(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen) |
Terug naar het Engelfrieten overzicht |
---|
Naar beneden |
---|
Dit worden waarschijnlijk een aantal verhalen n.a.v. het schip De Liefde, een van de schepen van de uit Rotterdam vertrokken vloot van Mahu en De Cordes, dat uiteindelijk belandde in Japan, het begin van Deshima.
Citaat uit dit verhaal:In dit verhaal en volgende verhalen gaan we het dus hebben over hoe de Nederlanders in Japan terecht kwamen, inderdaad via het schip De Liefde, een van de schepen van de uit Rotterdam vertrokken vloot van Mahu en De Cordes en hoe het de Nederlanders verging in Deshima.
We beginnen met een citaat uit ons verhaal:
Elmina, de laatste Afrikaanse kolonie van Nederland
en ons verhaal
Van Jan van Riebeeck en Kaap de Goede Hoop tot Paul Kruger, de Boerenoorlog en uiteindelijk Rotterdam
In de Napoleontische tijd verloor Nederland al zijn kolonien aan de Britten, behalve..... Elmina (LINK) en Deshima in Japan.
1810
Deshima in de baai van Nagasaki
van 1641 tot 1853 mochten alleen Nederlanders hier verblijven
1810
links Deshima in de baai van Nagasaki
rechts van Deshima de Nederlandse fregatten Arinus Marinus en Ida Aleyda uit Rotterdam ?
De factorij Deshima was sinds 1636 het enigste (kunstmatige) schiereiland op Japan waar Europeanen mochten komen en dan alleen de Nederlanders van de VOC. Dit Hollandse monopolie heeft geduurd tot 1853, toen kwam de Amerikaanse Admiraal Perry die 'met geweld' de Japanners dwong hun land te openen voor handel met het Westen. De Britten deden hetzelfde in China, maar daar waren grote opium belangen meegemoeid, inderdaad de Opium oorlogen .(LINK)
Commodore Matthew C. Perry
Rond 1660 werd het volgende over Deshima verteld:
Zo wonderlijk als het christelijk geloof vroeger opgang deed in Japan, zo beklagenswaardig is het naderhand weer uit het land verdreven. De beroemde jezuïet Franciscus Xaverius, aangemoedigd door Johannes Ferdinandus en Cosmus Turensis, stapte als eerste christen op 15 augustus 1549 in Japan aan land om er te prediken. Hij bracht veel Japanners tot bekering waarna een groot aantal jezuïeten over het gehele land uitzwermde, zodat al spoedig een ontzaglijke menigte Japanners het heidendom vaarwel zegde om tot het geloof van de roomse kerk over te gaan.
Diverse koningen namen de christelijke godsdienst aan en, wat nog nooit eerder was gebeurd, een Japans gezantschap begaf zich op weg naar de paus van Rome. Deze zond, net als de Koning van Spanje, afgevaardigden met brieven en kostbare geschenken naar Japan die daar luisterrijk onthaald werden.
Maar nadat het door de jezuïeten beraamde plan om geheel Japan aan Portugal uit te leveren was uitgelekt, viel het aanvankelijke succes opeens in duigen. De Portugezen hadden reeds verscheidene koningen en duizenden Japanners, die tot het roomse christendom waren bekeerd, op hun hand gekregen. Deze hadden gemakkelijk de keizer en zijn aanhangers kunnen doden, maar nu hun plan was uitgelekt en overal bekend werd, moesten zij zo snel mogelijk Japan verlaten, terwijl de inheemse christenen op een wrede manier van kant gemaakt werden. Verschrikkelijk waren de vervolgingen en moordpartijen: oud en jong, rijk en arm werden met hun gehele familie gevangen, onthoofd, verbrand, doorstoken, doorgezaagd, neergesabeld, geroosterd, gebraden, verstikt en aan kruisen genageld of aan de voeten opgehangen. Kinderen werden voor de ogen van hun ouders in volle lengte doormidden gesabeld of in kokend water geworpen. Alle mogelijke wreedheden werden begaan: zuigelingen, noch kleine kinderen werden gespaard en families waarin zich maar één christen bevond, werden volledig uitgeroeid.
Dit moorden vond voornamelijk plaats in de jaren tussen 1613 en 1626 en duurde net zo lang tot er zich geen buitenlandse of inheemse christenen meer in Japan bevonden. Verdachte personen werden met gloeiende ijzers op het hoofd en andere plekken gepijnigd totdat ze bekenden, waarna niet alleen de gehele familie, maar ook de drie naaste buren met vrouwen en kinderen werden uitgeroeid. Veel christenen vervielen door deze wreedheden weer in het ellendige Japanse heidendom, in weerwil van de ongelooflijke standvastigheid die bij vele duizenden tot het eind toe werd bespeurd. Afvalligen van het christendom moesten een vloekschrift ondertekenen voordat hun vergiffenis werd geschonken.
Zo werd in Japan tenslotte het christendom weer helemaal uitgebannen. Portugezen en papen werd, op straffe van de dood, ten eeuwigen dage de toegang tot het land ontzegd.
Alleen Nederlanders en geen andere christelijke natie werd de handel met Japan toegestaan, maar wel met allerlei beperkingen. De leer van het evangelie mocht in Japan onder geen voorwaarde meer worden verkondigd en verspreid.
Aanvankelijk werd Hirado, maar later Nagasaki door de Japanse keizer aangewezen als handelsplaats voor de Nederlanders. Onze schepen komen op de rede in de baai van deze stad voor het eilandje Deshima ten anker. Op Deshima, rondom zeer fraai vanuit het water opgehoogd, staat de Hollandse loge te pronken met rijke pakhuizen en deftige woningen voor de opperhoofden en lagere dienaren van de Compagnie. Hier worden de kostbare goederen en handelswaren uit Nederlandse schepen aan land gebracht om deze bij gelegenheid aan de Japanners te verkopen.
Bij aankomst van onze schepen op de rede lossen deze drie schoten met het geschut waarna direct Japanse barken, voorzien van soldaten en wachtslieden, langszij komen. Namen, leeftijden en functies van de Nederlanders worden genoteerd en mee aan land genomen. Vóór vertrek van het schip wordt de bemanning opnieuw onderzocht en moeten deze gegevens nauwkeurig overeenstemmen. Klopt het niet dan raakt alles in rep en roer en wacht diegene die ontbreekt al gauw de dood.
Dan worden de vlaggen gestreken en de schuit en de sloep door de Japanners aan land gebracht, totdat de schepen weer vertrekken. De volgende dag komen de ambtenaren aan boord die zich op een groot Perzisch tapijt, door ons voor dat doel meegebracht, neerzetten op het tussendek of waar ze maar willen. Daar onderzoeken ze de lading die meegebracht is en laten ze pakken, zakken en kisten van de Compagnie openmaken. Hiervoor gebruiken ze Japanse koelies of dienaren die door ons worden betaald. Scheepsopperhoofden mogen wel naar deze werkzaamheden kijken maar geen commando's geven.
Nadat alle lading is opgenomen, wordt dit aan de keizer doorgegeven. Psalmboeken en boeken met afbeeldingen van kruisen, beelden of heiligen, ook paapse kerksieraden, kruisen, paternosters en Hollands geld, zijn door ons van tevoren in een vat gestopt en dit wordt direct op de gebruikelijke manier aan de Japanners overhandigd. Die brengen het vat aan de wal en bergen het zodanig op dat niemand van ons weet waar het ligt. Pas bij vertrek wordt het weer vrijgegeven.
Lont, buskruit, musketten, pistolen, geweren, pieken, sabels en alles wat iemand kan verwonden, worden eveneens door de Japanners van de schepen gehaald, terwijl het zwaar geschut grondig wordt geïnspecteerd. Het voor- en achterschip wordt voortdurend door een Japanse bark bewaakt en Japanse verstekelingen op onze schepen worden gedood. De opzieners hebben opdracht van de keizer dat wanneer er door onze mensen iets onbehoorlijks wordt gedaan, de schepen direct door het leger moeten worden bezet.
De lading wordt door koelies met Japanse vaartuigen aan land gebracht, waarna de luiken worden gesloten en met een keizerlijk zegel verzekerd. Zou iemand dit verbreken, dan kan hij zonder pardon alle hoop op leven laten varen. Is er aan boord wat nodig, bijvoorbeeld drinkwater of brandhout, dan moet men een sein geven en aan de Japanse stadhouder van Nagasaki kenbaar maken wat men nodig heeft, waarna hij zorg zal dragen dat het aan boord wordt gebracht.
Inmiddels naderen de vastgestelde weinige, maar beroemde verkoopdagen die meestal in oktober plaats vinden. Van heinde en verre komen de kooplieden naar Nagasaki en het kleine eilandje Deshima. Monsters van de koopwaren worden ordelijk aan de kooplieden getoond, de verkoop gebeurt snel en bedreven. Japanse opzieners kijken toe en worden ondertussen door het Hollandse opperhoofd kostelijk onthaald. Deshima staat dan vol met kramen en tenten, en pronkt op royale wijze met voortreffelijke Japanse koopwaar. Deze bestaat uit kamfer, kamferhout, thee, gember, rokken, zilver, koper, porselein, zilverwerk en vooral uit allerhande gelakte kisten, kasten en nog duizend andere mooie dingen. Die worden aan de onzen aangeboden en verkocht, en dan als lading aan boord genomen, waarna de Nederlanders opdracht krijgen om te vertrekken.
Hoe hard het ook waait en ook met tegenwind, men moet onmiddellijk naar zee vertrekken. Zijn de schippers of matrozen wat traag, dan worden door de Japanners de ankertouwen gekapt en worden de schepen weggeduwd.
De Japanners haalden hun technologische achterstand zoo snel in, dat zij in 1905 al een grote Russische Vloot konden verslaan, de Japans-Russische Oorlog, een omslagpunt in de Aziatische koloniale wereld : voor het eerst werden blanken verslagen. De zoon van de sultan van Atjeh werd prompt door de Nederlanders verbannen naar Java, hij werd er van verdacht Japanse sympathieen te hebben.
1764 - 1837
Hendrik Doeff
Van 1799 - 1819 Opperhoofd van de Nederlandse factorij Deshima
Een zekere Hendrik Doeff arriveerde in 1799 als VOC bewindhebber op Deshima en kwam pas in 1819 in Nederland terug, die had heel wat gemist. Een echte pechvogel dus, al had hij vier Japanse minnaressen gehad en nogal wat Japanse gedichten samengesteld. Met een van de vrouwen huwde hij voordat hij naar Europa, via Nederlands-Indie, afreisde. In de Indische Oceaan verging zijn schip, waarbij zijn vrouw omkwam. Ook al zijn bezittingen, w.o. zijn dichtbundels en zijn zelf samengesteld Japans / Nederlands woordenboek, gingen verloren.
In Nederland werd hij door de hem onbekende Koning Willem I geridderd en er werd een portret van hem geschilderd, op staatskosten, een grote eer. Hij heeft wel tevergeefs geprobeerd zijn achterstallig salaris alsnog uitbetaald te krijgen en dat was te veel van het goede. Later, in 1831, dook hij weer op als deelnemer aan het Eere Comite Ter Eere van Luitenant-ter-Zee J.C.J. van Speijk, die van "En dan liever de lucht in", gaan we het ook eens over hebben, klik maar even HIER.
We laten ook een citaat zien uit ons verhaal François Valentijn, Oud en Nieuw Oost-Indiën en de VOC waarmee we de aanleiding van de tocht van Mahu en De Cordes kunnen vertellen:En dan nu het verhaal van o.m. het schip De Liefde, een van de schepen van de uit Rotterdam vertrokken vloot van Mahu en De Cordes, die belandde in Japan, het begin van Deshima, een bewerkt verhaal uit begin jaren '50:
De aanleiding tot de oprichting van de VOC was o.m. het succes van de Eerste Schipvaart, georganiseerd door de Compagnie van Verre :
Uit mijn book covers pagina haal je dan dit boek :
De samenvatting van dit boek vind je her en der op het internet terug :
Uit mijn eigen Atjeh site ook nog het volgende :
Rampzalige reis met grote gevolgen
De eerste reis van de nederlanders naar de oost 1595-1597
Een rampzalige reis met grote gevolgen
Vierhonderd jaar geleden, op 14 augustus 1597, voeren drie schepen op de rede van Texel aan. Aan boord bevonden zich 89 man. Zij hadden een lange en gevaarlijke reis van 2 jaar en 5 maanden achter de rug. De bemanning was zo uitgeput en verzwakt dat extra mankracht aan boord moest komen om de schepen veilig aan de rede van Texel af te kunnen meren. Dezelfde rede hadden ze met bestemming Azië op 2 april 1595 met vier schepen en 249 man verlaten. Maar liefst 65 % van de bemanning had de tocht niet overleefd! Onderweg was veel misgelopen. De schippers en kooplieden hadden aan boord voortdurend onenigheid gehad. De leider Cornelis de Houtman was zelfs door de scheepsraad uit al zijn functies gezet. Financieel was de reis zeker geen groot succes. De lading kon de kosten nauwelijks dekken. Op het eerste gezicht is de tocht een grote mislukking. Toch is het één van de beroemdste Nederlandse reizen aller tijden. Hij heeft in de geschiedenis zelfs een eigen naam gekregen: de Eerste Schipvaart. Deze roem is terecht! Het was de eerste keer dat een Nederlandse vloot naar Azië voer en terugkeerde. Een feit dat grote gevolgen zou hebben.
Val van Antwerpen leidt tot Eerste SchipvaartDat juist Nederlanders deze reis ondernamen lag voor de hand. Het specerijenmonopolie was tot op dat moment in handen van de Portugese koning. De Portugezen voeren al bijna een eeuw op Azië. Zij beschikten over de noodzakelijke kennis over de route, maar hadden grote moeite aan de vraag naar Aziatische producten in Europa te voldoen. De prijzen stegen daardoor fors. In de tweede helft van de zestiende eeuw was Antwerpen het belangrijkste Europese distributiepunt voor Oosterse luxe-goederen, In 1585 veroverde echter de Spanjaarden Antwerpen op de Noord-Nederlandse opstandelingen. Een belangrijke deel van de bevolking van Antwerpen was protestant en moest van de katholieke veroveraars de stad verlaten. Onder hen waren veel rijke kooplieden, geleerden en uitgevers. Al snel ging het met Antwerpen als handelscentrum bergafwaarts. Veel van de vluchtelingen trokken naar Amsterdam. De stad kreeg hierdoor een grote toevloed van mensen met kennis en relaties in de handel in Aziatische producten. Al in 1580 had de Spaanse vorst, Philips II, Portugal veroverd. De Nederlanden waren sinds eind jaren zestig in opstand tegen dezelfde vorst. Met Portugal hadden de Noord-Nederlandse opstandelingen juist tot die tijd een goede handelsrelatie. Na de verovering door Spanje werd deze verbroken. Nederland was in oorlog met beide landen. Directe eigen Nederlandse handel werd daarom niet alleen zeer winstgevend, het was ook van strategisch belang in de strijd.
Citaat uit ons Armada verhaal:
In de 15e en begin van de 16e eeuw waren tienduizenden Portugezen naar de koloniën vertrokken, ook mede t.g.v. een aktief stimuleringsprogramma (zoals we dat nu zouden noemen) van de Portugese overheid, iets wat in Nederland eigenlijk nooit aan de orde is geweest.
Portugezen gingen zich dus al in de 15e eeuw vestigen niet alleen op de Kaap Verdische eilanden en Madeira, maar ook al in het verre Brazilië, Angola en India (Goa). Het kleine Portugal raakte hierdoor heel veel mensen kwijt, aangelokt door rijkdom verhalen en gestimuleerd door de overheid. Daarnaast werd Portugal nogal eens getroffen door een grote pestepidemie, die tienduizenden het leven kostte. Toen dan ook nog in 1578 de Portugese Koning Sebastiaan I een roekeloze massale veldtocht in Marokko tegen de Moren verloor en dus ook zelf sneuvelde, was het land reddeloos verloren en greep Philips II zijn kans.
Ter aanvulling: in 1580 woonden er in Portugal nog slechts 950.000 inwoners, in een periode van 70 jaar was de bevolking gehalveerd.....
Tijdens de pestepidemie van 1569 - 1570 stierven alleen al in Lissabon meer dan 50.000 inwoners...
Pas in 1640 kwam er een eind aan de Spaanse periode. Op 15 december 1640 werd de Hertog van Bragança, uit een oud Portugees adellijk geslacht, onder de naam João IV tot Koning van Portugal uitgeroepen. De opstand slaagde en al snel moest Philips IV van Spanje zich er bij neer leggen.
Philips IV
Koning van Spanje
1621 - 1665
de man die de Vrede van Münster initieerde
Voor het eerst kwam Spanje, in de persoon van Koning Philips IV, toen met een voorstel tot een langdurige wapenstilstand eventueel uitlopend tot een permanente overeenkomst, traditioneel het begin van iets wat zou uitlopen tot 1648 en de Vrede van Münster....LINK
De officiële vijandigheden tussen Portugal en de Republiek zouden na jaren onderhandelingen worden gestaakt, maar dat belette de VOC en de WIC niet om toch bijv. Brazilië en Angola tijdelijk, dat wel, op de Portugezen te veroveren, maar nu dwalen we wel erg ver af.
Door de verovering van Portugal door Alva kwam de Republiek ekonomisch in het nauw, de toegang tot de Iberische havens werd hun ontzegd en dus moesten de Nederlanders zelf hun weg gaan zoeken op de wereld, waaronder Indië en dus werden uiteindelijk de VOC en, na het 12-jarig bestand, de WIC opgericht, het begin van de Nederlandse Gouden Eeuw....
Fernando Alvarez de Toledo, Hertog van Alva
1507 - 1582
Gouverneur-Generaal van de Nederlanden
1567 - 1573
Door de verovering van Portugal in 1580 beschikte Philips II over o.m. de, in die tijd, meest ervaren zeelui (link), om nog maar te zwijgen van de al enorme Portugese koloniale veroveringen.
Amsterdams kooplieden bereiden reis naar Azië voorAl in 1592 was een aantal Amsterdamse kooplieden begonnen met de voorbereiding voor een reis naar Azië. Cornelis de Houtman werd naar Lissabon gezonden om daar zo veel mogelijk informatie over handel en vaarroutes te verzamelen. Juist rond deze tijd keerde Jan Huygen van Linschoten na een verblijf van vele jaren uit India terug. Hij had daar zeer veel gegevens verzameld over de landen, handelsmogelijkheden en vaarroutes in en naar Azië. In 1594 werd de Compagnie van Verre opgericht. Deze compagnie liet drie schepen en een klein jacht bouwen. De beroemde, van oorsprong Zuid-Nederlandse geograaf en dominee, Plancius gaf de schippers en stuurlieden allerlei raad over de vaart in Aziatische wateren. Hij is ook de opsteller van de instructies voor de te varen route. Na grondige studie besloten de bewindhebbers van de Compagnie van Verre dat Bantam op Java de beste plaats was om specerijen in te kopen. De Portugezen zouden er weinig macht hebben en het was een belangrijke markt voor specerijen. Op 2 april 1595 vertrokken de schepen Amsterdam, Hollandia, Mauritius en Duyfken met totaal 249 opvarenden aan boord van de rede van Texel .
Verloop van de reisHet traject tot Kaap de Goede Hoop leverde geen problemen op. Na de Kaap begon door gebrek aan vitamine C scheurbuik de kop op te steken en er vielen al snel vele doden. Ze besloten Madagascar aan te lopen. Ze bleven zeer lang, 6 maanden, in Madagascar voordat de bemanning weer wat opgeknapt was en ze de Indische Oceaan durfden over te steken. Ondertussen waren er ernstige conflicten uitgebroken tussen De Houtman en een andere belangrijke koopman, Gerrit van Beuningen. De vloot dreigde in twee partijen verdeeld te raken. Van Beuningen werd echter gevangen gezet. Het vertrouwen in de scheepsleiding bij velen was wel zeer gering geworden. Op 27 juni arriveerden de schepen uiteindelijk voor Bantam. Door onhandig en bepaald niet zachtzinnig optreden én door machinaties van de aanwezige Portugezen mislukte de inkoop grotendeels. De schepen moesten Bantam verlaten om een aanval op de schepen te ontlopen. De conflicten met Cornelis de Houtman liepen zo hoog op dat de scheepsraad hem afzette. Er werd nog een poging ondernomen specerijen te kopen maar ook dit leverde niet veel op. De schepen werden ook twee maal overvallen door Javanen, waarbij aan beide zijden veel slachtoffers vielen. Eén van de schepen, de Amsterdam, raakte in zo n slechte staat dat het schip werd verlaten en in brand gestoken. Op de valreep werd nog een kleine lading peper ingekocht en op 26 februari 1597 werd de kust van Java verlaten en de terugreis aanvaard. Bij St. Helena in de Atlantische Oceaan werd geprobeerd verse voorraden in te nemen. Er lagen echter Portugese schepen die dit verhinderden. In één ruk zeilden de schepen door naar Nederland waar de bemanning uitgeput en uitgehongerd aankwam.
Wedloop op de OostDe tocht zelf mag geen succes zijn geweest, het volbrengen ervan was het startsein voor een ware wedloop op de Oost. In het jaar na de terugkeer vertrokken er zes Nederlandse vloten naar de Oost. Nog geen tien jaar later in 1602 werd de Verenigde Oost-Indische Compagnie opgericht. In de eerste helft van de zeventiende eeuw zou Nederland dankzij de VOC een leidende rol in de wereldhandel krijgen. In 1600 richten de Engelsen in navolging van het succes van de Nederlanders hun East India Company op. Beide compagnieën zouden de Aziatische koloniale handel de komende twee eeuwen domineren. De Eerste Schipvaart is daarom een belangrijk ijkpunt in de geschiedenis van Europa.
Plaats in de geschiedenis van de Eerste SchipvaartWij zijn over de Eerste Schipvaart goed geïnformeerd. In tegenstelling tot veel buitenlandse reizen verschenen de verslagen van de Nederlandse reizen zeer snel in druk. Van de Eerste Schipvaart verscheen al in 1597 een kort verslag, in 1598 gevolgd door twee veel uitgebreidere. De bekendste is die van Willem Lodewijcksz, een koopman die de hele reis meemaakte. Deze boeken werden meteen in het Frans, Latijn, Duits en Engels vertaald en gingen zo door heel Europa. In de negentiende eeuw groeide de belangstelling voor de Eerste Schipvaart sterk. De tocht werd een onderdeel van de nationalistische hang naar de Gouden Eeuw. De reis werd als grote gebeurtenis herdacht als het begin van het koloniale rijk in de Oost: Nederlands-Indië. Daarmee was de Eerste Schipvaart in deze tijd geen verre historische gebeurtenis. Het was iets met een duidelijk gevolg voor het heden. Zelfs in 1947 is de tocht als zodanig herdacht. Er is toen o.a. een grote gedenksteen geplaatst boven de ingang van de Schreierstoren in Amsterdam. In de jaren zestig en zeventig werd de Eerste Schipvaart samen met het Nederlands koloniaal verleden niet interessant meer gevonden. Met het verdwijnen van Nederlands-Indië en het ontstaan van Indonesië raakte de Eerste Schipvaart in de vergetelheid. Sinds de jaren tachtig wordt de periode weer opnieuw bestudeerd. Het accent is wel duidelijk veranderd. Nu wordt de Eerste Schipvaart vooral gezien als het begin van het complexe proces van de Nederlandse handelsexpansie naar Azië.
Enkele Nederlanders hadden echter al eens meegevaren op Portugese schepen en een zekere Van Linschoten heeft zijn ervaringen eind 16e eeuw zelfs uitgegeven : de beroemde " Itenerario ". Heel lang was dit het enigste Europese reisboek naar het Oosten, waar ook Britten en Fransen gebruik van maakten. De eerste Lonely Planet ??
Na jaren van voorbereiding vertrokken o.l.v. Cornelis de Houtman vanuit Amsterdam op 2 april 1595 de volgende schepen :
- Mauritius
- Hollandia
- Duyfken
- Amsterdam
om op 15 juni 1596 aan te komen op Bantam, aan de uiterste Westkust van Java. Twee historische data die je voor WOII uit het hoofd moest leren !
15 Juni 1596
in de Baai van Bantam
15 Juni 1596
Cornelis Houtman in onderhandeling in de Baai van Bantam
Bij de tweede reis in 1598 werd Atjeh aangedaan : de haat tegen de Portugezen zat er zo diep in dat de protestantse Nederlanders (tot hun verbazing) zeer gastvrij werden ontvangen. Weliswaar moest Frederik de Houtman ( broer van Cornelis) als gevangene van Sultan Alauddin achterblijven op Atjeh, maar de eerste lading peper was binnen.
Frederik maakte zich verdienstelijk door het Maleis te bestuderen en het eerste Maleis-Nederlandse woordenboek samen te stellen, wat eeuwen is meegegaan ! (Spraeck ende woordboek in de Maleysche en Madagaskarsche talen). Na een jaar werd Frederik weer vrijgelaten.
Het eerste kontakt tussen Nederland en Atjeh werd zelfs vervolgd door een bezoek van een Atjehse delegatie (met geschenken) aan Prins Maurits, die net bezig was met het beleg van Grave. Met groot eerbetoon werden de gasten rondgeleid. Op bezoek kwamen de Rijksgrote Sri Mohammed, de geleerde Abdul Hamid en de tolk Nja Ganti.
Prins Maurits ontvangt bezoek uit Atjeh
Ze waren vanzelfsprekend diep onder de indruk, vooral ook omdat hun op Atjeh was verteld dat Nederland zo iets was vanaf de Noordzee tot aan de Oeral. De leider van de delegatie, Abdul Hamid, mocht zelfs een kanonschot afvuren op het nog katholieke, want Spaanse, Grave, een hele eer !
Enige tijd later stierf de geleerde helaas. Hij werd met veel eerbetoon in de Middelburgse Oude Kerk begraven. In de 19e eeuw is zijn graf verdwenen, omdat toen de kerk werd afgebroken. In 1978 werd in Middelburg een herinneringsplaquette onthuld door Prins Bernard.
Prins Maurits ontvangt hetzelfde bezoek uit Atjeh,
maar nu volgens een andere schilder
De bewindhebbers van de Compagnie van Verre die de Eerste Schipvaart organiseerden, hadden de volgende doelen :
- Zo snel mogelijk met de vorst van Bantam een vast handelsaccoord sluiten dat een geregelde aanvoer van peper garandeerde. Tegen een vaste inkoopprijs die wat hoger lag dan de prijs die andere kooplieden in Bantam voor de peper betaalden, zouden de Nederlanders de eerste optie krijgen op alle voorradige peper.
- Peper was niet alleen gewild in Europa maar ook in China. Het gesloten keizerrijk liet geen handelscontacten met anderen toe, maar wel kwamen vanuit China ieder jaar kooplieden naar Bantam om peper in te slaan. De Chinezen betaalden die peper met een inferieur soort koperen munt. de in heel Indië gangbare caixa. Zodra de Nederlanders de hele pepermarkt in handen hadden, zouden ze de Chinezen alleen nog laten betalen met zijde en porselein. Met een minimum aan inspanning zou daarmee de aanvoer van Chinese luxe-producten gegarandeerd zijn.
- Ook de Arabieren waren afhankelijk van de inkoop van peper in Bantam. Zij waren verantwoordelijk voor de aanvoer van specerijen uit Azië via het Midden-Oosten naar het MiddeIlandse Zeegebied. Werd hun door de Nederlanders de toegang tot Bantam ontzegd, dan had dat voor de Europese specerijenmarkt grote gevolgen: de Venetiaanse specerijenhandel zou instorten en Amsterdam zou die kunnen overnemen. Voortaan kon Nederland de bevoorrading van Italië, Duitsland en Frankrijk verzorgen , wat als voordeel had dat er werkelijk in het groot ingekocht kon worden
- De Bantammers beheersten de Straat van Soenda en eisten van iedereen die de straat passeerden een tolgeld van 8 procent van hun waar. Omdat de Nederlanders van plan waren om al hun scheepvaartverkeer via die straat te laten lopen, moest zo snel mogelijk geprobeerd worden alle tolrechten te pachten. De enige andere toegang van de Indische Oceaan naar de archipel was de Straat van Malakka. Die werd door de Portugeezen beheerst. Controle over de Straat van Soenda was voor Nederland dus van groot strategisch belang
- Vanuit Bantam waren de Molukken in de periode van de westelijke moesson goed te bereiken. Een geregelde aanvoer van nootmuskaa, foelie en kruidnagelen was daarmee vrijwel zeker. Die specerijen kwamen ook wel via inlandse kooplieden in Bantam terecht, maar wie ze direct van de producenten betrok kon natuurlijk voordeliger inkopen.
- Het laatste deel van het plan was het minst doordacht. Het was bekend dat de Spanjaarden schepen heen en weer stuurden tussen de Filippijnen en door Spanje beheerste gebieden in Amerika. De bewindhebbers van de Compagnie van Verre zagen daar een mogelijkheid om zich in de Spaans-Filippijnse handel te mengen.
Het was van het begin af aan duidelijk waar het de bewindhebbers om te doen was: geen eenmalig wild avontuur met als doel een zo goedkoop mogelijke lading peper, maar een stevige basis in de Oost die op den duur grote winsten zou moeten opleveren. Alle wensen en ideeën werden vastgelegd in een Narratie ende waerschouwinghe omme een fraeije hanteringhe te beginnen met den Coninck van Sunda. Deze instructie maakte deel uit van het omvangrijke pakket notities, instructies en informatie dat de vloot bij het vertrek meekreeg.
Willem Lodewijcksz : Titelblad van het boek over de eerste schipvaart
Verhael vande Reyse by de Hollandtsche Schepen gedaen naer Oost Indien
Na het succes van de Eerste Schipvaart werd uiteindelijk de VOC opgericht.
In 1598, kort na de terugkomst van De Houtman, rustten twee Rotterdamse reders vijf schepen uit voor een zeer verre tocht. Deze schepen droegen vredelievende namen: de Hoop, het admiraalsschip, de Liefde, het viceadmiraalsschip, de Geloof, de Trouw en de Blijde Boodschap. Maar het doel van de tocht was niet alleen vredelievend. Wel hadden de schepen evenals dit met de vloot van De Houtman het geval was geweest, allerlei koopmansgoederen aan boord om daarmee onderweg handel te drijven, maar ze waren ook zwaar bewapend en onder de ruim 500 mannen, waarmee de vloot bemand was, telde men een groot aantal soldaten onder bevel van een legerofficier. Naast handeldrijven zou de vloot zich ook moeten toeleggen op de kaapvaart om zo de vijand afbreuk te doen.
De aangegeven route was de volgende: de schepen zouden naar Brazilië moeten varen om dan, de kust volgend, de Straat van Magalhães binnen te varen.
Citaat uit ons verhaal
Olivier van Noort (namens Rotterdam) was de eerste Hollander, die den aardkloot had rond gezeild
Op 2 juli 1598 voer Olivier van Noortvanuit Rotterdam met een vloot van vier schepen uit. In totaal waren 248 mannen aan boord. Van Noort was admiraal en Jacob Claes van Ilpendam was vice-admiraal. Broer Cornelis van Noort voer ook mee, maar sneuvelde al na zes maanden.
![]()
In november 1598, bij de Straat van Magalhães, kwam het tot ernstige muiterij onder de bemanning, die werd aangevoerd door Van Ilpendam. Deze werd door Van Noort op een onbewoond eiland achtergelaten, maar de schermutselingen vertraagden de expeditie aanmerkelijk: pas op 29 februari 1600 was de Vloot door de Straat.
In een hevige storm verging één van de schepen met man en muis. Twee van de overgebleven drie schepen werden door de Spanjaarden tot zinken gebracht bij de Fillipijnen. Het enig overblijvende schip werd door Van Noort langs de Molukken, Borneo en Kaap de Goede Hoop gezeild om op 26 augustus 1601 in Rotterdam aan te meren. Aan boord waren toen nog 45 man.
Wanneer de uit Rotterdam vertrokken vloot van Mahu en De Cordes door de Straat van Magalhães de Stille Zuidzee bereikt hadden, zouden ze moeten trachten om op de kusten van Chili en Peru door kaapvaart de Spanjaarden zoveel mogelijk afbreuk te doen. Vervolgens zouden ze koers naar de Philippijnen kunnen zetten. Misschien ook zouden ze China en Japan kunnen aandoen om daar handel te drijven. Daarna konden ze op de Molukken specerijen innemen en tenslotte langs de Kaap de Goede Hoop thuisvaren.
Citaat uit dit verhaal:
Voor we verder gaan is het nu tijd voor een paar fraaie kaarten en prenten, wordt het duidelijk waar we de Tabelbaai, Cabo de Bona Esparance, de Portugese naam voor Kaap de Goede Hoop, want de Portugezen waren er natuurlijk al veel eerder en Hottentots Holland kunnen vinden in Zuid-Afrika :
Caap Der Goede Hoop
uit Aad's verhaal over Dominee François Valentijn, Oud en Nieuw Oost-Indiën en de VOC
LINK
Cabo de Bona Esparance
oftewel Kaap de Goede Hoop met
Hottentots Holland......
linksboven de Tafel Bay en daar weer linksboven Robben Eyland
De Tafelbaai
Dat puntje onder Kaapstad is Kaap de Goede Hoop
De huidige Kaap de Goede Hoop
Cabo de Bona Esparance werd door de Portugezen oorspronkelijk Kaap Stormhoek genoemd. Na de tocht van Columbus in 1492 naar de Cariben, voer Bartholomeus Diaz op bevel van de Portugese Koning Don Joan II richting Indische Oceaan. Bartholomeus Diaz kwam niet verder dan Kaap Stormhoek, maar deze naam werd door Koning Don Joan II afgewezen en veranderd in Cabo de Bona Esparance. Koning Don Joan II was jaloers op de Spaanse ontdekkingen....
Het doel van de expeditie o.l.v. Mahu en Cordes was dus tweeledig: handeldrijven en kaapvaart. Admiraal van de vloot was Jacques Mahu, vice-admiraal Simon de Cordes.
1598
De Vloot van Mahu en Cordes voor Rotterdam bestaande uit
De Hoop, het Admiraalsschip
De Liefde
Het Geloof
De Trouw
De Blijde Boodschap
Eind Juni 1598 vertrok de vloot uit het Goereese Gat. Reeds ter hoogte van Kaap St. Vincent meende men al kaapvaart te kunnen beoefenen. Er kwamen vier schepen in zicht. Men begon de achtervolging, twee schepen streken de vlag. Toen zag men, dat men met Engelsen te doen had i.p.v. Spanjaarden......
31 Augustus 1598 werd het grootste van de Kaap Verdische eilanden, Sao Thiago bereikt. Het was hoog nodig hier te verversen, want reeds telde men op de vloot een groot aantal zieken. Maar noch hier, noch elders kon men iets van de Portugezen, die deze eilanden bezet hielden, gedaan krijgen. Mahu liet een afdeling van 150 man aan wal gaan, die een fortje bezette. Weldra rukte een afdeling van 200 Portugese ruiters, ieder met nog een man achter zich, tegen het fortje op, maar de Nederlanders, nog met 60 man versterkt, wisten de aanvallers af te slaan.
In een baai vonden de schepen een geschikte plaats om water in te nemen en in een schuur ontdekte men een hoeveelheid Turkse tarwe. Wel had men geen zakken om die tarwe naar de schepen te brengen, maar de schepelingen wisten wel raad. Ze trokken hun wijde broeken uit, bonden de pijpen dicht en deden er het graan in. Nadat de bezetting van het fortje was ingescheept, besloot men te vertrekken.
Intussen was de toestand op de vloot ernstig geworden. Niet alleen was er scheurbuik, maar ook was er malaria uitgebroken. Ook Mahu werd ernstig ziek. Op 22 September nam Mahu afscheid van zijn kapiteins, die hij bij zich aan boord had laten roepen. Twee dagen later stierf Mahu. Op 25 september 1598 droegen de kapiteins hun admiraal uit de kajuit naar de grote mast. Onder het roffelen van de omfloerste trommen, de treurmuziek van de trompetten en het gedaver der kanonschoten werd de met stenen bezwaarde kist overboord gezet. De Cordes volgde de overleden admiraal op.
De toestand op de vloot werd nog ernstiger. Op de 28ste October hield men een bid- en vastendag, om Gods hulp af te smeken.
In het begin van November waren op het admiraalsschip zoveel zieken dat men de grootste moeite had met het hijsen van de zeilen. Men besloot nu om koers te zetten naar het eiland Annobom. Daar zou men zeker kunnen verversen en water, waar aan groot gebrek was ontstaan, kunnen innemen.
Maar in plaats van het genoemde eiland te bereiken, kwam men onder de vaste wal van Afrika terecht en wel bij Kaap Lopez Gonçalves. Hier maakte men een versterkt bivak voor de zieken. Schepelingen, die nog gezond waren, zochten en vonden waterkers en peterselie, uitstekende middelen tegen de scheurbuik. Maar de vele malaria lijders waren hiermee niet gebaat.
Toen de vloot daar voor de kust lag, verscheen een koopvaarder uit Enkhuizen. Een van de opvarenden kende de koning van de negerstam, die daar in de buurt woonde en sprak ook de taal. De kapitein van de Geloof, Simon de Weert, ging met enige schepelingen aan land en werd door tussenkomst van die schepeling bij de koning toegelaten. De koning woonde in een gebouwtje, waar een vaderlandse koestal een paleis bij was. Allerzonderlingst uitgedost troonde zijn majesteit op een schoenmakersstoeltje, waarachter zijn gevolg had plaatsgenomen. De koning nodigde zijn gast aan tafel maar de spijzen waren zó sober, dat De Weert ze aanvulde met proviand, die hij van boord had meegebracht.
De koning aarzelde niet om zich daaraan eveneens te goed te doen. Daarbij legde hij beslag op een fles Spaanse wijn. Deze drank maakte Z.M. zó slaperig, dat hij zich naar een ander vertrekje begaf om daar rustig te sluimeren. Nu hun koning tijdelijk niet in staat was om zijn gezag te doen gelden, begonnen zijn onderdanen het de vreemdelingen lastig te maken. De Weert en de zijnen brachten dan ook een onrustige nacht door. De volgende morgen herstelde de koning de orde en De Weert haastte zich om met de zijnen naar de schepen terug te keren. Een paar geiten, kippen en wat vruchten was alles, wat het bezoek aan de negerkoning hem had opgebracht.
In het begin van December werden de zieken weer ingescheept; men had bij deze ankerplaats 16 schepelingen moeten begraven. De zeilen werden gehesen en men zou zijn geluk op het eiland Annobom gaan beproeven. Half December bereikte men dit eiland. Ook hier was de ontvangst door de Portugezen slecht. De admiraal zond een landingsdivisie naar het eiland, die een dorp, dat te midden van pisang- en sinaasappelen tuinen lag, wist te veroveren. Nadat het dorp krachtig versterkt was, werden de zieken aan de wal gebracht. De gezonde schepelingen trokken er op uit om de zo nodige vruchten te verzamelen. Toen de schepelingen tijdens dit werk door Portugezen beschoten werden, moest de commandant van het bivak deze tochten verbieden.
De 2de Januari 1599 werden de zieken weer aan boord gebracht. Niet minder dan dertig lijders aan malaria waren hier gestorven. Hoewel men slechts matig voorzien was, meende men de oversteek naar de kust van Zuid-Amerika te kunnen wagen. En zo ging men de 4de Januari onder zeil.
Vijf dagen later brak de grote mast van de Geloof. Commandant De Weert had toen nog maar acht gezonde mannen. Er moesten dan ook schepelingen van de andere schepen overkomen om een noodmast op te richten. Op dit gedeelte van de tocht is op de schepen ontzettend geleden. Men had te kampen met storm en mist en leed honger. Een van de schepelingen, die probeerde wat extra voedsel van de voorraad machtig te worden, werd aan de boegspriet van het schip opgehangen.
Eindelijk na een reis die nu al 9 maanden geduurd had, bereikte men op 6 April Straat Magelhaes. Juist begon toen in die streken de winter. Dit was een nieuwe ramp voor de bemanning. Menende, dat zij in een warm klimaat zouden komen hadden de schepelingen niet gezorgd voor warme kleren, zodat ze weldra bittere kou leden. De 7de April voeren de schepen de Straat binnen, die onder de zeelieden bekend stond als wellicht het moeilijkst te bevaren vaarwater ter wereld.
Twee dagen later bereikte men de in de Straat gelegen Pinguin eilanden, zo geheten naar het grote aantal pinguins, dat er leefde. De schepelingen van de Geloof en de Hoop gingen aan land en sloegen ongeveer 1300 van deze vogels dood, die over de vloot verdeeld werden.
Met gunstige wind vorderende kwam men ongeveer half April in de Fortescue baai. Men had toen reeds twee derde van de Straat achter de rug. Maar hier begon eerst recht de ellende. Niet minder dan 4 maanden zou men hier moeten liggen, voor men de baai zou kunnen verlaten.
Hevige stormen, vergezeld van sneeuw, hagel en regen, teisterden de schepen, waarvoor meermalen vier ankers nodig waren om ze op hun plaats te houden. De vele zieken leden hevige koude; de gezonden moesten er dagelijks op uit om water, brandhout en mosselen te zoeken. De admiraal moest er wel toe overgaan om de kisten laken, die zich bij de lading bevonden, open te breken en de bemanning van laken voorzien om er kleren van te maken.
In het ruim van het admiraalsschip lag, in vier delen, een klein vaartuig, een pinas. De admiraal liet dit vaartuigje in elkaar zetten en onder de naam Postiljon aan de vloot toevoegen.
Eindelijk, in het laatst van Augustus, men zat daar toen nog midden in de winter, was de wind gunstig genoeg om de baai te verlaten. Gedurende die vier maanden in de Fortescuebaai waren 120 man gestorven. Tot hen behoorde de gezagvoerder van de Trouw. Hij werd opgevolgd door de jonge Balthasar de Cordes, een bloedverwant van de admiraal.
Men vorderde tot een nieuwe baai, die door de admiraal de Ridderbaai genoemd werd. Die naam dankte de baai aan een eigenaardige plechtigheid. Toen men in die baai lag, seinde de admiraal de bevelhebbers van de andere schepen bij zich aan boord en deelde hun mede, dat hij, ter herinnering aan het feit, dat zo'n heerlijcke Hollandtsche vlote zich in de Straat gewaagd had en deze gepasseerd was, een gedenkteken wilde oprichten.
Aan een hoge paal werd een bord gespijkerd, waarop een inscriptie was geschreven en waarin de zes gezagvoerders hun namen hadden gegrift. Hierop werd een bontenisse gevormd, een verbond van de zes gezaghebbers, dat de naam kreeg van Broederschap van de ontbonden (losgelaten) Leeuw.
De zes broeders werden nu volgens de ceremoniën uit de middeleeuwse riddertijd tot ridder geslagen. Ze legden daarbij de eed af, waarbij zij verklaarden, dat zij zich door geen peryckelen, vrees of nood zouden laten afhouden van hun plicht jegens het vaderland. Ze beloofden verder, dat zij lijf en leven zouden wagen voor het welslagen van de ondernomen tocht. Tenslotte zwoeren ze de erfvijanden allen moghelijcken afbreuk te doen, de Hollandtsche Wapenen int ghewest planten de, waer uyt de koningh van Spangien zijne schatten gaert, daer mede hy tegens de Nederlanden tot noch toe een langdurighe oorloghe gehouden heeft.
Na deze plechtigheid ging de vloot onder zeil, maar weldra noopte tegenwind om opnieuw te ankeren. Admiraal de Cordes wilde het pas opgerichte gedenkteken wat meer in het gezicht van passerende schepen plaatsen. Daarom zond hij De Weert met een sloep naar de wal. Daar stond een troep luidschreeuwende inlanders, die een vijandige houding aannam. De Weert vond het maar beter naar de vloot terug te keren. De admiraal zond nu een sterke afdeling gewapende manschappen naar de kust, waarop de inlanders de wijk namen. Men vond het gedenkteken geheel vernield. Wat erger was, de inlanders hadden de lijken van de hier begraven schepelingen opgegraven en verminkt.
Eindelijk, op de 3de September werd de wind gunstig en zeilde men de Straat uit. Maar spoedig begon de ellende opnieuw. Door hevige storm en mist sloeg de vloot uit elkaar; op de 10de September waren alleen de Geloof en de Trouw nog bij elkaar, de overige waren niet meer te zien. Gedurende 24 dagen zwalkten de Geloof en de Trouw in de Grote Oceaan rond, geteisterd door hevige stormen. Tenslotte voeren de schepen de Straat weer binnen en vonden daar enige beschutting in een kleine baai.
Maar een nieuwe storm brak los. De schepen zagen zich gedwongen deze baai, door De Weert de Sorghelijcke reede gedoopt, te verlaten en de Straat dieper in te zeilen. Op de nieuwe ankerplaats maakte de Geloof een hachelijk ogenblik door. Er brak een nieuwe storm los, die de Geloof van de ankers sloeg. Nadat het schip bijna de Trouw geramd had, geraakte het aan lager wal. Men maakte aanstalten om de Geloof te verlaten, maar toen hielp God wonderlijck: opeens begon er een aflandige wind te waaien en het schip kwam weer in diep water.
De weinige gezonden van de bemanning geraakten door het zware werk uitgeput. Ze begonnen te klagen en te morren. Ze verlangden naar huis. De Weert deed alles om het lot van zijn mannen te verzachten, maar van thuisvaren wilde hij niet horen.
Tot de 2de December bleven de twee schepen in de baai; toen dwong een hevige storm ze deze te verlaten. De schepen dreven van elkaar. Ze hebben elkaar nooit weergezien.
Toen de Geloof half December in een baai voor anker lag, kwam een sloep langszij. Eerst dacht men dat het een sloep van de Trouw was, maar spoedig bleek dat het vaartuig van een der schepen van Olivier van Noort afkomstig was. Deze was enige tijd na Mahu eveneens met een vloot voor een lange tocht uitgevaren. De Weert wilde zich gaarne bij Van Noort aansluiten om gezamenlijk in de Grote Oceaan de vijand te bevechten. Maar Van Noort weigerde kort en goed de Geloof van volk en voedsel te voorzien.
De Weert zag zich nu door honger gedwongen naar de Pinguineilanden te varen, waar men zoveel mogelijk vogels ving.
Hernieuwde stormen brachten ook hier schip en scheepsvolk in gevaar. Nu besloot De Weert eindelijk de gevaarlijke straat te verlaten. In twee maanden deed men de oversteek; eind Maart bereikte men de kust van Liberia. Door windstilte gedwongen lag men hier vijf weken.
Aan alles was gebrek maar aan land kon men niet komen; er was geen sloep meer. Half Juli 1600 bereikte de Geloof het vaderland. Van kaapvaart noch handel was niets gekomen; van storm, honger en koude had men ruimschoots zijn deel gehad.
Welke avonturen de bemanningen van de Blijde Boodschap, de Hoop en de Liefde beleefden?
De vloot, nadat zij uit de verschrikkelijke Straat van Magelhaes in de Grote Oceaan of Stille Zuidzee was geraakt, was door een hevige storm uiteengeslagen en de Geloof en de Trouw waren dus naar de Straat van Magelhaes teruggekeerd.
De drie overige schepen, de Hoop, de Liefde en de Blijde Boodschap (de kleine pinas de Postiljon, slechts met enkele koppen bemand is aanvankelijk bij de Hoop gebleven) deden al hun best om het afgesproken "rendez-vous" te bereiken. Dat was de plaats, waar volgens afspraak de schepen heen zouden zeilen, ingeval ze door storm, mist of anderszins elkaar uit het gezicht verloren.
In dat geval had men daarvoor een eiland voor de kust van Chili aangewezen.
De Blijde Boodschap onder bevel van Dirck Gerritsz. Pomp zwalkte zonder het rendez-vous te kunnen vinden lange tijd voor de kust, terwijl de bemanning honger leed. Ten einde raad viel Pomp de haven van Valparaiso binnen en waagde zich dus in het gebied van de vijand; immers Chili en Peru waren Spaans bezit. Maar de honger dwong hem zo te handelen.
Vergezeld van zes man ging Pomp zelf in de sloep naar de wal om te trachten wat verversingen te krijgen . Maar nauwelijks was hij geland, of hij en zijn mannen werden beschoten, waarbij Pomp aan het been gewond werd. IJlings keerde de sloep naar het schip terug.
De Spaanse gouverneur vreesde, dat de Blijde Boodschap spoedig door andere schepen zou gevolgd worden; bovendien had hij al zijn aandacht nodig bij een opstand, die de inlanders tegen het Spaanse gezag begonnen waren. Daarom vond hij het maar het beste om met Pomp te onderhandelen. En zo gelukte het Pomp om zijn schip aan de Spanjaarden te verkopen, onder voorwaarde, dat hij en de zijnen onbelemmerd over Buenos Aires naar hun vaderland terug mochten keren.
Een andere oplossing zag Pomp niet. Zijn bemanning bestond uit nog slechts 21 koppen, half verhongerd en opstandig. Met dit troepje weer door die ellendige Straat Magelhaes te stevenen om zo te trachten thuis te varen, dan wel de Grote Oceaan over te steken, leek hem onmogelijk.
Maar de Spaanse gouverneur hield zich niet aan de overeenkomst. Toen hij daartoe de kans kreeg, verklaarde hij de Blijde Boodschap, die hij als een zeerover beschouwde, verbeurd en nam de opvarenden gevangen. Het schip werd gerepareerd, van een Spaanse bemanning voorzien en toegevoegd aan de Spaanse vloot, die in de wateren daar opereerde. Pomp en zijn lotgenoten bleven drie jaar in gevangenschap. Toen herkregen ze hun vrijheid door de Slag bij Nieuwpoort. In die slag had Prins Maurits een aanzienlijke Spanjaard, de admiraal van Aragon, gevangengenomen. Tegen deze Spanjaard is een groot aantal door de Spanjaarden gevangengenomen Nederlanders uitgewisseld, waaronder ook Pomp en zijn mannen.
Nadat de vloot na het verlaten van Straat Magelhaes door storm uit elkaar geslagen was, probeerden ook de Hoop en de Liefde het rendez-vous, een eiland aan de kust van Chili, te bereiken. In het begin van November 1599 wierp de Liefde, onder bevel van Van Beuningen, op een plaats op de kust van Chili het anker uit. De 9de November ging Van Beuningen met drie en twintig man in een sloep naar de wal om de hem door de Indianen toegezegde verversing te halen.
Nauwelijks hadden de mannen de sloep verlaten, of uit een naburig bos kwamen grote troepen luidkrijsende Indianen, die Van Beuningen en zijn mannen tot de laatste man doodden. Vermoedelijk hebben de Indianen gedacht, dat ze met de door hen zo gehate Spanjaarden te doen hadden.
De overblijvenden op de Liefde wisten nu niet beter te doen dan zo gauw mogelijk die ongastvrije kust te verlaten en naar het rendez-vous te varen. Daar vonden ze tot hun grote vreugde de Hoop, maar hun blijdschap werd wel zeer getemperd, toen ze hoorden, welk een ramp de Hoop getroffen had.
Dit schip had onderweg geprobeerd om op een eiland, La Mocha genaamd, verversing te krijgen. Daartoe was de bevelhebber, Simon de Cordes met zeven en twintig man naar de wal geroeid.
Onverwachtst vielen Indianen uit een hinderlaag De Cordes en zijn mannen aan. Ook zij werden tot de laatste man gedood.
Op beide schepen werden nu nieuwe kapiteins aangesteld. Op de Hoop werd dit de twintigjarige zoon van de vermoorde Simon de Cordes, eveneens Simon geheten, dus Simon de Cordes Jr. De Liefde kreeg tot kapitein Jacob Quaeckernaeck.
De twee schepen hadden Straat Magelhaes verlaten met een gezamenlijke bemanning van 111 koppen; op de kust van Zuid-Amerika waren in totaal 50 man vermoord. Er bleven dus in het geheel maar 61 man over, onder bevel van een jongeman van 20 jaar en van een gewezen stuurman. De grote vraag was nu waarheen.
Daar men veel goederen aan boord had, die vermoedelijk in Japan aftrek zouden vinden, besloot men naar dat land te stevenen. Nadat men gelegenheid had gehad om bij het eilandje Santa Anna verversing in te nemen, werd in het laatst van November 1599 de grote oversteek gewaagd. De pinas, de Postiljon, bleef in de buurt van de Hoop, maar toen men op een dag land in zicht kreeg (waarschijnlijk Hawaï), deserteerden de elf leden van de bemanning met hun vaartuigje. Men heeft hen nooit teruggezien.
De Hoop en de Liefde vervolgden hun zware tocht. In het laatst van Februari 1600 werden ze door een hevige storm uit elkaar geslagen. De Hoop moet in die storm met man en muis vergaan zijn; men heeft nooit meer iets van dat schip gehoord. Juist een maand later bereikte de Liefde Kyushu, een van de Japanse eilanden.
1600
De Liefde bereikt Japan
Het was hoog tijd, want van de vier en twintig man, die nog in leven waren, konden er nog maar zes op hun benen staan. De ontvangst van de zijde der Japanners was goed. Wel strooiden de op het eiland vertoevende Portugezen rond, dat die vreemdelingen niets meer of minder dan zeerovers waren, maar de Japanners waren niet bang voor dat hoopje uitgemergelde zeelieden, van wie er kort na aankomst drie stierven en niet lang daarna nog zes.
De overigen werden niet gevangen gehouden, maar konden gaan en staan, waar ze wilden. Zij kregen een som geld, waardoor zij met handeldrijven hun brood konden verdienen. Maar hun schip waren ze kwijt. Dat werd in Japanse dienst gesteld, doch op de eerste reis, die het onder Japanse vlag deed, verging het in een. storm.
Spoedig waren de overlevende Hollanders in de gelegenheid om de Japanse regering een grote dienst te bewijzen. De Shogun was in die dagen de machtige Ieyasu Tokugawa. Ieyasu Tokugawa had echter machtige tegenstanders. Teneinde hun macht te breken, leverde Ieyasu Tokugawa in October 1600 een beslissende veldslag. Dat Ieyasu Tokugawa toen een schitterende overwinning behaalde, was voor een groot deel te danken aan de achttien kanonnen van de Liefde, die van boord waren gehaald en door Hollandse kanonniers bediend, onder de vijand grote verwoestingen aanrichtten.
Tot de overlevenden van de Liefde behoorde de stuurman William Adams, een Engelsman van geboorte, maar die reeds lang in Nederlandse dienst had gevaren. Deze Adams nu wist het vertrouwen van de Japanse regering te winnen. Hij was uitstekend op de hoogte van scheepsbouw en geschut en maakte zich verdienstelijk door de Japanners voor te lichten.
In 1603 zijn twee van de in Japan vertoevende schepelingen, te weten de vroegere gezagvoerder van de Liefde, Quaeckernaeck, en een zekere Melchior van Santvoort in een jonk van Japan naar Patani (op de kust van Malakka), waar de Nederlanders een handelskantoor hadden, gevaren. Zij hadden brieven van de Japanse regering bij zich met een uitnodiging aan de Nederlanders om in Japan handel te komen drijven. Eerst enige jaren later kon aan deze uitnodiging gevolg gegeven worden. En zo is de komst van de Liefde in Japan aanleiding geweest tot de belangrijke handel, die de VOC zo lang op Japan gedreven heeft.
De Trouw is het gelukt om weer naar de Grote Oceaan te zeilen. In het begin van Maart 1600 bereikte de Trouw een eilandengroep voor de kust van Chili, de Chiloë-archipel. Daar werden kapitein Balthasar de Cordes en zijn mannen door de Indianen van een der eilanden goed ontvangen. De Cordes wist de Indianen er van te overtuigen, dat de Nederlanders even grote vijanden van de Spanjaarden waren als zij zelf. Hij kreeg nu van de bevolking ruimschoots levensmiddelen. Daartoe behoorden ook aardappelen. Zo zijn de mannen van de Trouw de eerste Nederlanders geweest, die deze thans in heel Europa bekende aardvrucht hebben leren kennen.
Van de Indianen vernam De Cordes dat op enige afstand van zijn ankerplaats een stadje Castro genaamd, lag met een bezetting van 50 Spanjaarden. De Cordes sprak nu met de Indianen af, dat zij gezamenlijk zouden trachtten Castro te veroveren.
Daar was reeds bekend geworden dat de Trouw voor de Kust lag. Het stadsbestuur haastte zich om, o.a. door het aanleggen van een palissadering, Castro te versterken. Op de Trouw deed men het voorkomen of men met de meest vreedzame bedoelingen kwam. De Cordes loste saluutschoten en verzocht het stadsbestuur enige afgezanten bij hem aan boord te zenden. Men zou dan kunnen onderhandelen over de aankoop van verversing en mogelijk enige negotie kunnen doen.
Weldra kwam er een officier aan boord, aan wie De Cordes verzocht om tegen ruime betaling proviand te mogen ontvangen. De officier keerde naar Castro terug maar verscheen spoedig daarop weer op de Trouw, nu voorzien van een leveringscontract.
Toen ging De Cordes over tot een daad, waardoor hij de naam van de Nederlandse zeeman schandvlekte. Hij pleegde ernstig verraad. Hij vertelde die officier, dat de Indianen hem hadden voorgesteld om gezamenlijk Castro te veroveren. Hij had dat voorstel wel moeten aannemen, omdat hij toen - zo loog hij - in de macht der Indianen was geweest. Hij stelde de officier op de hoogte van het aanvalsplan en ging zelfs zover dat hij aanbood om de Spanjaarden een handje te helpen. Het stadsbestuur nam dit aanbod van De Cordes aan.
De volgende morgen staken de Spanjaarden een huis in brand. De Indianen meenden dat dit het afgesproken sein van De Cordes was en gingen tot de aanval over. Intussen was De Cordes met het grootste gedeelte van zijn bemanning geland. Hij liet het stadsbestuur verzoeken hem zes kapiteins te sturen om nader te bespreken, hoe men te werk zou gaan. Nauwelijks waren die kapiteins in het kamp van De Corues aangekomen of zij werden gedood. Toen rukte De Cordes naar het stadje op, waar hij de daar aanwezige Spanjaarden, die nog onbekend waren met het lot van de zes kapiteins, wist over te halen zich gezamenlijk in de kerk terug te trekken.
De naderende Indianen zouden dan - zo verzekerde De Cordes - in de mening verkeren dat hij de Spanjaarden gevangen genomen had en zonder argwaan naar de kerk komen. Gezamenlijk zou men dan een uitval kunnen doen en de Indianen een nederlaag kunnen toebrengen. De Spanjaarden gingen op dit voorstel in en trokken zich met de vrouwen en kinderen in de kerk terug. Nu wierp De Cordes het masker af. Onverhoeds viel hij de Spanjaarden aan, alleen vrouwen en kinderen werden gespaard.
De Cordes voelde zich nu in zijn kamp volkomen veilig. Maar in de nacht gelukte het een aantal Spanjaarden om ongemerkt van de vaste wal naar het eiland over te steken en een onverhoedse aanval te doen. Toen het daglicht aanbrak, zag De Cordes dat hij met een groot aantal vijanden te doen had. Toen pleegde hij tegenover de Indianen een zelfde verraad, als waaraan hij zich tegenover de Spanjaarden had schuldig gemaakt. Hij gaf zijn schepelingen bevel om terug te trekken.
Op zijn schip terug, gevoelde De Cordes zich weer sterk. De vijand zou hem slechts in kano's kunnen naderen, want schepen had hij niet en met zijn kanonnen zou De Cordes aanvallende kano's gemakkelijk kunnen vernietigen. Twee dagen na de strijd lichtte de Trouw het anker.
De Spaanse kolonel, die over de troepen in de Chiloë-archipel het bevel voerde, was van mening, dat het De Cordes niet mogelijk zou zijn om door de zeeengten, waar stroom en stormen het varen hoogst moeilijk maakten en met de geringe equipage, die hem restte, de vrije zee te bereiken. Hij liet dan ook zijn troepen het schip te land volgen, teneinde het bij de eerst voorkomende gelegenheid te vermeesteren.
De kolonel kreeg gelijk: de Trouw verloor haar ankers en in een stormachtige nacht liep ze op een rif. Reeds dacht De Cordes er over om met de Spanjaarden over een eervolle overgave te gaan onderhandelen, toen de Trouw weer vlot kwam. Ook gelukte het enige matrozen, die ijverig naar het laatstverloren anker gezocht hadden, dit terug te vinden. De Trouw voer weer verder en bereikte de 4de Juni de open zee. Met een equipage van slechts 24 man waagde men de overtocht van de Westkust van Zuid. Amerika naar de Molukken.
In Januari 1601 kwam de Trouw hier aan en wel voor het eiland Ternate. Daar vond De Cordes het hoofd van de Hollandse loge, Frank van der Does, wie hij zijn plan kenbaar maakte om naar Tidore te gaan, teneinde daar specerijen in te nemen. Van der Does raadde hem dit ten sterkste af, omdat op Tidore de Portugezen de baas speelden. Maar de ander zette door en dit werd hem noodlottig
Voor Tidore aangekomen begaf De Cordes zich naar de sultan wie hij fraaie geschenken, o.a. een scharlaken mantel aanbood, waarvoor deze zich zeer erkentelijk toonde. Ook de Portugezen leken welwillend gezind, zij hielpen de zwakke equipage het schip vlak onder de wal te brengen. De Cordes vleide zich met de hoop spoedig een rijke lading binnen te krijgen. Doch deze jonge man die getoond had voor trouweloosheid niet terug te schrik. ken werd thans zelf het slachtoffer van bedrog; de Portugezen wachtten slechts hun kans af . . . . .
Op een morgen voer De Cordes naar de wal om een os te kopen die hij voor de bemanning wilde doen slachten. Hij liet de zorg voor zijn schip over aan zijn stuurman Antonie Anthonisz. Het duurde niet lang of deze kreeg bezoek. Een dikke Portugees kwam naar het schip wandelen, dat dicht aan de wal lag en nodigde de stuurman uit om in het zachte gras op de oever met hem de maaltijd te gebruiken. Hij had zijn etensdrager bij zich.
Anthonisz., wiens plicht het was, aan boord te blijven, nodigde, met behulp van de timmerman, die goed Portugees sprak, de ander uit bij hem te komen. Maar de dikkerd gaf te kennen, dat zijn zwaarlijvigheid hem niet toeliet om aan boord te klauteren. De stuurman ging nu, vergezeld van de timmerman, aan wal. Tijdens de maaltijd werden de twee Nederlanders door een troepje Portugezen overvallen. Anthonisz. wist te vluchten. Hij zag nog hoe zijn makker het hoofd werd afgeslagen. Hij sprong in zee en zwom naar het schip.
Toen hij dit bereikt had, zag hij, dat de Portugezen de Trouw al veroverd hadden. Hij is toen van het schip weggezwommen en eindelijk ergens aan land gegaan. Daar heeft hij zich naar de sultan begeven, die hem blijkbaar in bescherming heeft genomen.
Twee jaar later is hij in het vaderland teruggekeerd, waar hij het droevig verhaal van het lot van zijn makkers kon doen. Onder de schijn verversingen te brengen waren vele Portugezen aan boord gekomen. Zij droegen allen wapenen onder hun kleren. Toen De Cordes nog even aan boord terugkwam werd hij overvallen en gedood; de zwakke bemanning was spoedig overweldigd. De Trouw behoorde van nu af tot de Portugese vloot.
Als we de zo rampspoedige tocht van Mahu en De Cordes even samenvatten: De Hoop verging met man en muis op haar tocht van Zuid-Amerika naar Japan, de Blijde Boodschap viel te Valparaiso in Spaanse handen, de Liefde bleef in Japan, de Trouw viel in de Molukken in handen der Portugezen. Alleen de Geloof is het gelukt het vaderland te bereiken.
Van de opvarenden, ongeveer 500 man, waren er bij het verlaten van Straat Magelhaes reeds 200 omgekomen. Slechts 51 opvarenden zijn in het vaderland teruggekeerd. Tot de omgekomenen behoorden de twee mannen, die aan de tocht hun naam hebben gegeven: Mahu en De Cordes. Ook de zoon van laatstgenoemde, Simon de Cordes Jr., en zijn neef, Balthasar, behoorden tot de slachtoffers.
In 1600 kwam dus het Nederlandse schip De Liefde, behorende tot de vloot van Mahu en De Cordes, ontredderd in Japan aan.
Bekend is dat vijf jaar later twee opvarenden van De Liefde naar Patani, de Nederlandse nederzetting op de kust van Malakka, voeren om een uitnodiging van de Japanse regering over te brengen om in Japan handel te komen drijven.
Het heeft nog tot 1608 geduurd vóór aan deze uitnodiging gevolg kon worden gegeven. In dat jaar werd te Hirado het eerste Nederlandse VOC handelskantoor gevestigd, het begin van de VOC handel op Japan.
De Portugezen waren echter de eerste Europeanen met wie de Japanners in aanraking kwamen. De Portugezen werden in Japan goed ontvangen en dreven er een uitvoerige handel. De verhouding werd minder goed, toen de Portugezen zich ook gingen toeleggen op de verspreiding van het Katholieke geloof, vooral door paters van de Orde der Jezuïeten. Binnen enkele tientallen jaren hadden de Jezuïeten ongeveer 10% van de bevolking bekeerd.
Deze toenemende invloed der Portugezen wekte wantrouwen bij de Japanse regering, die er redenen voor had om de oude godsdienst der Japanners, het Boeddhisme zijn macht te doen behouden.
De eerste jaren van de VOC nederzetting te Hirado waren niet gunstig. De VOC zond te weinig koopwaren naar Japan. Maar in de jaren erna ging het steeds beter. Ook de verhouding tussen de Nederlanders en de Japanners werd steeds gunstiger.
Anders was dit, waar het de Portugezen betrof. Tussen dezen en de Japanners werd de verhouding steeds slechter. De vervolging van de Katholieke priesters en van de Japanners die tot het Christendom bekeerd waren en weigerden hun nieuw geloof af te zweren, werd strenger. Veel geestelijken werden ter dood gebracht.
De Nederlanders in Japan, Protestants-Christelijk als ze waren, onthielden zich zorgvuldig van openbaar vertoon van hun godsdienst. Weldra kregen de Nederlanders handelsvrijheden, die geen ander volk in Japan bezat. In 1635 vernam de Japanse regering, dat Spanjaarden, Portugezen en Japanse Christenen samenspanden om in Japan een opstand te veroorzaken. Deze geruchten waren voor de Japanse regering voldoende om de in het land vertoevende Portugezen als enige verblijfplaats aan te wijzen het eilandje Deshima bij Nagasaki, waar zij bovendien onder strenge bewaking kwamen.
In 1639 werden alle Portugezen uit Japan verdreven.
Twee jaar later werd de Nederlanders meegedeeld, dat zij hun factorij te Hirado moesten verlaten en zich op het door de Portugezen verlaten eilandje Deshima moesten vestigen. De Japanse regering trof daarbij strenge maatregelen om er voor te waken, dat de Nederlanders zo weinig mogelijk met de Japanners in aanraking kwamen. Tijdens de VOC periode is deze toestand zo gebleven. Twee eeuwen lang zijn de Nederlanders de enige Europese natie geweest, waarmee de Japanners handelsbetrekkingen hebben onderhouden.
De laatste door de VOC benoemde bewindhebber te Deshima was Hendrik Doeff. De Nederlandse factorij te Deshima is nog blijven bestaan, toen de VOC allang was opgeheven. Toen in de Franse Tijd de Britten trachtten zich ook van Deshima meester te maken, heeft Doeff door zijn optreden bereikt, dat de Nederlandse vlag boven Deshima bleef wapperen.
Pas in 1859 is de Nederlandse factorij Deshima voorgoed opgeheven.
Nog even terug naar de overlevenden van De Liefde, in 1604 werden ze door een Japanse Jonk teruggebracht naar Java, aan boord o.m. Melchior van Santpoort, Koopman van de VOC en Jacob Quackernaeck, de Kapitein van De Liefde.
Op de site van de Stichting Erasmushuis Rotterdam vonden we deze aanvullende informatie over het schip De Liefde:
In de Laurenskerk van Rotterdam hangt een model van het in Rotterdam gebouwde schip De Liefde. Op 27 juni 1598 voer vanuit Rotterdam een vloot uit van vijf schepen om via Straat Magalhaes (de zeestraat tussen Patagonië en Vuurland), eerst Chili en Peru te bereiken, en vervolgens naar de Indische archipel te varen. Een van de schepen, oorspronkelijk Erasmus genaamd vanwege het houten Erasmus hekbeeld, was herdoopt tot de Liefde, om beter aan te sluiten bij de namen van de overige schepen: Geloof, Hoop, Trouw en Blijde Boodschap.
Begin april 1599 bereikte de vloot, na zware verliezen te hebben geleden, Straat Magalhaes. In september voeren de vijf schepen verder.
Voortdurende hinderlagen van de Spanjaarden kostten de Liefde haar bevelhebber en een groot deel van de bemanning.
Met William Adams (lees de roman of zie de film Shogun) als nieuwe kapitein slaagde het schip als enige erin verder te varen en in april 1600 bereikte de Liefde het eiland Kiusiu. Na twee jaar had het eerste schip onder Nederlandse vlag, met slechts 24 man aan boord die nauwelijks nog op hun benen konden staan, Japan bereikt.
Erasmus begeleidde zo de eerste tocht van een Nederlands schip over de Grote Oceaan. Het schip werd door de Japanse regering leeggehaald.
Drie eeuwen later bleek dat het hekbeeld in een tempel werd vereerd als Kateki-sama, Zendeling uit het westen, of als Oranda Ebisu, Hollandse Handelsgod.
Het originele hekbeeld staat in het Keizerlijk Museum te Tokio en een kopie ervan in het Maritiem Museum Rotterdam.
Het Maritiem Museum Prins Hendrik werd in 1874 opgericht. De basis van de collectie werd gelegd door Prins Hendrik in de negentiende eeuw; de collectie telt nu meer dan een half miljoen objecten, die een periode van ruim vijf eeuwen beslaan. Door de kwaliteit en gevarieerdheid van de collectie, behoort het museum tot de top van maritieme musea in de wereld.
Sinds 1986 is het museum gevestigd in het huidige pand, een ontwerp van architect Wim Quist, bekend om zijn geometrische doosvormen en zichtbare constructies. In 2000 werd de naam Maritiem Museum Rotterdam. Tot de collectie behoort de eerder genoemde replica van het hekbeeld van het schip De Liefde. Het oorspronkelijke beeld was ter gelegenheid van een tentoonstelling tijdelijk terug in zijn geboortestad in 1998. De kopie werd in 1962 door een Japanse delegatie uit Tokio en Kyoto aan de stad Rotterdam aangeboden.
Op de site van het Maritiem Museum Rotterdam vonden we nog de volgende aanvullende informatie:
Van de Stichting Erasmushuis Rotterdam kregen we ook nog de volgende informatie:
Nederlanders in Nagasaki, Japanse prenten uit de 19de eeuw
Het Maritiem Museum 'Prins Hendrik' in Rotterdam presenteert van 27 juni tot en met 1 november 1998 de tentoonstelling 'Nederlanders in Nagasaki - Japanse prenten uit de 19de eeuw'. Aanleiding voor deze unieke expositie, waarin vele prenten voor het eerst aan het publiek getoond zullen worden, is het vertrek van het schip de 'Liefde' uit Rotterdam op 27 juni 1598.
De expositie luidt de herdenking van vier eeuwen Nederlands-Japanse betrekkingen in. Naast de vele bijzondere Nagasaki-prenten is ook het hekbeeld 'Erasmus' van de 'Liefde' te zien, een absoluut topstuk uit het Japanse culturele erfgoed. Dit beeld zal tot en met 27 september te zien zijn. Objecten uit eigen collectie en een CD-rom met beelden van het dagelijks leven op Deshima completeren 'Nederlanders in Nagasaki'.
- De plaquette op de gevel waar eens het geboortehuis van Erasmus stond, is er eind januari 2009 met een storm afgewaaid. Hij staat nu beschadigd in de hal van het Erasmushuis (in gebouw De Heuvel). Er is een nieuwe in de maak. Meer over Erasmus en het Erasmushuis kun je vinden in dit verhaal.
- In 1991 is een groot Deshima-toneelstuk of musical opgevoerd. Met de hele geschiedenis Japan/Nederland uitgebeeld.
- Pas in de 20e eeuw is er in een Zen-Boeddhistisch klooster in Japan een 16de eeuws beeld teruggevonden van de Nederlandse geleerde, Erasmus. Hoe kwam het beeld daar? Onderzoek heeft uitgewezen dat er sprake was van het hekbeeld van het Rotterdamse schip 'Erasmus', dat voor haar eerste reis naar Japan in 1598 is omgedoopt tot 'De Liefde'. De Japanse verering van het Erasmus-beeld vormt de vroegste verering van de westerse cultuur in Japan. Deze verering van westerse kennis en techniek is bepalend geweest voor de Japanse geschiedenis sinds 1868.
- In het Maritiem Museum staat inderdaad een kopie van het hekbeeld op ware grootte. Een geschenk van het Nationale Museum van Tokyo.
Hekbeeld en kopie van het hekbeeld van het schip De Liefde
Quackernaeck heeft Nederland nooit meer teruggezien, want Quackernaeck sneuvelde in 1606 bij Malakka tijdens de zeeslag tegen de Portugezen o.l.v. de Rotterdammer Cornelis Matelieff de Jonge.
Citaat uit ons verhaal over Cornelis Matelieff de Jonge:Op 2 Juli 1609 bereikten de eerste 2 VOC schepen via Kaap de Goede Hoop Hirado: De Griffioen met 19 kanonnen en de Roode Leeuw met Pijlen met 26 kanonnen. Admiraal van deze vloot was Jacob Groenewegen, aan Jacob Groenewegen werd (ook in 1609) door Shogun Ieyasu Tokugawa de beroemde exclusieve handelspas uitgereikt die uiteindelijk geldig bleek tot zeg 1859...
Cornelis Matelieff de Jonge
Cornelis Matelieff de Jonge is de VOC geschiedenis ingegaan als de man die o.m. :
- vergeefs probeerde als eerste Nederlander in Mei 1606 de stad Malakka op de Portugezen te veroveren. Dat lukte de VOC pas op 14 Januari 1641 na een maandenlange belegering gecoordineerd vanuit Batavia.
Valentijn schrijft over de honger in de stad Malakka tijdens dit voor de VOC succesvolle beleg :Maar hetgeen nog verder ging, een moeder haalde haar eigen kind uit het graf en at het, nadat zij het nog twee dagen bewaard had, door razende honger op
Cornelis Matelieff maakte na 1608 geen andere reizen meer naar Indië, maar vestigde zich in Rotterdam. Hij trad in het huwelijk en kocht bezittingen aan de zuidzijde van de Nieuwehaven. Ook werd hij schepen, vroedschap en twee jaar burgemeester van Rotterdam.
Zijn benoeming tot lid van de Staten-Generaal in 1625 was slechts van korte duur omdat hij na een halfjaar voor particuliere zaken naar Warschau vertrok en men in zijn plaats een ander benoemde toen hij na zeven maanden nog niet terug was.
We besluiten met wat prenten :
Belegering van Malakka door Cornelis Matelieff de Jonge
Titelblad
Historiale ende ware Beschrijvinge vande reyse des Admiraels Cornelis Matelieff
1608
Belegering van Malakka door Cornelis Matelieff de Jonge
De troepen gaan aan land
1608
De grafzerk van Cornelis Matelieff de Jonge
buiten de St. Laurenskerk
Dit verhaal wordt vervolgd in dit verhaal:
Deshima in de baai van Nagasaki, ooit de kleinste "kolonie" van Nederland
We ontvingen de volgende oproep:
Wie kan mij helpen aan informatie over een schip met de naam Sint-Joris dat medio 1599 uit Brazilië in Nederland is teruggekeerd?
Aan boord zou zich Hans van Uffele of Johannes van Uffele hebben bevonden, een koopman, en handelaar in o.a. suiker, die in die tijd in Brazilië is geweest.
Van Uffele heeft veel tekeningen tijdens zijn reis gemaakt van uitheemse dieren, planten en mensen, hetgeen bij de Leidse botanist Clusius in 1609 of daarvoor al bekend was. Alle informatie over het schip de Sint-Joris, de route die het heeft gevaren, welke andere schepen het heeft ontmoet, en koopman Van Uffele zijn welkom.
Trefwoorden: Van Uffele, Sint-Joris, Allerheiligenbaai, Bahia do Todos dos Santos, Brazilië, 1598, 1599.
Neemt u s.v.p. contact op met Michiel van Ooijen:
mvanooijen@zonnet.nl
I am looking for information about a ship named Sint-Joris that returned to Holland from Brazil half-way through 1599.
On board may have been a person named Hans van Uffele or Johannes van Uffele, a merchant dealing in sugar among other things, who was in Brasil in 1598-1599.
Van Uffele made many drawings of animals, plants and humans during his itinerary, which was a fact known to botanist Clusius in Leiden in 1609, or possibly earlier than that. Any information about a ship named Sint-Joris and the route she took, which other vessels she encountered, and merchant Van Uffele are more than welcome.
Keywords: Van Uffele, Sint-Joris, Allerheiligenbaai, Bahia do Todos dos Santos, Bay of All Saints, Brasil, 1598, 1599.
Please contact: Michiel van Ooijen
mvanooijen@zonnet.nl
Geinteresseerd in een historische rondleiding voor uw eigen groep(je) door Aad 'arcengel' Engelfriet, webmaster van deze grootste Nederlandstalige geschiedenis website, door o.m. een stad of streek in bijv. Nederland, België, Duitsland, Groot-Brittannië, Ierland en/of een historische lezing, publicatie, recensie:
Voor meer vrijblijvende informatie
aad@engelfriet.netWilt U eerst meer weten over Aad Engelfriet:
klik dan HIER
Terug naar Aad's homepage, met links naar al zijn verhalen |
---|
![]() |
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker .... |
Terug naar de top |
---|