(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen) |
Terug naar het Engelfrieten overzicht |
---|
Naar beneden |
---|
Op onze site hebben we al dit verhaal, waaruit we hier alleen de foto's laten zien en wat teksten die al te maken hebben met de armenkerk van Rotterdam.
Het oude Schotse (en Waalse) Kerkje, de St. Sebastiaanskapel van Rotterdam
Zowel de RK als de Protestanten hadden hun eigen armenzorg, ging je zondags (verplicht natuurlijk) naar de kerk, ook dan droeg je speciale kleding :
Vrouwen uit het RK Armhuis aan de Schiedamsedijk
Ook waren er soms speciale armenkerken :
Uit ons Oude kerken van Rotterdam verhaal laten we deze foto's zien :
1915
St. Sebastiaanskapel of ex-Schotse Kerk op de hoek van de Lombardstraat en de Meent (1904)
ouderen in uniforme kledij verlaten de Rotterdamse "armenkerk", de oude St. Sebastiaanskapel
boven de deur staat Anno 1627
de beroemde fotograaf Henri Berssenbrugge heeft veel van dit soort foto's gemaakt
Aad is de trotse eigenaar van een heel boek met foto's van Henri Berssenbrugge,
moet ook nodig eens een aparte foto pagina van gemaakt worden voor deze website,
wanneer?
later als ik echt oud ben misschien ??
En dus hebben van de St. Sebastiaanskapel gebruik gemaakt ooit :
- Het schuttersgilde St. Sebastiaan
- De Waalse Kerk
- De Schotse Kerk, en deze naam is het langste bewaard, ook al waren de Schotten al in 1697 verdwenen
- De "armen" uit de buurt, het werd toen gebruikt door de Hervormde Kerk van Rotterdam
In 1911 werd de St. Sebastiaanskapel gesloopt, waarmee een eind kwam aan een intrigerend stukje Rotterdamse geschiedenis.
1627
De armenkerk, weer een beroemde foto van Bersenbrugge (1904)
Uit ons verhaal
Geschiedenis van de armenzorg, bijvoorbeeld de bejaardenzorg van Rotterdam
halen we ook nog dit op:
Had je het geluk om oud te worden, dan werd je vaak als zonderling afgebeeld :
Ets uit 1650
Het Gore Besjen
Gore Besjen
hebt gij uw eer verloren
dat gij uw vuiligheid op eerbre hoofden stort
of tracht gij door dien drek ons d'oogen uit te boren
op dat uw rimplend vel niet meer gezienen word
Ook moest voor iedereen duidelijk zijn waar oudere lieden woonden :
stond ooit voor de ingang van het Rotterdamse Oudeliedengesticht
Eten deed je natuurlijk gezamenlijk in zoo'n Oudeliedengesticht :
de eetzaal van het Joodse Oudeliedengesticht in Amsterdam
Het is natuurlijk al opgevallen dat je na opname in zoo'n Oudeliedengesticht uniform gekleed werd, letterlijk en figuurlijk :
de o.m. in Rotterdam verplichte kleding voor de vrouwen en de heren
Oudere mensen leefden vaak in hofjes :
een hofje in de buurt van het Oudeliedenhuis aan de Hoogstraat
Uit ons verhaal over het Oudevrouwenhuis plukken we deze foto met toelichting :
Op de foto kijken we in de richting van de Hoogstraat, dus links zijn de uit 1622 daterende huisjes voor Oude Vrouwkens. Een man is aan het werk gezet, hij moet de tuinbonen doppen !!!
Zat je in zoo'n Oudeliedengesticht dan had je je te houden aan een reglement, bijvoorbeeld deze uit 1819 :
- leder Dischgenoot zal op het luiden der klok van het Gasthuis zich aan de algemeene tafel moeten vervoegen, ten einde, gezamenlijk, het ontbijt, middag- of avondmaal te gebruiken.
- Des middags en des avonds zal ieder Dischgenoot, vóór het eten, behoorlijk met aandacht moeten bidden; zullende niemand van tafel mogen opstaan dan nadat de dankzegging gezamenlijk, zal zijn geschiedt.
- Een ieder zal zich met de hem toegediende portie eeten moeten te vrede houden, en van tafel niets mogen mede nemen.
- In dit Gesticht zal geheel geen Genever of andere Sterke Drank mogen worden gebruikt, dan met speciale voorkennis van de Rentmeester of van de Binnenmoeder in der tijd, en ingeval een der Dischgenooten bevonden wordt dronken te zijn, hetzij hij (of zij) buiten dit Gesticht zulks geworden is, zal de zoodanige, voor de eerste reize, door den Rentmeester het uitgaan worden verboden, tot zoo lange de Heer President of Regenten zullen noodig oordeelen
- leder Dischgenoot, het zij Man of Vrouw, is verpligt, indien hun door de Rentmeester of de Binnenmoeder eenig huiswerk mogt worden bevolen, zulks, zonder eenig tegenspreken, stiptelijk ten uitvoer te brengen; zullende de Mans gehouden zijn, om, ieder op hunne beurt, gedurende ééne week, de noodige turf en water aan te dragen, en de deur te openen; terwijl de Vrouwen de Binnenmoeder of Dienstboden moeten adsisteeren in het schillen van aardappelen, schoonmaken van groentens, het opdoen der wasch, of andere vrouwelijke bezigheden welke van haar zullen worden gevorderd; zullende de afwezige moeten zorgen dat zulks voor hun, door een ander, voor hunne rekening, worde uitgevoerd.
- Ingeval van ziekte, zwakte of andere toevallen welke een of ander der Dischgenooten mogte overkomen, zullen de Mans verpligt zijn om de Mans, en de Vrouwen om elkander, alle noodige hulp en oppassing te bewijzen, en, zoo hunne jaren en gezondheid zulks toelaten, ook bij zieken te waken; zullende zij, in het laatste geval, voor iedere nacht waken vier stuivers van wegens het Gasthuis genieten, welke hun door den Rentmeester zullen worden uitbetaald.
- Aan de Mans word expresselijk verboden tabak te rooken, hetzij in het Eetvertrek, hetzij op een of andere plaats in dit Gesticht, anders dan met een dopje op de pijp.
- Des avonds ten tien uren zal al het licht bij de Dischgenooten in dit Gesticht moeten zijn uitgedaan, zullende de Binnenmoeder daar op scherpelijk moeten toezien, en, bij overtreding, daarvan dadelijk aan den Rentmeester kennis geven.
- Zoodanigen der Dischgenooten welke een of meer der bepalingen mogten overtreden, zullen door Heeren Regenten worden gecorrigeerd of, des noodig, worden gestraft, het zij door die Dischgenooten voor eenige tijd het uitgaan te verbieden, het zij eindelijk door hun, bij herhaling van overtreding, uit de lijst der Dischgenooten te rooijeren, en hun alzoo alle inwoning of genot in dit Gesticht te ontzeggen; zullende zijlieden, in het laatste geval, geen het minste regt hebben om de door hun ingebragte goederen terug te eischen.
In 1934 bracht een journalist het volgende verslag :
In het Tehuis gaat het nogal met het verlies van vrijigheid. Natuurlijk Ordnung muss sein! En in een gemeenschap van een 130 oude mannekes en vrouwkes moet regel zijn. Er is dus om 9 uur taptoe en om 7 uur reveille. Maar ze mogen in ieder geval vroeger onder de wol en ook vroeger op. Als ze anderen maar niet hinderen.
De gebondenheid dient hier dus ook tot het scheppen van een zoo groot mogelijke algemeene vrijheid. En als het zomers erg warm is en men zit er zoo tezamen in den tuin, dan is er geen hondsche directeur die met de karwats komt. Dan wordt in alle stille het liedje van verlangen gezongen en dan blijven ze heel rustigjes tot 10 uur op.
Maar och, als het wintert dan zoeken ze om 8 uur de kooi al op.
Viermaal in de week wordt er avondpermissie gegeven en als ze uit logeeren willen bij iemand die hen hebben kan, wel, de directeur ziet ze er niet scheel om aan en 2, 3 soms vier weken gaan de verpleegden eruit.
En den heelen middag mogen ze uit. Van half één tot zes uur. Ja, maar dan missen ze hun kopje thee! want die wordt om 3 uur geschonken, zoo goed als om half 11 de koffie,
's Morgens wordt ontbeten met brood en koffie, om twaalf uur verschijnt het middagmaal op den disch, terwijl te 6 uur de avondboterham genuttigd wordt.
Ge ziet zoo slecht hebben de verpleegden het niet!
Een belangrijke verbetering is indertijd geweest de vervanging van het uniform, dat de verpleegden droegen en waaraan men hen reeds van verre kende. Ouderen herinneren zich nog wel de dikke baaien jas met het roodwilte bandje op den schouder, dat de dragers kenmerkte als verpleegden van het Armenhuis, een verfoeide vernedering voor velen hunner!
Die jassen zijn er niet meer. Een zegen!
Want de overjas moest gedragen over de borstrok, de ruimte tusschen de revers werd bedekt met een das. Ook zomers, bij een hitte, dat het lood schier van de daken smolt.
Nu hebben ze een daagsch pakje en een costuum voor den Zondag. Een colbertpakje zooals u en ik dragen en naar maat gemaakt. Natuurlijk in een stemmige tint - dat is een eisch der practijk!
En als het koud is, kan over dat colbert een jas gedragen worden. Ge moet het al weten, wilt ge in den ouden heer, die daar zoo net gekleed op dat bankje zit, een verpleegde van het gemeentelijk Tehuis voor Ouden van Dagen zoudt herkennen.
In 1806 was er een onderscheid gemaakt tussen stadsarmen en kerkelijke armen, dat wil zeggen tussen behoeftigen die niet tot een godsdienstige gezindte behoorden en alle overige armen. De stadsarmen vielen onder het toezicht van het Stads Algemeen Armbestuur, dat niet alleen onderstand aan 'huiszittende armen' verstrekte, maar ook het beheer voerde over het Stadsarmhuis, waar gehandicapten en ouderen boven de zestig werden verzorgd.
In de loop van de eeuw kreeg dit tehuis steeds meer het karakter van een verpleeghuis voor ouderen en rond 1900 werd de naam dan ook in Tehuis voor Ouden van Dagen veranderd.
Naast het Stadsarmhuis vielen onder de verantwoordelijkheid van het Stads Algemeen Armbestuur een apotheek, armscholen, een werkinrichting en het pest- en dolhuis. (LINK) Bovendien hield de stedelijke armenzorg van bijvoorbeeld Rotterdam zich met tal van andere zaken op het terrein van armenzorg bezig.
Het ontwerp van Thorbecke voor een nieuwe armenwet van 1851 zorgde voor veel beroering binnen confessionele kringen. De liberale bewindsman poogde namelijk de verantwoordelijkheid voor armenzorg bij de staat te leggen en een einde te maken aan de dominante positie van kerkelijke en particuliere instellingen. De armenwet die in 1854 daadwerkelijk tot stand kwam, regelde echter dat de armenzorg in principe in de handen van kerkelijke en particuliere instellingen bleef.
Rotterdam voerde de twee belangrijke grondgedachten van de armenwet van 1854 zeer principieel uit. De onderstand die de overheid verstrekte, was geen liefdadigheid, maar werd alleen in geval van 'volstrekte onvermijdelijkheid' gegeven of wanneer dat 'uit oogpunt van policie" noodzakelijk was.
Als gevolg hiervan nam het aantal bedeelden van het Burgerlijk Armbestuur, de opvolger van het Stads Algemeen Armbestuur, af. In 1855 berichtte het Armbestuur dat een vermindering van de aanvragen'... het schoonste zegel drukt op de door haar gevolgde handelwijze en of niet zij het beste bewijs oplevert, dat niet in hooge bedeelingen maar in de beoordeling van zedelijkheid en beschaving het middel ligt tot genezing der kwaal, die men door onberedeneerde toegevendheid slechts voortkweekt en vergroot'.
In 1859 werd tevreden vastgesteld dat Rotterdam het beginsel der wet strikt handhaafde en dat men zich geen zorgen meer hoefde te maken dat gezonde mannen steun ontvingen. In 1855 bedeelde het Burgerlijk Armbestuur nog 3.442 personen, een aantal dat vijftien jaar later was teruggebracht tot 753, omstreeks 1870 schommelde het aantal bedeelden rond de driehonderd.
Tot aan de opkomst van de sociale wetgeving veranderde er aan de organisatie van de Rotterdamse armenzorg weinig. Kerkelijke en particuliere instellingen hadden rond 1900 de armen- en sociale zorg nog stevig in handen.
Sinds de invoering van de Armenwet in 1854 was er slechts één nieuwe particuliere instelling bijgekomen, de Vereeniging tot Verbetering van de Armenzorg die in 1878 op initiatief van de Rotterdamse koopman-bankier G.H. Hintzen werd opgericht.
De Vereeniging tot Verbetering van Armenzorg viert haar 25-jarig jubileum
Links het gebouw aan de Oppert 61
Midden de werkverschaffing
Rechts de Knipkamer
In het onderste gedeelte de namen van bestuurders etc, het verhoogde je status als je naam hierop voor kwam
Het voormalige Stadsarmhuis vlak voor de afbraak in 1937
hoek Schiedamsedijk Vasteland
Het in 1906 geopende Gemeentelijk Tehuis voor Ouden van Dagen aan de Oostervantstraat
nam de taak over van het Stadsarmhuis en werd dus ook nog heel lang
Stedelijk of Stadsarmhuis genoemd
Minvermogende bejaarden omstreeks 1925, die geen kinderen hadden die voor hen konden zorgen, konden terecht in het Gemeentelijk Tehuis voor Ouden van Dagen. Gescheiden naar geslacht brachten ze daar hun laatste dagen door. Natuurlijk moesten ze overdag wel werken, om zo veel mogelijk in hun eigen onderhoud te voorzien. Het mocht de gemeente niet al te veel geld kosten, nietwaar. Hier zien we de mannenafdeling van het Gemeentelijk Tehuis voor Ouden van Dagen aan de Oostervantstraat. De mannen zijn aan het touwsplitsen.
En dan, dankzij Hans, duikt er een stuk tekst op speciaal over de Armenkerk van Rotterdam, gelukkig allemaal voltooid verleden tijd. De Armenkerk van Rotterdam, waar het in dit onderstaande verhaal overgaat, is natuurlijk de oude St. Sebastiaanskapel, waarvan we een aantal foto's van hierboven nog maar even herhalen:
1915
St. Sebastiaanskapel of ex-Schotse Kerk op de hoek van de Lombardstraat en de Meent (1904)
ouderen in uniforme kledij verlaten de Rotterdamse "armenkerk", de oude St. Sebastiaanskapel
boven de deur staat Anno 1627
de beroemde fotograaf Henri Berssenbrugge heeft veel van dit soort foto's gemaakt
Aad is de trotse eigenaar van een heel boek met foto's van Henri Berssenbrugge,
moet ook nodig eens een aparte foto pagina van gemaakt worden voor deze website,
wanneer?
later als ik echt oud ben misschien ??
1627
De armenkerk, weer een beroemde foto van Bersenbrugge (1904)
De armenkerk bestond tussen 1804 en 1909. Al vóór 1804 rustte op de bedeelden de verplichting tot kerkgaan. Aanvankelijk waren daarvoor in de Prinsenkerk banken gereserveerd, maar toen die aan het eind van de achttiende eeuw een andere bestemming kregen, werden de kapellen achter de kansel in de Grote Kerk voor de bedeelden ingericht.
Deze regeling voldeed niet. De armen konden de preek nauwelijks horen, maar zaten wel recht in het gezicht van andere kerkgangers, zodat zij de armenbanken als "strafplaatsen" gingen zien. De diakenen vonden bovendien, dat
de behoefte dezer menschen een onderwijs vorderd, dat eenigzinds, wat den vorm betreft, onderscheiden is, van dat geene, waer meede onze Gemeente, zo uitneemend ... begunstigd word.
De diakenen wisten zeven predikanten bereid te vinden om belangeloos mee te werken aan aparte diensten voor de armen, waarvoor een onderkomen werd gevonden in de oude Schotse kerk. Dit kerkje op de hoek van Meent en Lombardstraat was in het begin van de vijftiende eeuw gebouwd voor de eerste vestiging der Dominicanen; vervolgens was het als Sint Sebastiaanskapel gebruikt door het gilde der handboogschutters, dat in de omgeving zijn oefenterrein had; na de Reformatie had het achtereenvolgens de Waalse, de Schotse en opnieuw de Waalse gemeente gediend en in de achttiende eeuw was het catechiseerlokaal geworden.
Met de predikanten werd afgesproken, dat behalve de bedeelden slechts de predikant, diens ouderling en twee toezicht houdende diakenen in de diensten aanwezig zouden zijn. De liturgie werd uiterst sober gehouden: gezang - voorgebed - bijbeltekst en preek - nagebed - gezang - zegen; dit alles mocht niet langer dan een uur duren. De keuze van de preekstof zou volledig vrij zijn.
De diakenen wezen aan, wie in aanmerking kwamen voor kerkgaan en noteerden dat in het bedeelboek. Ter controle zouden twee oppassers bij de ingang kaartjes uitdelen met het woord zondag en een paraaf van de dienstdoende diaken, die bij de uitreiking van de bedeling weer ingeleverd moesten worden.
Had men bij de uitdeling dat kaartje niet, dan werd van de bedeling vier stuivers (later: f 0,10) ingehouden; uit die kortingen werd een potje gevormd dat later weer moest dienen om aan wie wél trouw ter kerke gingen kleding en kerkboeken te verschaffen.
En zo begon de armen kerk op 1 april 1804 met een preek van ds. G.W.J. Bonnet over Mattheüs 11 : 5bden armen wordt het Evangelie verkondigd.
Aan de oorspronkelijke opzet werd in de loop van de tijd weinig meer veranderd. Het aanvangsuur, aanvankelijk 17.00 uur, werd vrij spoedig op 15.00 uur gesteld en in 1882 naar 10.00 verplaatst. De uitreiking van kerkboeken deed men in 1816 over aan het toen juist opgerichte Bijbelgenootschap. In het kerkje werden af en toe wat voorzieningen getroffen: in 1804 timmerde men er banken, in 1844 werd er gasverlichting aangebracht, toen het ook de diaconie-catechisaties ging herbergen.
Voor de Hoogduitse gemeente, die er tussen 1858 en 1865 op zondagmorgen gebruik van maakte, moest een predikantskamertje afgeschoten worden; in 1865 brak men het weer af, omdat de predikanten in de armendiensten zonder toga voorgingen en dus geen verkleedruimte nodig hadden. In 1873 moest het kerkje voor een wat grotere beurt een paar maanden gesloten worden en kregen alle armen voor het eerst en het laatst vrijaf van het kerkgaan. In 1847 nam de kerkeraad de armendiensten officieel voor zijn verantwoording; voor de praktijk betekende dit, dat voortaan alle predikanten er bij toerbeurt voorgingen.
Wat de diakenen het meest bezig hield, was de controle op het kerkgaan. In de begintijd was die er hoofdzakelijk op gericht om niet-bedeelden te weren. Men liet daarvoor alle bedeelden hun bedeelkaarten meenemen; alleen op vertoon van die kaart werden zij toegelaten en kregen zij hun kaartje. Toen dat niet afdoende bleek, ging in 1820 de diaconie-knecht, die alle bedeelden van de wekelijkse uitdelingen kende, de kerkkaartjes uitreiken.
Later verschoof de aandacht naar het verzuim van de kerkdiensten: men poogde dat tegen te gaan met registratie, vervolgens met dreigementen en tenslotte met perfectionering van het systeem van kortingen. Dit leidde er weer toe, dat men aandacht moest gaan geven aan de vrijstellingen, die de kwartierdiakenen konden geven van de verplichting tot kerkgaan: in het algemeen golden ze slechts voor zieken en hoogbejaarden, maar in 1859 telde iemand al 527 vrijstellingen, d.w.z. meer dan de helft van het aantal bedeelden!
In de veertiger jaren nam het aantal bedeelden zo toe, dat het kerkje te klein werd. Nadat men daarom al in 1843 voor de bewoners van het Lidmatenhuis banken had gereserveerd in de Prinsekerk, vond men in 1856 een meer blijvende regeling: vanaf dat jaar werden elke winter de galerijen van de Grote Kerk voor de winterbedeelden beschikbaar gesteld.
De Prinsenkerk
LINK
Een ander probleem vormde het straatrumoer, waarvan men in het vlak aan een drukke straathoek gelegen kerkje regelmatig last had. Als het zoals in 1821, 1837, 1857 en 1864 weer eens te erg werd, vroeg men hulp van de politie, die er tijdens de diensten een agent posteerde.
In 1879 barstte, als men de berichten mag geloven, een ware hel los. Onhoudbaar heette de toestand en predikanten drongen er bij de diakenen krachtig op aan, een ander onderkomen voor de armendiensten te zoeken. Maar deze wisten geen andere gelegenheid en stelden de kerkeraad voor de directie der Tramway-maatschappij te verzoeken op de hoogte van dat kerkgebouw wat minder te doen bellen
Gaandeweg ging men het kerkje hoe langer hoe ongeschikter vinden. Al in 1861 stond de bouw van een nieuwe armenkerk op het verlanglijstje van de kerkeraad, maar de bouw van de Westerkerk en een vermeerdering van het aantal predikanten kregen de voorrang. Voor verplaatsing naar het koor van de Grote Kerk voelden de diakenen niet: wij vragen of de kerk er iets bij zou winnen en niet eveneens zou worden ontsierd, wanneer het fraaiste deel er van in eene armenkerk werd herschapen, lieten zij de kerkeraad weten. In 1885 dacht men opnieuw over afbraak en bouw van een nieuwe armenkerk; tenslotte werd in 1903 in principe tot afstoting besloten.
Het duurde tot 1909, voordat het kerkje aan de gemeente Rotterdam werd verkocht; deze deed het over aan een middenstander, die het afbrak ten behoeve van de uitbreiding van zijn venduzaal en daarmee tevens een onderbreking in de rooilijn, die de gemeente voor de Meentdoorbraak wilde aanhouden, opruimde.
Callenbach, die er zelf nog diensten geleid had, schreef achteraf wat vertederd over de armen die er met hun palmendoeken zoo stemmig konden zitten en met hun oude verweerde stemmen zoo hartelijk beverig konden zingen - en dat is eigenlijk alles, wat ons in honderd jaar over de gang van zaken tijdens de diensten is meegedeeld.
Maar nog juist voor hun verdwijnen werd het uitgaan ervan vastgelegd in de fascinerende foto's van Henri Berssenbrugge, die ons hun sfeer laten zien in al haar barre primitiviteit en tegelijk weemoedige schoonheid.
Op 19 september 1909 werd de laatste preek in de armenkerk gehouden, over de tekst 1 Johannes 2 : 18a
Kinderkens, het is de laatste ure.
De diakenen stonden nu voor de vraag, wat zij met de armendiensten aan moesten. Het meest lag voor de hand een verplaatsing naar het Lidmatenhuis, waar bij een verbouwing in hetzelfde jaar een nieuwe kerkzaal was ingericht. Voor alle bedeelden was die echter te klein; kon men hun langzamerhand niet de vrijheid laten om naar een kerk van hun eigen keuze te gaan? Om dat mogelijk te maken, werd voorgesteld, de ook elders wel voorkomende kerkpenning in te voeren. Dit was een soort munt, voorzien van een nummer, die bij de bedeling werd uitgereikt en tijdens de kerkdienst weer in de collectezak van de diaconie moest worden gedaan. Men zag meteen het bezwaar, dat die penning door anderen in de collectezakjes kan worden gebracht, waardoor van controle over kerkbezoek geen sprake kan zijn, maar men zag geen betere oplossing en zo kwam de kerkpenning er toch.
Een succes werd het niet. Regelmatig fulmineerden diakenen tegen die ondervonden onzedelijken en huichelachtigen toestand dat bijvoorbeeld kinderen meerdere penningen in de zak doen; een boze diaken rapporteerde in 1914 dat hij vijf penningen van kinderen had afgepakt.
Mondelinge overlevering kent een fraaiere editie van deze verhalen: kinderen zamelden in de buurt zoveel mogelijk penningen in en posteerden zich aan het einde van een bank, waar de diaken met de zware hengelstok zo ver mogelijk reiken moest en de meeste kans liep, door het plotselinge gewicht van een handvol penningen uit balans te raken. In 1918 werden de penningen weer afgeschaft.
Klik hier voor de overige Kerk verhalen op onze site |
---|
|
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker .... |
Terug naar de top |
---|