Een e-mail sturen naar Aad? Zijn e-mail adres is aad@engelfriet.net
(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen)
Terug naar  het Engelfrieten overzicht

Naar beneden 

Het schip De Liefde, een van de schepen van de uit Rotterdam vertrokken vloot van Mahu en De Cordes, belandde in Japan, het begin van Deshima

Dit worden waarschijnlijk een aantal verhalen n.a.v. het schip De Liefde, een van de schepen van de uit Rotterdam vertrokken vloot van Mahu en De Cordes, dat uiteindelijk belandde in Japan, het begin van Deshima.

Citaat uit
dit verhaal:

In dit verhaal en volgende verhalen gaan we het dus hebben over hoe de Nederlanders in Japan terecht kwamen, inderdaad via het schip De Liefde, een van de schepen van de uit Rotterdam vertrokken vloot van Mahu en De Cordes en hoe het de Nederlanders verging in Deshima.

We laten ook een citaat zien uit ons verhaal François Valentijn, Oud en Nieuw Oost-Indiën en de VOC waarmee we de aanleiding van de tocht van Mahu en De Cordes kunnen vertellen:

En dan nu het verhaal van o.m. het schip De Liefde, een van de schepen van de uit Rotterdam vertrokken vloot van Mahu en De Cordes, die belandde in Japan, het begin van Deshima, een bewerkt verhaal uit begin jaren '50:

In 1598, kort na de terugkomst van De Houtman, rustten twee Rotterdamse reders vijf schepen uit voor een zeer verre tocht. Deze schepen droegen vredelievende namen: de Hoop, het admiraalsschip, de Liefde, het vice­admiraalsschip, de Geloof, de Trouw en de Blijde Bood­schap. Maar het doel van de tocht was niet alleen vrede­lievend. Wel hadden de schepen evenals dit met de vloot van De Houtman het geval was geweest, allerlei koop­mansgoederen aan boord om daarmee onderweg handel te drijven, maar ze waren ook zwaar bewapend en onder de ruim 500 mannen, waarmee de vloot bemand was, telde men een groot aantal soldaten onder bevel van een legerofficier. Naast handeldrijven zou de vloot zich ook moe­ten toeleggen op de kaapvaart om zo de vijand afbreuk te doen.

De aangegeven route was de volgende: de schepen zouden naar Brazilië moeten varen om dan, de kust volgend, de Straat van Magalhães binnen te varen.

Citaat uit ons verhaal

Olivier van Noort (namens Rotterdam) was de eerste Hollander, die den aardkloot had rond gezeild




Wanneer de uit Rotterdam vertrokken vloot van Mahu en De Cordes door de Straat van Magalhães de Stille Zuidzee bereikt hadden, zouden ze moeten trachten om op de kusten van Chili en Peru door kaapvaart de Spanjaarden zoveel mogelijk af­breuk te doen. Vervolgens zouden ze koers naar de Philip­pijnen kunnen zetten. Misschien ook zouden ze China en Japan kunnen aandoen om daar handel te drijven. Daarna konden ze op de Molukken specerijen innemen en tenslot­te langs de Kaap de Goede Hoop thuisvaren.

Citaat uit dit verhaal:



Het doel van de expeditie o.l.v. Mahu en Cordes was dus tweeledig: handeldrijven en kaapvaart. Admiraal van de vloot was Jac­ques Mahu, vice-admiraal Simon de Cordes.

mahucordesrdam

1598

De Vloot van Mahu en Cordes voor Rotterdam bestaande uit

De Hoop, het Admiraalsschip
De Liefde
Het Geloof
De Trouw
De Blijde Boodschap

Eind Juni 1598 vertrok de vloot uit het Goereese Gat. Reeds ter hoogte van Kaap St. Vincent meende men al kaapvaart te kunnen beoefenen. Er kwamen vier schepen in zicht. Men begon de achtervolging, twee schepen streken de vlag. Toen zag men, dat men met Engelsen te doen had i.p.v. Spanjaarden......

31 Augustus 1598 werd het grootste van de Kaap Verdische eilanden, Sao Thiago bereikt. Het was hoog nodig hier te verversen, want reeds telde men op de vloot een groot aantal zieken. Maar noch hier, noch elders kon men iets van de Portugezen, die deze eilanden bezet hielden, gedaan krijgen. Mahu liet een afdeling van 150 man aan wal gaan, die een fortje bezette. Weldra rukte een afdeling van 200 Portugese ruiters, ieder met nog een man achter zich, tegen het fortje op, maar de Nederlanders, nog met 60 man versterkt, wisten de aanvallers af te slaan.
In een baai vonden de schepen een geschikte plaats om water in te nemen en in een schuur ontdekte men een hoeveelheid Turkse tarwe. Wel had men geen zakken om die tarwe naar de schepen te brengen, maar de schepelingen wisten wel raad. Ze trokken hun wijde broeken uit, bonden de pijpen dicht en deden er het graan in. Nadat de bezetting van het fortje was ingescheept, besloot men te vertrekken.

Intussen was de toestand op de vloot ernstig geworden. Niet alleen was er scheurbuik, maar ook was er malaria uitgebroken. Ook Mahu werd ernstig ziek. Op 22 September nam Mahu afscheid van zijn kapiteins, die hij bij zich aan boord had laten roepen. Twee dagen later stierf Mahu. Op 25 september 1598 droegen de kapiteins hun admiraal uit de kajuit naar de grote mast. Onder het roffelen van de om­floerste trommen, de treurmuziek van de trompetten en het gedaver der kanonschoten werd de met stenen bezwaarde kist overboord gezet. De Cordes volgde de overleden admiraal op.

De toestand op de vloot werd nog ernstiger. Op de 28ste October hield men een bid- en vastendag, om Gods hulp af te smeken.
In het begin van November waren op het admiraalsschip zoveel zieken dat men de grootste moeite had met het hijsen van de zeilen. Men besloot nu om koers te zetten naar het eiland Annobom. Daar zou men zeker kunnen verversen en water, waar­ aan groot gebrek was ontstaan, kunnen innemen.
Maar in plaats van het genoemde eiland te bereiken, kwam men onder de vaste wal van Afrika terecht en wel bij Kaap Lopez Gonçalves. Hier maakte men een versterkt bivak voor de zieken. Schepelingen, die nog gezond waren, zochten en vonden waterkers en peterselie, uitstekende middelen tegen de scheurbuik. Maar de vele malaria­ lijders waren hiermee niet gebaat.

Toen de vloot daar voor de kust lag, verscheen een koopvaarder uit Enkhuizen. Een van de opvaren­den kende de koning van de negerstam, die daar in de buurt woonde en sprak ook de taal. De kapitein van de Geloof, Simon de Weert, ging met enige schepelingen aan land en werd door tussenkomst van die schepeling bij de koning toegelaten. De koning woonde in een gebouwtje, waar een vaderlandse koestal een paleis bij was. Aller­zonderlingst uitgedost troonde zijn majesteit op een schoenmakersstoeltje, waarachter zijn gevolg had plaats­genomen. De koning nodigde zijn gast aan tafel maar de spijzen waren zó sober, dat De Weert ze aan­vulde met proviand, die hij van boord had meegebracht.
De koning aarzelde niet om zich daaraan eveneens te goed te doen. Daarbij legde hij beslag op een fles Spaanse wijn. Deze drank maakte Z.M. zó slaperig, dat hij zich naar een ander vertrekje begaf om daar rustig te sluimeren. Nu hun koning tijdelijk niet in staat was om zijn gezag te doen gelden, begonnen zijn onder­danen het de vreemdelingen lastig te maken. De Weert en de zijnen brachten dan ook een onrustige nacht door. De volgende morgen herstelde de koning de orde en De Weert haastte zich om met de zijnen naar de schepen terug te keren. Een paar geiten, kippen en wat vruchten was alles, wat het bezoek aan de negerkoning hem had opgebracht.

In het begin van December werden de zieken weer ingescheept; men had bij deze ankerplaats 16 schepelingen moeten begraven. De zeilen werden gehesen en men zou zijn geluk op het eiland Annobom gaan beproeven. Half December bereikte men dit eiland. Ook hier was de ontvangst door de Portugezen slecht. De admiraal zond een landingsdivisie naar het eiland, die een dorp, dat te midden van pisang- en sinaasappelen tuinen lag, wist te veroveren. Nadat het dorp krachtig versterkt was, werden de zieken aan de wal gebracht. De gezonde schepelingen trokken er op uit om de zo nodige vruchten te verzamelen. Toen de schepelingen tijdens dit werk door Portugezen beschoten werden, moest de commandant van het bivak deze tochten verbieden.

De 2de Januari 1599 werden de zieken weer aan boord gebracht. Niet minder dan dertig lijders aan malaria waren hier gestorven. Hoewel men slechts matig voorzien was, meende men de oversteek naar de kust van Zuid-Amerika te kunnen wagen. En zo ging men de 4de Januari onder zeil.

Vijf dagen later brak de grote mast van de Geloof. Comman­dant De Weert had toen nog maar acht gezonde mannen. Er moesten dan ook schepelingen van de andere schepen overkomen om een noodmast op te richten. Op dit gedeelte van de tocht is op de schepen ontzettend ge­leden. Men had te kampen met storm en mist en leed honger. Een van de schepelingen, die probeerde wat extra voedsel van de voorraad machtig te worden, werd aan de boegspriet van het schip opgehangen.

Eindelijk na een reis die nu al 9 maanden geduurd had, bereikte men op 6 April Straat Magelhaes. Juist begon toen in die streken de winter. Dit was een nieuwe ramp voor de bemanning. Menende, dat zij in een warm klimaat zouden komen hadden de schepelingen niet gezorgd voor warme kleren, zodat ze weldra bittere kou leden. De 7de April voeren de schepen de Straat binnen, die onder de zeelieden bekend stond als wellicht het moeilijkst te bevaren vaarwater ter wereld.

Twee dagen later bereikte men de in de Straat gelegen Pinguin eilanden, zo geheten naar het grote aantal pinguins, dat er leefde. De schepelingen van de Geloof en de Hoop gingen aan land en sloegen ongeveer 1300 van deze vogels dood, die over de vloot verdeeld werden.

Met gunstige wind vorderende kwam men ongeveer half April in de Fortescue baai. Men had toen reeds twee derde van de Straat achter de rug. Maar hier begon eerst recht de ellende. Niet minder dan 4 maanden zou men hier moeten liggen, voor men de baai zou kunnen verlaten.
Hevige stormen, vergezeld van sneeuw, hagel en regen, teisterden de schepen, waarvoor meermalen vier ankers nodig waren om ze op hun plaats te houden. De vele zieken leden hevige koude; de gezonden moesten er dagelijks op uit om water, brandhout en mosselen te zoeken. De admiraal moest er wel toe overgaan om de kisten laken, die zich bij de lading bevonden, open te breken en de bemanning van laken voorzien om er kleren van te maken.

In het ruim van het admiraalsschip lag, in vier delen, een klein vaartuig, een pinas. De admiraal liet dit vaartuigje in elkaar zetten en onder de naam Postiljon aan de vloot toevoegen.

Eindelijk, in het laatst van Augustus, men zat daar toen nog midden in de winter, was de wind gunstig genoeg om de baai te verlaten. Gedurende die vier maanden in de Fortescuebaai waren 120 man gestorven. Tot hen behoorde de gezagvoerder van de Trouw. Hij werd opgevolgd door de jonge Balthasar de Cordes, een bloedverwant van de admiraal.

Men vorderde tot een nieuwe baai, die door de admiraal de Ridderbaai genoemd werd. Die naam dankte de baai aan een eigenaardige plechtigheid. Toen men in die baai lag, seinde de admiraal de bevelhebbers van de andere schepen bij zich aan boord en deelde hun mede, dat hij, ter herinnering aan het feit, dat zo'n heerlijcke Hollandtsche vlote zich in de Straat gewaagd had en deze gepasseerd was, een gedenkteken wilde oprichten.
Aan een hoge paal werd een bord gespijkerd, waarop een inscriptie was geschreven en waarin de zes gezagvoerders hun namen hadden gegrift. Hierop werd een bontenisse gevormd, een verbond van de zes gezag­hebbers, dat de naam kreeg van Broederschap van de ontbonden (los­gelaten) Leeuw.
De zes broeders werden nu volgens de ceremoniën uit de middeleeuwse riddertijd tot ridder geslagen. Ze legden daarbij de eed af, waarbij zij verklaarden, dat zij zich door geen peryckelen, vrees of nood zouden laten afhouden van hun plicht jegens het vaderland. Ze beloofden verder, dat zij lijf en leven zouden wagen voor het welslagen van de ondernomen tocht. Tenslotte zwoeren ze de erfvijanden allen moghelijcken afbreuk te doen, de Hollandtsche Wapenen int ghewest planten de, waer uyt de koningh van Spangien zijne schatten gaert, daer mede hy tegens de Nederlanden tot noch toe een lang­durighe oorloghe gehouden heeft.

Na deze plechtigheid ging de vloot onder zeil, maar weldra noopte tegenwind om opnieuw te ankeren. Admiraal de Cordes wilde het pas opgerichte gedenk­teken wat meer in het gezicht van passerende schepen plaatsen. Daarom zond hij De Weert met een sloep naar de wal. Daar stond een troep luidschreeuwende inlanders, die een vijandige houding aannam. De Weert vond het maar beter naar de vloot terug te keren. De admiraal zond nu een sterke afdeling gewapen­de manschappen naar de kust, waarop de inlanders de wijk namen. Men vond het gedenkteken geheel vernield. Wat erger was, de inlanders hadden de lijken van de hier begraven schepelingen opgegraven en verminkt.

Eindelijk, op de 3de September werd de wind gunstig en zeilde men de Straat uit. Maar spoedig begon de ellende opnieuw. Door hevige storm en mist sloeg de vloot uit elkaar; op de 10de September waren alleen de Geloof en de Trouw nog bij elkaar, de overige waren niet meer te zien. Gedurende 24 dagen zwalkten de Geloof en de Trouw in de Grote Oceaan rond, geteisterd door hevige stormen. Tenslotte voeren de schepen de Straat weer binnen en vonden daar enige beschutting in een kleine baai.

Maar een nieuwe storm brak los. De schepen zagen zich gedwongen deze baai, door De Weert de Sorghelijcke reede gedoopt, te verlaten en de Straat dieper in te zeilen. Op de nieuwe ankerplaats maakte de Geloof een hachelijk ogenblik door. Er brak een nieuwe storm los, die de Geloof van de ankers sloeg. Nadat het schip bijna de Trouw geramd had, geraakte het aan lager wal. Men maakte aanstalten om de Geloof te verlaten, maar toen hielp God wonderlijck: opeens ­begon er een aflandige wind te waaien en het schip kwam weer in diep water.

De weinige gezonden van de bemanning geraakten door het zware werk uitgeput. Ze begonnen te klagen en te morren. Ze verlangden naar huis. De Weert deed alles om het lot van zijn mannen te verzachten, maar van thuisvaren wilde hij niet horen.

Tot de 2de Decem­ber bleven de twee schepen in de baai; toen dwong een hevige storm ze deze te verlaten. De schepen dreven van elkaar. Ze hebben elkaar nooit weergezien.

Toen de Geloof half December in een baai voor anker lag, kwam een sloep langszij. Eerst dacht men dat het een sloep van de Trouw was, maar spoedig bleek dat het vaartuig van een der schepen van Olivier van Noort afkomstig was. Deze was enige tijd na Mahu eveneens met een vloot voor een lange tocht uitgevaren. De Weert wilde zich gaarne bij Van Noort aansluiten om gezamenlijk in de Grote Oceaan de vijand te bevechten. Maar Van Noort weigerde kort en goed de Geloof van volk en voedsel te voorzien.
De Weert zag zich nu door honger gedwongen naar de Pinguineilanden te varen, waar men zoveel mogelijk vogels ving.

Hernieuwde stormen brachten ook hier schip en scheepsvolk in gevaar. Nu besloot De Weert eindelijk de gevaarlijke straat te verlaten. In twee maanden deed men de oversteek; eind Maart bereikte men de kust van Liberia. Door windstilte gedwongen lag men hier vijf weken.
Aan alles was gebrek maar aan land kon men niet komen; er was geen sloep meer. Half Juli 1600 bereikte de Geloof het vaderland. Van kaapvaart noch handel was niets gekomen; van storm, honger en koude had men ruimschoots zijn deel gehad.

Welke avonturen de bemanningen van de Blijde Boodschap, de Hoop en de Liefde beleefden?

De vloot, nadat zij uit de verschrikkelijke Straat van Magelhaes in de Grote Oceaan of Stille Zuid­zee was geraakt, was door een hevige storm uiteengeslagen en de Geloof en de Trouw waren dus naar de Straat van Magelhaes teruggekeerd.

De drie overige schepen, de Hoop, de Liefde en de Blijde Boodschap (de kleine pinas de Postiljon, slechts met enkele koppen bemand is aanvankelijk bij de Hoop gebleven) deden al hun best om het afgesproken "rendez-vous" te bereiken. Dat was de plaats, waar vol­gens afspraak de schepen heen zouden zeilen, ingeval ze door storm, mist of anderszins elkaar uit het gezicht verloren.
In dat geval had men daarvoor een eiland voor de kust van Chili aangewezen.

De Blijde Boodschap onder bevel van Dirck Gerritsz. Pomp zwalkte zonder het rendez-vous te kunnen vinden lange tijd voor de kust, terwijl de bemanning honger leed. Ten einde raad viel Pomp de haven van Valparaiso binnen en waagde zich dus in het gebied van de vijand; immers Chili en Peru waren Spaans bezit. Maar de honger dwong hem zo te handelen.
Ver­gezeld van zes man ging Pomp zelf in de sloep naar de wal om te trachten wat verversingen te krijgen . Maar nauwelijks was hij geland, of hij en zijn man­nen werden beschoten, waarbij Pomp aan het been ge­wond werd. IJlings keerde de sloep naar het schip terug.

De Spaanse gouverneur vreesde, dat de Blijde Boodschap spoedig door andere schepen zou gevolgd worden; boven­dien had hij al zijn aandacht nodig bij een opstand, die de inlanders tegen het Spaanse gezag begonnen waren. Daar­om vond hij het maar het beste om met Pomp te onder­handelen. En zo gelukte het Pomp om zijn schip aan de Spanjaarden te verkopen, onder voorwaarde, dat hij en de zijnen onbelemmerd over Buenos Aires naar hun vader­land terug mochten keren.
Een andere oplossing zag Pomp niet. Zijn bemanning bestond uit nog slechts 21 koppen, half verhongerd en opstandig. Met dit troepje weer door die ellendige Straat Magelhaes te stevenen om zo te trachten thuis te varen, dan wel de Grote Oceaan over te steken, leek hem onmogelijk.
Maar de Spaanse gouverneur hield zich niet aan de overeenkomst. Toen hij daartoe de kans kreeg, verklaarde hij de Blijde Bood­schap, die hij als een zeerover beschouwde, verbeurd en nam de opvarenden gevangen. Het schip werd gerepareerd, van een Spaanse bemanning voorzien en toegevoegd aan de Spaanse vloot, die in de wateren daar opereerde. Pomp en zijn lotgenoten bleven drie jaar in gevangenschap. Toen herkregen ze hun vrijheid door de Slag bij Nieuwpoort. In die slag had Prins Maurits een aanzienlijke Spanjaard, de admiraal van Aragon, ge­vangengenomen. Tegen deze Spanjaard is een groot aan­tal door de Spanjaarden gevangengenomen Nederlanders uitgewisseld, waaronder ook Pomp en zijn mannen.

Nadat de vloot na het verlaten van Straat Magelhaes door storm uit elkaar geslagen was, probeerden ook de Hoop en de Liefde het rendez-vous, een eiland aan de kust van Chili, te bereiken. In het begin van November 1599 wierp de Liefde, onder bevel van Van Beuningen, op een plaats op de kust van Chili het anker uit. De 9de November ging Van Beuningen met drie en twintig man in een sloep naar de wal om de hem door de India­nen toegezegde verversing te halen.
Nauwelijks hadden de mannen de sloep verlaten, of uit een naburig bos kwamen grote troepen luidkrijsende Indianen, die Van Beuningen en zijn mannen tot de laatste man doodden. Vermoedelijk hebben de Indianen gedacht, dat ze met de door hen zo gehate Spanjaarden te doen hadden.

De overblijvenden op de Liefde wisten nu niet beter te doen dan zo gauw mogelijk die ongastvrije kust te ver­laten en naar het rendez-vous te varen. Daar vonden ze tot hun grote vreugde de Hoop, maar hun blijdschap werd wel zeer getemperd, toen ze hoorden, welk een ramp de Hoop getroffen had.
Dit schip had onderweg geprobeerd om op een eiland, La Mocha genaamd, ver­versing te krijgen. Daartoe was de bevelhebber, Simon de Cordes met zeven en twintig man naar de wal geroeid.
Onverwachtst vielen Indianen uit een hinderlaag De Cordes en zijn mannen aan. Ook zij werden tot de laatste man gedood.

Op beide schepen werden nu nieuwe kapiteins aangesteld. Op de Hoop werd dit de twintigjarige zoon van de ver­moorde Simon de Cordes, eveneens Simon geheten, dus Simon de Cordes Jr. De Liefde kreeg tot kapitein Jacob Quaeckernaeck.

De twee schepen hadden Straat Magelhaes verlaten met een gezamenlijke bemanning van 111 koppen; op de kust van Zuid-Amerika waren in totaal 50 man vermoord. Er bleven dus in het geheel maar 61 man over, onder bevel van een jongeman van 20 jaar en van een gewezen stuurman. De grote vraag was nu waarheen.

Daar men veel goederen aan boord had, die vermoedelijk in Japan aftrek zouden vinden, besloot men naar dat land te stevenen. Nadat men gelegenheid had gehad om bij het eilandje Santa Anna verversing in te nemen, werd in het laatst van November 1599 de grote oversteek gewaagd. De pinas, de Postiljon, bleef in de buurt van de Hoop, maar toen men op een dag land in zicht kreeg (waarschijnlijk Hawaï), deserteerden de elf leden van de bemanning met hun vaartuigje. Men heeft hen nooit teruggezien.

De Hoop en de Liefde vervolgden hun zware tocht. In het laatst van Februari 1600 werden ze door een hevige storm uit elkaar geslagen. De Hoop moet in die storm met man en muis vergaan zijn; men heeft nooit meer iets van dat schip gehoord. Juist een maand later bereikte de Liefde Kyushu, een van de Japanse eilanden.

liefdejapan

1600

De Liefde bereikt Japan

Het was hoog tijd, want van de vier en twintig man, die nog in leven waren, konden er nog maar zes op hun benen staan. De ontvangst van de zijde der Japanners was goed. Wel strooiden de op het eiland vertoevende Portu­gezen rond, dat die vreemdelingen niets meer of minder dan zeerovers waren, maar de Japanners waren niet bang voor dat hoopje uitgemergelde zeelieden, van wie er kort na aankomst drie stierven en niet lang daarna nog zes.
De overigen werden niet gevangen gehouden, maar konden gaan en staan, waar ze wilden. Zij kregen een som geld, waardoor zij met handeldrijven hun brood konden ver­dienen. Maar hun schip waren ze kwijt. Dat werd in Japanse dienst gesteld, doch op de eerste reis, die het onder Japanse vlag deed, verging het in een. storm.

Spoedig waren de overlevende Hollanders in de gelegen­heid om de Japanse regering een grote dienst te bewijzen. De Shogun was in die dagen de machtige Ieyasu Tokugawa. Ieyasu Tokugawa had echter machtige tegenstanders. Teneinde hun macht te breken, leverde Ieyasu Tokugawa in October 1600 een beslissende veldslag. Dat Ieyasu Tokugawa toen een schitterende overwinning behaalde, was voor een groot deel te danken aan de achttien kanonnen van de Liefde, die van boord waren gehaald en door Hol­landse kanonniers bediend, onder de vijand grote ver­woestingen aanrichtten.

Tot de overlevenden van de Liefde behoorde de stuurman William Adams, een Engelsman van geboorte, maar die reeds lang in Nederlandse dienst had gevaren. Deze Adams nu wist het vertrouwen van de Japanse regering te winnen. Hij was uitstekend op de hoogte van scheeps­bouw en geschut en maakte zich verdienstelijk door de Japanners voor te lichten.

In 1603 zijn twee van de in Japan vertoevende schepe­lingen, te weten de vroegere gezagvoerder van de Liefde, Quaeckernaeck, en een zekere Melchior van Santvoort in een jonk van Japan naar Patani (op de kust van Malakka), waar de Nederlanders een handelskantoor hadden, ge­varen. Zij hadden brieven van de Japanse regering bij zich met een uitnodiging aan de Nederlanders om in Japan handel te komen drijven. Eerst enige jaren later kon aan deze uitnodiging gevolg gegeven worden. En zo is de komst van de Liefde in Japan aanleiding geweest tot de belang­rijke handel, die de VOC zo lang op Japan gedreven heeft.

De Trouw is het gelukt om weer naar de Grote Oceaan te zeilen. In het begin van Maart 1600 bereikte de Trouw een eilandengroep voor de kust van Chili, de Chiloë-archipel. Daar werden kapitein Balthasar de Cordes en zijn mannen door de Indianen van een der eilanden goed ontvangen. De Cordes wist de Indianen er van te overtuigen, dat de Nederlanders even grote vijanden van de Spanjaarden waren als zij zelf. Hij kreeg nu van de bevolking ruimschoots levensmiddelen. Daar­toe behoorden ook aardappelen. Zo zijn de mannen van de Trouw de eerste Nederlanders geweest, die deze thans in heel Europa bekende aardvrucht hebben leren kennen.

Van de Indianen vernam De Cordes dat op enige af­stand van zijn ankerplaats een stadje Castro genaamd, lag met een bezetting van 50 Spanjaarden. De Cordes sprak nu met de Indianen af, dat zij gezamenlijk zouden trachtten Castro te veroveren.
Daar was reeds bekend geworden dat de Trouw voor de Kust lag. Het stadsbestuur haastte zich om, o.a. door het aanleggen van een palissadering, Castro te versterken. Op de Trouw deed men het voor­komen of men met de meest vreedzame bedoelingen kwam. De Cordes loste saluutschoten en verzocht het stadsbestuur enige afgezanten bij hem aan boord te zenden. Men zou dan kunnen onderhandelen over de aankoop van verversing en mogelijk enige negotie kunnen doen.
Weldra kwam er een officier aan boord, aan wie De Cordes verzocht om tegen ruime betaling proviand te mogen ontvangen. De officier keerde naar Castro terug maar verscheen spoedig daarop weer op de Trouw, nu voorzien van een leveringscontract.
Toen ging De Cordes over tot een daad, waardoor hij de naam van de Neder­landse zeeman schandvlekte. Hij pleegde ernstig verraad. Hij vertelde die officier, dat de Indianen hem hadden voorgesteld om gezamenlijk Castro te veroveren. Hij had dat voorstel wel moeten aannemen, omdat hij toen - zo loog hij - in de macht der Indianen was geweest. Hij stelde de officier op de hoogte van het aan­valsplan en ging zelfs zover dat hij aanbood om de Span­jaarden een handje te helpen. Het stadsbestuur nam dit aanbod van De Cordes aan.

De volgende morgen staken de Spanjaarden een huis in brand. De Indianen meenden dat dit het afgesproken sein van De Cordes was en gingen tot de aanval over. Intussen was De Cordes met het grootste gedeelte van zijn bemanning geland. Hij liet het stadsbestuur verzoeken hem zes kapiteins te sturen om nader te bespreken, hoe men te werk zou gaan. Nauwe­lijks waren die kapiteins in het kamp van De Corues aangekomen of zij werden gedood. Toen rukte De Cordes naar het stadje op, waar hij de daar aanwezige Span­jaarden, die nog onbekend waren met het lot van de zes kapiteins, wist over te halen zich gezamenlijk in de kerk terug te trekken.
De naderende Indianen zouden dan - zo verzekerde De Cordes - in de mening ver­keren dat hij de Spanjaarden gevangen genomen had en zonder argwaan naar de kerk komen. Gezamenlijk zou men dan een uitval kunnen doen en de Indianen een nederlaag kunnen toebrengen. De Spanjaarden gingen op dit voorstel in en trokken zich met de vrouwen en kinderen in de kerk terug. Nu wierp De Cordes het masker af. Onverhoeds viel hij de Spanjaarden aan, alleen vrouwen en kinderen werden gespaard.

De Cordes voelde zich nu in zijn kamp volkomen veilig. Maar in de nacht gelukte het een aantal Spanjaarden om ongemerkt van de vaste wal naar het eiland over te steken en een onverhoedse aanval te doen. Toen het daglicht aanbrak, zag De Cordes dat hij met een groot aantal vijanden te doen had. Toen pleegde hij tegen­over de Indianen een zelfde verraad, als waaraan hij zich tegenover de Spanjaarden had schuldig gemaakt. Hij gaf zijn schepelingen bevel om terug te trekken.

Op zijn schip terug, gevoelde De Cordes zich weer sterk. De vijand zou hem slechts in kano's kunnen naderen, want schepen had hij niet en met zijn kanonnen zou De Cordes aanvallende kano's gemakkelijk kunnen vernie­tigen. Twee dagen na de strijd lichtte de Trouw het anker.
De Spaanse kolonel, die over de troepen in de Chiloë-archipel het bevel voerde, was van mening, dat het De Cordes niet mogelijk zou zijn om door de zee­engten, waar stroom en stormen het varen hoogst moeilijk maakten en met de geringe equipage, die hem restte, de vrije zee te bereiken. Hij liet dan ook zijn troepen het schip te land volgen, teneinde het bij de eerst voor­komende gelegenheid te vermeesteren.
De kolonel kreeg gelijk: de Trouw verloor haar ankers en in een storm­achtige nacht liep ze op een rif. Reeds dacht De Cordes er over om met de Spanjaarden over een eervolle overgave te gaan onderhandelen, toen de Trouw weer vlot kwam. Ook gelukte het enige matrozen, die ijverig naar het laatstverloren anker gezocht hadden, dit terug te vinden. De Trouw voer weer verder en bereikte de 4de Juni de open zee. Met een equipage van slechts 24 man waagde men de overtocht van de Westkust van Zuid. Amerika naar de Molukken.

In Januari 1601 kwam de Trouw hier aan en wel voor het eiland Ternate. Daar vond De Cordes het hoofd van de Hollandse loge, Frank van der Does, wie hij zijn plan kenbaar maakte om naar Tidore te gaan, teneinde daar specerijen in te nemen. Van der Does raadde hem dit ten sterkste af, omdat op Tidore de Portugezen de baas speelden. Maar de ander zette door en dit werd hem noodlottig

Voor Tidore aangekomen begaf De Cordes zich naar de sultan wie hij fraaie geschenken, o.a. een scharlaken mantel aanbood, waarvoor deze zich zeer erkentelijk toonde. Ook de Portugezen leken welwillend gezind, zij hielpen de zwakke equipage het schip vlak onder de wal te brengen. De Cordes vleide zich met de hoop spoedig een rijke lading binnen te krijgen. Doch deze jonge man die getoond had voor trouweloosheid niet terug te schrik. ken werd thans zelf het slachtoffer van bedrog; de Portugezen wachtten slechts hun kans af . . . . .

Op een morgen voer De Cordes naar de wal om een os te kopen die hij voor de bemanning wilde doen slachten. Hij liet de zorg voor zijn schip over aan zijn stuur­man Antonie Anthonisz. Het duurde niet lang of deze kreeg bezoek. Een dikke Portugees kwam naar het schip wandelen, dat dicht aan de wal lag en nodigde de stuur­man uit om in het zachte gras op de oever met hem de maaltijd te gebruiken. Hij had zijn etensdrager bij zich.
Anthonisz., wiens plicht het was, aan boord te blijven, nodigde, met behulp van de timmerman, die goed Portugees sprak, de ander uit bij hem te komen. Maar de dikkerd gaf te kennen, dat zijn zwaar­lijvigheid hem niet toeliet om aan boord te klauteren. De stuurman ging nu, vergezeld van de timmerman, aan wal. Tijdens de maaltijd werden de twee Nederlanders door een troepje Portugezen overvallen. Anthonisz. wist te vluchten. Hij zag nog hoe zijn makker het hoofd werd afgeslagen. Hij sprong in zee en zwom naar het schip.
Toen hij dit bereikt had, zag hij, dat de Portugezen de Trouw al veroverd hadden. Hij is toen van het schip weggezwommen en eindelijk ergens aan land gegaan. Daar heeft hij zich naar de sultan begeven, die hem blijkbaar in bescherming heeft genomen.
Twee jaar later is hij in het vaderland teruggekeerd, waar hij het droevig verhaal van het lot van zijn makkers kon doen. Onder de schijn verversingen te brengen waren vele Portuge­zen aan boord gekomen. Zij droegen allen wapenen onder hun kleren. Toen De Cordes nog even aan boord terugkwam werd hij overvallen en gedood; de zwakke bemanning was spoedig overweldigd. De Trouw behoorde van nu af tot de Portugese vloot.

Als we de zo rampspoedige tocht van Mahu en De Cordes even samenvatten: De Hoop verging met man en muis op haar tocht van Zuid-Amerika naar Japan, de Blijde Boodschap viel te Valparaiso in Spaanse han­den, de Liefde bleef in Japan, de Trouw viel in de Molukken in handen der Portugezen. Alleen de Geloof is het gelukt het vaderland te bereiken.

Van de opvarenden, ongeveer 500 man, waren er bij het verlaten van Straat Magelhaes reeds 200 omgekomen. Slechts 51 opvarenden zijn in het vaderland teruggekeerd. Tot de omgekomenen behoorden de twee mannen, die aan de tocht hun naam hebben gegeven: Mahu en De Cordes. Ook de zoon van laatstgenoemde, Simon de Cordes Jr., en zijn neef, Balthasar, behoorden tot de slachtoffers.

In 1600 kwam dus het Nederlandse schip De Liefde, behorende tot de vloot van Mahu en De Cordes, ontredderd in Japan aan.

Bekend is dat vijf jaar later twee opvarenden van De Liefde naar Patani, de Nederlandse nederzetting op de kust van Malakka, voeren om een uitnodiging van de Japanse regering over te brengen om in Japan handel te komen drijven.
Het heeft nog tot 1608 geduurd vóór aan deze uitnodiging gevolg kon worden gegeven. In dat jaar werd te Hirado het eerste Nederlandse VOC handelskantoor gevestigd, het begin van de VOC handel op Japan.

De Portugezen waren echter de eerste Europeanen met wie de Japanners in aanraking kwamen. De Portugezen werden in Japan goed ont­vangen en dreven er een uitvoerige handel. De ver­houding werd minder goed, toen de Portugezen zich ook gingen toeleggen op de verspreiding van het Katholieke geloof, vooral door paters van de Orde der Jezuïeten. Binnen enkele tien­tallen jaren hadden de Jezuïeten ongeveer 10% van de bevolking bekeerd.

Deze toenemende invloed der Portugezen wekte wan­trouwen bij de Japanse regering, die er redenen voor had om de oude godsdienst der Japanners, het Boeddhisme zijn macht te doen behouden.

De eerste jaren van de VOC nederzetting te Hirado waren niet gunstig. De VOC zond te weinig koopwaren naar Japan. Maar in de jaren erna ging het steeds beter. Ook de verhouding tussen de Nederlanders en de Japanners werd steeds gunstiger.

Anders was dit, waar het de Portugezen betrof. Tussen dezen en de Japanners werd de verhouding steeds slechter. De vervolging van de Katholieke priesters en van de Japanners die tot het Christendom bekeerd waren en weigerden hun nieuw geloof af te zweren, werd strenger. Veel geestelijken werden ter dood gebracht.

De Nederlanders in Japan, Protestants-Christelijk als ze waren, onthielden zich zorgvuldig van openbaar vertoon van hun godsdienst. Weldra kregen de Nederlanders handelsvrijheden, die geen ander volk in Japan bezat. In 1635 vernam de Japanse regering, dat Spanjaarden, Portugezen en Japanse Christenen samenspanden om in Japan een opstand te veroorzaken. Deze geruchten waren voor de Japanse regering voldoende om de in het land vertoevende Portugezen als enige verblijfplaats aan te wijzen het eilandje Deshima bij Nagasaki, waar zij bovendien onder strenge bewaking kwamen.

In 1639 werden alle Portugezen uit Japan verdreven.

Twee jaar later werd de Nederlanders meegedeeld, dat zij hun factorij te Hirado moesten verlaten en zich op het door de Portugezen verlaten eilandje Deshima moesten vestigen. De Japanse regering trof daarbij strenge maat­regelen om er voor te waken, dat de Nederlanders zo weinig mogelijk met de Japanners in aanraking kwamen. Tijdens de VOC periode is deze toestand zo gebleven. Twee eeuwen lang zijn de Nederlanders de enige Europese natie geweest, waarmee de Japanners handelsbetrekkingen hebben onderhouden.

De laatste door de VOC benoemde bewindhebber te Deshima was Hendrik Doeff. De Nederlandse factorij te Deshima is nog blijven bestaan, toen de VOC allang was opgeheven. Toen in de Franse Tijd de Britten trachtten zich ook van Deshima meester te maken, heeft Doeff door zijn optreden bereikt, dat de Nederlandse vlag boven Deshima bleef wapperen.

Pas in 1859 is de Nederlandse factorij Deshima voorgoed opgeheven.

Nog even terug naar de overlevenden van De Liefde, in 1604 werden ze door een Japanse Jonk teruggebracht naar Java, aan boord o.m. Melchior van Santpoort, Koopman van de VOC en Jacob Quackernaeck, de Kapitein van De Liefde.

Quackernaeck heeft Nederland nooit meer teruggezien, want Quackernaeck sneuvelde in 1606 bij Malakka tijdens de zeeslag tegen de Portugezen o.l.v. de Rotterdammer Cornelis Matelieff de Jonge.

Citaat uit ons verhaal over Cornelis Matelieff de Jonge:

Op 2 Juli 1609 bereikten de eerste 2 VOC schepen via Kaap de Goede Hoop Hirado: De Griffioen met 19 kanonnen en de Roode Leeuw met Pijlen met 26 kanonnen. Admiraal van deze vloot was Jacob Groenewegen, aan Jacob Groenewegen werd (ook in 1609) door Shogun Ieyasu Tokugawa de beroemde exclusieve handelspas uitgereikt die uiteindelijk geldig bleek tot zeg 1859...

Dit verhaal wordt vervolgd in dit verhaal:

Deshima in de baai van Nagasaki, ooit de kleinste "kolonie" van Nederland




We ontvingen de volgende oproep:

Wie kan mij helpen aan informatie over een schip met de naam Sint-Joris dat medio 1599 uit Brazilië in Nederland is teruggekeerd?

Aan boord zou zich Hans van Uffele of Johannes van Uffele hebben bevonden, een koopman, en handelaar in o.a. suiker, die in die tijd in Brazilië is geweest.

Van Uffele heeft veel tekeningen tijdens zijn reis gemaakt van uitheemse dieren, planten en mensen, hetgeen bij de Leidse botanist Clusius in 1609 of daarvoor al bekend was. Alle informatie over het schip de Sint-Joris, de route die het heeft gevaren, welke andere schepen het heeft ontmoet, en koopman Van Uffele zijn welkom.

Trefwoorden: Van Uffele, Sint-Joris, Allerheiligenbaai, Bahia do Todos dos Santos, Brazilië, 1598, 1599.

Neemt u s.v.p. contact op met Michiel van Ooijen:

mvanooijen@zonnet.nl

I am looking for information about a ship named Sint-Joris that returned to Holland from Brazil half-way through 1599.

On board may have been a person named Hans van Uffele or Johannes van Uffele, a merchant dealing in sugar among other things, who was in Brasil in 1598-1599.

Van Uffele made many drawings of animals, plants and humans during his itinerary, which was a fact known to botanist Clusius in Leiden in 1609, or possibly earlier than that. Any information about a ship named Sint-Joris and the route she took, which other vessels she encountered, and merchant Van Uffele are more than welcome.

Keywords: Van Uffele, Sint-Joris, Allerheiligenbaai, Bahia do Todos dos Santos, Bay of All Saints, Brasil, 1598, 1599.

Please contact: Michiel van Ooijen

mvanooijen@zonnet.nl







    Geinteresseerd in een historische rondleiding voor uw eigen groep(je) door Aad 'arcengel' Engelfriet, webmaster van deze grootste Nederlandstalige geschiedenis website, door o.m. een stad of streek in bijv. Nederland, België, Duitsland, Groot-Brittannië, Ierland en/of een historische lezing, publicatie, recensie:

    Voor meer vrijblijvende informatie

    aad@engelfriet.net

    Wilt U eerst meer weten over Aad Engelfriet:

    klik dan HIER







Terug naar Aad's homepage, met links naar al zijn verhalen





Familiewapenklein
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker ....


Terug naar de top





Last update :

20 September 2009