(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen) |
Terug naar het Engelfrieten overzicht |
---|
Naar beneden |
---|
De links naar de muziekfiles van Koos Speenhoff doen het niet altijd, is ons bekend, voor meer details, klik dan HIER
Terwijl je deze pagina leest, is het misschien leuk om ondertussen Koos Speenhoff live te horen zingen, klik maar eens op deze deeplink, mogelijk dat de link het niet meer doet, deeplink niet waar....
Klik hier voor Jantje's Broekie
(mp3, 1.06MB, 2.39min)
Helemaal onderaan doen we nog een liedje....
Op onze site hebben we al heel wat over Rotterdamse theaters en bioscopen, type maar eens de naam in van een Rotterdamse bioscoop in Aad's Search Engine :
Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Olympia en klik op ENTER
Over de geschiedenis van de Rotterdamse schouwburgen hebben we een een apart verhaal, over Tuschinski hebben we ook al een aparte pagina.
Koos Speenhoff en Caesarina Speenhoff-Prinz (1907)
Maar wie was nu Koos Speenhoff ? Koos Speenhoff was de man die in 1903 voor het eerst voor een groot publiek optrad en meteen bekend werd.
Tot die tijd publiceerde Speenhoff in het tijdschrift De Ware Jacob, maar erg veel leverde dat niet op, na zijn eerste optredens hadden zijn financiele zorgen eigenlijk voorbij moeten zijn....
Speenhoff trok veel op met de journalist Brusse (bekend van Boefje) en de schilder Kees van Dongen, samen naar de uitgaansbuurt van Rotterdam, het Zandstraatkwartier, de plaats waar nu het stadhuis staat.
In hetzelfde jaar trad Speenhoff ook al met succes op in andere theaters in het land. Speenhoff was een vernieuwend artiest. Door zijn aktuele politieke liedjes behoorde Speenhoff tot de eerste cabaretiers van Nederland.
Speenhoff profiteerde ook van de toenemende belangstelling voor het variété. De Coolsingel was daarvan het centrum geworden, zie ons verhaal over de Rotterdamse schouwburgen
Nou van zo'n man wil je natuurlijk iets meer weten en gelukkig vonden we weer zoo'n mooie biografie, gepubliceerd in 1951 en opgesteld door Alex de Haas.
Maar natuurlijk eerst een gedicht van Koos Speenhoff, bijvoorbeeld over een zekere Professor Bolland, vul voor Bolland iemand anders in en het is nog steeds zeer aktueel, al werd het geschreven in 1915.....
Na de biografie nog een aantal gedichten....... en misschien nog meer............
Loflied op Prof. Bolland
Holland heeft Professor Bolland,
Daar is zeer veel mee gezegd.
Zonder Bolland kwam in Holland
Weinig van moraal terecht
Moesten we tevreden wezen
Met ons ouderwetsch gedoe,
Daarom stappen we eendrachtig
Naar ons Bolland kerkje toe.Als Professor gaat doceren
Wordt hij van ontstemming dol,
Door 't ongeboren bakkus
Van een geestelijke prol.
Runderen zijn jullie allen,
Hooren jullie wat ik zeg,
Moet ik daarvoor gaan staan praten,
Doe die runderkoppen weg.Zalen vol met fraaie dames,
Staren Bolland angstig aan,
Want vooral de wijfjes-menschen,
Zijn het meeste aangedaan.
Als ze geen visites maken,
Of als Mengelberg niet speelt,
Nemen ze een Bolland-snufje,
Omdat tennissen verveelt.Slappe liberty-juffrouwtjes
Spelen Bollandje op straat,
Nemen als ze 's nachts gaan rusten,
Bolland mee in zakformaat,
Bolland oogen, Bolland zinnen,
Bollandinnetjes gemor,
O, wanneer ze even durfden
Droegen ze een Bolland snor.Jongelui met rechte haren
En fluweelen buisjes aan,
Zien w'als ongedrukte dichters,
Stil naar zijn college gaan,
In een hoekje, op een hoopje,
Ergens achter in de zal,
Slapen ze als matte roosjes,
Door de macht van Bollands taal.Ouwe, eigenwijze heeren,
Weten er de puntjes van,
Als je vraagt, wat wil toch Bolland
Kijken ze je smalend an,
Bolland is een knappe snuiter,
Cocadorus met 't woord,
Als hij strakjes niet mocht komen,
Zetten we 't zaakje voort.Ouwe vrijsters gaan bij plukjes,
Naar die engel van 'n vent,
Die zoo fijn de tegenheden
Van de eenheid-liefde kent.
Bolland moet ze toch eens zeggen,
Wat er na de dood gebeurt;
Maar ze schrikken zich een flauwte,
Als Professor hen bespeurtIn ons stille, vrije Landje,
Woont een oppermachtig man,
Die met zijn wonder-woorden,
Wereldzinnen zeggen kan;
Als zijn taal na vele jaren,
Duizendmaal is uitgelegd,
Spreken we in Holland Bollandsch,
En je weet of wat je zegt.28 september 1915
Mijn Vader (van Alex de Haas) was bijna veertig jaar lang de populairste "Karakterkomiek" van Nederland en mijn Grootouders waren reizende komedianten, dus de eerste reactie bij ons thuis op de sensationele verschijning van Speenhoff was: een vent, die niet eens zijn compliment kan maken!
Want je "compliment" maken, de wijze waarop je het toneel op kwam en met protoco-lair-vastgestelde gratie het publiek begroette, was het eerste wat een artist leerde.
Nog altijd ziet de vakman, wanneer internationale variété-artisten zich voor het voetlicht presenteren, met één blik of het wat is of niet. En nog altijd aan datzelfde compliment....
Speenhoff, toen hij begon, kon het niét en toen 42 jaar later zijn leven plotseling afknapte had hij het nóg niet geleerd. Dat was één van de redenen van zijn onverwacht succes en dat was misschien ook wel de reden waarom hij vóór zijn tijd passé was.
Want de traditie laat zich nooit ongestraft breken.
De verschijning van deze bleke, magere jongeman met zijn roué-gezicht, zijn zonderlinge lange geklede jas, zijn snorretje (!) en zijn valse guitaar, waar hij slechts twee a drie en dan meestal nog de verkeerde accoorden op aansloeg, temidden van de over-komieke of over-elegante humoristen en duettisten van 1903, sloeg in als een bom.
Dan zong hij, op eentonige dreun-wijzen, liedjes over dingen waarover nooit een ander hier gezongen had: over pernose-jongens die in de nor zaten, over vegetariërs - wie van zijn planken-collega's uit die tijd had ooit van vegetariërs gehoord, laat staan er over gezongen? - , over Dorissie uit het Ouwemannen-huis en over goedgezinde meiden die met dikke buiken bleven zitten.
Dat alles was zó ongewoon dat hij inderdaad in het "Specialiteiten-programma" een zeer speciale plaats als specialiteit innam.
Er is een legende dat de Pers hem groot gemaakt heeft. De pers heeft veel voor hem gedaan. Direct al na zijn eerste optreden op een matinee in de oude Tivoli-Schouwburg werd hij nadrukkelijk gelanceerd door Brusse, Pieter Koomen en Johan de Meester. Dat heeft hem wél zijn plaats in de litteratuur-geschiedenis, maar niet in de harten van het volk bezorgd. Die plaats heeft hij zichzelf veroverd.
Want de keien van de journalistiek kunnen nóg zo veel over een variété-artist schrijven - en de Speenhoff van de eerste jaren trad uitsluitend in variété-programma's op, ook al omdat er geen andere gelegenheden waren in die tijd -, als de doodgewone mannetjes en vrouwtjes van het tweede balcon hem niet lusten, laten ze het ondubbelzinnig afweten.
De kleine burgers die het Casino-Variété en het Circus aan het Stationsplein frequenteerden, lazen nu eenmaal de N.R.C, niet en wat de Speenhoff-paladijn Henri Dekking in het Rotterdamsch Nieuwsblad over hem schreef kon hoogstens hun nieuwsgierigheid prikkelen maar nooit hun oordeel beïnvloeden. Ze moesten het zélf mooi vinden en ze vonden het mooi. De anderen zongen vertaalde Franse of Duitse café-chantant-liedjes en vertelden moppen over schoonmoeders en verstrooide professoren.
Wanneer ze actueel waren kwamen ze zelden boven het niveau uit van een aangeschoten dazer aan een café-toonbank. Speenhoff bezong de dingen en de mensen van alledag.
Zijn weemoed was doorleefd en zijn spot was bezield.
Actuele en politieke gebeurtenissen bezong hij met de rake directheid en eenvoud die de grote caricatuurtekenaars beroemd gemaakt heeft. Hij gebruikte de taal die zijn toehoorders zelf in het dagelijks leven bezigden. "Potverdorie: Bil is bil!" zong hij eens, toen hij in een later couplet de schijnheiligheid van de nette Nederlandse conversatie hekelde.
Ik denk dat een man als Dr Kuyper nooit van hem gehouden zal hebben. Speenhoff heeft deze grote Antirevolutionnairen-leider met enkele korte versjes vernietigender bestreden dan beroeps-politici het met urenlange Kamer-redevoeringen deden.
Als er één man geweest is die zijn scheppingen "levensliederen" had mogen noemen was hij het. Maar hij deed het niet. Het woord was van een ander en hij nam nooit iets van anderen over. Hij wachtte tot hij zélf geplunderd werd en schreef er dan wrange, nutteloze brieven over.
Zijn vers bloeide op uit het leven, het doodgewone leven van de juffrouw uit de groentenwinkel, de meneer achter het glaasje aan de tapkast en de meisjes uit wijlen-de-Polder.
Laten we echter constateren dat hij, vóór hij begon te zingen, een behoorlijke leerschool doorlopen had en dat hij met zijn ijzersterke body tot aan het laatst toe een toegewijd onderzoeker gebleven is van al wat er zo bij dag en nacht te koop is.
De jeugd van deze fabrikantenzoon uit Krimpen aan de Lek verliep normaal. Als opgeschoten jongen schreef hij al liedjes waarvan enkele later op zijn répertoire gebleven zijn en hij deed soms wat aanstellerig studentikoos. Waarschijnlijk niet meer dan U en ik toen we achttien waren, maar ja, in een plaatsje als Krimpen valt zoiets gauwer op.
Hij voer enige jaren als machinist-leerling bij de Marine, een jeugdepisode waar hij, evenals Joachim Ringelnatz, zijn gehele leven mee bleef koketteren en tóen begon het. Hij werd schilder en tekenaar in één van de meest-onartistieke steden ter wereld. Bovendien viel er in die tijd niets te tekenen. Althans niet voor iemand die daar zijn brood mee moest verdienen. Bladen waren er niet te veel, die er waren betaalden allermisera-belst en reclametekenen was toen nog vrijwel onbekend.
Hij had een atelier aan de Groenendaal, dat hij bewoonde met een andere armoedzaaier: de Delfshavenaar Kees van Dongen.
Hij was huisvriend - versta me wél: huisvriend en geen bezoeker van een destijds vermaard établissement aan de Haringvliet, waar Franse meisjes intern waren wier vertrouweling hij werd. De Franse taal is altijd één van zijn grote liefdes geweest.
Eens was één van deze meisjes gestorven en een provincie-Pa kwam uit Frankrijk over om zijn dochter te begraven. Speenhoff, die tóen al zijn lange debuut-jas had - welke jongeman liet zich in vredesnaam zó'n jas aanmeten? -, poseerde voor een nette huisvader in wiens huis de gezelschapsjuffrouw gestorven was en stapte naast de wanhopige Pa achter de kist aan. Pa geloofde in de komedie en de illusie was gered.
Als na zovele begrafenissen in dit hypocriete land eindigde de dag met een drank-orgie.
Dan was er de beroemde kamer vooraan in de Aert van Nesstraat, boven de hoefsmid: Speenhoff tekenend, honger-lijdend, schulden-makend en wonderlijke zélf-geschreven éen-acters opvoerend, waarin de pot-de-cham-bre de hoofdrol vervulde.
In die dagen ontstond onder andere de Jeroen Bosch-achtige tekening "Femme trompée" die later nog eens op een tentoonstelling bij Oldenzeel gehangen heeft.
Maar de nood steeg hoog en de schuldeisers werden onhoffelijk. Er moest iets gebeuren. Toegewijde vrienden kenden zijn liedjes. Hij liet zich bepraten door de reeds eerder genoemde krantenmensen en trad op een Meidag van het jaar 1903 als liedjeszanger op in de Tivoli-Schouwburg voor een dertigtal vrijbiljutters. Moet ik hier de veelmisbruikte zin achter zetten en de volgende morgen was hij beroemd?Het vervelende is dat het inderdaad zo was
De wilde jaren van zijn na-jeugd hadden hem gerijpt tot een man die het leven kende. En zijn aangeboren talent stelde hem in staat met enkele woorden, die ongebruikelijk van eenvoud waren, iets te zeggen dat rechtstreeks naar de keel sprong.
Max van Gelder, de grote mentor van het. Nederlandse Cabaret bracht hem in het Panopticum te Amsterdam en Carl Pfläging engageerde hem tegen een vergoeding van enkele rijksdaalders per dag voor het Circus-Variété in Rotterdam.
Daar waren alle voorstellingen uitverkocht en één van de kunstemakers uit het programma maakte hem gage-wijs. Een wijsheid die hij zich wél heeft weten te benutten, want sindsdien heeft hij nooit meer voor een appel en een ei gezongen!
Op het eerste grote succes volgde een tweede: zijn kennismaking en samengaan met Nap de la Mar, misschien de geniaalste komiek die ooit in deze lage landen op de planken heeft gestaan. Nap had een paar - voor dit land - gevaarlijke eigenschappen.
Eén ervan was dat hij offerde aan de smaak van die jaren om schuine dingen op het toneel te zeggen. Soms was hij niet eens meer dubbelzinnig. Jammer, hij heeft later als acteur-regisseur bewezen dat hij de laatste was die deze concessies nodig had. De dingen die Nap zei en, laten we eerlijk blijven, ook het realisme van Speenhoff, brachten een plattelandsburgemeester er toe hun optreden in zijn gemeente te verbieden.
Dit verbod werd door beiden gepersifleerd in de klucht "Zijn Edelachtbare", die honderden opvoeringen beleefde en hen tot de twee populairste en best-betaalde artisten van Nederland maakte.
Hun samengaan duurde echter maar kort: de zwierige cabotin Nap de la Mar en de contemplatieve, lichtelijk egocentrische dichterzanger Speenhoff waren van tezeer uiteenlopende naturen dan dat hun compagnonschap blijvend kon zijn.
Toen kwam er een tijd waarin Speenhoff een ongelofelijke veelzijdigheid en productiviteit ten toon spreidde. Avond aan avond stond hij op de planken, hij tekende, hij schilderde en hield exposities van zijn werk, hij was vast medewerker of Redacteur-uitgever van allerhande periodieken en hij organiseerde Klein Toneel-avonden waar de beste jongere tonelisten (Else Mauhs, Mien Duymaer van Twist, Cor van de Lugt Melsert en anderen) de ragfijne woordenspelen vertolkten die in een milde stroom uit zijn pen vloeiden. Bovendien had hij in de jonge Luxemburgse zangeres Caesarina Prinz een voortreffelijke interprête van zijn liedjes gevonden, die een niet minder voortreffelijke en trouwe levensgezellinne bleek en meer dan veertig jaar zijn successen en tegenslagen met hem deelde.
Maar de tijd vliegt snel. Ik heb U reeds gezegd dat Speenhoff nooit zijn compliment heeft leren maken. Er waren anderen die dat wél konden: vlotte jongens met vlotte teksten en melodieën die in het gehoor lagen. Entertainers, die zeiden "en nou allemaal mekaar een arm geven en lekker meedeinen!" Ware Speenhoff toen Speenhoff gebleven zou hij het misschien gered hebben. Maar deze man, wien alle vlotheid vreemd was, ging concessies doen, mopjes vertellen inplaats van eigen dingen zeggen en mee-zingliedjes in elkaar draaien die ver beneden zijn niveau lagen.
Het resultaat was averechts: hij verloor zijn greep op de massa. Natuurlijk was hij zó bekend dat er altijd nog voldoende Speenhoff-bewonderaars overbleven om hem een zeker arbeidsterrein te doen behouden maar bij het grote publiek werd hij onherroepelijk door toffere jongens verdrongen. Misschien ook had hij zich uitgeput in veel-schrijverij. Want ontegenzeggelijk ontstonden zijn beste liedjes gedurende de eerste jaren van zijn optreden.
Later schreef hij maar raak, tot reclameversjes voor de meest-on-waarschijnlijke firma's toe. Hij leefde duur en de machine moest blijven draaien. Zoiets móet zich wreken. Honderden liedjes heeft hij achtergelaten. Misschien behoren vijf en twintig daarvan tot het beste wat aan Nederlandse volks-poëzie gedicht werd. Dat is echter onnoemlijk veel voor één man.
Ook het aantal meesterwerken dat Bruant produceerde komt niet boven dit getal uit. Toch heeft het feit, dat hij langzamerhand minder "gevraagd" werd ook een winstpunt opgeleverd. Hij had nu meer tijd voor ander werk en begon in De Groene zijn geschreven portretten te publiceren. Ook daarin toonde hij zich een meester.
Ik denk hier bijvoorbeeld aan een zin uit een verhaal over Lodewijk van Deyssel waarin hij zegt "hij liep evenals ik naar oogst-rijpe vrouwen te kijken...". Ook nu weer was hij niets-ontziend en roekeloos.
In een politiek-geladen tijd schreef hij, die nooit een blad voor zijn mond genomen had, soms dingen die hem later onverdiend de reputatie bezorgd hebben van "fout" te zijn geweest. Speenhoff was in hart en nieren Nederlander, trots op zijn blauwe Maandag bij de Marine en er gebeurden heusch voor 1940 in ons land wel eens dingen die niet alleen hém hoogzaten.
Het was niet bijster handig van hem om deze artikelen gebundeld te laten publiceren in een tijd toen zoiets niet verantwoord meer was, maar dat heeft hij zeker niet gedaan om de nieuwe heren stroop om de mond te smeren. Zijn démenti in het Rotterdamsch Nieuwsblad inzake bepaalde Radio-uitzendingen waarbij door een familielid zijn naam door de modder gesleurd werd, getuigde van moed en van maling aan N.S.B.ers en moffen.
In het Rotterdamsche leven was hij jarenlang een veelbesproken figuur. In zijn vetste jaren werden er aan de Avenue Concordia, aan de Claes de Vrieselaan en aan de Kruiskade waar hij achtereenvolgens woonde, wel eens méér kwitanties afgepoeierd dan door de Rotterdamsche Burgerij moreel verantwoord geacht werd. Zijn gelaat was dan ook gesierd met een baard en zijn hoofd getooid door een woeste haardos waaruit de wilde haren maar niet wilden wijken.
Er gingen geruchten over bacchanalen, waarbij vergeleken de feesten van Keizer Nero melige Leger des Heils-bijeen-komsten waren.
Het was allemaal zwaar overdreven.
Goed: er werd eens een inval gedaan in een nacht-knipje aan de Wijde Broedersteeg en onder de aanwezige gasten bevond zich ook Speenhoff, die voor de Rechtbank plechtig getuigde dat hij daar alleen was geweest om stof voor een nieuw liedje op te doen. Zo stond het zwart op wit in de krant.
Maar die lamme Rotterdammers geloofden hem niet en zeiden "zie je nou wel?".
En dan is er nog deze vertelling die ik uit mijn eigen herinneringen opdiep: Ik was tekenaar aan de door Speenhoff geredigeerde "Ware Jacob". De drukker was een levenswijs man die, als hij Speenhoff naar een Redactie-vergadering wilde lokken, door de telefoon fluisterde dat er wat onder de kurk was. Op zekeren dag is het op zo'n Redactie-vergadering (zegge "Vergadering"!!!) zó bar toegegaan dat de Hoofdredacteur om twaalf uur 's nachts van de Schiedamschedijk terugkeerde en nog even het Tivoli-café binnenstapte om nog één afzakkertje te nemen, teneinde het onherroepelijk af te leren.
Tivoli
Maar daarbinnen zat met een obstinaat gezicht zijn Caesarina die, de escapades van haar echtvriend kennende, hem hier zat op te wachten. Koos zag haar juist bijtijds, snelde naar huis, belde Tivoli op en zei op half-huilende toon tegen zijn verbolgen gade: "Maar Ceesje, kind, waar zit je nou toch? Ik heb half Rotterdam afgezocht en zit al urenlang thuis op je te wachten...".
Bovendien is het heusch écht gebeurd dat hij, toen er een baby geboren was en hij dagenlang aan de sponde van zijn vrouw gezeten had, op een avond even een brief is gaan posten en op zijn pantoffels en met een huis-petje op in Londen terechtgekomen is. Maar dat merkte hij pas de volgende morgen, toen hij aan boord van een vrachtschip ontwaakte.
Al deze snel-uitlekkende verhalen vormden bij elkaar "une bonne publicité". Hij was dan ook ongelofelijk populair en in zijn tijd zeker de bekendste man van ons land. Dat zat hem wel een beetje in zijn fotogenieke verschijning die hem tot een dankbaar object voor de plaatjespagina maakte, maar ook als artiest viel er altijd iets over hem te vertellen. Hij was een soort Jean Cocteau avant-la-lettre, een man die overal bij was en alle dagen in de krant stond.
Als Chansonnier is hij van beslissende invloed op het Nederlandse Cabaret geweest. Zijn navolgers en imitators telde men indertijd bij dozijnen. Nu is hij, hoe hard deze uitspraak misschien moge klinken, vrijwel vergeten. Als je de naam Speenhoff in gezelschap van jongeren noemt halen ze verveeld de schouders op. Maar als je hen dan de liedjes voorzingt die zijn naam gevestigd hebben, kijken ze verbaasd op en zeggen: "Ja, maar zó ken ik hem ook niet!"
Zijn bundels zijn er echter nog. En vroeg of laat zal hij hér-ontdekt worden. Maar dan zal hij ook gezongen worden tot in lengte van dagen. Terwijl alle andere liedjeszangers uit de eerste helft dezer eeuw dan volkomen in het Niet opgelost zullen zijn.
Op onze website zijn we trouwens Koos Speenhoff al een aantal keren tegengekomen, bijvoorbeeld in ons verhaal over de geschiedenis van het Rotterdamse stadhuis :
Citaat :
Ook in ons verhaal over de Rotterdamse Passage met ervoor het Caland monument kwamen we Koos Speenhoff tegen :
Koos Speenhoff, altijd tuk op een actueel gebeuren, liet in een brief van eene slechte meid een waarschuwing uitgaan aan iemand, die waarschijnlijk een varensgezel was, en dichtte daarin onder meer :
Zeg Rooje wat zal jij verschrikken
Als jij is thuis gevaren ben.
Dan zal je zien en ondervinden
Dat jij de polder niet meer ken.
De heele keet wordt afgebroken,
De heeren krijgen nou d'r zin.
De meides motten uit d'r zaakies,
De burgemeester trekt er in.
Ze gaan de Zandstraat netjes maken
't Wordt 'n kermenadebuurt.
De huissies en de stille knippies
Die zijn al an de Raad verhuurd.
Bij Nielsen ken je nie meer dansen,
Bij Charleij zijn geen meissies meer.
En Moeke Bet draagt al 'n hoedje
Die wordt nu zuster in den Heer.
Na de ontruiming werd een aanvang gemaakt met de sloop van het gedoemde kwartier, een rasterwerk van benauwde en stinkende straten en stegen, gangen en sloppen, begrensd door de St. Laurensstraat, Westewagenstraat, Coolvest en Raamstraat.
Koos Speenhoff sprak zelfs van het onraadhuis. Maar alle kritiek ten spijt ging op 12 augustus van het jaar daarop de eerste paal van de fundering voor het nieuwe stadhuis aan de Coolsingel de grond in, op de plek waar eens danshuizen, kroegen en eethuisjes een weelde aan vaak vulgair amusement boden.
In het bruisende hart van de stad, waar ooit bekende artiesten als Louis Davids,Henriëtte Davids
en Maupie Staal het levenslicht hadden gezien, werden vervolgens zo'n 8000 palen de grond in gedreven.
Dit ondanks de waarschuwing van Speenhoff, die eerder o.a. had gedicht:
's Nachts gaat 't er vreeselijk spoken,
Waar de polder eenmaal stond,
Al de geesten uit de Zandstraat
Sluipen er de raadzaal rond,
En in plaats van toffe meiden,
Zuurtjes en gebakken visch,
Vinden ze 'n Spiekman-motie,
Die dien dag verworpen is.
Citaat :
En natuurlijk hoort op een pagina over Speenhoff, zijn waarschijnlijk bekendste lied : de Rotterdamsche schutters, een enkel couplet is dubbel, maar dat geeft toch niks.....
Over het Calandmonument is nog een aardige anekdote te vertellen. Op een snikhete dag in 1911 had de Rotterdamse dichter-liedjeszanger Koos Speenhoff er bewust tegen geplast, hij kon het niet meer houden, maar deed dit onder het oog van een toeziende agent en dat in 1911, en het standbeeld was pas een paar jaar oud.
"Agent, doe je plicht', zei onze Koos, "maar morgen lacht iedereen je uit".
En dus had Koos weer inspiratie voor een lied :
Caland heeft een monument
op 't Calandplein
in 'n waterbak van steen
boven 'n fontein
en daarom loopt de diender
de diender, de diender
en daarom loopt de diender
van 't Calandmonument
dag en nacht marcheert hij rond
handen op zijn rug
als een mus er lang naar kijkt
jaagt ie hem terug
als er iemand visschen wil
of zijn voeten wascht
of een kleine boodschap doet
gaat ie op de kast
en daarvoor zorgt de diender
de diender, de diender
en daarom loopt de diender
van 't Calandmonument
getekend omstreeks 1903 door Koos Speenhoff
Daar komen de schutters,
Met vaandels en met pluimen.
Zij lopen in de rij,
Zij kauwen op d'r pruimen.
Wat zijn ze in hun sas,
't Is of hun neuzen krullen.
Zij lopen in de pas,
Als lieve, zoete knullen.(refrein)
Daar komen de schutters,
Zij lopen zich lam.
De mannetjesputters,
Van Rotterdam.
O wat een geschitter,
Wat maken ze lef.
Dat komt van de bitter,
En 't plichtsbesef.
De generaal die gromt,
En geeft de vent een lijpie.
Die op de vlakte komt,
Met 'n sigaar of pijpie.
Maar schutters zijn zo gaar,
Ga ze niet koejeneren.
Ze stoppen d'r sigaar,
In d'loop van hun geweren.(refrein)
Daar komen de schutters,
Zij lopen zich lam.
De mannetjesputters,
Van Rotterdam.
O wat een geschitter,
Wat maken ze lef.
Dat komt van de bitter,
En 't plichtsbesef.
Wanneer de generaal,
De troep gebiedt te zwijgen.
Dan roept er een brutaal,
Kijk jij maar naar je eigen.
Jij kan, wat mij aangaat,
Wel naar de donder lopen.
Als jij zo'n toon aanslaat,
Kom 'k nooit jouw kaas weer kopen.(refrein)
Daar komen de schutters,
Zij lopen zich lam.
De mannetjesputters,
Van Rotterdam.
O wat een geschitter,
Wat maken ze lef.
Dat komt van de bitter,
En 't plichtsbesef.
De schutter is 't beeld,
Der Nederlandse natie.
Maar dat 'm dat verveelt,
Dat merk je aan zijn facie.
Nooit heeft 'ie bloed vermorst,
Liefst staat hij naast zijn wapen,
Voor vaderland en vorst,
Een uur of drie te gapen.(refrein)
Daar komen de schutters,
Zij lopen zich lam.
De mannetjesputters,
Van Rotterdam.
O wat een geschitter,
Wat maken ze lef.
Dat komt van de bitter,
En 't plichtsbesef.(refrein)
Daar komt de schutterij
Met vaandels en met pluimen
Ze lopen in de rij
En kauwen op hun pruimen
Wat zijn ze in hun sas
't Is of hun neuzen krullen
Ze lopen in de pas
Als lieve zoete knullen(refrein)
Een schutter is een man
Die 't niemandal kan bommen
Durf jij, vraagt de sergeant
Hier zonder schoenen kommen
Dan antwoordt hij beleefd
Sergeant ben jij bekrompen
Als ik geen schoenen heeft
Dan schutter ik op klompen(refrein)
Wanneer de generaal
De troep gebiedt te zwijgen
Dan roept er een brutaal
Kijk jij maar naar je eigen
Jij kan wat mij aan gaat
Wel naar de donder lopen
Als jij zo'n toon aanslaat
Kom 'k nooit je kaas weer kopen(refrein)
De schutter is het beeld
Der Nederlandse natie
Maar dat hem dat verveeld
Dat zie je aan zijn facie
Nooit heeft hij bloed vermorst
't Liefst staat hij naast zijn wapen
Voor vaderland en vorst
Een uur of drie te gapen
Uit dit verhaal een bijbehorend citaat :
We gaan het hier niet hebben over het Troelstra revolutiejaar 1918, maar deze affiche van de Rotterdamse burgerwacht vond Aad zoo mooi illustratief voor die tijd :
Een van de meest roemruchte voorgangers van Van Dobben, was Blankenheim, met die mooie baard en vooruit ook een klein citaat uit zijn verhaal :
Kolonel Blankenheim, Commandant der Rotterdamse Schutterij
De schutterij was eerst in haar vollen fleur bij de parades.
Extra opgepoetst en gevolgd door een talrijke schare toog zij dan naar den Heuvel of naar het Schuttersveld.
Dan stonden er twee indrukwekkende baarden naast elkaar en namen de parade af : die van Burgemeester 's Jacob en die van kolonel Blankenheym. De baard van den Burgemeester was de gast, maar die van den kolonel was de chef en deinde trots op en neer met den dreunenden tred der passeerende schutters
We gaan verder met Het Broekie van Jantje :
't Broekie van Jantje
Er was eens 'n haveloos ventje
Die vroeg aan z'n moeder 'n broek
Maar moeder verdiende geen centje
en vader was wekenlang zoek
Ach, moedertje, geef mij geen standje
er zit in mijn broekie 'n scheur!
en de jongens op school roepen : Jantje
Jouw billen die zien we d'r deur!
De moeder werd ziek van de zorgen
Lag stil en bedrukt in een hoek
Geen mens die haar centen wou borgen
En Jantje vroeg toch om z'n broek
Toen heeft zij haar rok uitgetrokken
de enigste die ze bezat
en ze maakte van stukken en brokken
een broek voor haar enigste schat
Nou konden ze Jantje niet plagen
Nou waren zijn billen niet bloot
Maar voor hij zijn broekie kon dragen
Ging moeder van narigheid dood
Ze stierf van 't sjouwen en slaven
Vervloekt en verwenst door haar man
Toen Jantje haar mee ging begraven
toen had hij zijn broekie pas an
tekst en muziek : J.H. Speenhof (1904)
En natuurlijk ook het schone lied Vrije Vrouwen uit 1903 :
Vrije Vrouwen
Wat men voor een eeuw niet kent
De waarden waar men toen nog niet aan dacht
't Is de vrije vrouwen bent
En 't is het derde soort geslacht
't Zijn geen mannen, 't zijn geen vrouwen,
't Is geen vleesch en 't is geen visch
Wie met zo'n model gaat trouwen
Trouwt met z'n begrafenis
Trouwt met z'n begrafenis
Vrije vrouw draagt korte rokken
Dat je haast 'r knieën ziet
Kijk ze langs de straten sjokken
Zuiver is de suffer niet
Nergens is ze fris en mollig
Alles knokig been of vleesch
Welke man gevoelt zich lallend
Naast zo'n lopend stuk rookvleesch
Naast zo'n lopend stuk rookvleesch
Vrije vrouwen vinden vrijen
Ouderwetsche flauwigheid
Voor verliefde zoenpartijen
Heeft een vrije vrouw geen tijd
Neen ze schrijven liever boeken
Over 't huwelijkse lot
En ze dragen stalen broeken
Met een grendel en een slot
Met een grendel en een slot
Stakkers zijn die vrije vrouwen
Waar een man geen steek aan vindt
Kijk ze met pakkies boeken sjouwen
Liever dan een mollig kind
Als men hoort wat zij zich wenschen
Wat zo'n meubel al zoo zeit
Vragen alle nucht're mensen
Is 't een bokkie of een geit?
Is 't een bokkie of een geit?
Nacht en dag vergaderingen
Houdt de vrije vrouwen-kliek
Over slappe zuigelingen
Over de Wereldpolitiek
Hoort ze kletsen
Hoort ze lallen
Over liefde en geloof
Moet zo'n schepsel ooit bevallen
Dan is 't van een ingezonden stuk
Is 't van een ingezonden stuk
Weg met al die houten lijven
Waar een man geen sik aan heeft
Al die halve vrije wijven
Zijn de kanker van de tijd
Want een vrouw is hier op aarde
't Mooiste wat men denken kan
Zij geeft aan ons leven waarde
Zij is alles voor een man
Zij is alles voor een man
Verder met een affiche uit 1940 van een revue waar ook Speenhoff in meespeelde :
En dan nu ons slotlied, weer via een deeplink, dus zou die het wel eens niet meer kunnen doen :
Klik hier voor Dorussie uit het Armhuis
(wav, 462kB, 2min 36sec)
Op onze site hebben later nog veel meer gedichten van Speenhoff geupload, klik maar gauw HIER
Ook in dit verhaal een gedicht van Speenhoff, over de paardentram.....
Op zoek naar die andere Rotterdamse dichter Hendrik Tollens ? Klik dan maar gauw HIER.
Trouwens via deze link, krijg je toegang tot onze honderden andere versjes op onze site : LINK
En natuurlijk krijgen we ook heel veel reakties, we plaatsen natuurlijk alleen de leukste, deze bijvoorbeeld:
Wat een prachtige Wepzijt !! Zojuist ontdekt! Zoekende naar 'Speenhoff'.
Hierbij een kleine bijdrage betreffende de roem van Speenhoff (ik genoot van uw verzameling en zeker van het ontroerende liedje van 'Het Broekie van Jantje's Broekie', dat ik vaak van mijn vader hoorde).
Mijn vader (geboren 1880 - Amsterdammer overigens), zong graag, speelde guitaar en zong ons vaak voor. Speenhoff was favoriet.
Eens, toen hij bij de fabriek waar hij werkte zich liet fotograferen droeg hij een Speenhof-bundel als attribuut. Hierbij voeg ik de foto toe (uit 1905).
Vriendelijke groeten
A.J.F.Gogelein
Amsterdam Machinefabriek D.H. Hasselman
Spaarndammerstraat (1905)
Bijl (werkbaas), J.F. Gogelein (constructeur-tekenaar), Boosman (boekhouder)
J.F. Gogelein met liedbundel van J.H. Speenhoff !!!
En prompt kwam dit er achter aan:
Nog ff lastig vallen met een iemeeltje, voor de aaardigheid.
Tot mijn groot plezer vond ik - na enig moeizaam gezoek en gescharrel - mijn vaders album terug waarvan hier een skènbeeld.
Pa J.F. Gogelein was al even sociaal bewogen als Speenhoff en bewaarde dit bundeltje zeer goed.
Nou, over Brusse hebben we ook al een verhaal : LINK
Enne..... op Aad's eigen site kwamen we nog dit spotlied tegen uit 1907, in Aad's verhaal over Van Heutsz......
Valsche helden zijn er velen,
Iedereen poseert er voor.
Die zich uit princiep laat trappen
Gaat al voor heldhaftig door.
Die alleen maar kwast wil drinken,
Die een koeienleven leidt,
En die geen soldaat wil wezen
Is een held in dezen tijd.
Laat ons dus tevreden wezen
Dat er uit ons kleine land
Toch een held is voortgekomen
Die geen held is uit de krant;
Die de wil van onze Natie
Deed gevoelen op Atjeh;
Die in korten tijd iets lapte
Wat geen generaal noch dee'.
Weg, zei hij, met theorieën;
Weg met vechten op papier!
Al dat humanistisch kletsen
Geeft in oorlogstijd geen zier.
Die de vuist wil doen gevoelen
Van het Hollandsche gezag,
Vecht met moed en bajonetten
Voor de Vaderlandsche vlag.
Weg met stinkende traditie's,
Weg met mannen van gevoel!
Wat kan mij dat kletsen schelen
Overwinnen is mijn doel.
Zoo heeft eens van Heutsz gesproken
En zoo heeft ie ook gedaan;
Atjeh is er door gewonnen,
Holland is er baas voortaan.
We kregen de volgende aanvulling:
Het boekje, de eerste bundel van Koos Speenhoff is nu ook digitaal beschikbaar. Dat maakt het eenvoudiger om Speenhoff enthousiasten in staat te stellen de muziek van Koos Speenhoff opnieuw ten gehore te laten brengen.
De site waarop deze digitale bundel (CD) is te bestellen luidt
http://www.digihouse.nl/BoekopCD/sitemap.php?osCsid=4278bd8884f76f59f77685bbefcb83fa
Boek op CD heet de winkel.
Wim ten Vaarwerk
Wij ( Sistrum) hebben al lang een aantal nummers van Koos Speenhoof op ons repertoire staan. Op onze nieuwe cd hebben we de tekst van "De Vegetariërs" gebruikt. Zie
http://www.sistrumfolk.nl
Hieronder een lijst met songteksten. liedjes, teksten van Koos Speenhoff, te vinden via deze site:
http://www.musicfrom.nl/songteksten/speenhoff,_jh/
't Afscheid
Afscheid van een marinier
Afscheidsbrief van een lelijk meisje aan haar vrijer
Ballade
De arme meid
De bedelaar met duizend gulden
De diender van het Calandmonument
De eerste klant
De geschiedenis van twee aardige mensen
De hoge hoed
De idealisten
De juffrouw van de retirade
De Liefde
De Mengelberg concerten
De mens alleen
De moderne muziek
De Rotterdamsche bruggewachter
De Rotterdamse beurs
De Rotterdamse paardetram
De schutterij
De stille zwabber
De twee gelieven
De vijf equipages van een schooier
De Vrijer
De zeven plichten van de vrouw
Dorussie uit het armhuis
Een goede les
Een verklaring
Gelijkenissen
Herdersliedje
Het dichterlijk meisje
Het geld
Het meisje dat men nooit vergeet
Hetzelfde wie
Jantje's broekie
Kleine kleuters
Kunegonde
Lawaaistudent
Liefdesgeschiedenis
Lotgevallen van een kamerlid
Meisjes van de H.B.S.
Minneklacht
Moeders brief
Ode aan de blauwe zee
Ode aan Nederland
Ome Hein is dood
Ons Hollands ideaal
Onze Indische gasten
Opoe
Piet Lut
Roeien op de Bergse Plas
Rotterdams brandalarm
Serenade
Sinterklaas in Amsterdam
Speenhoff in de hel
Spotlied op de jaloerse vrouwen
Spotlied op de vegetariers
Spotlied op de vrije vrouwen (1903)- Koos Speenhoff
Tantes testament
Twee aardige mensen
Twee verlaten stakkers
Vegetariers
Volgende avond
Voor de Rotterdammers
Voorwoord
Vreugde
Zandstraat dood
Zondagsrust
Het lied Vegetariers van Koos Speenhoff uit onze eigen verzameling doen we er al vast bij:
Vegetariërs zijn lieden,
Die 't gebruik van melk verbieden.
Weldra zal men niet gedoogen
Dat de moeders kindren zogen.
Kindren moeten zich vergasten
aan gefiltereerde kwasten.
Alle zuigelingen staken
Als ze daarmee kennis maken.
En het menschdom gaat ten onder
Door dat zeuren en gedonder.
Want 't is zoo deftig, 't is zoo fijn
Vegetariër te zijn.
Vegetarisch adem halen
Is je middel tegen kwalen;
Ademhalen door een netje
Is ons allernieuwste pretje,
Want het is ons streng verboden
Zelfs bakteriën te dooden.
Om zoo'n beest niet in te slikken
Moet de menschheid dan maar stikken.
En het vangen van de vlooien
Wordt ons mettertijd verbooien.
Want 't is zoo deftig, 't is zoo fijn
Vegetariër te zijn.
Niemand draagt meer beenen knoopen,
Gaat op leêren zolen loopen.
Leer en been zijn beide zaken
Die we van de dieren maken.
Tandenborstels zijn verboden,
Daarvoor moet men beesten dooden.
Aan zoo'n borstel zitten haren
Die weleer van varkens waren.
Weg met alle wollen kleeren,
Daarvoor moet men schapen scheren;
Kleeren kan men dan niet koopen ....
Gaan we in Godsnaam nakend loopen.
Ja, we zullen zoo verdwazen
Dat we in de wei gaan grazen.
Want 't is zoo deftig, 't is zoo fijn
Vegetariër te zijn.
Tot onze spijt doet helaas geen enkele link naar de muziek van Koos Speenhoff het meer, we kunnen hier niets aan doen, want het waren deeplinks, d.w.z. links rechtstreeks naar een andere site dan de onze.
U hoeft ons a.u.b. dus niet meer te melden dat die links het niet meer doen, soms doen die deeplinks het echter weer wel, dus gewoon blijven proberen en dus laten we die deeplinks maar gewoon staan...
Hierboven staat wel een lijst met songteksten van Koos Speenhoff en de link naar de site waar je deze kunt vinden......
Van John Lamens ontvingen we nog deze foto van het beeld van Speenhoff dat bij het Eendrachtsplein staat, op de ingang naar de Oude Binnenweg:
Marianne Blok van der Velden reageert met:
Heb een net verworven dagboekje van mijn grootvader in de hand. Hij citeert hierin enkele liederen van Speenhoff (ik zie ze op je site staan). Misschien is daarom het volgende beeld er rondomheen nog interessant?
Ik citeer:
“Vroeger, toen de politie-verordening ’t nog niet verbood om zijn levensvreugde op luidruchtige wijze uiting te geven, was het ook in Breukelen evenals waarschijnlijk wel in talrijke andere dorpen en gehuchten in Nederland, gebruikelijk de nieuwste ‘Schlagers’ uit de caféchantants en cabarets der groote steden te ‘brengen’. Jongelui, die ’t een eer achtten de eerste te zijn die zulk een liedje in ’t dorp ten gehoore brachten, gingen op de plaats van het ontstaan zelve die hooren of kochten daarvan in Amsterdam een afdruk van een straatzanger, die de melodie voorzong. Amper was men dan weder in ’t dorp terug – dat was dan meestal ’s maandags ‘of dan kwamen de jongelui ’s avonds zoo tegen zeven of acht uur op het plein voor het raadhuis bijeen. Een of meer der jongens had dan ondertusschen het lied en de melodie geleerd – want van ’t blad te zingen was beneden hun waardigheid – en dan zong men zoo goed en zoo kwaad als het ging met vereende krachten en onder veel critiek de melodie mee, die meestal nogal erg gemakkelijk was.Meestal werd vooral ’t refrein door de verzamelden meegezongen’.
Daarna volgen teksten van (delen van):
- ’t Broekie van Jantje
- De twee bedelaars
- Vrije Vrouwen
- Vegetariërs
- De schutterij
- Ach! Mijn Arie!
- Geschiedenis van twee aardige menschen
- De verloren schat (hierbij staat aangegeven: ‘Dit uit vijf coupletten bestaande lied kende men bijna geheel’)
![]() |
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker .... |
Terug naar de top |
---|