Een e-mail sturen naar Aad? Zijn e-mail adres is aad@engelfriet.net
(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen)
Terug naar  het Engelfrieten overzicht

Naar beneden 

Geschiedenis van de armenzorg, bijvoorbeeld de bejaardenzorg van Rotterdam

Even vooraf, Aad vindt de term bejaardenzorg een heel naar denigrerend woord, ze zullen het maar van je zeggen, waarom niet gewoon 60+ of 70+ en dit is echt niet omdat Aad al bejaard is....., waarom dan toch dit woord gebruiken, voor Google natuurlijk

Nou zijn we natuurlijk ook niet van plan er een wetenschappelijke verhandeling over te houden, andere mensen mogen hier gerust op promoveren of hebben dat ongetwijfeld al gedaan. Wij gaan hier proberen de sfeer te schetsen onder welke omstandigheden en hoe men toen in het algemeen dacht over de zorg voor ouderen met een beperkt inkomen, nou dat is toch wat beter geformuleerd dan armenzorg en bejaardenzorg !!

Tot diep in de 18e eeuw werden dit soort levensladders gepubliceerd voor de gemiddelde welvarende man, bovendien werden dit soort levensladders aangebracht boven de ingang van Huizen voor Behoeftigen :

levensladder

17e eeuw Leiden

boven de poort naar de hemel staat :

Gedenkt te Sterven

Had je het geluk om oud te worden, dan werd je vaak als zonderling afgebeeld :

gorebesje

Ets uit 1650

Het Gore Besjen

Gore Besjen
hebt gij uw eer verloren
dat gij uw vuiligheid op eerbre hoofden stort
of tracht gij door dien drek ons d'oogen uit te boren
op dat uw rimplend vel niet meer gezienen word

Ook moest voor iedereen duidelijk zijn waar oudere lieden woonden :

beeldjeoudevrouwrdam

stond ooit voor de ingang van het Rotterdamse Oudeliedengesticht

Eten deed je natuurlijk gezamenlijk in zoo'n Oudeliedengesticht :

eetzaaloudenhuis

de eetzaal van het Joodse Oudeliedengesticht in Amsterdam

Het is natuurlijk al opgevallen dat je na opname in zoo'n Oudeliedengesticht uniform gekleed werd, letterlijk en figuurlijk :

oudedameskleding

oudeherenkleding

de o.m. in Rotterdam verplichte kleding voor de vrouwen en de heren

Iedereen weet dat bijvoorbeeld ook de wezen uniform gekleed werden, we zouden nu zeggen belangrijk voor de groepsvorming en de identiteit, maar mogelijk funest voor de individuele ontwikkeling. al waren er wezen die zich zeer ongelukkig voelden toen zij hun kleding, zoo eind jaren 30, vrij mochten gaan kiezen. Over de Weeskinderen van Rotterdam hebben we al heel veel foto's verzameld, alleen moet daar nog eens een verhaal bijgemaakt worden, Aad heeft voldoende..., gelukkig hebben we al dit op onze site :

Uit ons
Soepkokerij verhaal deze foto :

weesmeisjesro

Rotterdamse weesmeisjes op het Hofplein / Slagveld vieren de geboorte van prinses Juliana op 30 april 1909

Zowel de RK als de Protestanten hadden hun eigen armenzorg, ging je zondags (verplicht natuurlijk) naar de kerk, ook dan droeg je speciale kleding :

oudevrouwenkerk

Vrouwen uit het RK Armhuis aan de Schiedamsedijk

Ook waren er soms speciale armenkerken :

Uit ons Oude kerken van Rotterdam verhaal laten we deze foto's zien :

kerkjemeentro

1915

schotsekerk1904lombardstraat

St. Sebastiaanskapel of ex-Schotse Kerk op de hoek van de Lombardstraat en de Meent (1904)

(link)

uitgaanschotsekerk

ouderen in uniforme kledij verlaten de Rotterdamse "armenkerk", de oude St. Sebastiaanskapel

boven de deur staat Anno 1627

de beroemde fotograaf Henri Berssenbrugge heeft veel van dit soort foto's gemaakt

Aad is de trotse eigenaar van een heel boek met foto's van Henri Berssenbrugge,
moet ook nodig eens een aparte foto pagina van gemaakt worden voor deze website,
wanneer?
later als ik echt oud ben misschien ??

Meer over de St. Sebastiaanskapel kun je vinden in dit verhaal

Oudere mensen leefden vaak in hofjes :

oudemanvrouwsteegje

een hofje in de buurt van het Oudeliedenhuis aan de Hoogstraat

Uit ons verhaal over het Oudevrouwenhuis plukken we deze foto met toelichting :

oudevrouwenhuisstraatje

Op de foto kijken we in de richting van de Hoogstraat, dus links zijn de uit 1622 daterende huisjes voor Oude Vrouwkens. Een man is aan het werk gezet, hij moet de tuinbonen doppen !!!

Zat je in zoo'n Oudeliedengesticht dan had je je te houden aan een reglement, bijvoorbeeld deze uit 1819 :



In 1934 bracht een journalist het volgende verslag :



In 1806 was er een onderscheid gemaakt tussen stadsarmen en kerkelijke armen, dat wil zeggen tussen behoeftigen die niet tot een godsdienstige gezindte behoorden en alle overige armen. De stadsarmen vielen onder het toezicht van het Stads Algemeen Armbestuur, dat niet alleen onderstand aan 'huiszittende armen' verstrekte, maar ook het beheer voerde over het Stadsarmhuis, waar gehandicapten en ouderen boven de zestig werden verzorgd.

In de loop van de eeuw kreeg dit tehuis steeds meer het karakter van een verpleeghuis voor ouderen en rond 1900 werd de naam dan ook in Tehuis voor Ouden van Dagen veranderd.

Naast het Stadsarmhuis vielen onder de verantwoordelijkheid van het Stads Algemeen Armbestuur een apotheek, armscholen, een werkinrichting en het pest- en dolhuis. (LINK) Bovendien hield de stedelijke armenzorg van bijvoorbeeld Rotterdam zich met tal van andere zaken op het terrein van armenzorg bezig.

Het ontwerp van Thorbecke voor een nieuwe armenwet van 1851 zorgde voor veel beroering binnen confessionele kringen. De liberale bewindsman poogde namelijk de verantwoordelijkheid voor armenzorg bij de staat te leggen en een einde te maken aan de dominante positie van kerkelijke en particuliere instellingen. De armenwet die in 1854 daadwerkelijk tot stand kwam, regelde echter dat de armenzorg in principe in de handen van kerkelijke en particuliere instellingen bleef.

Rotterdam voerde de twee belangrijke grondgedachten van de armenwet van 1854 zeer principieel uit. De onderstand die de overheid verstrekte, was geen liefdadigheid, maar werd alleen in geval van 'volstrekte onvermijdelijkheid' gegeven of wanneer dat 'uit oogpunt van policie" noodzakelijk was.

Als gevolg hiervan nam het aantal bedeelden van het Burgerlijk Armbestuur, de opvolger van het Stads Algemeen Armbestuur, af. In 1855 berichtte het Armbestuur dat een vermindering van de aanvragen'... het schoonste zegel drukt op de door haar gevolgde handelwijze en of niet zij het beste bewijs oplevert, dat niet in hooge bedeelingen maar in de beoordeling van zedelijkheid en beschaving het middel ligt tot genezing der kwaal, die men door onberedeneerde toegevendheid slechts voortkweekt en vergroot'.

In 1859 werd tevreden vastgesteld dat Rotterdam het beginsel der wet strikt handhaafde en dat men zich geen zorgen meer hoefde te maken dat gezonde mannen steun ontvingen. In 1855 bedeelde het Burgerlijk Armbestuur nog 3.442 personen, een aantal dat vijftien jaar later was teruggebracht tot 753, omstreeks 1870 schommelde het aantal bedeelden rond de driehonderd.

Tot aan de opkomst van de sociale wetgeving veranderde er aan de organisatie van de Rotterdamse armenzorg weinig. Kerkelijke en particuliere instellingen hadden rond 1900 de armen- en sociale zorg nog stevig in handen.

Sinds de invoering van de Armenwet in 1854 was er slechts één nieuwe particuliere instelling bijgekomen, de Vereeniging tot Verbetering van de Armenzorg die in 1878 op initiatief van de Rotterdamse koopman-bankier G.H. Hintzen werd opgericht.

verenigingsarmenaffiche

De Vereeniging tot Verbetering van Armenzorg viert haar 25-jarig jubileum

Links het gebouw aan de Oppert 61

Midden de werkverschaffing

Rechts de Knipkamer

In het onderste gedeelte de namen van bestuurders etc, het verhoogde je status als je naam hierop voor kwam

Hintzen behoorde tot de invloedrijke Rotterdamse notabelen die de sociale en armenzorg wilden verbeteren, evenals de volkshuisvesting en -opvoeding, zonder de invloed van de overheid te vergroten. Hintzens organisatie bood de arme een helpende hand die hem in staat moest stellen zijn maatschappelijke positie te verbeteren. Het ging daarbij om tijdelijke hulp, want de bedeelde diende zoveel mogelijk zijn eigen boontjes te doppen. De Vereniging was nauwelijks minder moralistisch dan de kerkelijke instellingen. Wie zijn kinderen niet naar school stuurde of teveel dronk, kon er op rekenen dat hij niet meer voor hulp in aanmerking kwam.

Ook de Vereniging van Hintzen bood de meeste armen nauwelijks soelaas, hoewel de bedeling op de individuele behoefte was afgestemd en daardoor soms hoger uitviel dan het vaste tarief van het Armbestuur en de diaconie. Voor een bedeelde was het prettig dat hij meer ontving, maar de Vereniging verminderde echter niet de vernedering van bedelen en verhielp natuurlijk ook niet de steeds grotere gebreken die het stelsel van particuliere en kerkelijke armenzorg vertoonde. Steeds vaker klopten arme Rotterdammers bij het Burgerlijk Armbestuur aan dat vanaf het midden van de jaren tachtig met een stijgend aantal aanvragen voor onderstand te maken kreeg. De gemeente wilde de kosten van de bedeling drukken en decreteerde in een gemeentelijke verordening van 1895 dat alleen mensen die onmogelijk in hun eigen onderhoud konden voorzien nog voor onderstand in aanmerking kwamen.

stadsarmhuis1937

Het voormalige Stadsarmhuis vlak voor de afbraak in 1937

hoek Schiedamsedijk Vasteland

oostervantstrhuis

Het in 1906 geopende Gemeentelijk Tehuis voor Ouden van Dagen aan de Oostervantstraat

nam de taak over van het Stadsarmhuis en werd dus ook nog heel lang

Stedelijk of Stadsarmhuis genoemd

Minvermogende bejaarden omstreeks 1925, die geen kinderen hadden die voor hen konden zorgen, konden terecht in het Gemeentelijk Tehuis voor Ouden van Dagen. Gescheiden naar geslacht brachten ze daar hun laatste dagen door. Natuurlijk moesten ze overdag wel werken, om zo veel mogelijk in hun eigen onderhoud te voorzien. Het mocht de gemeente niet al te veel geld kosten, nietwaar. Hier zien we de mannenafdeling van het Gemeentelijk Tehuis voor Ouden van Dagen aan de Oostervantstraat. De mannen zijn aan het touwsplitsen.

oostervantmannentouwslagerij




3 jaar nadat we dit verhaal hadden samengesteld verscheen in

onsrdamlogo

www.onsrotterdam.nl

Jaargang 27, (4), 2005

bijgaand artikel:

In de zeventiende eeuw was de zorg voor 'oude, miserabele personen' een zorg voor de diaconie, dus van de kerk.
De gemeentelijke instanties bemoeiden zich daar niet mee. Zij zorgden wel voor huisvesting, maar de verzorging werd niet als hun taak beschouwd. Er werden een aantal huisjes gekocht aan de Schiedamschedijk, waar de zorgbehoevenden konden wonen. Later werd ook de stadsapotheek en de bakkerij in dat complex ondergebracht. Het volledige beheer van dat complex kwam in 1807 in handen van de gemeente Rotterdam en het droeg vanaf die tijd de naam:

Stadsarmhuis

De bevolking bestond uit mensen van allerlei aard. Ten eerste de ouderen en hulpbehoevenden, die zelf niet in staat waren hun kost te verdienen. Daarnaast werden er kinderen ondergebracht die daar ook niet toe in staat waren.

De leidinggevenden werden vader en moeder genoemd. De leiding berustte bij de binnenvader en binnenmoeder. Daarnaast was er een naaimoeder, een keukenmoeder en meer van dergelijke personen. De minimum leeftijd voor opname was zes jaar en de maximumleeftijd zestig jaar. De kinderen bleven in principe tot hun achttiende levensjaar in het tehuis. In de praktijk bleven zij echter tot het tijdstip waarop zij voor zichzelf konden zorgen.

Kort na de opening waren er 247 personen ondergebracht, te weten 27 mannen, 105 vrouwen en 115 kinderen. Het aantal groeide gestaag. In enkele jaren was het gestegen tot 729 personen, waaronder 275 kinderen. Er kwam toen een aparte mannen- en vrouwenafdeling.

In 1810 kwam een wet tot stand waarbij alle jongens, die gezond waren, militair moesten worden. Zij mochten echter voorlopig in het tehuis blijven wonen. Toch hadden de jongens daarin geen vertrouwen en toen de keuringartsen onder druk kwamen te staan de jongens geschikt te verklaren, liep een twintigtal jongens weg uit het tehuis. De meesten van hen werden echter weer teruggebracht en bleven daar tot het ogenblik waarop zij in dienst moesten komen. De daarvoor in aanmerking komende jongens werden in de nacht per schuit, die in de Schiedamschevest lag, weggebracht naar een garnizoensplaats. Zij kregen wel een klein bedrag mee.
Natuurlijk waren er ook jongens die niet tegen de militaire dienst opzagen Er waren er zelfs die zich vrijwillig opgaven voor dienstneming. In 1810 was dit bij 21 jongens het geval. Het was wel opvallend dat daarbij maar weinig jongens waren die ouder waren dan dertien jaar.

In 1811 werd bepaald dat jongens en meisjes van twaalf jaar en ouder uitbesteed konden worden aan burgers en boeren, om zodoende zelf hun kost te verdienen. Voor die tijd verbleven die kinderen op werkscholen, maar die werden in 1812 opgeheven. Er moest dus ander werk voor hen gezocht worden. Dat werd onder meer gevonden in het voormalige Pesthuis op Feijenoord, waarin een wol- en zijdespinnerij werd gevestigd.

Citaat uit dit verhaal:

De kinderen waren daar intern. In 1813 werden 30 jongens en meisjes van twaalf tot zestien jaar daar te werk gesteld. Later in dat jaar nog eens 34 meisjes en 18 jongens. Dit was voor het Armhuis een hele verlichting.
Maar al gauw regende het klachten van de kinderen. Zij klaagden het meest over de slechte behandeling. Op brieven die van de zijde van het Armhuis aan die spinnerij werden gezonden werd geen antwoord ontvangen. De directie daarvan kwam de verplichtingen ten aanzien van de kinderen niet na. Ook op financieel gebied ging het niet goed. Uiteindelijk werd de spinnerij geliquideerd en kwamen de kinderen weer terug in het Armhuis.

Intussen was een 'Maatschappij van Weldadigheid' opgericht, die op verschillende plaatsen in het land tehuizen had, waar kinderen konden worden ondergebracht, om van daaruit te werken. In 1819 werden de Rotterdamse kinderen geplaatst in gestichten in Frederiksoord, Veenhuizen en Ommerschans. Er bleven er maar enkelen over in Rotterdam.

Nadat ook deze kinderen waren vertrokken bleef het huis alleen maar bewoond door 'oude en afgeleefde mensen die de kost niet meer konden verdienen'. In 1818 werd de eis gesteld dat personen beneden de 50-jarige leeftijd niet meer voor plaatsing in aanmerking kwamen.

Er waren in het huis strenge regels waaraan strikt de hand werd gehouden. Zo moest men iedere dag om 5 uur uit bed (in de wintermaanden was dat 6 uur) en 's avonds moest men om 9 uur naar bed. Er waren heel veel geboden maar nog veel meer verboden.

Ook de warme maaltijd was reeds lang tevoren vastgesteld. Op zaterdag en zondag werden er grutten gegeten. Maandag, woensdag en vrijdag kregen de bewoners aardappelen en op dinsdag groene erwten of witte bonen. Alleen de maaltijd op donderdag was afwisselend. Men kreeg 1 keer per week spek of vlees. Bij de avondmaaltijd, een broodmaaltijd, was er zoete- of karnemelk. Als broodbeleg kreeg men kaas. De boterhammen werden aanvankelijk wel met boter besmeerd, maar in 1812 was er geld tekort en moest men bezuinigen. Er werd toen bepaald dat er geen vlees meer zou worden gegeten en dat de boterhammen niet meer met boter zouden worden besmeerd.

De verzorging was ook niet optimaal, maar allengs kwam daarin verandering. In de eerste tijd was men voor verwarming aangewezen op warme stoven en waren de slaapzalen in het geheel niet verwarmd. Pas in 1855 werden er op de slaapzalen kachels geplaatst zodat de bewoners het wat behaaglijker kregen.

Lange tijd kon men de bewoners van het Armhuis herkennen aan hun kleding. Die was voorzien van een groene lap met een witte streep. Het was hun verboden op doordeweekse dagen schoenen te dragen. Men liep dus op klompen.

De oorspronkelijke behuizing in kleine huisjes voldeed al spoedig niet meer. Men huurde een pakhuis dat achter de huisjes was gebouwd en dat werd voor bewoning verbouwd.

Door allerlei latere verbouwingen ontstond het gebouw dat tot begin twintigste eeuw tot woning voor ouden van dagen diende.

In 1906 werd een nieuw gebouw geopend aan de Oostervantstraat, waardoor de inwoners een beetje meer gerief kregen. Wel waren de vrouwen en mannen nog strikt gescheiden. In het nieuwe tehuis konden 700 personen worden ondergebracht en er was nog ruimte voor uitbreiding.

Tot de jaren zeventig van de negentiende eeuw waren de bewoners bekende verschijningen in het westelijk stadsdeel. Maar vooral na de Tweede Wereldoorlog, toen ieder wat welvarender werd, slonk het inwonertal van het Armhuis. Er kwamen bejaardentehuizen waar de bewoners eigen kamers kregen, en ook de verzorging werd beter.
Hierdoor was in 1973 de tijd gekomen dat het tehuis in de Oostervantstraat werd gesloten en afgebroken. Met die sluiting wer~ een periode afgesloten van de gemeentelijke zorg voor oudere inwoners van de stad Rotterdam.



Op onze site hebben we ook nog dit verhaal

Over de armenkerk van Rotterdam





Klik hier voor de overige zorg verhalen





Familiewapenklein
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker ....


Terug naar de top





Last update :

7 Januari 2006