Homepage |
mijn Nederlands-Indië links |
INDEX (bottom) |
"Mijn leven staat in het teken van mijn beslissing in 1948 me aan te sluiten bij de Indonesiërs in hun strijd voor de onafhankelijkheid en niet mee te doen met het Nederlandse leger, dat gekomen was om *rust en orde te herstellen*, als je tenminste de militaire voorlichtingsdienst moest geloven. Daar is om begrijpelijke redenen nogal wat misbaar over gemaakt. Het is één ding met aan een oorlog mee te willen doen, het is iets anders je wapen op je eigen landgenoten te richten. Niet alleen door de Nederlandse oud-strijders word ik daarom als landverrader gedoodverfd, maar waarschijnlijk door de hele conservatieve helft van het volk. Kreten als 'ze moesten die vent een kogel door zijn kop schieten' getuigen van een diepgewortelde rancune, die in vijftig jaar niet is verminderd. Als olie op het vuur komt daar nog bij dat ik niet ben gestraft voor mijn laakbare daad, terwijl de militairen in 1950, bij terugkomst in Nederland, nauwelijks een gebaar van erkenning hebben gekregen voor hun heldhaftige optreden. Als de regering zelf al niet goed raad wist met de blunders die er waren gemaakt en verkoos de zaak maar snel onder het tapijt te vegen, wat voor een genuanceerd oordeel valt er dan te verwachten van de jongens die daar hebben moeten vechten en die zesduizend kameraden in de strijd hebben verloren? Dat ik een eenling ben, daarvan ben ik me wel bewust. Er waren talloze militairen die dezelfde afkeer hadden van oorlog. juist omdat we die zelf net hadden meegemaakt, maar er zijn er slechts 26 overgelopen, van wie alleen ik actief met de guerrilla's heb meegevochten. Ik heb altijd geweigerd me schuldig te verklaren en ik heb nooit ergens spijt van gehad. " |
"De regering had besloten dat Indonesië nog niet in staat was tot zelfbestuur en na de tweede lichting vrijwilligers werd besloten dienstplichtige militairen overzee te sturen. De werkelijke reden was natuurlijk dat ons land aan de grond zat en van de rijke kolonie nog wilde profiteren. Daarom was het van groot belang het Nederlandse gezag te herstellen, liefst goedschiks maar desnoods kwaadschiks. Onderhandelingen met de leiders van de nieuwe republiek mislukten. De timing was dan ook uiterst ongelukkig. Het was april en de eerste na-oorlogse verkiezingen waren in voorbereiding. Met generaal Kruls, de toenmalige bevelhebber van het leger, was overeengekomen dat alle dienstplichtigen een oproep zouden krijgen voor uitzending naar Indonesië, 110.000 man in totaal. De belangstelling van de soldaten in mijn onderdeel voor de kwestie ging in het algemeen niet veel verder dan de vraag of zij er heen wilden ja of nee, alsof ze wel of geen zin hadden in een schoolreisje. Voor mij stond in ieder geval vast dat ik niet meeging. Er werd ons verteld dat we er heen moesten om de orde en rust te herstellen en de door terroristen bezette gebieden te bevrijden. Hoe anders kon dit bereikt worden dan met wapens op de lokale bevolking te schieten? We waren juist bevrijd van de Duitse onderdrukking en nu gingen WIJ hetzelfde in Indonesië doen door het land bezetten. Het was te idioot voor woorden. Ik was woedend en vertelde tegen iedereen die het horen wilde 'Jullie laten je maar wat wijsmaken. Jullie worden gebruikt om Nederland weer aan de macht te helpen.. We moeten weigeren mee te gaan'. Het heeft me waarschijnlijk de promotie gekost die ik al vrijwel in mijn zak had, ik was en bleef soldaat tweede klas. Eerst dacht ik dat ik zo ongeveer de enige was die protesteerde, maar later bleek dat er verenigingen en comités waren opgericht met dit doel. Ook principiële dienstweigeraars en linkse minderheidspartijen verzetten zich tegen onvrijwillige uitzending van dienstplichtigen.. " |
"In Schoonhoven werd ik weer op de hoogte gebracht van de ontwikkelingen van de afgelopen maanden. De regering Beel was in haar besluit tot militair ingrijpen in Indonesie gesteund door de meeregerende PvdA en de Nederlandse pers, maar de bevolking was verdeeld: 43% van de ondervraagden was het ermee eens dat er troepen naar Indië gestuurd werden, 42,5% was er tegen en 14,5% had geen mening . Een zichzelf professor noemende uitvinder, J W Pootjes, had flink wat stof doen opwaaien nadat hij, bij de bestudering van de grondwet, had uitgevogeld dat een militaire actie in de voormalige Indische kolonie in strijd was met artikel 192 van de grondwet, dat luidde 'Dienstplichtigen te land mogen niet dan met hun toestemming naar overzeese gebieden worden uitgezonden'. Met een vooruitziende blik had de regering echter in juni 1944 dit artikel met een Koninklijk Besluit buiten werking gesteld, maar Pootjes redeneerde dat die maatregel haar geldigheid had verloren met de capitulatie van Japan. De regering dacht deze pijnlijke zaak af te kunnen doen door te insinueren dat Pootjes geestelijk gestoord was, maar formuleerde toch snel een nieuw artikel 192 : 'Dienstplichtigen te land mogen zonder hun toestemming niet dan krachtens een wet naar Nederlands-Indié, Suriname en de Nederlandse Antillen worden uitgezonden', een handeling die weliswaar enige aandacht trok van de pers, maar niet tot de verbeelding sprak van het grote publiek. Overigens werd het gewijzigde artikel pas in 1947 in de Staatscourant gepubliceerd. Pootjes werd in oktober gearresteerd. De protesten en politieke debatten duurden onverminderd voort en in Amsterdam werden grote demonstraties en stakingen georganiseerd. Om desertie te voorkomen waren door de ministeries van Oorlog en Justitie en de legerleiding hoge straffen bedacht : onder dwang naar Indonesië via het nazendingskamp in Schoonhoven, waar wij nu zaten, of een gevangenisstraf die minstens zo lang was als de tijd die anders in Indonesië zou worden doorgebracht. Achteraf is gebleken dat er vele duizenden soldaten zijn gedeserteerd, waarvan het grootste deel gedwongen naar Indonesië is gestuurd. Ook ik moest kiezen voor de krijgsraad wegens desertie of alsnog naar Indonesië. Ik heb het laatste gekozen, niet alleen onder invloed van mijn nieuwe existentialistische overtuiging dat het beter was daadwerkelijk iets te doen dan af te wachten, maar vooral omdat ik er niets voor voelde om jaren van mijn leven te verknoeien in een strafkamp. Nadat ik beloofd had me niet meer aan de dienst te zullen onttrekken, kreeg ik inschepingsverlof om afscheid te nemen van mijn familie Thuis was de stemming bedrukt, mijn moeder lag nog in bed, maar haar toestand was al flink verbeterd. Na mijn verdwijning waren ze vreselijk ongerust geweest . Ik gebruikte mijn verlof om alsnog afgekeurd te worden, ik had last van bronchitis en was nogal gespannen sinds mijn Duitse gevangenschap. Maar ze waren niet van zins mijn klachten serieus te nemen, iedereen moest en zou naar Indonesië ....... " |
"Om grootschalige operaties te kunnen uitvoeren had legercommandant Spoor uiteraard ook voldoende troepen nodig. Hierbij kon hij rekenen op eenheden van het KNIL en op Nederlandse oorlogsvrijwilligers, die zich vanaf 1944 hadden aangemeld om Indie te bevrijden. In november 1945 besloot de regering om ook dienstplichtigen naar de Oost te sturen, waartoe begin oktober 1946 artikel 192 van de Grondwet - dat bepaalde dat dienstplichtigen niet dan met hun toestemming naar de overzeese gebieden mochten worden gezonden - werd gewijzigd. Kort daarvoor waren al de eerste onderdelen van de eerste divisie dienstplichtigen naar Indie vertrokken - een divisie die door minister Jonkman de Zeven December-Divisie was gedoopt, ter herinnering aan Wilhelmina's rede van 1942. Het vertrek van de troepen was overigens weinig glorieus. Zo bleek op de eerste avond na afloop van het inschepingsverlof maar liefst 38 procent van de manschappen te ontbreken, hetgeen de chef van de Nederlandse generale staf, luitenant-generaal Kruls, deed besluiten voor de radio te waarschuwen voor *de wrekende arm der gerechtigheid', die deserteurs zeker zou grijpen. Deze waarschuwing hielp, maar niet volledig. Het eerste troepentransport vertrok uiteindelijk uit de haven van Amsterdam met slechts 85 procent van de opgeroepen soldaten. De komst van de Zeven December-Divisie in Indie betekende dat legercommandant Spoor in 1947 de beschikking had over drie divisies op Java en één op Sumatra, naast de troepen die op Borneo en in Oost-Indonesie actief waren (en daar overigens niet gemist konden worden) De legermacht op Java en Sumatra werd gevormd door de circa 5000 mariniers, circa 44.000 KNiL'ers en bijna 70.000 soldaten van de Koninklijke Landmacht. Zij stond tegenover een numeriek veel sterkere strijdmacht van de Republiek Indonesië, die echter gebrekkig bewapend en slecht gedisciplineerd was. De Tentara NasionaÏ ïndonesia (TNI), zoals de TRI zich vanaf 3 juni 1947 noemde, bestond op Java uit zo'n 110.000 en op Sumatra uit 64.000 militairen. " |
Maar Goedhart (PvdA kamerlid en Parool journalist) krijgt nog meer over zich heen: "Bepaald woedend was men over het bloedbad in Zuid-Celebes en men vroeg waarom de PvdA er niet voor zorgt dat de schuldigen voor de krijgsraad worden gedaagd." Het bloedbad in Zuid-Celebes - daarmee bedoelen de Indonesiërs de zuiveringsacties die het Detachement Speciale Troepen, onder leiding van kapitein Raymond Westerling, daar tussen 1 december 1946 en 3 maart 1947 hebben uitgevoerd. Het elitekorps is erheen gestuurd door de legerleiding, onder volledige politieke verantwoordelijkheid van landvoogd Van Mook en de Nederlandse regering. De revolutionaire situatie in Zuid Celebes was zodanig geëscaleerd dat blanken en aanhangers van het Nederlandse bewind er niet meer veilig waren. Westerling had de bevoegdheid meegekregen om standrechtelijk te executeren. Daar maakte hij gebruik van. Aanstichters van geweld liet hij publiekelijk doodschieten om de bevolking via afschrikwekkende voorbeelden aan zijn kant te krijgen. Volgens latere onderzoeken heeft Westerling de grenzen van die extreme bevoegdheid niet of nauwelijks overschreden. Maar dat ligt anders bij zijn tweede man, de onderluitenant Vermeulen, en een aantal andere ondercommandanten, ook sommige KNiL-lers, die dezelfde volmachten kregen of zich toeëigenden. Over het aantal dodelijke slachtoffers dat Westerling en zijn Detachement op Zuid-Celebes hebben achtergelaten gingen in 1947 de wildste geruchten, tot 40.000 aan toe. Later onderzoek komt uit op een getal tussen de 3000 en 4000. Geen van de excessen die daar hebben plaatsgevonden is ooit voor een militaire of civiele rechter gekomen; ook niet het Nederlandse My Lai, de zogeheten "vuurpaniek van Galoeng Galoeng", waar op 1 februari 1947 364 ongewapende burgers werden doodgeschoten. De verantwoordelijke daarvoor, onderluitenant Vermeulen is nooit vervolgd. In sommige boeken die je, bij wijze van spreken, nog per toeval bij de Slegte kunt kopen, ja, daar staat het in.... Op de bijgaande foto zien we Westerling omgeven door verslaggevers, bij zijn aankomst op het vliegveld van Brussel, 24 augustus 1950. Gelukkig is over Westerling wel het een en ander te vinden op het internet: klik maar eens op deze link en/of op deze link..... |
De allereerste keer dat ik wist dat we Nederlandse soldaten hadden doodgeschoten, bleef ik me afvragen of ik misschien een van die jongens had gekend. Het liet me niet los. Ook al hield ik me voor dat het oorlog was, dat ik niet sentimenteel moest worden, dat het niet uitmaakte wie de trekker over had gehaald, dat het ging over een goede zaak, maar toch heeft mijn geweten me lange tijd parten gespeeld. Aan de Nederlandse kant laaide de haat tegen mij huizenhoog op. Vooral de overval op de onderneming Hardjasan op 17 juni, waarbij twee Chinezen werden gedood, zette kwaad bloed bij de Nederlanders en ze stuurden dagelijks patrouilles uit om me te pakken te krijgen. De overval op die thee- en rubberonderneming in Lampegan, ten zuiden van Tjiandjoer. was vrij groot opgezet. Aan de westkant had ik twee pelotons liggen en op de weg naar de Nederlandse post lag een peloton in hinderlaag. Op klaarlichte dag ben ik aan de noordkant met tweejongens en automatische wapens over een hoge bamboeschutting heengeklommen en liet lokaal van de wacht binnengestapt. De wachten waren Chinezen van de Pao An Tui-organisatie, die door de Nederlanders waren ingehuurd om de plantage te bewaken. Ik zei 'Ik ben van de binnenlandse veiligheidsdienst en ik kom de onderneming inspecteren. Voor de goede orde is het noodzakelijk dat alle wachten zich hier verzamelen. ' Dat deden ze. Ze waren met een man of 40, waarvan de meesten uit hun slaap moesten worden gewekt. De jongens die op buitenposten zaten heb ik maar laten zitten, om het niet al te gek te maken. Ik vroeg ze mee naar buiten te gaan. Ze hadden toen wel in de gaten dat er iets fout zat, we hadden onze wapens op hen gericht. Ik waarschuwde ze kalm te blijven. Wat ik niet had gezien was dat de eigenaar van de onderneming op een niet-gestarte motor van de helling was gereden, en zonder door het peloton te zijn opgemerkt de Nederlandse politiepost was gaan waarschuwen. Die kwamen snel m actie. Eén groep kwam via de weg en liep op de hinderlaag, wat op een schietpartij uitliep. De andere groep kwam door de tuin vanuit het noorden en begon, samen met de inmiddels gealarmeerde posten, in onze richting te schieten. De Chinese wachten vielen daarop mijn jongens aan en veroverden hun wapens. Het enige wat ik kon doen was om me heen schieten en maken dat ik wegkwam. Ik stond op twee meter afstand dus er zijn er heel wat tegen de vlakte gegaan, de rest is weggerend. Drie Chinezen die stokstijf bleven staan hebben we als dekking gebruikt en gevangengenomen. We hebben zelfs nog een aantal wapens weten te bemachtigen. Met slechts een gewonde zijn we thuisgekomen, zijn neus was finaal van zijn gezicht afgeschoten. Later bleek dat ik twee Chinezen dodelijk had getroffen. Ïn de Preanger Bode van 4 juli 1949 werd 'deserteur Princen' genoemd als leider van de overval. De twee doden waren gevallen aan Nederlandse zijde en dat voerde de haatcampagnes op tot een persoonlijke hetze. Gemakshalve werd ik er ook maar meteen van beschuldigd acht Nederlandse soldaten te hebben vermoord bij een overval op 28 februari. Dat was nog voordat ik in Tjisaat aankwam. Ik heb er toen wel over gehoord. Het was een actie van de jongens van Bakhtiar. onder commando van een zekere Nuh. Ze hebben die soldaten gevangengenomen en ze de nek afgesneden, een volstrekt onaanvaardbare en beestachtige daad, die wel zeker valt onder de noemer 'oorlogsmisdaden' Ook begonnen geruchten te circuleren dat ik in een Nederlands uniform al liftend KL-militairen in een hinderlaag zou hebben gelokt om ze daarna hun eigen graf te laten graven en te vermoorden. Daar is niets van waar. Natuurlijk hebben WIJ OOK hinderlagen gelegd. Dat is een in de guerrilla gebruikelijke methode, die overigens ook door de Hollanders werd aangewend. Wat er tijdens de gevechten met Hollandse patrouilles is gebeurd, dat weet ik niet. Het verbaast me niet dat ze mij daarvoor aansprakelijk hielden, haat vraagt om een schuldige. |
Dat wilde niet zeggen dat ze de mensenrechtenorganisaties niet mochten helpen, wel moest vermeden worden dat Indonesië in het buitenland een slechte naam kreeg. Ons bestaan werd waarschijnlijk alleen getolereerd om de schijn van vrije meningsuiting op te houden en om buitenlandse kritiek a pnori uit te sluiten. Aan deze min of meer gedwongen tolerantie kwam een eind met het bezoek in 1992 van de Nederlandse minister voor Ontwikkelingssamenwerking, Jan Pronk, die de ontwikkelingshulp wilde koppelen aan de mensenrechten. Hij bracht een bezoek aan mijn kantoor om zich op de hoogte te stellen van de vorderingen op dit gebied. Zijn paternalistische woorden schoten Soeharto in het verkeerde keelgat en hij verklaarde dat hij geen aalmoezen meer wenste te ontvangen uit het buitenland. Dat betekende dat ook voor ons de kraan werd dichtgedraaid en dat ik vanaf dat moment de lopende kosten van het instituut voor de mensenrechten van mijn pensioen moest betalen. De uitnodiging van de Novib in 1977 om een vergadenng in Nederland bij te wonen kwam op het juiste moment. Janneke had al eerder geschreven 'Als je je moeder nog levend wil zien moetje nu komen'. Die brief heb ik gebruikt om een uitreisvi-sum voor Nederland aan te vragen. Dat werd me verleend op voorwaarde dat ik na terugkomst geen publiciteit zou zoeken. Ook van de Nederlandse ambassade kreeg ik een visum met het verzoek me bij aankomst op Schiphol bij de vreemdelingenpolitie te melden. Die keken uiterst verbaasd, want ze wisten niets af van een speciale behandeling. 'U kunt gewoon doorlopen meneer,' zei de ambtenaar gemoedelijk. In 1978 kreeg ik bericht dat mijn moeder was gestorven. Om het met te moeilijk te maken, vroeg ik bij de Belgische ambassade een Benelux-visum aan zodat ik via België Nederland in kon. Tijdens dat verblijf werd mij gevraagd een interview te geven voor de NCRV-radio. De tijd was er blijkbaar rijp voor. Nadat dr J E Hueting in het VARA-programma 'Achter het Nieuws' in 1969 had verklaard dat er oorlogsmisdaden waren begaan in Indonesië en dat hij zelfs van enkele getuige was geweest, was eindelijk de discussie in gang gezet over de post-koloniale acties tussen 1945 en '49. Door deze verklaring, gevolgd door de Excessennota, waarin vertrouwelijke rapporten uit 1948 en 1954 over geweldsmisdrijven werden gepubliceerd, is er misschien meer begrip gekomen voor mijn standpunt. Wat te verwachten was gebeurde, de veteranen protesteerden tegen mijn komst, maar ook gingen er stemmen op die mij gelijk gaven en de naoorlogse regering ongelijk. Mijn bezoek ging zodoende gepaard met de nodige publiciteit, wat me eerlijk gezegd heel goed uitkwam. Mijn geldingsdrang kreeg een aai, maar wat belangrijker was ik kon die aandacht goed gebruiken voor mijn werk voor de rechten van de mens. Peter Schumacher had voor me geregeld dat ik een bezoek kon brengen aan de buitenlandcommissie van het parlement. Ik had een White Paper bij me van de studenten van de universiteit van Bandoeng om de aandacht te vestigen op de situatie in Indonesië en dat overhandigde ik aan de commissie. Die actie haalde de kranten. Een paar dagen na mijn terugkomst m Indonesië kreeg ik een aanzegging in de bus me te melden op het kantoor van de stadscommandant van Djakarta. Ik ging erheen en werd meteen gearresteerd en opgesloten. De aanklacht luidde dat ik het brein was achter het plan het congresgebouw in brand te steken. Het was vlak voor de zitting van het Volkscongres en die nacht hadden jongeren geprobeerd er de fik in te zetten, maar nog voor er een lucifer was aangestoken waren ze al opgepakt. Bij de verhoren bleek al gauw dat de beschuldiging uit de lucht was gegrepen. Ze waren gewoon pisnijdig omdat ik dat White Paper de wereld in had gestuurd en ze wilden weten wat ik verder nog op mijn kerfstok had. Het zat ze niet lekker dat ze maar geen vat op me konden krijgen en dat ik in mijn eentje opereerde. Ten slotte hebben ze me moeten laten gaan. |
Mijn taak verschoof steeds meer in de richting van de internationale betrekkingen. In 1994 heb ik voor de subcommissie voor de Mensenrechten van de Verenigde Naties in Genève rapport uitgebracht over de martelingen in Atjeh en Oost-Timor. In Atjeh werden met alleen mannen gedood, ook vrouwen en kinderen werden afgeslacht, alsof het leger slechts bestond uit de meest primitieve en sadistische lieden. Ter illustratie van de wrede ondervragingstechmeken, heb ik de aanwezige VN-vertegenwoordigers aan de hand van foto's een voorbeeld gegeven. Enkele commando's deden een inval in een huis, waarvan ze dachten dat de bewoners onderdak en voedsel hadden gegeven aan een 'verstoorder van de veiligheid', GPK genaamd. De vrouw ontkende en er werd haar gevraagd wat ze die middag gegeten had. Daarna werd ze meegenomen naar een politiepost. Ze bleef hardnekkig ontkennen. Een soldaat zei 'Als we hem te pakken hebben, kunnen we gauw genoeg zien of je liegt of met'. Hij haalde een gevangene uit zijn cel en sneed met een commandomes zijn buik open. 'Zie je,' zei hij, 'zo kunnen we zien wat hij gegeten heeft' Op die reis naar Europa ben ik ook naar Lissabon gegaan op uitnodiging van de Portugese vereniging voor de mensenrechten. Ik heb daar onder andere gesproken met president Soarez en de minister van Buitenlandse Zaken, Baroso. In Oslo had ik een ontmoeting met de sultan van Atjeh, die de toekomst met pessimisme tegemoet zag. Gezien de duizenden slachtoffers die de laatste jaren zijn gevallen, leek het hem vrijwel onmogelijk dat de bevolking nog tot een vreedzame oplossing bereid was. De wereld van de diplomatie is er een van woorden en om die reden werd ik er wel toe aangetrokken. Soms ook kreeg ik het idee dat de gepolijste suite van een regeringsambtenaar te ver weg ligt van een kamponghuis, dat wordt overvallen en waarvan de bewoners worden neergehakt, en dat die afstand nauwelijks met woorden te overbruggen valt. Ik had deze keer geen visum voor Nederland gekregen. Omdat ik naar verschillende landen wilde, had ik het aan het reisbureau overgelaten de visa aan te vragen. De juffrouw van het reisbureau liet me een paar dagen later weten dat de Nederlandse ambassade weigerde mij een visum te verstrekken. Ik belde op en kreeg te horen dat de ambassadeur, mr Van Roijen, na overleg met het Ministerie van Buitenlandse Zaken in Den Haag, had besloten mij geen toestemming te verlenen Nederland te bezoeken, omdat mijn 'veiligheid niet gegarandeerd' kon worden. Ik vond het vreemd dat de minister van Buitenlandse Zaken Kooijmans, die ik kende in zijn functie van VN-rapporteur voor de mensenrechten, mij een visum zou weigeren. Wel wist ik dat Van Roijen de zoon was van de VN-vertegenwoordiger in 1949, die een rol had gespeeld bij de voorbesprekingen die tot de soevereiniteitsoverdracht hebben geleid. Naderhand heb ik gehoord dat een ondergeschikte van minister Kooijmans het besluit had genomen. Kooijmans was op dat moment m het buitenland. Mijn kinderen zou ik treffen aan de Duitse grens. De TV had een programma gepland waarin ik geconfronteerd zou worden met Indonesie-veteranen. De cameraploeg moest nu naar de grens komen om opnames te maken. Achteraf was het een beetje kinderachtig, ik moest met één been over de grens stappen om te laten zien dat ik toch in Nederland was geweest. Begin '94 had ik in Djakarta een ontmoeting met Hans van Mierlo van D66. Hij zei naar aanleiding van die TV-uitzending 'Als ik 't ooit voor het zeggen heb, geef ik je een visum' Van Mierlo werd minister van Buitenlandse Zaken en bij mijn laatste bezoek aan Nederland, eind '94, heb ik inderdaad een visum gekregen . |
Volkskrant, 22-02-2002
Docent: Aad 'arcengel' Engelfriet, cultureel-historisch reisleider, stadsgids en geschiedenis docent. Webmaster van deze grootste Nederlandstalige geschiedenis website, een erkend specialist op het gebied van de Nederlandse koloniale geschiedenis. Voor meer info:
Voor meer vrijblijvende informatie Wilt U eerst meer weten over Aad Engelfriet: |
---|
Introduktie geschiedenis Nederlands-Indië |
Governors-General of the Dutch East Indies |
Jan Pieterszn Coen en de uitroeiing van de bevolking op de Banda eilanden |
De moord op ruim 5000 Chinezen in 1740 |
Wie was Pattimura ? |
Wie was Diponegoro ? |
Het "verraad" van het huidige vakantie eiland Lombok en de "Schatten van Lombok" |
De pacificering van het huidige vakantie eiland Bali |
Ziet gij dien heldenstoet? Zij schoten op de vrouwen En drenkten 't land met bloed. De kwasten der banieren zijn darmen van een kind. Licht dat ge aan hun rapieren, nog vrouwenharen vindt. |
De Atjehse agressie oorlog. |
Book covers and references |
Photos and images of the Dutch East Indies |
Reakties welkom |
mijn Nederlands-Indië links |
Back to the Dutch East Indies / Nederlands-Indië INDEX |
---|