Een e-mail sturen naar Aad? Zijn e-mail adres is aad@engelfriet.net
(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen)
Terug naar  het Engelfrieten overzicht

Naar beneden 

Ooit liep de grens Overschie Rotterdam over het station D.P. spoorweg emplacement

In dit verhaal gaan we het hebben over de grens tussen Overschie en Rotterdam die, je gelooft het niet, in de 19e eeuw over het spoorweg emplacement van Station D.P. en de toenmalige Diergaarde heeft gelopen.

Op onze site hebben we al veel meer verhalen over Overschie, niet alleen familie verhalen maar ook bijvoorbeeld deze:

Maar natuurlijk hebben we nog veel meer over van alles wat met Overschie te maken heeft:

Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Overschie en klik op ENTER

Na de Napoleontische tijd, dus vanaf 1815, werden de meeste Nederlandse gemeentegrenzen, zelfs opnieuw indien nodig, vastgelegd.

De grens tussen Overschie en Rotterdam werd definitief vastgelegd op 18 september 1823 en werd bij Koninklijk Besluit goedgekeurd op 12 augustus 1825. De grens tussen Rotterdam en Overschie liep in 1823 door een gebied waar jaren later het spoorwegemplacement van Station D.P. en de Diergaarde van Rotterdam zouden komen, maar dat konden ze in 1823 natuurlijk nog niet hebben geweten.....

Op 2 april 1889 kwam Rotterdam met een voorstel om iets aan die grens over het Spoorwegemplacement te doen, maar daarvoor zou Rotterdam dan wel een financiële tegemoetkoming aan Overschie moeten betalen. Op 28 februari 1895 werd dit kleine stukje Overschie bij Rotterdam gevoegd.

overschiediergaarde

overschie1902

De grens tussen Overschie en Rotterdam resp. voor 1895 en na 1902

Na het vaststellen van de grens in 1823 tussen Overschie en Rotterdam had Overschie er eigenlijk altijd problemen mee dat het landgoed Walenburg aan de toenmalige West-Blommersedijk (nu de Walenburgerweg) aan Rotterdam was toegevoegd. Landgoed Walenburg was een kostelijke buitenplaats met Herenhuis, kleinere huisjes, tuinmanshuis, stalling, koetshuis, oranjehuis, salon, stook- en trekkassen, tuinen, moestuin, boomgaard, menagerie, vijvers, slingerbeken, singels etc etc.

De gehele polder Blijdorp behoorde vanaf 1823 bij Overschie en waarom dan, aldus Overschie, Walenburg niet, waarom moest de grens daar zoo'n vreemde bocht maken, waarom de grens niet gewoon langs de West-Blommersedijk i.p.v. met een extra bocht langs de buitenkant van Walenburg??

Op 17 december 1864 werd door de Commissie voor Plaatselijke Werken aan B&W van Rotterdam reeds het eerste voorstel gedaan om het spoorwegemplacement van Overschie over te nemen en toen kwam dus ook de diskussie over landgoed Walenburg op gang.

In 1873 liet Rotterdam de spoorwegemplacement grenskorrektie even rusten, maar Overschie wilde de diskussie over Landgoed Walenburg niet tijdelijk stoppen. Je voelt het al aankomen waarom Rotterdam even afstand nam, Overschie wilde geen grondgebied afstaan (het spoorwegemplacement), maar wilde wel van Rotterdam Landgoed Walenburg erbij...

Als we het goed begrepen hebben, bleef Walenburg uiteindelijk toch bij Rotterdam, maar kreeg Overschie wel een aantrekkelijke financiële tegemoetkoming van Rotterdam in verband met de overname van het spoorwegemplacement. Zonder de Landgoed Walenburg kwestie zou de financiële tegemoetkoming van Rotterdam aan Overschie natuurlijk veel minder zijn geweest, maar het zou nog veel boeiender gaan worden, nu in 2004 zeker goed voor een Parlementaire Enquete Commissie...

Op 30 juni 1899 wendt de Rotterdamsche Maatschappij "Immobilia" zich met een verzoek tot B. en W. van Rotterdam, waarin zij haar voornemen bekend maakt om onder Overschie, maar tegen de gemeentegrens van Rotterdam, een stratencomplex tot stand te brengen. Zij verzoekt aansluiting te krijgen op het stratenplan van Rotterdam, op het riolennet en op de distributie van water en gas. Zelf moet zij voor haar plan van 28 ha. immers ook heel veel investeren.
Immobilia moet veel bredere en daardoor kostbaarder straten aanleggen dan door Overschie zou worden geëist en deze moeten bovendien nog op het peil van de aangrenzende Rotterdamse straten gebracht worden. Zou Immobilia op deze punten in gebreke blijven, dan zouden er misstanden ontstaan, die bij een latere grens­verandering Rotterdam op hoge kosten zouden jagen, aldus Immobilia

gjdejongpt

Directeur der Gemeentewerken

Gerrit Jan de Jongh

De Jongh is over het plan niet ontevreden al is zijn waardering goed beschouwd nogal betrekkelijk. Hij zegt er namelijk van, dat de ruime opzet zich­ onderscheidt ten opzichte van alle bebouwingen, die Rotterdam tot dusver buiten en langs zijn grens door particulieren tot stand zag komen. Maar hij geeft de commissie voor de Plaatselijke Werken toch in overweging B. en W. te adviseren zich tot medewerking bereid te verklaren.
Op één punt zou dat evenwel te veel gevergd zijn. En dan komt de noodzaak van grensverandering opdoemen, een verschuiving, die De Jongh meteen duidelijk aangeeft. De aansluiting op het riolennet zou de bouw van een nieuw gemaal vorderen en daar kan Rotterdam gezien de hoge kosten niet toe overgaan zonder uitbreiding van het stadsgebied, waarbij de Ceintuurbaan de nieuwe grens zou worden. Dat moest dan ook eigenlijk gebeuren.
B. en W. schrijven prompt aan Immobilia een vriendelijk briefje, waarin zij het plan prijzen. Maar de gemalen zijn reeds bijna overbelast. Een nieuw gemaal zou voor rekening van..... Immobilia moeten komen.

burgemeester s'jacob

F.B. s' Jacob

Burgemeester van Rotterdam

1893 - 1905

LINK

Burgemeester s'Jacob ziet de toekomst niet zoo somber in, want Rotterdam staat sterk:


Als men in aanmerking neemt hoe koel de beide gemeenten tegenover elkaar stonden, is deze adviseur van Overschie, die in de eerste plaats de belangen van Rotterdam dient te behartigen, een op zijn minst vreemde figuur. Maar hij heeft inderdaad bestaan in de persoon van het Rotterdamse raadslid Jac. van Vessem, bouwkundige, oud-employé van Gemeentewerken en niet be­paald een vriend van zijn vroegere directeur De Jongh.....

Ook de diskussie in de Gemeenteraad toont aan, dat B. en W. zich eind 1899 over een en ander nog weinig zorgen maakten. Maar de rust op het Stadhuis, werd bij Gemeentewerken allerminst gedeeld.

Op 23 januari 1900 richt Immobilia zich tot Overschie met het verzoek om goedkeuring van het stratenplan. Een afschrift van het adres met een volledig stel bijlagen gaat ook naar Rotterdam.

Hoewel het oordeel van de commissie voor de Plaatselijke Werken daarover niet werd gevraagd, meende De Jongh toch niet te mogen zwijgen en hij liet een ernstige waarschuwing horen tegen de plannen van de maatschappij. Zij ziet van aansluiting op het riolennet af, wil beerputten maken en lozen in de Schie.
De Jongh slaat alarm: met alle mogelijke middelen moet de gemeente Rotterdam trachten te voorkomen, dat er op de grens van haar grond­gebied een toestand zal ontstaan hygiënisch zo afkeurenswaardig als Immobilia thans tracht tot stand te brengen.
Rotterdam kan niet verbieden, dat het plan wordt verwezenlijkt, maar het is zaak dat èn Overschie èn Immobilia weten hoe Rotterdam over dit project denkt. Er moeten tonnen worden besteed om de misstanden in Kralingen uit de weg te ruimen en nu mag Rotterdam toch niet meewerken om een situatie in het leven te roepen niet minder fout dan die, waaraan nu in het oostelijk stadsdeel een einde wordt gemaakt. Als het plan doorgaat zou levering van gas en water in ieder geval geweigerd moeten worden.

B. en W. gaan met de zienswijze van De Jongh akkoord en laten Immo­bilia over hun standpunt niet in het onzekere. Het gevolg is, dat Immobilia een eigen stelsel van riolering wil gaan aanleggen, maar ook hierdoor laat De Jongh zich niet vermurwen.

Nu kiest o.m. Immobilia eieren voor zijn geld en dat geld gaat naar . . . . . Overschie. Op 17 maart nam de gemeenteraad van Overschie het besluit om een schenking te aanvaarden van Dfl. 70.000,- aangeboden door zes bouw­ondernemers en eigenaren van grond in Blijdorp, Immobilia voorop. De hoofd­voorwaarde was, dat Overschie een grensregeling zou bevorderen, waardoor het grondbezit van de schenkers binnen Rotterdam zou komen te liggen.

In de maanden die volgden ontstaat tussen beide gemeenten natuurlijk wat briefwisseling.
Overschie beschouwt zich als de partij, die de offers moet brengen en acht zich op grond daarvan gerechtigd voorwaarden te stellen. Tegelijkertijd met de gebiedsoverdracht zouden regelingen moeten worden getroffen over de levering van drinkwater en over de Rotterdamsche Straatweg, die volgens een uit de veertiende eeuw daterend privilege tot aan de Doenkade tot Rotterdam behoorde.

Voorts wenst Overschie te worden schadeloos gesteld voor de derving van inkomsten uit het gebied, dat aan Rotterdam zou worden afgestaan op dezelfde wijze als dit enige jaren tevoren met het stukje stationsemplacement was geschied.
Deze laatste voorwaarde is voor Rotterdam niet acceptabel. Aan de grensverandering was het bereid mee te werken, maar het had er bezwaar tegen de regeling van de andere zaken aan die van de grens vast te koppelen, al wilde het die wel afzonderlijk in overweging nemen.

Om een lang verhaal kort te maken, B. en W. van Rotterdam stellen uiteindelijk voor, natuurlijk zonder groot enthousiasme, dat Rotterdam geen bezwaar zal maken tegen het verzoek van Overschie. Toch wakkert een pompeus Overschie's gedenkboek in 1929 gewijd aan het dan nog zelfstandige dorp opgewekt de stemming aan tegen de groote buurvrouw, welke zich in 1902 reeds van het land aan de binnenzijde van de Ceintuurbaan meester maakte. Het klinkt of het een veroveringstocht gold van machtsbeluste Rotterdammers, terwijl in werkelijkheid de grote buurvrouw niet anders deed dan toegeven op het aandringen van een randgemeente.

In het najaar van 1900 heeft de Gemeenteraad van Rotterdam vele uren besteed om over de zaak te beraadslagen. Gemeenteraadslid Van Staveren, spreekbuis van de oppositie:


Enkele jaren daarvoor hadden Gedeputeerde Staten erop ge­staan de annexatie van Kralingen en Charlois als één geheel te behandelen, twee gebieden, die ver uiteen lagen en weinig met elkaar gemeen hadden. Het is dan ook onbegrijpelijk, dat Gedeputeerde Staten betrekkelijk kort hierna aan de wensen van Overschie tegemoet willen komen en Hillegersberg buiten beschouwing laten of er althans niet van reppen.
Want het gebied, dat bij Rotterdam zou komen aan de oostzijde was volkomen willekeurig afgegrensd. Wie Overschie zei moest aan Hillegersberg denken. Ook daar lag een deel binnen de Ceintuurbaan ver van de dorpskern en met de stedelijke bebouwing was al een begin gemaakt. Alles wat pleitte voor de annexatie van het zuidelijke deel van Over­schie was ook van toepassing op hetzelfde deel Hillegersberg. Herhaaldelijk werden de randgemeenten Overschie en Hillegersberg dan ook in één adem genoemd.

De grensverandering met Overschie was zeer ongelukkig voor Rotterdam en dus was van Rotterdam geen initiatief ten aanzien van Hillegersberg te verwachten. Maar vreemd blijft het, dat Gedeputeerde Staten geen oog hebben gehad voor de gevolgen, toen zij op de wens van Overschie ingingen. Wat er daarna gebeuren zou, was uiteraard te voorzien. Nauwelijks was het wetsontwerp m.b.t. Overschie aan de betrokken gemeente­besturen ter beoordeling gezonden of een tweetal bouwondernemers deden een bod om Hillegersberg tot een gelijksoortige gebiedsafstand te bewegen.

Hoe is het trouwens te verklaren dat uiteindelijk de bebouwing van Blijdorp (ex-Overschie's grondgebied) nog zo lang op zich heeft laten wachten, terwijl de grenswijziging juist de bedoeling had z.s.m. met de bebouwing te beginnen.

Bij de bouwondernemingen, die in 1900 Overschie zo vriendelijk hebben bedacht met die Dfl 70.000,=, was ook een zekere C. J. van Tussenbroek, van wie de combinatie volop plezier zou beleven. Hij was eigenaar geworden van de buitenplaats Walenburg en nam daarmee voor het betrokken gebied een sleutelpositie in, die hem eigenlijk oppermachtig maakte.

Toen een vroegere eigenares in 1854 boerderijen ten noorden van het landgoed verkocht, had zij daarbij het beding gemaakt, dat het landelijk vergezicht uit de achterramen van haar huis zou waarborgen. Daar mocht dan ook niet worden gebouwd, zelfs mochten er geen bomen worden geplant anders dan ter bescherming van de bestaande woningen en stallen. Die gronden, welke normaal op een landbouwwaarde van 30 cent per vierkante meter werden geschat, waren door Immobilia in 1899 als speculatie-object voor het tienvoudige gekocht, met de bedoeling uiteraard om daar zo spoedig mogelijk met de bebouwing een aanvang te maken.

Maar nu was de afspraak uit 1854 een handig wapen in de handen van Van Tussenbroek, voor wien het alleen ging om geldelijke belangen.
De eigenaar van de Walenburgse gronden zag de kans schoon zijn zakenvrienden in de clinch te nemen en eiste voor zijn toestemming uit de 29 ha. bezit van de bouw­maatschappij, nu Nieuwerschie genoemd, niet minder dan 6 ha. die kosteloos aan hem moesten worden afgestaan.

Op een dergelijke buitensporige eis kon natuurlijk niet worden ingegaan, de maatschappij raakte in grote moeilijkheden en op de weilanden van Blijdorp bleven de koeien rustig grazen.

Nog in 1920, als de onteigeningsprocedure in gang is gezet, schrijven B. en W. aan de minister van Binnenlandse Zaken:



Het heeft na de opspuiting tot 1931 geduurd voordat met de bebouwing een aanvang kon worden gemaakt.

In het gedeelte, dat van Hillegersberg werd overgenomen, was de bebouwing aansluitend bij het oude Noorden op het ogenblik van de grensverandering al veel verder en zij is in de daarop volgende jaren geleidelijk verder ontwikkeld met vrijlating van de brede strook voor Noorderkanaal en Gordelweg.

We gaan verder met een gedeelte uit een bijlage behorend bij het Voorlopig verslag inzake het wetsontwerp tot wijziging van uiteindelijk de grens tussen de gemeenten Rotterdam en Overschie, dd 24-2-1940:

Het begon met de annexatie van de Spaanse Polder en het eindigde met de annexatie van heel Overschie....

Het ontwerp voor het Kralingse Bos, het afscheidsgeschenk van De Jongh aan zijn stad op het eind van zijn loopbaan, omvatte ook de aanleg van kanalen tussen de twee Schieën en vandaar naar de Rotte. Dit kanalenplan voor het noordelijk stadsdeel was echter toen al niet meer nieuw. Een dergelijk plan is al geopperd in de "Nieuwe Rotterdamsche Courant" van 27 januari 1891.

In ieder geval is in 1909 het plan ambtelijk aan de orde gesteld. De Jongh bleef ermee op het grondgebied van de gemeente, binnen de ceintuurbaan, de "prachtige grens", die trouwens. nog maar enkele jaren eerder was vastgesteld.

In 1913 kwam een variant, het Schie-Schie-kanaal werd in noordwestelijke richting opgeschoven en zou net buiten de boog van de ceintuurbaan in het Overschiese deel van de polder Blijdorp komen te lopen. En dus een noodzaak tot grenswijziging met Overschie.

De toespeling op de binnenstad is gemakkelijk te begrijpem als men bedenkt, dat de enige verbinding van Rotte en Schie met het buitenwater de sluis onder de Vlasmarkt (Hoogstraat) was, te bereiken door de Delftsevaart. De schepen komende uit de Rotte moesten bovendien het Stokvisverlaat (bij het Hofplein) passeren. Dit waren voor de binnenvaart zeer gebrekkige voorzieningen; als ze opgeruimd konden worden zouden verbeteringen voor het wegverkeer in de binnenstad mogelijk worden.

De Gemeenteraad van Rotterdam heeft zich op 11 juni 1914 zonder discussie met het plan verenigd.

De Kamer van Koophandel bleek er niet zo gemakkelijk voor te winnen. Zij zag, en zij kregen uiteindelijk gelijk, wel de noodzaak in van het Schie-Schie kanaal, maar niet de noodzaak voor een verbinding Schie Rotte. De verbinding Schie Rotte is dan ook nooit een succes geworden.

In 1914 kwamen B. en W. met een uitgewerkt voorstel betreffende de kanaal­plannen en daaraan verbonden nadere ontwerpen van het uitbreidingsplan Cool­polder en noordelijk stadsdeel.
In hun nota aan de raad van 12 mei 1914 hadden zij over de grensverandering slechts terloops een vluchtige opmerking gemaakt. Zij vonden de tijd nog niet gekomen om daarop nader in te gaan. Op 14 december 1917 is dat anders; dan geven B. en W. nauwkeurig de door hen gewenste gebiedsuitbreiding aan. Zij trekken de grens nog wat zuidelijker, kennelijk om wat meer gebied van Overschie te sparen: zij blijft nu ongeveer een halve kilometer buiten de bebouwde kom en loopt van de spoorweg Rotterdam-Schiedam bij de Laanslootseweg door de Spaanse polder, noord van de Stationweg, naar de Schie­damse Schie, dan over de Vlaardingweg (ongeveer) en de Hogenbanweg noord van de Kleiweg naar Hillegersberg.

T.g.v. WOI blijven de plannen liggen, totdat op 30 oktober 1918 de raad een motie Verheul aanneemt, waarbij B. en W. werd verzocht om de uitvoering van het Schie-Schie kanaal en wat daarmee direct samenhing zo spoedig mogelijk op de agenda te plaatsen. Op 23 januari 1919 heeft de raad besloten tot voorlopige vaststelling van de plannen, zoals zij een jaar eerder aan de orde waren gesteld.

Heel even is reeds toen het denkbeeld nog ter sprake gekomen of het wellicht niet beter zou zijn Overschie geheel bij Rotterdam in te lijven, een denkbeeld dat niet zoo dadelijk bij de Heeren van Overschie cardinale bedenking vindt"

Overschie kwam met een wel heel bijzondere compensatie regeling, n.l. in de vorm van grondgebied af te staan door. . . . . Kethel en Spaland. Serieus heeft Overschie deze gemeente geheel of gedeeltelijk willen annexeren.

Maar B. en W. van Kethel hebben zich tegen deze ongemotiveerde aan­slag op hun grondgebied niet onverdienstelijk verdedigd. De gemeenteraad van Kethel nam een een motie aan, waarin aan Gedeputeerde Staten werd voorgesteld om nog wat verder te gaan dan met de voorgenomen grensregeling werd beoogd en Overschie in zijn geheel bij Rotterdam te voegen met uitzondering van het landelijk gebied noordwestelijk van de Doenkade, dat met Kethel kon worden verenigd. Zo bleek ook hier de aanval gekozen te zijn als de beste verdediging en dreigde het voorstel van Overschie te zullen werken als een boemerang.

Op uitnodiging van Gedeputeerde Staten heeft op 26 november 1923 nog een bespreking plaatsgehad tussen vertegenwoordigers van Overschie en Rotterdam. Er zijn geen resultaten bereikt. B. en W. van Overschie wilden een ruimer gebied behouden voor de ontwikkeling van de kom en een communicatie tussen de verschillende delen van de gemeente langs een weg geheel op Overschies gebied. Besloten werd, dat B. en W. van Rotterdam zich nader zouden beraden.

Uiteindelijk wordt een rapport uitgebracht:

Er wordt waardering uitgesproken voor de wijze, waarop Overschie steeds heeft meegewerkt om zijn uitbreidingsplan in overeenstemming te brengen met de wensen van Rotterdam. Maar een aangepast plan van een kleine gemeente is niet hetzelfde als stadsuitbreiding van een grote.
De belangen van de industrievestiging in noordelijke richting, de verbin­dingen en de overige voorzieningen, alles gezien in onderling verband, maken het echter noodzakelijk om evt ook Kethel bij Rotterdam te voegen.

Toen het grote plan dus op een mislukking was uitgelopen, voelden B. en W. zich tegenover Overschie voor het ogenblik uitgepraat. In hun voorstel van 28 mei 1929 tot het voorlopig vaststellen van een nieuw uitbreidingsplan voor het noor­delijk en noordwestelijk stadsdeel wijzen zij erop, dat verdere expansie van Rotterdam in deze richting zonder ingrijpende maatregelen niet mogelijk zal zijn.

Maar het is slechts een tijdelijk uitstel, want op 19 november 1937 bieden B. en W. van Rotterdam al weer een nieuw voorstel aan aan Overschie. Gebaseerd op prognoses tot het jaar 2000...
Nu wordt met Overschie volledige overeenstemming bereikt, ook over de schadeloosstellingen wegens overgang van bezittingen en derving van inkomsten. Er zou een vaste en een aflopende schadeloosstelling zijn: een uit­kering ineens van f 13.405,- en gedurende dertig jaar een regelmatig aflopende vergoeding bepaald op f 58.650,-.

Het voorstel wordt bij acclamatie aangenomen. Ook in de raad van Overschie kwam het er op 23 september met vlag en wimpel door. Er was slechts één tegenstemmer. Maar het debat werd wel sterk beheerst door de gedachte, dat met de grenswijziging groter onheil werd afgewend. Een Overschies raadslid vroeg of bedongen kon worden, dat wij verder met rust worden gelaten en wij niet de gedachte behoeven te hebben zoo van lieverlede te worden opgeslokt.

overschieburgbaumannf59

Burgemeester J.C. Baumann
1928-1941

Burgemeester Bau­mann stelde de raad gerust: ook een lid van het college van Gedeputeerde Staten had toegegeven, dat nieuwe wijziging van de grenzen of annexatie voor een lange reeks van jaren van de baan is.

De Gemeenteraad kon daar dus rustig op gaan slapen, niet wetende hoe snel en ruw men weer zou worden gewekt.

overschie1940

De grens tussen Overschie en Rotterdam in 1940

De nieuwe grens ging nu met ingang van 1 mei 1940 lopen van een punt op de Ceintuurbaan even westelijk van de Schiekade, langs de noordkant van het Schie-Schie kanaal, verder in noordoostelijke richting langs de Delfshavense Schie, noordwestelijk door de Spaansepolder evenwijdig aan de Vlaardingweg, door de bocht van de Schiedamse Schie tot de tegenwoordige Belloweg en tenslotte in een flauwe bocht naar de spoorbaan ter hoogte van de Laanslootseweg.

De kanalen, die het uitgangspunt waren voor de hierboven geschetste gebieds­uitbreiding, hebben voor de scheepvaart de betekenis niet gekregen, die daarvan is verwacht. Het industriegebied is immers in westelijke richting verplaatst en kreeg zijn waterverbinding door de Delfshavense Schie. Daarbij komen de veranderingen, die zich in de binnenvaart hebben voltrokken met het verdwijnen van de zeer kleine schepen. Ten aanzien van de verbinding met de. Rotte heeft de Kamer van Koophandel achteraf gelijk gekregen.

Met de grensverandering is het gestelde beperkte doel wel bereikt: Rotterdam ging over een ruim industriegebied beschikken binnen de eigen grenzen voor de bedrijven, die geen ligging nodig hadden aan diep vaarwater.

Het bombardement op Rotterdam was ook fataal voor de zelfstandigheid van o.m. Overschie. Rotterdam moest op korte termijn aan bouwgrond voor woningen worden geholpen. Op 6 mei 1941 stelt Burgemeester Oud in de raad dat B & W graag willen weten van hogerhand hoe het staat met de noodzakelijke annexatie plannen.



oud burgemeester


Op 20 oktober 1938 werd Oud geinstalleerd als Burgemeester van Rotterdam

laatstefotocoolsingelmaart1940

Een van de laatste foto's van de vooroorlogse Coolsingel, gemaakt in maart 1940, Wilhelmina komt op bezoek en wordt begeleid door Burgemeester Oud.

De opheffing van o.m. Overschie en de grensveranderingen hadden 1 juli 1941 van kracht moeten zijn. Het is een maand later geworden.

oorkondeopheffingoverschie

Bij de opheffing van de Gemeente Overschie per 1 juli 1941 werd bovenstaande oorkonde met bijbehorende legpenning aan sommige inwoners van Overschie aangeboden als blijk van erkentelijkheid voor de aan de Gemeente Overschie bewezen diensten.

De grens van Rotterdam liep vanaf 1 juli 1941 langs de Schiedamse tot voorbij de Delfs­havense Schie, dan in een grillige lijn door het zuidelijk deel van de Oost­-Abtspolder naar de spoorbaan bij de Kerkbuurt van Kethel en langs de westzijde van de spoorbaan tot een punt ter hoogte van de Zweth.
Vandaar ging zij in oostelijke en noordoostelijke richting langs de Zwethkade naar de Achterdijk, dan zuidoostelijk tot de Doenkade en vervolgens weer noordoostelijk in een gebroken lijn naar de Wilderse kade. Zo komt de grens tot de Grindweg tussen Hil1egersberg en Bergschenhoek, volgt die een paar honderd meter naar het noorden om dan verder te gaan langs een lijn door de Oosteindse polder, een kleine kilometer noordoostelijk van de Molenlaan.
De grillige en ingewikkelde grens valt. dan samen met de Rotte tot zij afbuigt naar de Capelseweg, deze volgt tot de Nieuwerkerkse Tocht om uiteindelijk de oostrand van het Kralingse Bos te bereiken.

Na 1945 is op de genomen beslissingen niet meer teruggekomen. De leden van de oude, volgens besluit van de regering niet meer bestaande raad van Rotterdam zijn op uitnodiging van burgemeester Oud nog eens op de Coolsingel bijeengekomen. Oud had daarbij de gelukkige gedachte gehad ook de Gemeenteraden van de opgeheven randgemeenten te vragen aanwezig te zijn. Het werd meer een soort reünie, dan er werd teruggekomen op het in WOII genomen besluit, Overschie bleef definitief een deelgemeente van Rotterdam.

overschie1941

De deelgemeente Overschie vanaf 1941

We kregen de volgende reaktie:

Op je site las ik het stukje over de grenzen van Overschie rond 1812 en de onduidelijkheid rond twee stroken land destijds. Naar mijn idee zouden dat wel eens de zogenaamde poorterijen van Rotterdam en Delft kunnen zijn geweest, twee stroken land langs de Schieën, waarover die steden vanwege hun belang bij het vaarwater, rechtsmacht uitoefenden.

Ronald Grootveld

Aad voegt er aan toe: Zou inderdaad best kunnen, over de 3 Schieën hebben we ook nog dit verhaal:

Over een kaart van de Schie uit 1512






Familiewapenklein
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker ....


Terug naar de top





Last update :

19 Augustus 2006