Een e-mail sturen naar Aad? Zijn e-mail adres is aad@engelfriet.net
(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen)
Terug naar  het Engelfrieten overzicht

Naar beneden 

Tuschinski

tuschinskiamsterdamvoorgeveltuschinskiamsterdamzaal

tuschinskiinganggerard

Het Amsterdamse Tuschinski Theater

We hebben op onze site, dankzij
Gerard Martens, die ook zorgde voor de foto's, al heel wat over Rotterdamse bioscopen....maar nu in Amsterdam het Tuschinski theater weer geopend is, ging Aad toch even op zoek naar die Rotterdamse biografie van Tuschinski uit 1951 enne niet letten op kleine OCR foutjes....




We kregen de volgende opmerking van Peter Koch n.a.v. het verhaal helemaal onderaan uit De Groene Amsterdammer van 2 oktober 1996 over Tuschinski:






1951 :

1942: Joden mochten geen telefoons meer hebben of gebruiken.
Aan de Rochussenstraat woonde echter - en woont nog - een Ariër die zijn Joodse kennissen gelegenheid gaf om van zijn telefoon gebruik te maken. Ook dat mocht niet. Hij werd verraden en de S.D. deed een inval. In de gang stond een kistje wijnflessen, geadresseerd aan de bovenbuurman A.Tuschinski en afgezonden door het gelijknamige theater te Amsterdam, dat kort tevoren door een zeldzaam-geraffineerde manoeuvre in handen van de Tobis gespeeld was.
De Ariër overtrad dus niet alleen het telefoon-verbod maar trad bovendien op als bewaarder van Joodse goederen. Hij werd gearresteerd doch kwam er met betrekkelijk weinig maanden brommen af.

Erger waren de bovenburen er aan toe. Er was juist een nieuw voorschrift uitgevaardigd waarbij bepaald werd dat wanneer een Jood iets misdeed tegen de wetten van het nieuwe gezag, zowel de schuldige als diens gehele familie op transport gesteld zouden worden. Eén familielid was gemengd gehuwd, een zat ingesloten in een Vreemdelingenkamp in het gastvrije Zwitserland en een was gedoken.
De rest, met aangetrouwde zijtakken en al, werd volkomen uitgeroeid.

tuschinskikop

Zo eindigde het leven van Abraham Tuschinski, de man die alle raadgevingen om naar Amerika te ontkomen in de wind geslagen had, zeggende: "Ik ben ln DIT land groot geworden en ik wil geen deserteer zijn!" Neen, zetter, hij zei niet, "deserteur" maar "deserteer", want hoewel deze Pool soms opmerkelijke redevoeringen in onze taal hield, raakte hij zijn accent nooit geheel kwijt. Zo is hij ook altijd blijven spreken over films die gekeerd (inplaats van gekeurd) moesten worden, wat zijn concurrenten aanleiding gaf om op te merken "Je kan wel horen dat hij kleermaker geweest is!"
Hij was namelijk geboren in een klein boerendorpje onder de rook van Lodz en in die stad had hij het kleermakersvak geleerd. Maar de positie van de telkens weer door pogroms opgeschrikte Joden in het voormalig Keizerlijk Rusland was niet bijster aanlokkelijk en de grote trek naar humaner landen was in volle gang.

Tuschinski was een uitmuntend vestenmaker die overal in de wereld zijn brood zou kunnen verdienen, dus trok hij naar Rotterdam, de stad van waaruit de meeste Oost-Europeese emigranten passage namen voor de Nieuwe Wereld. Hier kreeg hij een goede betrekking, maar hij was te ondernemingslustig om zijn leven lang met gekruiste benen op een confectie-werkplaats te zitten.

Er was in onze stad gebrek aan plaatsruimte voor de steeds-dichter-wordende stroom van landverhuizers en in een paar uitgebroken woonhuizen aan de Nadorststraat richtte hij een goedkoop hotel voor deze passanten in. Dat bracht wat geld in het laatje en hij kon uitzien riaar objecten waarbij hij zijn vleugels wijder uit zou kunnen slaan.

De Bioscope was in opkomst en overal, in verlopen zaaltjes en leegstaande pakhuizen, werden hals over kop theatertjes ingericht. De flim was nog min of meer een kermis-kijkspul en het publiek bestond hoofdzakelijk uit opgeschoten jongens en meisjes.

Alleen de Tivoli-Wintertuin van Goeman en Bongers aan de Coolsingel, waar de producten van de Cinéma Pathé vertoond werden, trok wat behoorlijk publiek. Schuin daartegenover, aan de Coolvest, die de uiterste périphérie vormde van de Zandstraatnachtbuurt, stond een verlaten Zeemanskerk.
Zoiets was het wat Tuschinski zocht. Hij huurde het pand en liet het, voor de begrippen van dié tijd, keurig inrichten, al had deze inrichting nog niets te maken met de weelde-uitspattingen die later zozeer identiek werden aan het begrip Tuschinski.

tuschinhoed

Snel begon zijn gelukster te rijzen. Het prutsbioscoopje liep boven alle verwachtingen en in betrekkelijk weinige jaren had hij een burgermansvermogen tezamen kunnen melken. Hier en daar zetelden al wat filmverhuurders die de celluloid-producten kant en klaar af kwamen leveren - in Rotterdam bijvoorbeeld de curieuze pionier A. de Reyffelaer, een Waal die de bijnaam droeg van "de knakworst", omdat bij hem thuis altijd gehele rissen kleine worstjes te drogen hingen -, de filmhuren waren belachelijk laag en de weinige cinema's die onze stad rijk was konden het bezoek ternauwernood verwerken.

Maar nu deed zich het wonderlijke voor dat in het buitenland machten aan het werk waren die van het kermis-fenomeen "film" iets artistieks begonnen te maken, die grote toneelspelers wisten te bewerken om hun vooroordeel tegen deze "kunst in blik" op te geven en die auteurs van klasse bereid vonden uitvoeriger en interessanter scenario's te schrijven dan die waarmee men zich de eerste tien jaren tevreden had gesteld.

De producten die aldus tot stand kwamen richtten zich tot een groter en ander publiek dan tot de petjesgasten die tot nu toe a raison van 15 of 20 cent (hier en daar zelfs met een glas bier toe!) de eerste Kino's bevolkt hadden. Aan Tuschinski komt de eer toe de eerste te zijn geweest die de bioscope-exploitatie op het snel-stijgend niveau van de film-fabricatie gebracht heeft. Hij begreep dat een verwender publiek zich moeilijk blijvend naar de primitieve établissementen uit de oertijd van de Bioscopie zou laten lokken.

Geheel juist is de theorie die hier ontvouwd wordt niet, want bij een man als Tuschinski heeft de prachtlievendheid natuurlijk altijd in het bloed gezeten, een verschijnsel waaraan zijn ras en zijn Poolse landaard wel niet vreemd geweest zullen zijn. Hij was een dromer en een bouwfantast met een zeldzame feeling voor het scheppen van theater-atmosfeer, die het zeer zeker niet nodig had uitsluitend op commerciële gronden dié ontzaglijke sommen aan zijn scheppingen te besteden welke hij er in verdisconteerde.
Als concrete verschijnselen deden zich dus voor: een beter filmproduct en de enorm groeiende belangstelling van een pretentieuzer publiek.

tuschintelefoon

Nu kwam voor Tuschinski de beslissende wending in zijn leven. Hij bouwde de eerste waardige filmtempel in de gehele wereld: de Thalia-Bioscope aan de Hoogstraat te Rotterdam en leefde zich daarbij uit met een bezeten fanatisme. Architecten van reputatie, geroutineerde aannemers, bronsgieters, glasbranders, meubeltekenaars, ontwerpers van lichtornamenten, tapijtknopers, drie decorateurs, waarvan twee met gevestigd renommé en de derde een talentvolle jongere die zijn kans kreeg en veelbelovend benutte, al deze specialisten werden door hem in een bepaalde richting gedrongen en bouwden tezamen een sprookjespaleis waarin elke Russische Grootvorst zich thuisgevoeld zou hebben.

Zijn eerste Don-Quichotterie was: in een theaterzaal zijn alle pilaren uit de boze die op welke wijze dan ook een vrij uitzicht op het gebodene belemmeren. Wanneer ervaren bouw-technici hem voorrekenden dat zulks om die-en-die reden niet mogelijk was, legde deze volkomen autodidact hen uit dat, wanneer ze zus of zo deden, deze bezwaren moesten vervallen en dan bleek tot hun aller verbazing dat hij in de regel nog gelijk had ook!

Een tweede levens-hobby was: iedere bezoeker moest goed en gemakkelijk zitten. Elke stoel werd dan ook persoonlijk door hem op comfort getoetst. Bij deze dagenlange proefnemingen was het resultaat wel eens averechts aan de bedoeling, want hij vergat graag dat hij klein van stuk was en dat een zetel waarin hijzelf makkelijk zat voor lieden met langere staken een folterwerktuig moest zijn. Ik weet tenminste wel dat ik persoonlijk altijd zó ben gaan zitten als ik zijn theaters bezocht, dat ik geen andere stoel vóór me had staan!

Dan liet hij de hinderlijke en onredelijke verschillen wegvallen welke in vrijwel alle theaters bestonden tussen de aankleding van de dure en de populairdere rangen. Er zijn vanzelfsprekend in iedere zaal plaatsen van waaraf men een beter gezicht op het gebodene heeft dan vanuit andere hoeken. Het is dus verantwoord wanneer deze betere plaatsen duurder verkocht worden dan de minder-gunstige. Maar hij achtte het absoluut niet nodig dat de man met het duurdere entrée-biljet over kostbare hand-geknoop-te tapijten naar zijn zetel geleid werd terwijl de bezoeker met wat schralere beurs door kale gangen naar zijn bank werd gebracht.

Dat elders het loge-publiek laten we zeggen "even zijn handen ging wassen" achter deuren waarop "Dames" of "Heren" stond terwijl de lieden uit het parket zulks moesten doen daar waar de indicaties "Vrouwen" of "Mannen" luidden, vond hij een rechtstreekse belediging van zijn bezoekers. En dat ook deze gelegenheden van een ongekend-luxueuse inrichting waren lag geheel in de lijn van deze volmaakte gastheer.

Was de bouw en de opening van het Thalia-Theater reeds een gebeurtenis van de allereerste rang in de internationale bioscope-geschiedenis, deze werd volkomen overtroffen door de schepping van het Amsterdamse Tuschinski-Theater, een gebouw dat een kleine 5 millioen guldens (guldens van 1922 welteverstaan!) gekost heeft, en dat nu, ruim een kwarteeuw later nog altijd het mooiste theater van Nederland en één der mooiste en weelderigste van geheel Europa is.

Het moge dan voor puriteinse en puristische beoordeelaars wat barok en wat on-Hollands zijn, het nuchtere feit blijft bestaan dat het een theater is dat volkomen het gevoel geeft van "uit" te zijn.

Maar laten we ons in het beperkte bestek dat dit boek ons toestaat bepalen tot de Tuschinski die wij, Rotterdammers, gekend hebben.

tommixpaard

Tom Mix

tomtylershawl

Tom Tyler

dickforanfoto1

Dick Foran, de zingende cowboy

allemaal ooit te zien in de Olympia

Na de Thalia - ik verwaarloos bewust de chronologische lijn - bouwde hij de Olympia, die de jongens van de Binnenweg "de Plump" noemden en waar de nobele heer Tom Mix, triomphator in alsmaar-weer-nieuwe Wildwest-avonturen, de afgod van het intens meelevende publiek was, de Cinema Royal

valentinosheik

een foto van Ramon Navarro, die speelde in Cinema Royaal in
Het Lied van de Zuidzee

aan de Coolsingel die voor het elite-publiek bedoeld was, de Scala aan de Hoogstraat, een klein theatertje dat hoofdzakelijk bestond van de bezoekers die bij andere bioscopen op het woordje "Uitverkocht" gestrand waren en eindelijk kreeg hij het groots-opgezette doch te zwak geleide Pompenburg-Theater aan de Pompenburgsingel in handen, dat hij omdoopte in Grand-Theater ("het gggrand" noemden de Rotterdammers het) en waar hij, zij het op ietwat bescheidener schaal, zijn Rotterdamse Tuschinski-Theater van maakte.

Ook hier wist hij, evenals in Amsterdam, zijn bezoekers het gevoel te geven van een avondje uit te zijn. Maar ik geloof niet dat velen van u er enig idee van hebben welke fantastische bedragen de exploitatie van een dergelijke onderneming week aan week verslond. Als ik even de kleine indiscretie mag begaan van uit oude boeken te klappen:

hoogstraatthalia

de Hoogstraat met links het torentje van Thalia

binnenwegolympia

de Binnenweg met links de uithangborden van Centraal en Olympia

in Thalia betaalde Tuschinski gedurende een jaarspeelplan van 52 weken totaal circa 50.000 gulden aan filmhuur.

Later, toen de concurrentie moordend geworden was en zijn naam de verplichting meebracht het beste van allen te blijven brengen deponeerde hij enkel voor de film "Het teken van Zorro" de somma van 28.000 gulden huur, waarvoor hij het recht had deze film in Amsterdam en in Rotterdam te draaien.

douglaszorro

De oorspronkelijke Zorro, Douglas Fairbanks sr

Maar aangezien het praktisch nooit voorkomt dat een film het langer dan drie weken in één theater "uithoudt" laten de consequenties van dit sommetje zich makkelijk uitrekenen.

zorrozwaard

Doch Tuschinski, hoe geniaal ook in andere dingen, kon en wilde niet rekenen. Hij wilde alleen maar een voldaan publiek zien. En zo zette hij bij de vertoning van deze zelfde Douglas Fairbanks-film nog een toneel-show in elkaar, met solisten, koren, balletten en speciaal vervaardigde decors die óók nog eens 550,- gulden per dag kostte! ledere uitverkochte zaal of iedere film die weer eens buitensporig veel geld opgebracht had, werd aanleiding voor hem om tot nieuwe kostbare verbouwingen of verbeteringen over te gaan.

Het spreekt dus, dunkt me, wel vanzelf dat hij zijn financiers, zijn crediteuren en zijn onvolprezen procuratie-houder, die iedere week opnieuw maar weer de touwtjes aan elkaar moest knopen, ontijdig grijze haren bezorgd heeft. De reactie kon niet uitblijven.

tuschinskienassistent

De man naast Tuschinski heette Gerschtanowitz

Een jonge generatie die minder show en meer "film" vroeg, stak de kop op. Film in de meest-artistieke betekenis van het woord. Een felle strijd ontstond, eerst met een groep avant-gardistische Journalisten die de Nieuwe Rotterdamse Courant als vesting gekozen hadden, later met andere fanatici die hechte voorposten en penetraties bij dag- en weekbladen bezet hadden.

Tuschinski bleek echter een ruiterlijk tegenstander. Hij had een grote misgreep gedaan met de bouw van zijn Cabaret "La Gaité" op de eerste verdieping van het Grand Theater. Middenin een stad van handelslieden, kantoorbedienden en havenarbeiders, stuk voor stuk hoogst achtenswaardige leden van de maatschappij, maar zeker geen jagers naar verfijnd-toegespitste levenskunst, bouwde hij een Bonbonnière die aan de Champs-Elysées thuis hoorde. Waar hij een omlijsting geschapen had voor smokings uit Sackville Street en toiletten van Poiret mengden confectie-pakken zich met jurkjes van firma's "die tóch voordeliger" waren. Het publiek voelde zich niet thuis in deze gelegenheid en de gelegenheid wanhoopte aan haar publiek.

Tuschinski gooide de tent dicht, vereenvoudigde de inrichting tot op het (inmiddels mode geworden) radicale af en sloeg de jonge film-avantgarde de voornaamste troef uit handen door in zijn aldus verbouwde "Gaité"" een theater voor niet-commerciele filmproducten in te richten. Bovendien werden de benedenruimten afgestaan voor exposities van jonge beeldende kunstenaars die elders, bij de voorzichtige Kunsthandel of bij de bestaande super-conservatieve Kunstgenootschappen niet aan bod kwamen.

Eén van de mensen die aldus voor het eerst met een belangrijke eigen tentoonstelling aan de Rotterdammers getoond werden was Hendrik Chabot. De keuze had minder kunnen zijn... Natuurlijk, al was hij een geboren dictator, leidde hij al deze ondernemingen niet alleen. Enorme steun had hij van zijn beide zwagers Herman Ehrlich die het artistieke en Herman Gerschtanowitz die bij deze drie-eenheid het nuchter-zakelijke element vertegenwoordigde.

Maar de grote stuwer was hijzelf. Hij had, onder al zijn beminnelijkheid, - vooral tegenover vrouwen kon hij van een achttiende eeuwse zwier en hoofsheid blijk geven - dat dwingende waarmede bepaalde lieden alles en iedereen om zich heen naar hun wil kneden. Daarbij kon hij van een ontroerende naïeviteit zijn. Toen zijn verafgoode zoon Will gestorven was, opende hij in mijn bijzijn de enorme boekenkasten die deze intelligente, te weinig begrepen, jonge filmproducent had nagelaten en stamelde met dikke tranen in zijn ogen: "Al die boeken wist mijn jongen uit zijn hoofd. Als ie (waarmee hij "U" bedoelde) alleen maar eens denkt aan al de letters die hij daarvoor gevreten moet hebben is hij al een genie!!!"

Er was een periode waarin de pers opstandig werd tegen de belachelijk-op-geschroefde superlatieven waarmee hij zijn films aankondigde. In die jaren had hij vaak de gewoonte, wanneer ik van de prins geen kwaad wetend het Tuschinski-theater in Amsterdam binnenwandelde, mij plotseling mee te slepen naar het toneel, terwijl hij mij onderweg bijbracht welke enorm-ge-weldige en kostbare film de volgende week alweer vertoond zou worden. Onvoorbereid werd ik dan tussen het gordijn doorgeschoven teneinde mijn reclame-speech in een genietbare vorm op het publiek van het uitverkochte theater los te laten. Ik maakte dan wel eens misbruik van het woordje "buitengewoon", wat bij alle kolossaalheid die ik a l'improviste beloven moest toch niet zó erg was? Maar hatelijk zeiden de persmuskieten in de beroemde Vrijdagmiddag-loge dan tegen hem: "Bram, is het weer buitengewoon wat we krijgen?"

En zo geschiedde het dat hij op een dag als een bezetene op me losgestormd kwam - ik had nota bene con amore staan te oreren - en me toebeet: "Ie maakt main kapot bij de zjoernalitsten! Ie moet niet altijd schpreken van "buitengewoun"! Ie moet gewóun zeggen: deze film is het groutschte van het groutschte!!!"

De branding om Tuschinski is vaak hoog gegaan. Op ieder denkbaar menselijk en zakelijk gebied. Hij vond vaak felle tegenstanders tegenover zich. Maar ik heb nog nooit iemand ontmoet die hem haatte of die ondanks al zijn fouten en eigenaardigheden geen diep respect voor hem had. Hij was één van de vijf mensen van zijn tijd die wisten wat theater was. Maar die waren alle vijf even grote verkwisters als hij. Want als de droom een levende substantie in ons gaat worden.. .tja, dan is er niet meer tegen te vechten-

Tja, zoo schreven ze dat dus in 1951 en nu in 2002 vind je dit op het internet over het leven van Tuschinski :

bron

Tuschinski: Bejaarde bonbonniere

De Groene Amsterdammer van 2 oktober 1996       Auteur Thomas Leeflang

Een 'pruimentaart' vond men het gebouw. Ook op de programmering had men het nodige aan te merken. De start van Theater Tuschinski was weinig glorieus. En de viering van de vijfenzeventigste verjaardag heeft ook al de klank van een natte vuurpijl.

PAS EIND DEZE maand, om precies te zijn op maandag 28 oktober, is het driekwart eeuw geleden dat in Amsterdam Theater Tuschinski geopend werd. Maar al maanden lang verschijnen her en der jubileumstukken over de bijna 75-jarige bioscoop. Die nostalgische bedrijfsprofielen leunen zwaar op de feestbrochure 75 jaar Tuschinski, uitgegeven door de huidige eigenaar van Tuschinski, Pathé Cinemas. En dat boekje is weer grotendeels gebaseerd op de memoires van Abram Icek Tuschinski (1886-1942) zoals hij die in de jaren twintig in het huisorgaan Tuschinski Nieuws met hulp van redacteur/musicus Max Tak publiceerde. Het aardigste artikel over Theater Tuschinski was tegelijkertijd het kortste: op 2 mei jongstleden werd ingenieur H. L. van Dijk uit Ulvenhout, kleinzoon van de architect van Theater Tuschinski, in de Volkskrant op de Forumpagina aan het woord gelaten. Van Dijk ergert zich aan het feit dat A. I. Tuschinski in de media steevast als schepper van het gelijknamige theater wordt beschouwd en niet zijn grootvader, wijlen Hijman Louis de Jong.
De Jongs vakgenoten waren destijds overigens niet unaniem enthousiast over Theater Tuschinski. Ze deden het minzaam af als een voorbeeld van 'pruimentaartarchitectuur', een 'wuft filmpaleis' dat verrees op de plek van de Duvelshoek, een morose krottenwijk tussen de Vijzelstraat en het Rembrandtplein. Ook de overdadige decoraties van Jaap Giddings, Peter den Besten en Chris Bartels lieten zich niet gemakkelijk indelen: de al gauw Tuschinski-stijl genoemde aankleding zou bestaan uit een ratjetoe van Aziatische elementen, vermengd met voorbeelden uit de Amsterdamse School, Jugendstil, art nouveau en art déco.
Ing. Van Dijk roert in zijn ingezonden brief nog een overgevoelige kwestie aan: de betreurde Abram Tuschinski (in het Pools geschreven als Tuszynski) moet een 'moeilijke opdrachtgever' zijn geweest. Ook dat zou kunnen kloppen, want gezellige meegaande types brengen over het algemeen weinig opzienbarends tot stand. De ex-kleermaker, ex-pensionhouder en latere Tuschinski-directeur was weliswaar een gevoelig man en een sociaal bewogen patroon (de Rotterdamse operateur Hannes Visser kreeg eens spontaan een kostuum plus een hoed van hem cadeau), maar hij moet tegelijkertijd een temperamentvolle megalomaan zijn geweest. Zijn bijnaam luidde niet voor niets 'Napoleon van de Duvelshoek'.
Toen begin juli dit jaar iets van deze strekking in Het Parool te lezen was, regende het brieven en telefoontjes met een hoog 'van de doden niets dan goeds'-gehalte. De lampjes in Theater Tuschinski waren immers zo mooi, werklozen kregen korting op de toegangsprijs, meneer Tuschinski stond nota bene altijd pal achter zijn ouvreuses, portiers, toneelknechten; een werkster met een ziek kind kon op zijn financiële steun rekenen; een chauffeur met een versleten overhemdsboord kreeg van hem een nieuw shirt of minstens een hemd met een gekeerd boord. Waar kom je tegenwoordig zoveel barmhartigheid tegen?

DAT ALLES neemt niet weg dat de sentimentele Tuschinski zich meer artiest en levenskunstenaar voelde dan zakenman. Nota's betreffende voor hem uitgevoerde werkzaamheden werden niet altijd even vlot betaald. Men mocht blij zijn in 'Het Huis' te hebben mogen werken. Bovendien was Tuschinski al snel van mening dat een opdracht niet was uitgevoerd zoals hem voor ogen had gestaan. Hij liet bijvoorbeeld rustig een muurtje wegbreken om vervolgens te besluiten dat het toch maar weer moest worden opgetrokken. En omdat het er dientengevolge uitzag alsof er niets was gebeurd, was hij ook serieus van mening dat er niet betaald hoefde te worden.
Aan de andere kant getuigen ex-personeelsleden tot op vandaag de dag dat meneer Tuschinski een prima patroon was die een goed weekloon betaalde en een eerlijk promotiebeleid voerde. Johan Stans werd voor negentig gulden per week door Tuschinski aangesteld als zaalchef. Chefoperateur Henri Lünow kreeg 85 gulden, meubelmaker Gerrit Vonk zeventig gulden, en portiers als Willem Schlebaum, Gerard Mosman en Roel de Jong vingen een basisloon van vijftien piek per week. En dat eind jaren twintig, begin jaren dertig.

portiertuschinskiamsterdam

de portier , die al in 1921 in dienst was

AAN DE bouwvakkers, decorateurs, elektriciens, schrijnwerkers en stoffeerders die bij de bouw van Theater Tuschinski betrokken waren, stelde 'bouwheer' Tuschinski echter steeds vaker onmogelijke eisen naarmate de openingsdatum naderde. Bij deze arbeiders, die twaalf uur per dag, de weekeinden meegerekend, aan Theater Tuschinski ploeterden en van hun respectievelijke bazen een schamel traktement ontvingen, was hij op den duur dan ook minder geliefd. Aan 'werkoverleg' deed hij niet, met uitvoerder ir. Klapwijk en architect De Jong lag Abram Tuschinski om de haverklap overhoop. Deze twee verweten hun opdrachtgever waarschijnlijk niet helemaal onterechte vergaande eigenwijsheid. 'Als je het dan zo goed weet, ga je gang', werd uiteindelijk hun repliek.

vlindermeisjewandelgangbeganegrond

De decoratie uit de wandelgang op de begane grond van het theater

Het Vlindermeisje

paradijsvogelgangeerstebalkon

In de gang van het eerste balkon

De Paradijsvogel

tuschinskihaltuschinskihaldeur

De Hal

en de beroemde Haldeur met een geknoopt tapijt

Omdat decoratieve luxe de atechnische Abram Tuschinski meer aansprak dan zuiver bouwkundige beslommeringen, kon het gebeuren dat hij bij de architectonische 'invulling' van het pand de in een cinema niet onbelangrijke filmcabine over het hoofd zag. Vandaar dat pas een paar dagen voor de opening twee Duitse Ernemann-projectoren werden opgesteld, achter het projectiedoek, in een schakelkamer vol zekeringen, generatoren en volt- en ampèremeters.
Tuschinski begon dus noodgedwongen met het in die jaren al als gemankeerd ervaren achterprojectiesysteem: de openingsfilm Over the Hill met Mary Carr moest met vooraf 'omgeplakte' tussentitels 'spiegelbeeldig' in de toestellen worden gezet om, bekeken vanuit de zaal en vanaf de twee balkons, een normaal beeld te tonen. Vervolgens ontdekte men dat de bezoekers op het eerste balkon verblind werden doordat ze op die manier recht in de objectieven van de projectoren tuurden.
De sproeiers die tijdens deze achterprojectie-improvisatie boven het doek waren aangebracht om het scherm tijdens de voorstelling nat en dus transparant te kunnen houden, zitten er volgens de huidige chef Technische Dienst van Pathé, Ronald Rosbeek, nog steeds. Aan de achterprojectie zelf kwam echter snel een einde: in januari 1922 werd de timmerwerkplaats op de bovenste verdieping, die aan de achterzijde van de zaal boven het tweede balkon lag, ingericht als filmcabine. Een nooit herstelde noodoplossing, zodat in Tuschinski ook nu nog vanaf extreme hoogte wordt geprojecteerd op een manier die tegen alle opticawetten indruist. Bovendien is het (vervormde) beeld in verhouding tot de imposante toeschouwersruimte veel te klein. Toegegeven, in de afgelopen drie-kwart eeuw heeft niemand er z'n beklag over gedaan.

AMSTERDAMSE bioscoopgangers vonden het paleis dat tussen 1918 en 1921 voor ruim drie miljoen aan de Reguliersbreestraat was verrezen, wel mooi, maar massaal naar het theater gaan was er door de slechte economische en sociale omstandigheden niet bij. De goedkopere Tip-Topbioscoop in de Jodenbreestraat, Parisien in de bocht van de Nieuwendijk, De Munt (Cinema de la Monnaie) in de Kalverstraat en niet te vergeten 'de' Royal aan de Nieuwendijk (geopend op 8 februari 1922) vielen eerder binnen de mogelijkheden.
De elite, die zich een bezoek aan 'Tussinskie' wel kon permitteren, moest sowieso niets hebben van het theater; intellectuelen noemden de bioscoop 'een bonbonnière' waar louter vluchtig Hollywoodvertier werd gedraaid. Polemist en criticus Menno ter Braak (1902-1940) constateerde naar aanleiding van het tienjarig bestaan van Tuschinski in november 1931 in het blad Filmliga dat het jubileum, anders dan Abram Tuschinski en Max Tak wilden doen geloven, het grote publiek koud liet: 'De grote zakenman suggereerde in zijn jubileumnummer dat Amsterdam hysterisch juichte, dat er een gezinsleven bloeit op het handgeknoopte Deventer tapijt van de beroemde voorhal. (...) Mocht men hem geloven dan zou de heer Tuschinski niet anders gedaan hebben dan zich permanent opofferen voor de mensheid, die naar goede films snakte. Nacht aan nacht doorwaakte hij, het kaf van koren scheidend, in één rusteloze angstpsychose om de schade die aan de ziel van het publiek zou kunnen worden toegebracht.'

VIJFTIEN JAAR na de opening van zijn theater verkeerde Abram Tuschinski in grote financiële problemen; aan het eind van de jaren dertig werd Theater Tuschinski het eigendom van dr. J. P. van Tienhoven van de Hollandsche Buitenlandbank (HBB) en een Haagse handelsonderneming waaraan namen verbonden waren van geldschieters als A. D. Chabot, A. van Santen en mr. K. Blom. Het 'trio Tuschinski' - Abram Tuschinski en zijn zwagers Herman Ehrlich en Herman Gerschtanowitz - bleef na die reddingsoperatie als bedrijfsdirecteuren op de loonlijst staan. Vervolgens werd Theater Tuschinski, nog vóór de Duitsers Nederland binnenvielen, via bemiddeling van dr. Max Winkler in Berlijn door Van Tienhoven overgedaan aan het Duitse film- en bioscoopbedrijf ToBis, die voor de bioscoop meteen een naamsverandering wilde doorvoeren maar daar van afzag. In het mooi geïllustreerde jubileumboekje 75 jaar Tuschinski (voor een tientje te koop aan de kassa) wordt gesproken over 'een machtswisseling die tamelijk ongemerkt verliep'.
Bekender is het verhaal dat in de nacht van 30 op 31 augustus 1940, op de verjaardag van koningin Wilhelmina, Nederlandse en Engelse vlaggen op het dak van Theater Tuschinski zouden hebben gewapperd. Foto's daarvan ontbreken helaas en directe getuigenverslagen ontbraken tot nu toe ook. Pas nu treden de daders uit de anonimiteit: de Amsterdamse houtbewerker Cornelis Adrianus Bus, destijds negentien jaar oud en communist, zijn negentienjarige broer en een wederzijdse zestienjarige vriend (Joop de Jong). Vlak voor het ingaan van de spertijd op 30 augustus 1940 bevestigden zij gedrieën een oranje vlag met daarop in witte kalkletters Leve de Koningin! aan de voorgevel van Tuschinski. Ze deden het uit balorigheid, ze waren niet eens 'Oranjeklanten'. In hun jeugdige overmoed hadden ze het klaargespeeld ongezien via een brandtrap het theater binnen te klimmen. Cor Bus herinnert zich nog dat hij, eenmaal binnen, de projectoren kon horen ratelen - de avondvoorstelling was nog gaande. 's Morgens vroeg, nog voor zonsopgang, werd de vlag helaas ontdekt. Ze werd weggehaald voordat de eerste arbeiders door de Reguliersbreestraat naar de pont over het IJ fietsten om naar hun werk bij de NDSM te gaan.

TWEE MAANDEN later, op 1 november 1940, veranderde ToBis de joodse naam Tuschinski in het 'Arische' Tivoli. Een half jaar eerder, op 22 mei 1940, waren Tuschinski, Ehrlich en Gerschtanowitz al door ToBis ontslagen. In juli 1942 werden ze via Westerbork gedeporteerd om in Polen om het leven te worden gebracht.
Even 'geruisloos' als de overname van Theater Tuschinski door ToBis, verliep de terugvordering ervan na de bevrijding in mei 1945 via het Nederlands Beheerinstituut (NBI) en de Raad voor Rechtsherstel. Mr. Blom dook weer op en de financiers F. L. D. Strengholt, mr. R. H. Dijkstra en K. Winckles (van de Britse bioscoopketen J. Arthur Rank) sloten zich bij hem aan. Het viertal vormde de Raad van Beheer van de Maatschappij Tuschinski; de zoon van Herman Gerschtanowitz, Max Gerschtanowitz, kreeg enige zeggenschap binnen het bedrijf als directeur 'in dienstverband' en later had kleinzoon Ron Gerschtanowitz er nog staffuncties.
Voor de zoon en dochter van Herman Ehrlich, Tannie en Fifi, was geen plaats. Door de transactie met ToBis in 1939 waren de nabestaanden van Ehrlich en Gerschtanowitz officieel als erfgenamen onterfd. Max Gerschtanowitz en Tannie en Fifi Ehrlich overwogen alsnog een proces te beginnen tegen Blom en zijn companen, maar Max Gerschtanowitz was te bang voor zijn baantje en zag er uiteindelijk van af. De nu 77-jarige Fifi Ehrlich heeft in haar Amsterdamse woning nog steeds geen goed woord over voor de Blom-groep.
Uiteindelijk kwam Theater Tuschinski opnieuw in buitenlandse handen, achtereenvolgens in Britse (Rank), Israelische (Menachem Golan & Yoram Globus), Italiaanse (Giancario Parretti & Florio Fiorino) en Franse (Pathé/Chargeurs).
De constatering die Menno ter Braak in 1931 bij het tienjarig bestaan van Theater Tuschinski deed, gaat 65 jaar later nog steeds op: voor de jubilaris kan behoudens een paar cinefiele architectuurstudenten eigenlijk geen mens veel interesse opbrengen. Theater Tuschinski gaat gebukt onder achterstallig onderhoud; als de milde 'feestverlichting' brandt gaat het nog, maar als het kille werklicht wordt onstoken, is de aftakeling goed te zien. Het al diverse malen vervangen tapijt ligt er futloos bij doordat bij het reinigen een verkeerd soort shampoo is gebruikt.
De al op 28 april jongstleden door Pathé begonnen viering van de vijfenzeventigste verjaardag van Theater Tuschinski heeft al met al de allure en de klank van een natte vuurpijl.
Abram Tuschinski en zijn partners Herman Ehrlich en Herman Gerschtanowitz verdienen toch beter.






Familiewapenklein
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker ....


Terug naar de top





Last update :

20 Mei 2010