Een e-mail sturen naar Aad? Zijn e-mail adres is aad@engelfriet.net
(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen)
Terug naar  het Engelfrieten overzicht

Naar beneden 

De geschiedenis van het boekverkopers gilde van Rotterdam

Dit verhaal is een onderdeel van het verhaal

De geschiedenis van de gilden van Rotterdam




We beginnen met een aanschrijving aan de Hoofdlieden van het Boekverkopers gilde tot het weren van spotprenten en licentieuse geschriften in 1787. Waarom?

Citaat uit ons Patriotten verhaal:



We beginnen dus met die aanschrijving aan de Hoofdlieden van het Boekverkopers gilde tot het weren van spotprenten en licentieuse geschriften in 1787 :

Extract uit de Resolutie van de Heeren van de Weth (LINK) der Stad Rotterdam.

Zaterdag den 22 December 1787

gildeboekverkopers

Ondertekend door

J. van Zuylen van Nyevelt

Een voorvader van J. van Zuylen van Nyeveld vinden we terug in ons verhaal

Het Costerman oproer op 5 oktober 1690 in Rotterdam

Terug naar de boekverkopers....

De gildekeur van de boekverkoopers vangt aan met de bepaling, dat tot dit gilde behooren de neringen van het verkoopen van boeken, papier, pennen, inkt en lak en van het boekbinden, mitsgaders van het drukken van boeken en het gebruyken van de drukpers. Allen, die in deze bedrijven werkzaam zijn, moeten lid van het gilde worden, welverstaende, aldus art. 3 als concessie aan den groothandel, dat voorname boekhandelaers van de verbintenisse aen dit gilde bij acte van de heeren burgemeesteren, sulks goed vindende, sullen konnen werden gedispenseert.

Als voorwaarde voor de toelating was een leertijd van vier jaar voorgeschreven, waarvan alleen de oudste zoons van gildebroeders boven de 16 jaar waren vrijgesteld.

De proef van de boekverkoopers en boekbinders bestond in het binden en opmaken van een Statenbijbel in juchtleer met houten borden, van een boek in folio en een quartoboek met prenten met hoornen band. Bovendien was er nog een afzonderlijke verguldersproef.



Boekenveilingen waren in het algemeen slechts toegestaan, als er in Rotterdam een erfenis opengevallen of een boedel insolvent verklaard was, of wanneer een gilde-broeder zijn zaken aan kant gedaan had. Van buiten ingevoerde boeken mochten alleen met permissie van burgemeesteren geveild worden.
Om chicanes te voorkomen was bepaald, dat boekverkoopers, die te kennen gaven hun zaken te willen liquideeren, desgewenscht ten overstaan van burgemeesteren onder eede moesten verklaren, dat de boeken hun en niemand anders toebehoorden. Om dezelfde reden was het hun verboden, binnen de vier jaar opnieuw een zaak te openen op hun eigen of anderer naam.

In 1739 werd het gilde van stadswege een plaats boven de groote Beurs gegund voor het houden van de publieke verkoopingen, mits het die ruimte op eigen kosten afschutte.
Het verzoek om een kamer voor het houden der maandelijksche vergaderingen van gildebroeders werd afgeslagen. Men achtte het gilde blijkbaar rijk genoeg om van tijd tot tijd een herberg voor dit doel af te huren.

Het boekverkopers gilde werd te Rotterdam opgericht in 1699. Den tweeden April van dat jaar werd de eerste ordonnantie vastgesteld en 9 Mei daaraanvolgende ontvingen Barent Bos, Paulus van Boekenes, Reijner Doesburg en Jacob van Obdam hun benoeming als eerste hoofdlieden van het boekdrukkers-, boekbinders- en boekverkoopersgilde.

12 November 1701 kreeg de ordonnantie een nadere ampliatie en bij de algemeene herziening der stadskeuren verscheen de ordonnantie in druk, bij Pieter van Waesberghe, ordinaris drukker der stad, 1720. (LINK)

Het eerste artikel bepaalde, dat tot het gilde zouden behooren de neringen van het verkoopen van boeken, papier, pennen, inkt en lak en van het boekbinden, mitsgaders van het drukken van boeken en het gebruiken van de drukpers. Niemand zou deze neringen mogen uitoefenen, tenzij hij lid van het gilde was, op een boete van 25 gulden.
Voorname boekhandelaars konden echter met goedvinden van Burgemeesteren van het gilde-lidmaatschap worden vrijgesteld. Alleen burgers werden in het gilde opgenomen, terwijl voor alle nieuwe leden een werktijd van vier achtereenvolgende jaren, bij éénzelfden meester doorgebracht, vereischte was.

Bovendien moesten zij een proef doen; deze was van tweeërlei aard, één voor de boekbinders in het algemeen en één voor hen, die van het vergulden hun bedrijf wilden maken. De eerste hield in: het binden en opmaken van het begin tot het einde toe van een grooten bijbel in folio, in juchtleer, met houten borden, verder van een boek in folio overtrokken met een hoornen band, en van een boek in kwarto met prenten, in gewonen hoornen band.

De verguld-proef daarentegen bestond in het binden en opmaken van een bijbel in folio en een klein bijbeltje, in't chagrijn verguld, alsmede in het vergulden van een gewoon hoornen boek van buiten op het perkament.

Het entreegeld bedroeg voor vreemdelingen d. w. z. voor hen, die geen geboren burgers waren, 36 gulden, voor inboorlingen 18 gulden en voor zoons van gildebroeders 9 gulden.

Veilingen van boeken mochten slechts onder zekere voorwaarden gehouden worden, namelijk alleen van boeken van een erfhuis, van een insolventen boedel of van een inboedel van een gildebroeder, die zijn zaken aan kant deed.
Voor publieke veilingen van boeken buiten de stad moest aan het gilde steeds tien gulden worden betaald. Niemand, zelfs geen gildebroeder, mocht met boeken, papier, pennen, inkt of lak "omloopen", op boete van zes gulden en verbeurte van de geleurde waren.
Om de concurrentie van buiten te weren, werd bepaald, dat geen vreemdeling aan particulieren boeken mocht verkoopen. Zelfs zij, die ter gelegenheid van de vrije jaarmarkt met boeken op de markt hadden gestaan, moesten 's Zaterdags daarna, vóór zonsondergang, reeds weer opbreken.

Wanneer de gildebroeders het met elkaar te kwaad kregen, mochten er geen scheldwoorden vallen, op boete van drie gulden. En wanneer zij zich zoo zeer te buiten gingen, dat zij de hoofdlieden tijdens de uitoefening hunner functie uitscholden, dan werd de boete tot zes gulden verhoogd, altoos onvermindert swaerder correctie of straffe na gelegentheyt der zake.

Dan volgen in de ordonnantie de gewone bepalingen betreffende de leerlingen en de jaarlijksche contributie. Voor het verkiezen van de hoofdlieden werden al de gildebroeders en gildezusters ter vergadering en ten maaltijde opgeroepen. Wie niet aan den maaltijd wilde deelnemen, kon zich verontschuldigen door betaling van vijftien stuiver aan den gildeknecht.
De hoofdlieden ten getale van vier werden elk jaar voor de helft vernieuwd, op nominatie van een dubbeltal aangeboden aan Burgemeesteren, met verzoek daaruit twee te willen kiezen. Zij vergaderden elken eersten Maandag van de maand en op andere tijden, wanneer een gildebroeder dat verlangde.

Deze ordonnantie, die 26 Januari 1720 na voorafgaand klokgelui van het Raadhuis werd afgekondigd, schijnt zoo goed gewerkt te hebben, dat in den loop der eeuw geen enkele aanvulling of herziening meer noodig bleek.

stadhuis1675

Het Stadhuis van Rotterdam in 1675

Vooral wat betreft de concurrentie van buiten, werd streng aan haar de hand gehouden en bij de minste overtreding bij Burgemeesteren beklag ingediend.

3 Mei 1707 geven de hoofdlieden kennis, dat de boekverkooper Yvans een auctie zal houden van boeken, naar alle apparentie van ouyten de stad, zonder dat het gilde nog het verschuldigde bedrag ontvangen heeft. En omdat voor een dergelijke auctie steeds toestemming van Burgemeesters vereischt was, werd er in hunne resolutiën telkens gewag van gemaakt:
12 Juni 1709 bijv. van de veiling der bibliotheek van ds. Van der Kemp van Stad aan 't Haringvliet,
26 Februari 1710 van een boekverzameling van Delfshaven,
8 Juli 1710 van eene van Nieuwkoop enz. enz.
Eveneens hadden zij dikwijls de handen vol werk, om de steeds meer opkomende geschillen tusschen de leden van het gilde en de oude-boekenkramers bij te leggen.

Maar ook overigens hielden Burgemeesteren veel contact met de boekdrukkers en boekverkoopers. Telken male hooren wij van een ingrijpen hunnerzijds in druk- en uitgave-aangelegenheden.
6 Aug. 1715 verleenen zij Abraham Hovendael, den kerkeraadsdienaar, het uitsluitend recht om de lijsten van predikbeurten te mogen drukken,
25 April 1716 wordt Reynier van Doesburg gemachtigd tot het drukken van den Heidelbergschen Catechismus gedurende een tijdperk van vijftig jaren,
12 Maart 1738 geven Burgemeesteren oftrooi aan Nicolaas Topijn om zeker boekje te mogen uitgeven,
16 Aug. 1737 daarentegen verbieden zij, op verzoek van den Franschen gezant, den boekdrukkers binnen deze stad, om het boekje van den Parijschen raadsheer Mongeron over de mirakelen van den heiligen Paris te herdrukken en zoo
12 Aug. 1740 eveneens, om te drukken of te verkoopen het boekje, dat sinds eenigen tijd zooveel beweging had veroorzaakt, namelijk Ziels eensaeme meditatiën, met alles wat er voor en tegen geschreven was.

Ook de lotgevallen van Dirk van der Reyden, die in 1795 het Burger- en Boerenpraatje uitgegeven had, getuigen er van, dat de magistraat in deze zaken stem in het kapittel had. Genoemde boekverkooper toch werd wegens die uitgave gevangen genomen en den 8sten Januari van het volgend jaar uit de stad gebannen, terwijl dadelijk daarop zijn medegildebroeders, niet zeer broederlijk, last gaven tot sluiting van zijn winkel en daardoor de geheele zaak te niet deden gaan, ofschoon zij die, zooals het slachtoffer zelf meedeelt, zeer goed voor hem hadden kunnen aanhouden.

Een kwestie van veel belang voor het boekverkoopers-gilde was de plaats, waar zij hunne verkoopingen zouden houden. Van ouds hadden zij dat steeds gedaan in hunne huizen zelf; maar daar zij meerendeels vrij nauw behuisd waren, ontbrak veelal de gelegenheid om den koopers een behoorlijke zitplaats te verschaffen, waerdoor de Fatsoenelijcke menschen wederhouden werden te komen.
En dat niet alleen, maar in den winter kwam meer dan eens door de hooge vloeden het water in de voorhuizen, waar de verkoopingen gehouden werden, zoodat tal van boeken totaal bedorven raakten. Daarom rekwestreerden de hoofdlieden van het gilde 2 Maart 1739 aan de Vroedschap om hun een plaats voor hunne boekverkoopingen in een stadsgebouw te willen afstaan, evenals dat in andere steden reeds het geval was: in Delft op de kamer van het St. Lucasgilde, in Haarlem op het Prinsenhof, in Den Haag op de zaal van het Hof en in Utrecht op het Zegelhuis.

De Vroedschap vond het verzoek billijk en stond 13 April 1739 een plaats boven de Groote Beurs af ten westen van den opgang aan den Visschersdijk. Maar de kosten van inrichting kwamen ten laste van de gildeleden zelf en zij mochten er geen vuur en licht hebben en niet rooken of eenige andere onordentelijkheden plegen.

Enkele jaren later, 13 Febr. 1756, werd het Reglement op het gebruiken van de auctiezaal boven de Beurs door Burgemeesteren goedgekeurd.

Niet in alle opzichten evenwel hadden de gildebroeders hun zin gekregen. Met een auctiezaal hadden zij tevens een vergaderplaats voor hunne hoofdlieden aangevraagd. Tot nog toe hadden dezen meestal in de een of andere herberg vergaderd, 't geen niet alleen seer kostelijck voor haer lieder gilde viel, maar ook seer onvrij was.
Redenen waarom zij bij de magistraat ook hierin dringend voorziening hadden aangevraagd. Doch zij kregen nul op het rekest en zoo vergaderden de hoofdlieden in 1742 nog bij Van Lee en bij Gadewege, huurden zij in 1744 een vergaderkamer voor f 40 per jaar, welke huur in 1748 tot f 18 werd verlaagd en toen, naar het schijnt, voor een kamer in het huis van den gilde-knecht besteed werd, terwijl van 1750 af weer geen kamerhuur in de rekening verantwoord wordt en men dus toen blijkbaar weer elders bijeen kwam, in 1788 o.a. in de herberg St. Lucas, in 1792, behalve daar, ook in het Groot Schippershuis, in 1795 nog eens weer in de Maréchal de Turenne. (link naar ons Herbergen van Rotterdam verhaal)

Van het archief van het gilde is, onbegrijpelijk genoeg bij menschen, aan wie het bewaren van boeken bij uitnemendheid moest toevertrouwd zijn, zeer weinig overgebleven. Het Archief der Gemeente bezit althans alleen het rekeningboek 1699-1812. Jammer is het, dat alle andere stukken zoek zijn geraakt.
Uit de notulenboeken toch zou men waarschijnlijk tal van merkwaardige zaken kunnen vernemen, bijv. uit het verslag van de extra-ordinaire vergadering van 1717 over den Rotterdamschen courantier en van die in 1730 in de Maréchal de Turenne gehouden over het conceptplakkaat op den boekhandel.
Of zou het niet interessant zijn om te hooren, wat de boekverkoopers in hunne vergadering van 1733 over de bekende zaak van de Keurdigten te berde gebracht hebben?
En ook, wat er besproken werd in de vier vergaderingen tot het opmaken van de Remarques over het exhibitium wegens Mijnheeren van den Hove wegens het bepaalen van de vrijheid van de drukpers?

Overigens schijnt het gilde aan kostbaarheden niet rijk geweest te zijn. Er was, zooals uit het rekeningboek blijkt, een gildekist, maar ook deze is verdwenen.....
En evenzoo het zilveren gildeboekje, waarin de namen der hoofdlieden werden opgeschreven, dat in 1700 door den zilversmid Bezoet voor de som van ruim 33 gulden geleverd werd en eenige jaren lang in handen van de achtereenvolgende kassiers overging, doch 25 Aug. 1723 bij taxatie voor 20 gulden aan Nicolaas Topijn verkocht werd.

Met den Franschen tijd brak voor het gilde een tijdperk van grooten achteruitgang aan. In 1796 werd voor het in stand houden der gilden ook door het boekverkoopersgilde nog een zeker bedrag uitgegeven, maar het was tevergeefs.

Terwijl in 1811 de inkomsten nog f 143 bedroegen, waren deze in 1812 reeds gedaald tot f 38. En wel werd in dat jaar nog bijgedragen in de kosten van het presenteeren van een rekest aan Z. M. den Koning (sic), doch ook dit had geen uitwerking.
De laatste rekening van het gilde wordt in Mei 1812 afgelegd door de gewezen commissarissen P. van Dijk en Jacobus J.Thompson en sluit met een batig saldo van f 2.11.

Een nieuwe tijd was aangebroken. De Fransche wetgeving had bij Keizerlijk decreet van 5 Febr. 1810 ook een reglement op het boekdrukken en den boekhandel vastgesteld en voortaan werd de vergunning om dat bedrijf uit te oefenen niet meer door het gilde, maar door den directeur-generaal van de drukkerij en den boekhandel gegeven.
Een dergelijk brevet aan Sr. Jean Baptiste Martinot verleend, gedateerd 1 Januari 1813, bevindt zich nog in hef Archief der Gemeente.

Voor ons verhaal over de geschiedenis van de Beurs van Rotterdam, klik je even HIER






Klik hier voor de overige Rotterdamse geschiedenis verhalen op onze site,
een kleine selektie slechts....







Familiewapenklein
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker ....


Terug naar de top





Last update :

8 Juni 2004