(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen) |
Terug naar het Engelfrieten overzicht |
---|
Naar beneden |
---|
Op onze site kun je al dit vinden over bijv. een baljuw:
Uit ons Schavot van Rotterdam verhaal:Uit ons verhaal over het Middeleeuwse Rotterdam:
Met het touw al om de nek, moest je ook nog een toespraak van de baljuw aanhoren en dan was het natuurlijk maar de vraag
houdt U het kort vandaag of niet....
Wat een baljuw was? We zouden nu zeggen, de aanklager oftewel de Officier van Justitie, op onze site hebben we diverse baljuwen, bijvoorbeeld deze:
Uit dit verhaalIn dit verhaal gaan we dieper in op het verschil tussen een baljuw en een schout:
In 1576 verwierf Rotterdam, dat veel gelden voor het begin van de Tachtigjarige Oorlog beschikbaar gesteld had, als tegenprestatie uit de grafelijke domeinen o.a. het baljuws- en schoutsambt van de stad en het baljuws- en dijkgraafsambt van Schieland.
En dat ten gevolge van o.m. de inbeslagname van de kerkgoederen door Lumey (LINK):Lumey komt den 25en Juli in de stad en eischt de kerkschat van St. Laurens, die door goudsmeden getaxeerd wordt op een waarde van ruim 2299 ponden Vlaamsch, tot betaling van zijn krijgsvolk op. Later brengen de burgemeesters dit bedrag in rekening aan de Staten, als voorschot ten behoeve van de gemeene zaak.
Daarna volgde koop van ambachtsheerlijke rechten in verscheidene dorpen van Schieland.
Deze politiek van het verwerven van grote invloed op het platteland rondom de stad werd voortgezet gedurende de zeventiende en achttiende eeuw. Het uitoefenen van ambachtsheerlijke rechten via zogenaamde sterfmannen hield niet in dat de ambachten deel gingen uitmaken van de stedelijke jurisdictie. Tot de stadsheerlijkheden van Schieland behoorden: Benthuizen, Bleiswijk, Hillegersberg en Rotteban, Cool, Kralingen, Moerkapelle en Moordrecht.
Op de linker Maasoever was de stad ambachtsvrouwe van Charlois en Katendrecht.
Het Privilege van de Stad Rotterdam, AD 7 Juni 1340
Dit handvest van 1340 bepaalt over de bestuursvorm van Rotterdam het volgende:Deze raadslieden worden later burgemeesters genoemd; in een oorkonde van 1392 komt die naam het eerst voor. Verder is er sprake van de ghewaerden rechter, d. i. de schout, die de baljuw moet vervangen en met de schepenen keuren heeft te maken en recht te spreken in civiele en kleine criminele zaken. De berechting van zware delicten als vredebreuk, moord, verkrachting, kortom alre overdaet, behoudt de graaf aan zich, evenals 2/3 van alle door schepenen op te leggen boeten en verschillende rechten als de gruit (belasting op het mout), de tol, de waag e. d.
Dese porte sal hebben zeven scepen, die zullen wi of onze bailiu jaerlix verkiesen ende vernieuwen opten ersten Meyedach ende wi of onse bailiu sullen kies en twe raetsman ter porte oirbaere ende der onser opten Meyedach.
Bovendien mag de stad twee jaarmarkten houden, elk van acht dagen, waarvoor marktrechten geheven worden. De poorters genieten alom in het graafschap vrijdom, maar zijn verplicht, het gehele jaar door met hun gezin in de stad te wonen, behalve zes weken lenten ende zes weken oechste. Dit is bepaald, om te verhinderen dat boeren uit de omtrek alleen formeel Rotterdamsche burgers worden ter wille van de daaraan verbonden voordelen en kalm op het land blijven wonen.
De baljuw, d. w. z. de baljuw van Delfland en Schieland, heeft weinig gelegenheid zich met stadszaken in te laten; eenmaal in het jaar, op de 1ste Mei, moet hij overkomen om uit naam van de graaf nieuwe schepenen en raden aan te stellen en te beëedigen en een enkele keer, als er gewichtige zaken aan de orde zijn, komt hij aan de beraadslagingen deelnemen.
Deze bestuursorganisatie verandert in het begin van de 15e eeuw tengevolge van de financiele maatregelen van de altijd om geld verlegen Graaf Willem VI. Eerst komen de grafelijke domeinen onder de hamer en als deze bron uitgeput raakt, gaat hij er toe over, zijn heerlijke rechten te verkoop en of te verpanden en op de voordelige betrekkingen, die hij te vergeven heeft, geld op te nemen.
Eén van die lucratieve posten is het schoutambt in de steden. De schouten worden niet bezoldigd, maar behouden uit de door hen opgelegde boeten een gedeelte voor zich. Het spreekt vanzelf, dat er altijd genoeg liefhebbers bereid zijn het ambt te kopen; maar om de schijn van een dergelijke transactie te vermijden, wordt er dit op gevonden, dat de schout bij het aanvaarden van zijn betrekking de graaf een zekere som renteloos leent tegen belofte, in zijn functie gehandhaafd te blijven, zolang dit bedrag niet terugbetaald is.
Verlangt hij echter zijn voorschot terug, dan ziet hij om naar iemand, die genegen is, het ambt voor die som en nog iets daarboven als tegemoetkoming voor de graaf, over te nemen.
De schout zorgt er natuurlijk wel voor, dat het geleende geld zijn rente aan boeten ruimschoots opbrengt; het ambt wordt een handelsobject, te koop voor de meestbiedende en de burgerij wordt het kind van deze rekening.
In 1408 wordt voor het eerst melding gemaakt van een baljuw, die alleen Rotterdam tot zijn rechtsgebied heeft. Waartoe deze ambtenaar naast de schout nodig is, is niet echt duidelijk, maar het vermoeden ligt voor de hand, dat het ambt alleen maar is ingesteld om het te kunnen verkopen. In 1412 krijgt Daniël van Cralingen vergunning ,'s graven gerecht te bedriven, dats te weten dat hi alle jaer opten Meyedach sal moegen zetten twee burgemeesters ende zeven scepenen.
In 1414 treedt er een driemanschap op, dat voor 965 nobels het schoutambt en het baljuwschap van Rotterdam aanvaardt.
In 1418 is de baljuw van Delfland en Schieland, Daniël van Cralingen, weer in het genot van het baljuwschap van Rotterdam, waarschijnlijk ten gevolge van een overeenkomst met het driemanschap en vanaf die tijd volgt in die hoedanigheid de ene geldschieter de andere op.
Twee spekulaties van Slot Bulgersteyn
LINK
Omstreeks het midden van de 15de eeuw is Jan de Witte, hoogheemraad van Schieland en raadsheer van Philips van Bourgondië, baljuw van Rotterdam. In 1449 ontvangt hij het leen Bulgersteyn van de grafelijkheid in eigendom in ruil voor een hofstede met boomgaard en landerijen in Rubroek. De reden van deze ruiling is, dat het oude slot Bulgersteyn dan seer vervallen ende onwoenbaer is, het andere huis en land echter even goed of beter en ook ongeveer even groot.
Tijdens zijn baljuwschap ligt Jan de Witte voortdurend met de schout overhoop over de grenzen van hun rechtsgebieden.
Herhaaldelijk wordt geklaagd over de wijze waarop hij zijn ambt uitoefent. Gevangenen laat hij ontsnappen uit de steen, die hem door de hertog, als tot de rechten van de grafelijkheid behorende, voor zijn leven is opgedragen.
In 1457 laat hij een kerkrover vrij rondlopen en in 1460 verzuimt hij als principael bewaire van de vangenisse een vrouw, die schout en schepenen wegens weigering om een schuld te betalen, tot gevangenisstraf veroordeeld hebben, in verzekerde bewaring te nemen. De schuldeiser is nl. in gebreke gebleven borg te stellen voor de kosten van onderhoud van de schuldenares en de baljuw is niet van plan die uit eigen zak te betalen.
In 1463 is er een conflict met de procureur-generaal. Een zekere Jan Huge, schuldig aan manslag, is op de kerktoren gevlucht, waar de procureur van het Hof met zijn dienaren hem vandaan willen halen. Nu behoort de berechting van alle misdrijven tot de competentie van de baljuw, behalve halsmisdaden, die hij bij de gouverneur en raad van de hertog moet aanbrengen. Maar van die halsmisdaden is doodslag uitgezonderd, omdat deze schuld gewoonlijk met geld afgekocht kan worden.
Als nu de procureur aanstalten maakt om de deur van de toren te forceren en de vluchteling te vatten, komt het volk in verzet, want het openbreken van de kerkdeur door de gerechtsdienaars en het betreden van het kerkhof worden als daden van grove heiligschennis opgevat en als strijdig met de stedelijke privilegiën.
De procureur ziet daarom van verder optreden af, maar verbiedt de man eten en drinken te geven. Dit heeft een nieuwe uitbarsting van volkswoede ten gevolge.
Het schijnt, dat het deze keer tot handtastelijkheden tegenover de vertegenwoordiger van het grafelijk gezag zal komen. De procureur moet ten minste inbinden maar kan deze belediging niet op zich laten zitten.
Gewapend verzet als hij bij de uitoefening van zijn ambtsplicht ontmoet heeft, is op zichzelf al een halsmisdaad. De zaak wordt dan ook bij het Hof aanhangig gemaakt, maar schijnt toch met een sisser af te lopen: de raddraaiers, waaronder enkele gegoede burgers, komen er ten minste met een geldboete af.
De gespannen voet, waarop Jan de Witte met zijn ambtelijken dubbelganger, de schout, staat, is waarschijnlijk de reden, dat hij omstreeks 1466 van zijn functie ontheven wordt. De toestand is dan ook onhoudbaar geworden. Beiden hebben hun aanhangers onder de eerste kringen van de burgerij en de tegenstellingen spitsen zich in 1465 zoo toe, dat de twee officieren van het gerecht een formeel oproer dreigen te ontketenen. Door de interventie van 's-Hertogs stadhouder worden beide functionarissen en hun voornaamste aanhangers gevangen genomen en moeten zij zich voor het Hof verantwoorden.
Jan de Witte wordt zelfs gedagvaard om in persoon voor de Groote Raad te Mechelen te verschijnen. Deze inmenging van de landsregering in de interne aangelegenheden van een autonome stad ontlokt een ernstig protest van de steden Haarlem, Delft, Leiden en Amsterdam, die vermoedelijk bevreesd zijn, dat de steeds krachtiger wordende centrale regering met deze maatregel een precedent zal scheppen, waardoor ook haar autonomie mettertijd gevaar zal lopen.
Het gaat hier immers alleen maar om twisten tussen burgers onderling, waarbij geen druppel bloed vergoten is en de berechting daarvan is aldus de stadsprivileges aan de plaatselijke justitie voorbehouden.
De splitsing van de functies van schout en baljuw blijft tot het eind van de 15e eeuw gehandhaafd. In 1495 wordt Willem van Remmerswael tegelijk baljuw en schout genoemd en ook zijn opvolgers verenigen deze ambten in hun persoon.
In 1578 koopt de stad Rotterdam ze, tegelijk met het baljuw- en dijkgraafschap van Schieland, met alle de eeren, hoocheyden, proffijten, nutscappen ende gevolgen vandien" . Voortaan is het dus niet de grafelijkheid, die de baljuw aanstelt, maar de Vroedschap en vanaf 1594 moet hij uit haar midden gekozen worden.
|
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker .... |
Terug naar de top |
---|