dan Europeanen, ontvingen zij betere betaling dan de inheemse soldaten van andere landaard die zonder onderscheid als Inlanders werden aangeduid. Aan de bevoorrechte positie van Ambonesen en Menadonezen werd -niet zonder protest van deze groepen- in de jaren twintig voor een groot deel een eind gemaakt.
De ongelijkheid in bezoldiging tussen Ambonesen en Menadonezen enerzijds en overige landaarden anderzijds bleef weliswaar bestaan, maar nu uitsluitend voor ongegradueerden. Vanaf de rang van korporaal waren de soldijen van alle Indonesiërs in het KNIL nu voortaan gelijk.

De Europese officieren van het KNIL kwamen deels voort uit de gelederen, terwijl sinds 1836 ook officieren voor de dienst in de koloniën hun opleiding kregen aan de Koninklijke Militaire Academie in Breda.

Behalve bij de inheemse hulpkorpsen, zoals in de Legioenen van de Mangkoe Negoro en de Pakoe Alam, twee van de heersers uit de Vorstenlanden op Java, de inheemse korpsen op Madoera (Barisans) en het korps Prajoda op Bali, telde het KNIL in verhouding tot het aantal inheemse onderofficieren en soldaten weinig Indonesische officieren. Vóór de Tweede Wereldoorlog waren er niet meer dan twintig, van wie sommigen waren opgeleid op de KMA. Eén van hen was de latere bevelhebber van de Indonesische luchtmacht Raden Soeriadarma (overleden in 1975), die als 1e luitenant bij de Militaire Luchtvaart van het KNIL in 1942 werd onderscheiden met het Bronzen Kruis voor zijn moedig optreden in de strijd tegen Japan. Een ander was de eerste chef van de generale staf van het Indonesische leger, de vroegere majoor van het KNIL, Oerip Soemohardjo.

De Europese soldaat in het Indische leger was een figuur, zeker in de negentiende eeuw, wiens plaats aan de zelfkant van de koloniale samenleving een gevolg was van het feit dat hij militair was. Om zijn dapperheid beloond met de hoogste onderscheidingen, was hij maatschappelijk gezien een paria, door de Europese burgerbevolking in de kolonie uitgestoten en gemeden als een melaatse. Alleen officieren hadden aanzien, al was het alleen maar om de huwelijkskansen van de Europese dames te vergroten. Maar zelfs een officier kon zich dikwijls een huwelijk niet veroorloven in verband met de exorbitante eisen die aan zijn vermogenspositie werden gesteld. Een order uit 1835 bepaalde onder andere dat geen kapitein of ander subaltern officier in het huwelijk kon treden als hij niet voor ten minste dfl 20.000,- was aangeslagen in de onroerend goed belasting. Weliswaar werd dit bedrag in 1869 verminderd tot dfl 7.000,-, maar het verschijnsel njai of inlandse huishoudster was ook toen bij officieren eerder regel dan uitzondering.

De lagere militairen hadden, als zij zich een huishoudster konden veroorloven zelfs toestemming om met hun concubine op het kazerneterrein te wonen op een speciaal daarvoor bestemd gedeelte, afgescheiden van de barakken waar de inheemse militairen met hun gezinnen woonden. In 1914 kwam er een regeling om dit zo geheten kazerne-concubinaat onder de Europese en Christen-Inlandse militairen geleidelijk te laten verdwijnen.
Was een huishoudster nog te duur, dan bleef als enige toeverlaat de vierkante pot over, de jenever, een vocht dat de Europese militair ook van gouvernementswege rijkelijk werd verstrekt. De oorlam behoorde decennia lang tot het rantsoen van de militair. 'Men zorge steeds' aldus een militair boekwerk uit 1863, 'dat de troepen vóór den afmarsch, hoe vroeg dit ook moge zijn, hebben gegeten en ook daarna hunnen geliefkoosden borrel hebben ontvangen; hebbende de nieuwste ondervinding geleerd, dat de toediening eener zekere hoeveelheid sterken drank den doorgang der spijzen in het darmkanaal vertraagt en dus de man langer verzadigd blijft, hetwelk van belang is op lange marschen, waar de man lang zonder voedsel moet blijven.' Tot 1899 bedroeg het jeneverrantsoen 1 dl per dag, daarna werd het tot de helft verminderd en in latere jaren geheel afgeschaft.

Wat voor soort mensen melden zich aan voor dienstneming in het Indische leger. Een vreemde nationaliteit vormde geen belemmering omdat de animo in Nederland om bij het Indische leger te dienen maar zeer gering was. Pogingen om daarin verbetering te brengen door verhoging van de handgelden mochten weinig of niet baten. In een wervingsvoorschrift van 1814 komt de nu naïef klinkende bepaling voor dat de werfhuizen om meer aantrekkingskracht te oefenen voorzien konden worden met een vlag of diergelijk opwekkend teeken. De uitgestoken vlag noch het handgeld waren voldoende om bij de Nederlander de lust tot dienstneming te vergroten. Dit gebrek aan animo was een ernstig probleem omdat de in de 19e eeuw langzaam voortschrijdende vestiging van het Nederlands gezag over heel Indië steeds meer mankracht vergde, die voor een deel (dat vereiste de samenstelling van het leger) uit Europeanen moest bestaan.
Om aan de gestegen behoefte te kunnen voldoen werden de eisen steeds lager gesteld. Bovendien waren vreemdelingen sinds de teruggave van Nederlands-Indië steeds een onmisbaar element geweest om het tekort aan Europeanen in het leger aan te vullen. Het is begrijpelijk dat onder deze omstandigheden niet altijd de meest oppassende en brave lieden 'uit den beschaafden stand', zoals dat in de 19e eeuwse terminologie heette, naar de Oost vertrokken.

Gedurende de hele negentiende eeuw stroomden vreemdelingen naar het Koloniaal Werfdepot in Harderwijk, veelzeggend 'riool van Europa' genoemd. Tussen 1855 en 1894 vertrokken 73.000 militairen via Harderwijk naar Indië. Daarvan waren 45.000 Nederlanders, de rest kwam uit elk denkbaar land in Europa, met uitzondering van IJsland, Ierland en Turkije. Zelfs de Verenigde Staten leverden een handjevol vrijwilligers. Het grootste contingent vreemdelingen uit genoemde periode vormden de Belgen met ruim 8.700 man, gevolgd door iets meer dan 8.400 Duitsers. Dan komen 5.700 Zwitsers en bijna 3.500 Fransen. De overige nationaliteiten schommelen tussen de 2 (Portugezen en Grieken) en 500 (Luxemburgers). In Harderwijk waren het gouden tijden voor de kroegen en bordelen, maar een gruwel in de ogen van de orthodox protestantse inwoners. Om de druk op Harderwijk wat te verlichten, wordt aanmelding via het Korps Koloniale Reserve in Nijmegen ook mogelijk, vanaf 1890. In 1909 wordt het Koloniaal Werfdepot in Harderwijk zelfs opgeheven, het had een te nare klank gekregen. In Nijmegen kreeg je alleen nog maar een, laten we zeggen, een dagelijks zakcentje, de rest van je gage werd gestort op een spaarrekening bij de Rijkspostspaarbank...

Na de Nederlandse overwinningen in de jaren 1890 - 1900 op Lombok en Bali steeg het aantal aanmeldingen tot record hoogten, 3200 vrijwilligers melden zich aan ! Velen van hen zouden sneuvelen op o.m. Atjeh, daar duurde de strijd ( officieel dan ) tot zeg 1920.... De vertrekkende KNIL militairen werden in deze jaren door veel mensen langs de route van het Maasstation naar de Boompjes toegejuicht en toegezongen. Soms waren de liedjes echter ook heel droevig :

Behalve dat de vrijwilligers voor het Indische leger uit alle windstreken kwamen, vertegenwoordigden zij ook alle denkbare beroepen. Acteurs, bakkers, drogisten, gasfitters, handschoenmakers, koetsiers, leidekkers, muzikanten, onderwijzers, pruikenmakers, schrijvers, touwslagers, veeartsen, wijnbouwers, ijzergieters, zoutzieders, zij allen probeerden hun geluk te zoeken als koloniaal soldaat. En dan is nog maar een fractie opgesomd uit een lijst over de jaren 1868 tot 1870, waarin meer dan 125 beroepen voorkomen. Deze 'geschoolden' vormden ongeveer de helft van het totaal dat in de genoemde drie jaar naar de Oost trok. De andere helft bestond deels uit oud-kolonialen die na terugkeer in Europa opnieuw een verbintenis hadden gesloten, en deels uit mannen die meedeelden geen beroep te hebben. Waarom ? Soms had je als militair in het Nederlandse leger de keus, naar Indie of naar een strafbataljon. Maar vooral waren het economische oorzaken, sociaal zwakken in de eerste plaats werden aangelokt door het reeds genoemde handgeld dat voor buitenlanders in de jaren zestig opliep tot tegen de tweehonderd gulden en voor Nederlanders tijdens de Atjeh oorlog was het zelfs driehonderd, het gangbare jaarsalaris toen voor velen!!
Natuurlijk waren er ook de nodige avonturiers. Een sprekend voorbeeld hiervan is de Franse dichter Arthur Rimbaud. Wie geen geld had en door het avontuur werd aangetrokken, probeerde langs Harderwijk de tropen te bereiken. Desertie onder de toekomstige soldaten van het Indische leger was geen zeldzaamheid. Soms deserteerde men al voordat de boot vertrokken was of men verdween tijdens de reis in één of andere haven. De koloniën oefenden ook aantrekkingskracht uit op mensen die wat op hun kerfstok hadden en door dienstneming een goed heenkomen zochten in de Oost. Niet zelden verdween op die manier een Pruisische jonker om een of andere Ehrensache in de anonimiteit, zoals bijvoorbeeld een Freiherr Von und Zu Egloffstein en de broer van de, overigens goed burgerlijke, Duitse generaal Ludendorff.

Uit ons Elmina verhaal moet ook natuurlijk deze groep recruten worden genoemd :

In 1837 duikt een zekere Verveer, een speciale diplomaat van Willem I, maar ook in dienst van het leger, inmiddels bevorderd tot generaal-majoor, op in West-Afrika. Hij tuchtigt er en passant een 'negerstam', die verantwoordelijk wordt gesteld voor de dood van de Nederlandse gouverneur Tonneboeyer, op reis in het binnenland.
Uit een eigentijdse beschrijving blijkt, dat er dan meteen een oude rekening wordt vereffend : 'In 1837 werd de ridder der beide Nederlandsche orden Verveer naar de Kust van Guinea gezonden, om den opstand van een der Negervolken tegen het Nederlandsch gezag te dempen, welk doel hij volkomen bereikte.
Het opperhoofd Bonsoe geraakte in zijn magt, en het tegen hem uitgesproken doodvonnis onderging deze ter plaatse, waar in 1817 de Ambtenaar Cremer en de Luitenant Maassen verraderlijk door hem waren vermoord '

Verveer komt niet in de eerste plaats naar Elmina om tegen plaatselijke hoofden te vechten. Hij sluit namens koning Willem I in 1837 een verdrag met de machtige koning der Ashanti, Osei Kwaku Dua, in diens hoofdstad Koemasi, vele dagreizen het binnenland in. Deze potentaat zal verse troepen leveren voor de strijd in Nederlands-Indie. Sinds de Fransen zijn begonnen met de verovering van Algerije, maken zij gebruik van een eigen vreemdelingenlegioen. De werving voor Nederlands-Indie, via het wervingsdepot in Harderwijk, ook wel het 'riool van Europa' genoemd,dreigt mede daardoor op te drogen, ondanks een voor die tijd ongehoord hoog handgeld van f 200,- voor buitenlanders en f 300,- voor Nederlanders.

West-Afrika biedt echter nieuwe mogelijkheden. In Elmina en in Koemasi worden nieuwe Werfdepots geopend. Voor elke recruut zal de Ashanti koning voortaan veertig gouden dukaten ontvangen.

Beide partijen hebben zich nog vele jaren zonder mankeren aan deze afspraak gehouden, ondanks de protesten van de Britten, de aartsvijanden van de Ashanti, en van de slavernij.

Want hier is sprake van een merkwaardige transactie. Op Java zijn deze Afrikaanse soldaten van het Oostindisch leger in de annalen overgeleverd als 'zwarte Hollanders' 'blanda items'. Het argument, dar zij op deze wijze uit slavernij worden verlost, of niet in slavernij zullen geraken, heeft uiteraard slechts een heel betrekkelijke waarde... .
Sommige 'Sneeuwwitjes*, zoals zij meestal werden genoemd, van het Oostindisch leger overleven echter hun diensttijd van zes, twaalf of achttien jaar en keren naar Afrika terug. Ze wonen bij elkaar op Java Hill, bij de vesting Elmina.

Deze oud-KNIL militairen konden prima rondkomen van hun KNIL-pensioen. Zij maakten er een sport van om iedere dag de Nederlandse driekleur net iets eerder dan de Nederlanders omhoog te hijsen. De kleurige batik-doeken, die zij uit de Oost meebrengen, doen het goed aan de Goudkust en worden tot op de dag van vandaag, als Dutch Waxprints, vlijtig nagemaakt, wat gelukkig goede verdiensten oplevert.

In het begin van deze eeuw begon het aanbod van vreemdelingen af te nemen. In 1895 waren het er nog ruim 3.000 die in het Indische leger dienden, ongeveer 20% van het totaal aan Europeanen. Dit percentage verminderde langzaam en was in 1916 tot beneden de 10% gedaald. Er waren toen in absolute cijfers minder dan 800 vreemdelingen, onder wie 625 Duitsers.

Langzaam groeide ook het besef dat het niveau van de voor Indië bestemde militairen moest verbeteren. De geleidelijke opheffing van het Koloniaal Werfdepot in Harderwijk tussen 1890 en 1907 en de oprichting van de Koloniale Reserve te Nijmegen in 1890 vormden daarvan de eerste tekenen.
In de jaren na de Eerste Wereldoorlog was het niet eenvoudig meer om als koloniaal soldaat naar Indië te worden uitgezonden. De keuringseisen waren zeer streng. Al bij de eerste selectie viel circa 60% af, terwijl ook daarna tijdens de opleiding in Nijmegen veel recruten minder geschikt bleken en (vooral in de crisisjaren) dikwijls tot hun spijt naar huis werden gezonden.

Het probleem van het nog immer bestaande tekort aan Europeanen in het Indische leger heeft men geprobeerd op te lossen door in 1918 de dienstplicht voor Europeanen in Indië in te voeren. In datzelfde jaar is ook nog sprake geweest van een inheemse militie die toen op politieke gronden werd afgewezen. In bepaalde Europese kringen vreesde men dat massale bewapening van Indonesiërs (de plannen behelsden een leger van 100.000 man) gevaar zou kunnen opleveren als ontevredenheid onder de bevolking de kop zou opsteken. Van Indonesisch nationalistische kant distantieerde men zich van het plan omdat zij de bevolking niet wilde inschakelen bij de verdediging van de belangen van de kapitalistische overheersers. Pas toen de oorlog met Japan voor de deur stond werd besloten Indonesiërs als dienstplichtigen onder de wapenen te roepen waarvoor in november 1941 6.000 man onder dienst kwamen.

indievsnlkaart

nedimperialisme

nedimperialisme

Nederland heeft in de negentiende en het begin van de twintigste eeuw voortdurend strijd moeten voeren om zijn gezag in Indië uit te breiden, bekijk de lijst in dit verhaal maar eens.

Pas in 1942 had het KNIL te maken met de eerste vijand van buiten de archipel, tot die tijd werden akties, excursies genoemd, tegen de bewoners van de archipel gevoerd, waarbij een groot aantal eufemismen werden gebruikt :



Op 11 juli 1924 overleed Van Heutsz in Zwitserland, drie later werd werd hij in Amsterdam herbegraven. Ter gelegenheid hiervan was een KNIL detachement overgekomen naar de Dam in Amsterdam, heel uniek.... :

knilopdam

En nu snappen jullie ook meteen waarom Aad ook zoo'n hoed moest hebben :

aadrichardmuurgrotehoed

Aad met zoon Richard in 2001 in China, klik maar eens hier voor de rest van hun verhaal

In 1948 wordt de naam nog veranderd in Koninklijk Nederlands-Indonesisch Leger, het had geen zin meer, op 20 juli 1950 verscheen dit in het Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden, het KNIL werd opgeheven :

knileinde

Passend bij dit verhaal zijn natuurlijk ook wat sfeerbeelden.........., meer sfeerbeelden kun je vinden in dit verhaal :

afficheloyd

Een citaat uit een van Aad's verhalen over Atjeh :

Een citaat uit Aad's verhaal Atjehse Helden :

Tja en dan tot slot, hoe dacht men toen over de rol van de Nederlanders in Indie? Een citaat uit Aad's verhaal Atjehse Helden :

Op onze site hebben we ook het volgende verhaal met 41 historische foto's :

Tijdens de Boxers opstand werden KNIL militairen naar Beijing gestuurd

Uit ons verhaal over de geschiedenis van de Antillen, waar je ook een link kunt vinden naar het verhaal over de geschiedenis van Suriname

De geschiedenis van Nederlandse Antillen

voegen we nog dit toe, waarbij natuurlijk deze prent weer goed van pas komt:

surinameinsigne

Geschreven in 1960:

Ofschoon de vestiging van het Nederlands gezag in Suriname en de Antillen niet het werk is ge­weest van het KNIL, hebben toch in latere jaren veel KNIL militairen deel uitgemaakt van de aldaar gelegerde troepen. De uitzending van deze troepen werd door Nederland geregeld in die zin, dat KNIL militairen naar genoemde gewesten werden gedetacheerd.

De eerste contacten met West-Indië dateren reeds van vóór 1600, toen onze koopvaarders handels­factorijen wisten te stichten in het gebied rond de Caribische Zee. Een analoog proces als met de VOC in Oost-Indië, doch hier is het de West-Indische Compagnie die de veroveringen tot stand brengt, na veel strijd tegen de Spaanse, Engelse en Franse concurrenten.
In 1613 hadden we reeds een factorij aan de Suriname rivier. In 1634 viel het oog op Curaçao, dat met behulp van een strijdmacht, bestaande uit 44 schepen en 200 man op de Spanjaarden ver­overd werd.

Behalve Suriname waren het vooral de Antillen waarop de handelscompagnieën het oog gevestigd hadden. En evenals in de Molukken, was het hier een stuivertje wisselen om het bezit van de z.g. boven- en benedenwindse eilanden (Saba, St. Maarten, St. Eustatius; Aruba, Curaçao, Bonaire). Het was vooral de bekende energieke Petrus Stuijvesant, die in dienst van de West-Indische Compagnie, als Gouverneur van Curaçao groot werk heeft verricht. Maar hij had in toenemende mate te kampen met de Indianen en de fel concurrerende Engelsen.
Door gebrek aan strijdkrach­ten moest hij in 1664 zwichten voor deze laatsten, in welke strijd Nieuw Nederland - dat Nieuw Engeland en Nieuw-Amsterdam, dat New-York werd - verloren gingen.

Het belangrijkste deel van de uit verschillende troepensoorten bestaande krijgsmacht waarover de West Indische Compagnie beschikte, vormde de uit Nederland voor de koloniale dienst bestemde "staande armee vrijwilligers" of "militie", die op dezelfde manier werden aangeworven als het krijgsvolk van de VOC. De eerste geregelde troepenmacht die in Suriname optrad bestond uit een detachement van 225 man onder kapitein Maurits de Rama, met als doel Engeland te gaan be­vechten in Amerika.
Het kwam op 26 februari 1667 op de Suriname rivier en veroverde het fort bij Paramaribo. Weldra had de nieuwe bezetting het hard te verantwoorden. In oktober 1667 kwamen de Engelsen terug, die het nu Nederlandse fort "Zeelandia" heroverden, doch in mei 1668 waren de onzen weer aan bod en capituleerden de Engelsen.

Ook tegen de Fransen had men herhaaldelijk te strijden, doch men wist zich toch te handhaven. Aanvulling van troepen uit Europa liet veel te wensen over en het gehalte was bovendien zeer slecht.

In 1799, toen de kolonie onder protectoraat kwam van Engeland, bestond de sterkte uit 3 bataljons (ca 1.200 man) en een afdeling artillerie. Na de vrede van Amiens werd overgegaan tot de oprich­ting van 4 West-Indische Jagerbataljons en 4 compagnieën artillerie. Deze troepen bleven echter deel uitmaken van de landmacht in Nederland. Voor de werving van troepen voor West-Indië bestond gedurende de Bataafse Republiek een werfdepot, aanvankelijk te Enkhuizen, later in Naarden.

In de loop van de 19e eeuw werd de sterkte herhaaldelijk gewijzigd en langzamerhand inge­krompen tot 1 bataljon Jagers.
In 1868 had opnieuw een reorganisatie plaats, waarbij het laatste Jagerbataljon werd opgeheven en vervangen door 3 compagnieën infanterie en 3 compagnieën artillerie, alleen op Suriname en Curaçao in bezetting.

Volledigheidshalve zij vermeld dat er behalve de hierboven genoemde beroepsmilitairen nog twee korpsen bestonden van inheemse en Afrikaanse landaard, n.l. het Korps Vrij Negers en het Korps Jagers (dit laatste niet te verwarren met de genoemde Europese Jagerbataljons).

Het Korps Vrij­ Negers (opgericht in 1770) was samengesteld uit kleurlingen en vrije slaven. Het had tot taak om aan het optreden der weggelopen slaven paal en perk te stellen en bestond uit 2 compagnieën. In 1803 werd dit korps opgeheven en de soldaten ingedeeld bij de bataljons Europese Jagers en der­halve door het Rijk overgenomen.

Het Korps Jagers (opgericht in 1772) had eenzelfde taak als dat van het Korps Vrij Negers. Het bestond uit door de kolonie aangekochte slaven. De prijzen der negers wisselden af tussen f 800,- en f 3400,-. De sterkte van het korps bedroeg 300 man, zodat men genoodzaakt was daarvoor een lening van f 700.000,- in Holland af te sluiten. Deze jagers droegen aanvankelijk een groene muts, die echter vervangen werd door een rode, toen enige van deze groene mutsen in handen waren gevallen van bosnegers. In de volksmond werden ze daarom "redi-moesoe" d.w.z. "roodmutsen" genoemd.

Evenals de inlandse hulptroepen op Batavia, werden ze alleen betaald als ze dienst deden. Buiten dienst moesten ze zelf in hun onderhoud voorzien en kregen daartoe een "grondje" in de buurt van Paramaribo. Het kader werd geformeerd uit de Europese militie en het gold als een onderscheiding bij deze Jagers te dienen. Het korps had een goede naam en heeft zich herhaaldelijk onderscheiden. Ze waren uitstekende soldaten en beter dan de "Vrij Negers".

Stedman schatte een Negersoldaat van evenveel dienst als zes Europese soldaten. Dit zal wel een beetje overdreven zijn geweest, maar een feit is, dat hun fysiek ver boven dat van de Europese soldaten stond en daar men de beste Negers voor dit Korps uitkoos was, wat lichamelijke gesteldheid aangaat, dit Korps beter gerecruteerd dan het Europese leger, dat allerlei minderwaardige elemen­ten, vaak verslaafd aan drank, in zich opnam.
Aan discipline waren deze Negers gewend, zodat het morele peil van het Korps Jagers op een hogere trap stond dan dat van de soldaten uit Europa.

Het Korps Jagers heeft lange tijd bestaan, terwijl de naam in 1834 werd veranderd in "Compagnie Koloniale Guides". In de laatste jaren van zijn bestaan werd het aangevuld door Negers recht­streeks uit Afrika afkomstig, hetgeen goedkoper was, daar deze z.g. "Zoutwater Negers" op de markt niet zoveel kostten als de Negers die men op de plantages aanschafte. Het laatste suppletie-detache­ment waarmede het Korps werd aangevuld arriveerde op 27 juni 1840 uit Afrika. Omstreeks 1860 heeft het Korps Koloniale Guides door gebrek aan toevoer vanzelf opgehouden te bestaan.

Reeds zagen we dat het laatste Europese Jagerbataljon in 1868 ophield te bestaan. De landmacht van West-Indië kwam toen geheel op zich zelf te staan en had met het Nederlandse Leger niets meer te maken; ofschoon de kosten van deze troepen voor rekening bleven van het moederland.

Aanvankelijk werden de officieren speciaal voor West-Indië benoemd, later volgde detachering van Nederlandse officieren om in het incompleet te voorzien.

Sinds omstreeks 1904 werden geen officieren van het Nederlandse Leger meer in West-Indië gedetacheerd, doch de dienst aldaar vervuld door tijdelijk gedetacheerde officieren van het KNIL. Wat de soldaten en het overige kader betreft: tot aan het uitbreken van de 2e wereldoorlog werden deze uit Suriname zelf dan wel van het KNIL betrokken en voor een zeker aantal jaren in West­Indië gedetacheerd.
Na de oorlog is hierin tot februari 1951 geen wijziging gekomen. Behalve de aldaar gedetacheerde KNIL militairen, behoorden degenen die in de West dienden noch tot het Nederlandse Leger, noch tot het KNIL.
Na de opheffing van het KNIL gingen de Surinamers die in het KNIL dienden over naar het Nederlandse Leger en werden vervolgens naar Suriname teruggezonden.

Ofschoon het aantal Surinamers dat in het KNIL heeft gediend, over het geheel genomen, be­trekkelijk gering is geweest, behoorden zij kwalitatief tot de beste militairen van het leger. In de oorlogsdagen hebben zij als voortreffelijke soldaten hun trouw aan de Nederlandse zaak be­wezen.
Een subliem voorbeeld hiervan is de nog in leven zijnde onderluitenant van het KNIL, H. D. Rijhiner, die vanwege zijn uitstekende daden van moed, beleid en trouw, betoond op 13 mei 1940 tegen de Duitsers te Overschie, door een numeriek sterkere en beter bewapende vijand ern­stige verliezen toe te brengen, ondanks het feit dat hij hierbij gewond raakte, werd beloond met de M.W.O. 4e klasse, zie deze link:

Wet, behoudende instelling van de Militaire Willemsorde, 30 april 1815

surinameinsigne




geldorp

de vervaarlijk uitziende Huzaar Luitenant Geldorp, een bekende naam.....

De bovenstaande foto komt uit dit verhaal.


Maar speciaal i.v.m. de onderstaande reaktie, heeft Aad een hele oude foto ingescand:

vierpluimenfoto

Vier in Atjeh dienende Marechaussee officieren na een parade in Arnhem, 27 Mei 1913

v.l.n.r.

Lt. Scheurleer, Kapt. Schmidt, Kapt. Darlang, lt. Spandau

voor Aad allemaal heel bekende namen, aldus dit verhaal:

Een stelletje bloedhonden

We kregen deze reaktie met oproep uit Nieuw-Zeeland:

Hier zit ik, een dame 80 jaren oud, in het verre Nieuw Zeeland.
Ik verwacht dan ook niet, dat U geinteresseerd zult zijn, maar wie niet waagt, die niet wint.
Zoekende naar "ancestors" kwam ik terecht op Uw interessante web page.
Als kind stond ik met mijn familie, in de van Baerlestraat in Amsterdam Zuid, vol trots te kijken naar twee marcherende groepen van de KNIL.
't Was in de later 1920, begin 1930's.
Iedere afdeling werd vooraf gegaan door een commandant, met mooie grote pluim op zijn hoed
De indrukwekkende figuren waren broers, de neven van mijn grootmoeder, wier oom generaal Belliard was. Hij werd "the brains of Napoleon" genoemd. Zijn standbeeld staat in Brussel.
Dit even als een zijlijn.
De bedoeling van deze reaktie is: heeft U gehoord, of hoe kan ik meer vinden, van de twee KNIL commandanten? Familie naam Slagter.

Zou 't leuk vinden van iemand iets te mogen horen.

Met vriendelijke groeten, Mevr. A.E. van Meurs.




geldorp

de vervaarlijk uitziende Huzaar Luitenant Geldorp, een bekende naam.....

Volgens mij is dit de luitenant Geldorp die ook nog werd onderscheiden met de Eresabel.

Geldorp werd wegens Pro-Duitse ideeën ontridderd. Geldorp ontkwam aan het royement door zelfmoord te plegen in 1945. Zijn sabel ligt in een vitrine in Bronbeek, echter zonder vermelding van zijn naam

Harry Huisman

Hetgeen wat u schrijft is niet juist en onwaar. Door de zuiveringscommisie werd een onderzoek ingesteld, of de LG Geldorp Duitse sympathieën had. Het is nooit bewezen!!!!, want vervolging eindigt als de verdachte dood is.

Er is dan ook geen uitspraak gedaan en een besluit genomen. Juridisch gezien is de LG Geldorp geen verdachte meer. Daarbij pleegde hij niet alleen de suicide, om een mogelijke ontluistering, maar ook om familaire problemen.

Daarbij moet worden opgemerkt dat wanneer een Ridder sterft, dient zijn onderscheiding te worden terug gegeven. Dat de naam niet bij het “Eresabel” wordt vermeldt, is naar mijn mening zuiver en alleen, omdat destijds suïcide taboe was en dat men niet wilde worden herinnerd aan de kwestie.

Verder is de tekst “de vervaarlijk uitziende Huzaar”, niet juist. De LG Geldorp was ingedeeld bij de Generale staf. Het uniform wat u ziet is dan ook van een KNIL generaal en geen huzaar.

Pim Arjan Quebec




We kregen ook deze zeer bijzondere reaktie inklusief historische dokumenten:

Bijgevoegd de brief van wijlen generaal Spoor aan al zijn commandanten:

knilindonesischleger

De inbreng van het staatsblad over het verbod om de naam Indië niet meer te gebruiken:

knilindonesie

Een voorbeeld van een oorkonde uitgereikt door het Nederlands Indonesisch Leger In Nederland:

knilcertificaat

In het Gedenkschrift Koninklijk Nederlands-Indisch Leger 1830-1950, uitgereikt op 26.07.1990 in aanwezigheid van wijlen Prins Bernhard in Bronbeek Arnhem, wordt dit vernederend onderwerp maar niet aangehaald.

Het,is in- en in triest dat vele ex KNILLERS, in het bijzonder de dienstplichtigen, met dit vernederende trauma verder moeten blijven leven.

Zeg dit voort zeg dit voort.

R.O.Spangenberg dienstplichtig KNIL veteraan





    Op de Volksuniversiteit Geldrop start op woensdagavond 6 oktober 2010 een cursus van 10 avonden over de geschiedenis van de Nederlandse Koloniën. Ook wordt dan natuurlijk het KNIL besproken!

    Docent: Aad 'arcengel' Engelfriet, cultureel-historisch reisleider, stadsgids en geschiedenis docent. Webmaster van deze grootste Nederlandstalige geschiedenis website, een erkend specialist op het gebied van de Nederlandse koloniale geschiedenis.

    Voor meer info:

    klik dan HIER




    Geinteresseerd in een historische rondleiding voor uw eigen groep(je) door Aad 'arcengel' Engelfriet, webmaster van deze grootste Nederlandstalige geschiedenis website, door o.m. een stad of streek in bijv. Nederland, België, Duitsland, Groot-Brittannië, Ierland en/of een historische lezing, publicatie, recensie:

    Voor meer vrijblijvende informatie

    aad@engelfriet.net

    Wilt U eerst meer weten over Aad Engelfriet:

    klik dan HIER







Naar Aad's Nederlands-Indië index, met links naar al zijn verhalen over Nederlands-Indië





Familiewapenklein
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker ....


Terug naar de top





Last update :

6 April 2010