Een e-mail sturen naar Aad? Zijn e-mail adres is aad@engelfriet.net
(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen)
Terug naar  het Engelfrieten overzicht

Naar beneden 

Van Vleeshal en Vleeshouwers gilde tot Telefoonkantoor

Dit verhaal is een onderdeel van het verhaal

De geschiedenis van de gilden van Rotterdam




We beginnen ons verhaal met deze fraaie, geheimzinnige deur:

gildevleeschhouwer

Het Gilde der Vleeschhouwers (Slagers) van Rotterdam

Uit ons Stadhuis verhaal halen we dit erbij:

Voldoende raadsels om er een verhaal aan te wijden.....

We beginnen eerst met de geschiedenis van het gebouw en en passant wordt ook iets verteld over het gilde, maar meer over het gilde der Beenhackers, Vleeschhouwers of hoe ze maar genoemd werden, daarmee besluiten we.

Als je moeite hebt om je te orienteren in het Rotterdam van destijds, bestudeer dan de onderstaande stadsplattegrond van Roterdam, we hebben er een aantal bij elkaar gezet in dit verhaal en op de onderstaande kaart ontdek je dan vanzelf de Vleeshal....

Zoo zag trouwens de Botersloot eruit voor de demping in 1866 :

boterslootrichtingstadhuis

De nog niet gedempte Botersloot in de richting van het Stadhuis

rechtsachteraan natuurlijk weer de Vleeshal

Ook op de volgende prent kunnen we de Vleeshal ontdekken:

zakkendragershuisvleeshal

Recht voor ons het Zakkendragershuis van Rotterdam en dus niet die van Delfshaven....

rechts de Botersloot en inderdaad dat huis op de hoek.....

de Vleeshal

en ja, we staan dus op de Nieuwemarkt en kijken in Zuidelijke richting

En vanzelf gaan we het ooit ook over het Zakkendragershuis van Rotterdam hebben, al een beetje in dit verhaal trouwens...

En natuurlijk gaan we ook eerst een schets laten zien, natuurlijk van Verheul, van de voorgevel van de Vleeshal, kostelijk....:

vleeshal1621

De uit 1621 daterende voorgevel van de Vleeshal

Vroeger slachtte de "beenhacker" zijn vee in slachtplaatsen, die, dikwijls zeer primitief ingericht, in de nabijheid van zijn woning gelegen waren. Ook in Rotterdam was het echter niet geoorloofd, het vlees uit de woning of uit de slachtplaats aan de burgerij ter verkoop aan te bieden; dit moest op de vleesmarkt of in een daartoe bestemde Stadsvleeshal geschieden.

Reeds in 1467 bestond te Rotterdam het Beenhackersgilde onder het patronaat van St. Bartholomeus, dat door de Overheid officieel was ingesteld en waarvan iedere beenhacker, die in deze stad zijn beroep uitoefende, lid moest zijn.

De vleesverkoop werd onder het Stadhuis aan de Kaas-marktzijde gehouden, alwaar ook de spek- of varkensslagers, volgens een in de aanvang van de 17de eeuw genomen resolutie, alleen spek te koop mochten aanbieden.

In 1619 besloot de Stedelijke Regeering een nieuwe, grote vleeshal te bouwen op een centraal gelegen terrein aan de Huibrug (de Huidenbrug), het zuidelijkste gedeelte van de Botersloot. Deze brug, die langzamerhand vergroot was tot een overwelfd plein tusschen de Nieuwemarkt en de Kaasmarkt, kwam na demping van de Botersloot in 1866, te vervallen.

Uit ons Oude Kerken van Rotterdam verhaal: Voor de bouw van een overdekte hal, die van de Huibrug tot aan de Eerste Lombardstraat zou doorloopen, had men echter een gedeelte nodig van het Oude Vrouwenhuis, dat aan de oostzijde der Lombardstraat gelegen was.

Citaat uit ons Oude Vrouwenhuis verhaal: Dit Oude Vrouwenhuis, in 1455 door Adam Jansz. Stoppelmans gesticht, ten nut en oirbaar der Oude Vrouwkens, werd daarom verplaatst naar een door het Stadsbestuur aan de oostzijde der Hoogstraat beschikbaar gesteld terrein, waar een nieuw Vrouwenhuis gebouwd werd, dat in 1623 in gebruik werd genomen en in 1914 is afgebroken voor de doortrekking van de St. Janstraat naar de Hoogstraat.

Het nieuwe halgebouw, dat van de Lombardstraat tot aan de Huibrug zou strekken, kreeg, door het aankopen en afbreken van twee oude panden, aan de zuidzijde een open straat, evenals aan de noordzijde. Het zou niet voor 1654 definitief als Vleeshal in gebruik genomen zijn, daar het kort na de voltooiing, en wel van 1625-1654 als Boterhal en Hennepwaag dienst moest doen, terwijl de Vleeshal toen weer tijdelijk ondergebracht werd, waar zij van 1555-1620 gevestigd was, n.l. onder het Stadhuis.

De Boterhal vond na driemaal van plaats te zijn veranderd, een onderkomen in een gebouw aan de Nieuwemarkt N.Z., ten oosten van de vroegere Prinsenkerk. Gedeeltelijk werd dit gebouw ook gebruikt als zakkendragershuis, voor de spijsuitdeeling en soepkokerij, later ook voor de muziekschool en voor het houden van allerlei bijeenkomsten, totdat het tenslotte evenals de Prinsenkerk gesloopt werd voor de stichting van de in 1923 geopende Openbare Gemeente-Bibliotheek.

De voorgevel van de nieuwe Vleeshal was aan de Huibrugzijde hooger opgetrokken dan de achtergevel aan de Lombardstraat. Beide gevels waren van roode baksteen gemetseld, afgewisseld door banden, cordonlijsten, sluitsteenen, afdekkingen, omlijstingen en verdere versieringen van gehouwen steen. Zij vormden door hunne vroeg 17de eeuwsche sierlijke architectuur rustige, kleurrijke scheppingen van bijzondere bekoring. De lange zijgevels, die aan de Vrouwensteeg - vroeger Penssteeg geheeten -, en aan de Botersteeg - ook wel Halsteeg genaamd -, uitkwamen, waren uiterst eenvoudig.
Ieder dezer gevels had twaalf van zware ijzeren spijlen voorziene groote kruisvensters, die met de vensters aan den voor- en achtergevel het halinterieur van daglicht moesten voorzien. De zij gevel vensters werden al heel spoedig van de kruisindeeling beroofd om meer daglicht in het gebouw te kunnen verkrijgen, waardoor de gevels veel van hun eigenaardig karakter verloren.

vleeshal1780

De Vleeshal op een schets uit 1780

Dit gedeelte van de Botersloot werd destijds ook wel Kaasmarkt genoemd

links van de Vleeshal de ingang van de Penssteeg, het vlees hangt er al....

Toen in 1835 de twee grote trapgevels van het gebouw wegens bouwvalligheid afgebroken moesten worden en door een achterovervallend dakschild werden vervangen, heeft men ook deze halve trapgevel verwijderd en de aanbouw zoo hoog opgetrokken. dat hij onder één houten gevellijst met de hal kon worden afgedekt. Hierdoor kreeg de Vleeshal het uiterlijk, dat zij tot 1875 behouden heeft.

Op 17 November 1875 had de aanbesteding plaats voor het afbreken der oude en het opbouwen der nieuwe Vleeshal. De afbraak had tot veel pennenstrijd aanleiding gegeven, want door het slopen van deze Vleeshal met zijn fraaie, typische gevels in Oud-Hollandse stijl opgetrokken, zou onze stad helaas het laatste openbare gebouw, dat uit het begin der 17de eeuw nog tot ons sprak en een enig voortbrengsel van dien tijd was, moeten derven.

De bouwvalligheid van het oude gebouw maakte eerst ingrijpende verbouwingen noodzakelijk. Toen echter bekend werd, dat er van verbouwen geen sprake kon zijn, doch een geheel nieuw gebouw gesticht moest worden, wensten de toenmalige Rijksadviseurs voor de monumenten van geschiedenis en kunst, dat de oude 17de eeuwse gevel vóór het nieuw op te trekken gebouw geplaatst zou worden of, dat ten minste de nieuwe gevel geheel een navolging van de oude zou zijn, met gebruikmaking van de met beeldhouwwerk versierde details, die nog in goede staat verkeerden.

Het Gemeentebestuur besloot echter, een gebouw te stichten, waarin van het oude niets zou worden gebruikt, doch dat een nieuwe fraaie voorgevel zou worden ontworpen, die de stempel van zijn eigen tijd zou dragen, hetgeen bestond uit een nabootsing in de geest van de Oud-Hollandse bouwstijl, zooals toen gebruikelijk was.

Toen op 3 September 1895 de Gemeenteraad besloot, de concessie der Ned. Bell. Telephoon Mij., die het volgende jaar zou eindigen, niet te verlengen, moest er vanwege de Gemeente, die de telefoon-exploitatie in eigen beheer zou nemen, voor gezorgd worden, dat geen stagnatie in het telefoongebruik zou ontstaan, ofschoon een geheel nieuw net moest worden aangelegd en alles naar de eisen van de nieuwste techniek ingericht zou worden.

Uit dit verhaal het volgende citaat: De bovenverdieping van de Vleeshal aan de Botersloot werd tot Centraal-bureau ingericht en alles moest in het werk worden gesteld, opdat de exploitatie op 1 October 1896 een aanvang zou kunnen nemen, welke maatregelen met goed succes werden bekroond. Weldra nam het gebruik der telefoon zoo toe, dat uitbreiding van de door den dienst in gebruik genomen ruimte noodzakelijk was.

In den zomer van 1905 besloot de Gemeenteraad tot de aankoop van de rij panden, die langs de noordzijde van de Vleeshal lagen, daarvan gescheiden door de Botersteeg lopende van de Botersloot tot aan de Lombardstraat.

In de zitting van 15 Maart 1906 werd het bouwplan voor deze uitbreiding door den Gemeenteraad aanvaard, waarbij op de voorgrond kwam te staan, dat de mooie voorgevel van de hal aan de Boterslootzijde gespaard moest worden, terwijl het aldaar bij te bouwen nieuwe gedeelte, dat in de breedte aan de Botersloot 12.60m besloeg, in het karakter en in harmonie met de gevel van de hal zou ontworpen worden, iets wat vrijwel gelukte. Bij deze uitbreiding, die 8 Mei 1906 werd aanbesteed, bleef de beganegrond van het oude gebouw als vleeshal bestaan, terwijl de Botersteeg voor een klein gedeelte werd overbouwd, doch aan beide zijden werd afgesloten door grote draaibare hekken, daar die steeg nu gevoegd werd bij het terrein van de Telefoondienst. Inwendig bestond de oudste Vleeschal - die van 1619 - uit een groote ruimte, die over een lengte van 22m 5.25m hoog en over de lengte van 26m gemiddeld 4,25m hoog was. Deze ruimte was in de lengteas door een aantal houten standvinken verdeeld, die nodig waren voor ondersteuning der bovenverdiepingen, terwijl houten banken dienst deden als uitstaltafels. Op de verdieping van het voorgebouw waren een drietal grote lokalen gelegen, waartoe een spiltrapje, ondergebracht in de latere aanbouw, van de straat af toegang verleende.

Op de tweede verdieping van dit gedeelte was de ruime woning van de huisbewaarder, die eveneens van dit spiltrapje, dat tot de tweede verdieping doorliep, gebruik moest maken.

Op de verdieping van het lagere achtergebouw had men bergplaatsen voor brandstoffen en enkele kantoortjes voor ambtenaren, kolenmeters en -wegers.

Een houten open buitentrap verleende van de zijde der Botersteeg toegang tot die lokaliteiten. Verder waren in de Botersteeg tegen de zijmuur van de hal een aantal houten en stenen berghokken gebouwd, voor verschillende doeleinden in gebruik.

Zware houten, door pannen afgedekte Hollandse kappen overdekten het gebouw en vormden door hun hoogte nog grote zolders en vlieringen, geschikt voor berging.

Aan de zijde van de Vrouwensteeg waren houten luifels op stijlen aangebracht, waaronder het verhandelen van afval: harten, poten, koppen, pens, enz. plaats vond, dat slechts buiten de hal geschieden mocht. Een grote boogvormige toegang tot de hal, door pilasters en lijstwerk omgeven, was in het midden van de zijgevel van groot gemak voor het verkeer.

Van de boven-voorlokalen werd jaren en aren achtereen een nuttig gebruik gemaakt, we zouden nu zeggen, het was een multi-functioneel gebouw, die Vleeshal:

Niet lang na de stichting werden daar lessen in de Anatomie en andere wetenschappen gegeven. Het Timmermansgilde had er in de eerste helft der 18de eeuw zijn kamer en in 1767 kwam het Physisch Collegie er eveneens bijeen. Het Teekengenootschap Hierdoor tot Hooger had tweemaal, met een tussenpoos van 10 jaar, verschillende lokalen in gebruik. Een der vertrekken werd door dit Genootschap geheel nieuw betimmerd en van een moderner schoorsteenmantel voorzien, waarboven een door de schilder Preij vervaardigd toepasselijk schilderstuk prijkte.(LINK)
Het Genootschap voor de Koepokinenting, de Commissie der Spaarbank, de Plaatselijke Schoolcommissie en nog andere nuttige instellingen hielden in deze vertrekken op geregelde tijden hun zittingen of vergaderingen.

vleeshal1870

De Vleeshal (links) op een foto uit 1870

De in 1875 gebouwde hal besloeg inwendig dezelfde oppervlakte, doch was veel hygiënischer ingericht en frisser afgewerkt.
In plaats van houten standvinken was een dubbele rij gegoten ijzeren kolommen aangebracht, omringd door stenen uitstaltafels op ijzeren voeten. Grote ramen in de zijgevels dienden voor behoorlijke toetreding van het daglicht en de niet fraaie aanbouw aan de voorgevel kwam te vervallen.

De localiteiten boven de hal werden beter ingericht en wederom aan verschillende instellingen in gebruik gegeven, totdat in 1895 de Telefoondienst de ruimte voor zijn doel kwam opeisen. In 1914 werd aan het Centraal-Telefoonbureau andermaal een uitbreiding gegeven door het bijtrekken van een perceel in de Klaversteeg, in 1924 gevolgd door een derde uitbreiding aan de Lombardstraatzijde.

In 1927 is de Vleeshal verplaatst naar het Abattoir en werd de vrijgekomen ruimte ingericht voor magazijnen en werkplaatsen voor de Telefoondienst.

Het beroep van vleesgrossier op de tegenwoordige wijze is van betrekkelijk jonge datum. De oprichting van het openbare Slachthuis, waarvan het gebruik met ingang van 1 Januari 1886 verplicht werd gesteld, deed het aantal vleeswinkels in de stad sterk toenemen en het verkopen van vlees in de hal aan particulieren naar verhouding verminderen.
Daarentegen begon de grossierderij ter plaatse zich zoo uit te breiden, dat de hal daarvoor niet meer geschikt was. De grossiers, die de behoefte gevoelden, zich voor het behartigen van hun belangen te verenigen, richtten daarom 30 November 1910 de Vereeniging van grossiers in kalfs- en rundvleesch op, welke Vereeniging in 1935 haar 25-jarig bestaan vierde. Na veel confereren en corresponderen van het Bestuur dezer vereeniging, werd in 1927 door de Gemeente besloten, de hal naar het in 1883 opgerichte Abattoir te laten verhuizen.
Reeds jaren tevoren waren verschillende plannen tot verplaatsing van dit Abattoir ontworpen, doch ten slotte is het gebleven op hetzelfde terrein, waar het als eerste openbaar slachthuis in ons land werd gevestigd en waarvan het zeker binnen afzienbare tijd niet verwijderd zal worden.

In 1930 werd het Telefoongebouw aanmerkelijk vergroot door aanbouw van het nieuwe noordelijke gedeelte aan de Gedempte Botersloot en ten slotte werd in 1932 het sedert 1906 bestaande zuidelijke voorgedeelte gesloopt en door een, alhoewel lager, bouwwerk in betere aansluiting en harmonie gebracht met de in 1930 in moderne geest uitgevoerde uitbreiding, waarin ook de Dienst der Stadsontwikkeling een tijdelijk onderkomen verkreeg.

In Mei 1940 werd een groot gedeelte van het nieuwe telefoon-kantoor verwoest, wat een grote belemmering in het gebruik der telefoon teweegbracht............

Het vleeschhouwersgilde gilde, dat onder patronaat stond van St. Bartholomeus, werd opgericht 24 Maart 1467. Reeds vrij spoedig voerden de leden hun bedrijf, althans de verkoop van vlees, uit in een door de stad ter beschikking gesteld gebouw, de vleeshal op de Botersloot. De oudst bekende ordonnantie op de vleeshal is van 7 Juli 1608.

In de oudste lijsten van de hoofdmannen der gilden, van 1667, wordt steeds gesproken van de opzienders van de vleeshal, terwijl enige jaren later dezelfde personen daarin voorkomen als hoofdmannen van het beenhakkersgilde.

In de 18de eeuw komt ook de naam vleeschhouwersgilde op, terwijl de oude naam beenhakker vrijwel in vergeteldheid geraakt is.

De weinige stukken, die ons van het gilde-archief bewaard zijn gebleven, bestaan hoofdzakelijk uit akten van aanstelling als beenhakker, vleeschdraagster, varkensslachter en spek-verkoper.

Ook is er nog een merkwaardig contract bij van een veertigtal slagers, die zich verbonden het surplus te betalen van twee banken in de vleeshal, die aan joden verhuurd waren, blijkbaar een ongewone uiting van antisemitisme in onze stad. Reden daarvoor gaven echter de Israëlieten door het verkopen op Zondag.
De hoofdlieden van het gilde wezen het stadsbestuur dan ook op de wenselijkheid om het getal der Israëlietische slagers niet te veel te doen toenemen, daar deze het openhouden der vleeshal op Zondag, wat alleen bij buitengewone gelegenheden was toegestaan, onder allerlei voorwendsels doordreven, zodat de deur urenlang openbleef.......

Onder beenhakkers werden trouwens de slagers van rund- en schapenvlees verstaan. Zij waren zooveel in aantal als er banken of stallen in de Vleeshal waren.
Die stallen werden op de eerste Vrijdag in Mei bij loting verdeeld; wekelijks wisselden de plaatsen naar oude gewoonte te beginnen van de middeldeur met omschuyvinge langs de linkerhand.

Om vleeschhouwer te worden, d.w.z. ossen, koeien, vaarzen, schapen of lammeren te mogen slachten en het vlees daarvan te verkopen, moest men van stadswege geadmitteerd zijn.
Bovendien werden enige speciale vergunningen uitgereikt gedurende de slachttijd, van 15 October tot 30 November.

Ingezetenen, die vetweiders waren, mochten die tijd de door hen geweide beesten aan den balk verkoopen bij de geheele buycken, de halve beesten of vierendeelen, maar niet in kleiner porties; het stond hun ten allen tijde vrij, het door hen geweide vee alleen of samen met anderen ten behoeve van hun eigen winterprovisie te doen slachten, maar in beide gevallen moest het slachten geschieden door geadmitteerde beenhakkers.

Aan ieder was het verboden, vers vlees of afval daarvan binnen de stad of de stadsvrijheid te brengen anders dan voor eigen gebruik.

Geen vlees mocht buiten de hal verkocht worden: de slagers mochten buiten den slachttijd dan ook geen schalen en gewichten in huis hebben, zooals er in de hal gebruikt werden.

Afgekeurd vlees dat nog geschikt was voor de comsumptie, mocht niet in de hal worden verkocht, maar onder de luifel daartegenover, naast de hennepwaag op de Huibrug. Dit gold ook voor gezouten vlees, dat bij het pond verkocht werd: alleen het vlees, dat vóór het zouten goedgekeurd, in de hal gebracht en er gezouten en gebleven was, mocht daar worden verkocht. Afval of "groenspijs", zooals nieren en darmen, moest verkocht worden op de daarvoor aan te wijzen plaatsen.

De hal was aanvankelijk onder het Raadhuis en had vóór 1555 als marktplaats voor hop gediend. In 1620 werd een nieuwe Vleeshal gebouwd aan de Botersloot tegenover de Huibrug: de kort daarop langs de zuidzijde daarvan, op het terrein van het voormalige St. Elisabethsgasthuis, aangelegde Vrouwensteeg, heette dan ook wel Penssteeg.

In 1626 werd de hal weer naar haar oude plaats overgebracht, omdat men toen het gebouw aan de Botersloot als hennepwaag inrichtte en op het daarachter gelegen erf een Boterhal bouwde, maar in 1654 werd de toestand van vóór 1626 weer hersteld. Vermoedelijk waren de hoofdlieden van het gilde tevens "opzienders" van de Vleeshal.

De slagers mochten geen gehouwen vlees in hun huizen hebben in kleiner hoeveelheden dan 1/4 rund of 1/2 kalf; schapen en lammeren moesten zij in hun geheel naar de hal brengen. De keurmeester van het vlees had ervoor te zorgen, dat er geen vlees gebracht werd, waarvan de impost en accijns niet was betaald.
De biljetten, waaruit van die betaling bleek, moest hij invorderen en liasseren.
Verkocht vlees mocht, voorzoover het niet door de kopers meegenomen of afgehaald werd, alleen worden thuisgebracht door gezworen vleesdragers, die als herkenningsteken een tinnen os op de borst droegen.

De gezamenlijke vleeshouwers moesten 's winters minstens twee ossen per week slachten. Geslacht vee behoorde steeds zoo spoedig mogelijk naar de hal gebracht te worden voor de keuring. Werd het ongeschikt voor de consumptie geoordeeld, dan moest het in tegenwoordigheid van de keurmeester en een hoofdman met een schuit naar de rivier gebracht worden om daar over boord te worden geworpen. Het zouten en in tonnen slaan van afgekeurd, doch niet oneetbaar bevonden vlees moest plaats hebben in tegenwoordigheid van beide functionarissen.

Het slachten van minder dan vier weken oude kalveren was verboden; brood-en pasteibakkers mochten geen nuchtere kalveren in hun ovens braden. Van 1 October tot 1 April was er een slachtverbod gelegd op rammen en lamdragende ooien, van 1 December tot Pasen op zuiglammeren.

De schout, de substituut-schouten, de keurmeester en de hoofdlieden hadden het recht, de huizen der slagers te controleren. De keurmeester moest aan de impostmeester en aan de accijnsmeester kennis geven van de door hem ontdekte overtredingen, waarvoor hij jaarlijks van de eerstgenoemde f 100.— en van de accijnsmeester f 50.— ontving.
De voor den duur van den slachttijd geadmitteerde slagers mochten geen vee slachten, vóór hun gebleken was, dat het de belasting-ambtenaren was aangegeven.

Later hebben we ook nog deze prent toegevoegd:

vleeshal1900

De Vleeshal rond 1900

Waarom? In de Vleeshal was vanaf 1818 ook de Spaarbank te Rotterdam gevestigd, niet te geloven ? Klik dan maar vlug HIER.

Kortom, de Vleeshal was een overbezet gebouw...




Juni 2011 ontvingen we van het Houweling Telecom Museum een schitterende pdf:

Gemeentelijke Telefoondienst Vleeschhal Rt 1887

Uit deze pdf (ruim 4MB, slechts...) laten we alleen het volgende zien:

gemeentelijketelinstallatie

De Gemeentelijke Telefoon-Installatie te Rotterdam

1887


Deze brochure is dus als pdf te verkrijgen via het Houweling Telecom Museum

LINK
Uit deze brochure ook nog het volgende:

gemeentelijketelinstallatiepers1

gemeentelijketelinstallatiepers2

gemeentelijketelinstallatiekaartrdam

Via het Houweling Telecom Museum kun je dus ook zelf deze pdf ontvangen.

Neem dus snel kontakt op met het Houweling Telecom Museum!





Klik hier voor de overige Rotterdamse geschiedenis verhalen op onze site,
een kleine selektie slechts....







Familiewapenklein
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker ....


Terug naar de top





Last update :

1 Juli 2011