(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen) |
Terug naar het Engelfrieten overzicht |
---|
Naar beneden |
---|
Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan
Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email: aad@engelfriet.net
Op onze site kun je meer vinden over de in dit verhaal genoemde namen en aspekten, gebruik daarvoor onze zoekmachine:
Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Rotterdam en klik op ENTER
Charles Albert (C.A.) Cocheret biografie en verhalen
Charles Albert (C.A.) Cocheret, 04/09/1880 - 31/07/1974
Charles Albert (C.A.) Cocheret werd op 4 september 1940 zestig jaar, over Charles Albert (C.A.) Cocheret verscheen toen het volgende artikel:
Charles Albert (C.A.) Cocheret. docent aan de Nederlandsche Handels-hoogeschool en karikaturist te Rotterdam, wordt den 4den September 1940, zestig jaar.
Reeds sedert de oprichting in 1913 doceert hij de Fransche handelsterminologie aan de Handels-hoogeschool, waar hij zoowel door zijn kunde en paedagogische talenten als door zijn ongedwongen omgang met de jongere generatie stormenderhand de harten der studenten, die zijn lessen volgen, heeft veroverd.
Hoewel hij een geboren Rotterdammer is, bewijst reeds zijn naam, dat de bakermat van zijn geslacht op meer Zuidelijken bodem stond. Zijn gracieus-vloeiend Fransch versterkt dit bewijs in niet geringe mate.
Cocheret verstaat de kunst, op pittige, soms geestige wijze te doceeren en daardoor steeds een aandachtig gehoor te vinden.
Doch niet als onderwijsman willen wij het licht hier op hem doen vallen. Zijn grootste populariteit, zijn titel van "bekend Rotterdammer", dankt hij in de eerste plaats aan zijn prestaties als karikaturist, dat wil zeggen aan zijn geestigen spotlust, gepaard aan een benijdenswaardige handigheid om door enkele scherp-rake lijntjes een juister en treffender beeld van iemands uiterlijk en terzelfder tijd van iemands innerlijk te geven dan een ellenlange biografie vermag.
In september 1937 schreef Cocheret zelf het volgende Voorbericht in zijn uitgave Schetsboeken:
Wie hebben mij op het denkbeeld gebracht, om "Schetsboeken" uit de Nieuwe Rotterdamse Courant gebundeld uit te geven? De lezers! Met hun talloze brieven, die erom vroegen.
Toen heb ik nog een jaar of vijf geaarzeld en eerst in 1936 verscheen "Poppenkast". Weinig vermoedde ik, dat dit boek zo aardig zou worden ontvangen. Zowel door het publiek als door de kritiek. Zó aardig, dat de uitgevers reeds drie maanden na het verschijnen tot een tweede druk besloten.
Gelijktijdig kwamen wij overeen een nieuwe bundel van vijftig andere schetsboeken te maken. Ook weer met tekeningetjes. Het is deze "Speeldoos".
"Poppenkast" hield men aanvankelijk, mijns inziens ten onrechte, voor specifiek Rotterdams. Er bestond dan ook belangstelling voor in het gehele land, zelfs over de grenzen en in Indië.
Ditmaal heb ik uit ongeveer de vijfhonderd door mij geschreven Schetsboeken er vijftig gekozen, waarin het woord Rotterdam nauwelijks voorkomt.
Nu ik toch een inleidend woord aan dit boekje laat voorafgaan, is het mij een groot genoegen, mijn dank te kunnen herhalen aan de Hoofdredactie en de Directie van de Nieuwe Rotterdamse Courant voor de door deze beide instanties bereidwillig verleende toestemming om tot herdruk over te gaan.
Ik dank ook de uitgevers voor de vele moeite, die zij zich gegeven hebben voor de verzorging en de verbreiding van mijn werk, en zeer in 't bijzonder voor de voortreffelijke reproductie der tekeningen.
En nu moeten deze oude, pretentieloze melodietjes uit mijn "Speeldoos" maar trachten weerklank te vinden bij de lezers. Het zou mij verheugen, wanneer dit mogelijk bleek.
Op onze site hebben we al de volgende verhalen van Cocheret:
- Het bos, een verhaal van Ch.A. Cocheret
- Snelverkeer, beschreven door Ch.A. Cocheret
- Stadsfilm Rotterdam door CH.A. Cocheret
- Biggenmarkt in Rotterdam omstreeks 1935
- Concert in de oude Doelezaal
- Justitia
- Drama in twee taferelen Boneski 1905
- 1928: De eerste reiger weer in Rotterdam
- Les précieux ridicules
Op deze pagina, hieronder dus, nog meer verhalen van Cocheret, gewoon even naar onder scrollen en je komt ze vanzelf tegen!
TITELS:
- De gruwelkamer van de Diergaarde
- Stemmetje
- Het jolige conducteurtje
- De Zwerver
- Raadsel
- Rotterdam 1
- Rotterdam-Parijs
- SSSSSST!
- MORIA
- Rotterdam 2
De gruwelkamer van de Diergaarde
Een verhaal van Ch.A. Cocheret
Het reptielenhuis heb ik altijd de gruwelkamer van de Rotterdamse Diergaarde gevonden. In de stilte van dat gebouw, waar ternauwernood ééns in 't uur een ooglid of een kromme klauw wordt verroerd, huivert er wel eens een scheutje griezel over me heen, alsof iemand met ijzige vingertoppen een gebroken akkoord over m'n ruggengraat tokkelde. Zijn er angstwekkender en raadselachtiger dier-demonen, dan dit koudbloedige, kleurwisselende, kronkelende gezelschap van lijkenvreters en nachtmerriegestalten?
De zakkerig opgeblazen padden zijn vandaag bruin geverniste rammenassen en morgen gifgroene meloentjes met een paar wezenloze kologen en een sarcastische glimlach om de ver-ingesneden mensenmond. Aan de hagedissen met hun bespikkelde en slap bengelende velplooien groeien gedrochtelijke haakschubben. Zij zitten stom en stil als de dood met wijd gespreide vijf-tenige vogelklauwen, alleen de wreed blikkende pupillen met de wit ingeslepen glimlichten erin, staren satan-scherp uit het hoorn der oogkassen. De schildpadden flaneren haasteloos op hun zwart-chagrijn-leren beentjes, traag en treuzelig. De slangen bersten uit hun vel van venijn en komen met het rijke weefsel hunner nieuwe huiden geluidloos afgegleden langs de takken en kronkelen hun lijfelijke lussen glad en soepel tot een klamme knoedel, waar de kop sluw en slaperig op gevlijd ligt, de kop, die 'n vorktong uitspuwt met gelijkmatige tussenpozen.
De kleine brilslang toont de porseleinen schubbenbuik en heft tergend de kop boven het breed uitgedijde nekvel, gereed om moordend toe te bijten in al wat 'm benadert. De ratelslang laat zijn haat tegen al wat leeft rammelen in de castagnetten op z'n staartpunt. De somnambule ogen van de oude serpenten en de kraaltjes van hun gebroed - een dozijn lugubere geel en zwart geborduurde aaltjes, die tot één poliep zijn saam gedot - turen je na. De grote pythons hebben geen venijn tot hun beschikking, maar zij kunnen je in een schroeflijn omvatten en je botten vermorzelen. En al dat gedierte leeft in een spookachtige onbeweeglijkheid. Het maakt nimmer gedruis. Het sluipt een enkele keer met glij-zachte golvingen over het even beritselde grind en slaapt weer zonder zichtbare ademtocht, soms met een wanstaltig opgeblazen balg, waar de verzwolgen prooi in het maagkanaal is blijven steken. Verstard ook, liggen de krokodillen op elkander gestapeld. Aan weerskanten blinken de dolk-tanden in de monstermuilen. Hun pantsers zijn bekarteld met hoornen zagen en hun schubbige drakenpoten staan onbehouwen dwars, alsof zij zich zo boosaardig mogelijk wilden aanstellen. Geen rimpeltje deint er over 't bassin. Het is onheilspellend van stilte, tot er even een nerveuse schichtiging trilt door een klauw of staart, er een plassend geluid klatert en er een alligator te water glijdt, die glimlachend blijft drijven, onbewogen, als een schorsige boomstronk, waaraan niets de moordlust verraadt.
In de tropische zwoelte van hun hokken scharrelen langs glazen wanden en over de molmige veenbodem de verschrikkelijkste spinnen rond. De bruine sponzigheid van hun weke lijven is koolzwart bepoeierd tot een gedrochtelijke fluweligheid. De hoekige krabbepoten tasten trillend rond. Je voelt bij 't aanschouwen van die acht rondkriebelende haar-poten, hoe 't zou aanvoelen als er zo'n beest over je huid liep. Die borstelige, vliezige, duivelssnelle gruweldieren met hun stuiptrekbewegingen, die zich na nachtelijke, bloedige rooftochten terugtrekken in de satijnen grotjes hunner dikwebbig saamgestelde spinsels, lijken me droomgestalten van een deliriumlijder. Deze doodse, versteende goochelachtig-onwezenlijke reptielenkolonie is onderworpen aan een slanke oppasser, die met al die stinkende kruipgedrochten blijmoedig omspringt of 't kanarievogeltjes waren, die een schorpioen 'n eindje opzij zet met z'n wijsvinger en precies weet, hoe je zo'n sissende adder moet oppakken en vooral hoe je 'm weer kwijt raakt, die met al dat kopergroene bijtgrage venijngoedje heel vertrouwd is, hoewel 't de eerste keer niet zijn zal, als hij 's avonds thuis komt met een paars gezwollen arm, omdat zo'n lieverdje 'm "effe" te grazen heeft gehad. Maar iedere dag voert hij hun toch weer zonder aarzeling hun kakkerlakken, meelwormen, paardenvlees, geklutste eitjes en héle krengen van ontslapen zoogdieren. Dat is pas het ware voedsel in deze griezelkamer.
En buiten, voor dit huis, bloeien de bonte dahlia's op deze herfstige zomerdag vol vreugde en vrede.
Stemmetje
Een verhaal van Ch. A. Cocheret
De bijwagen rolt. Rokende mannen zitten kouwelijk in bonkerige jassen. In de beslagen ruiten zijn kijkgaten geveegd. Er heerst een sfeer van oninschikkelijkheid. Alle mensen zitten ingekapseld in hun slechte humeur en zwijgen. Alleen een kind leutert luid.
Het draagt zo'n rood baretje met een rood stukje regenworm op de kruin. Moeders gezicht is niet meer dan een verkouden neus, die tussen haar hoedrand en haar bontje bobbelt. Het temende kind leutert als een theeketeltje, dat wil gaan koken.
"Moe-hoe!"
"Waddis?"
"Moe-hoe!, kaik is, ik zien water."
"Ja, wat hebbut water 'n gekke kleur, hi?"
"Moe-hoe! f'rom hebbut water een gekke kluiwur?"
"Da' weiduknie, maid."
"Moe-hoe! wabbenne daffour fougeltjes?"
"Da benne meeuwe'."
"Au."
"Moe-hoe! bennemal an de Baiekorruf?"
"Nei, da's Gerzon."
"Wasseggu?"
"Gerzon."
"Au."
"Moe-hoe! kaik dáár is."
"Waaroo?"
"Daaroo!"
"Nou, waddist?"
"Moe-hoe! daar sit een fent op de stoep."
"Benou, wat zou dat, die's zeker moei!"
"Moe-hoe! waar is die fent dan moei fan?"
Geen antwoord.
"Moe-hoe! benne me nou al an de Baiekorruf?"
"Ach maid, da' benne me ommers allang febij!"
"Au, moe-hoe, waar is dan de Baiekorruf, moe-hoe?"
"Gunter."
"Au dáár heilemaal!?"
"Ja."
"Moe-hoe! waddistat?"
"Da's de Dierchaarde. Kijk u maar is na de beesiejes."
"Benne' d'r beesiejes in de Die-chaa'de, moe-hoe?"
"Ja, waddach u?"
"Moe-hoe, ik zien ze niet."
"Kijk dan 's, daar laup een bokkie."
"Waaroo dan?"
"Daaroo, in dat hokkie!"
"Au, nou zien ik 't moe-hoe, waddis da four een beesie?"
"Nou, da's 'n bokkie!"
"'n Bokkie? Ik doch, dat het een paaretje was. Zo'n heel klein paaretje, moe-hoe, weeduwel? Hebbeme me toe' mè fader in 't sirrekus gesiene, hi, moe-hoe? Benneme nou al an de Baiekorruf?"
"Kind, wat leggie toch te male' ofer de Baiekorruf. Hou je fuile beine stil!"
"Moe-hoe! benne me d'r haas'?"
"Nei, nog tie' menute'!"
"Au! tie-hien? hoefeel haltesse benne dat?"
"Da' wieduknie!"
"Moe-hoe, de konductuir kaik in se kassie!"
"Ja."
"F'rom kaikt-ie in se kassie, moe-hoe?"
"Hij mot seker nieuwe kaaretjes hebbe'!"
"F'rom mot-ie nieuwe kaaretjes hebbe', moe-hoe?"
"De ouwe benne seker op."
"Au, benne de ouwe ò-hop? En hij hep d'r nog een stapeltje fan.
F'rom kaikt-ie dan in se kassie?"
"Au, maid wat sanikkie toch."
"Moe-hoe! hoe hiet 't hier?"
"Da' weiduknie."
"Kaik u dan is op 't borretje."
"Ik zien geen borretje."
"Moe-hoe! f'rom is 't er chein borretje?"
"Kind zit nou stil met je fuile beine, verdikkeme. Follege' de halte assieblief conductuir."
Ik slaak een zucht van verlichting. Ik kan van kinderen veel verdragen, maar zesjarige besjeshuiswijfjes kan ik niet zien. En ik geloof niet, dat de oogarts daar iets aan veranderen kan.
Het jolige conducteurtje
Een verhaal van Ch. A. Cocheret
De ene conducteur is de andere niet.
U moet geenszins denken, dat deze stelling de vrucht is van langdurige overpeinzing. Maar iets diepzinnigers viel me niet in, terwijl ik naast een bejaard conducteurtje het centrum vormde van 't pak mensen, dat 's middags vijf uur altijd in de antichambre onzer nieuwe tramwagens naar adem staat te snakken. Gewoonlijk doen wij dat zwijgend; ditmaal heerste er ongewone vrolijkheid. Het wel-geluimde conducteurtje verhoogde de stemming met zijn kortswijl. Ik zei u reeds, dat hij en ik het middelpunt waren van het onontwarbare winterjassen-geknoedel in 't tramalkoofje. Zie, dat ik mij niet bewegen kon, was uit verkeerstechnisch oogpunt van geen belang. Maar dat hij, klein mannetje, vastgeschroefd zat tussen die hoog boven hem uitgetorende ruggen, zodat hij zonder periscoop niet in staat was een blik op de buitenwereld te werpen, veroorzaakte wel degelijk moeilijkheid. Niettemin wist hij deze met opgewektheid te overwinnen.
Zich met verheffing van stem wendend tot degenen, die de buitenkorst van deze menselijke paté vormden, informeerde hij: "Ken het, heren?" hiermee willende erlangen, of zijn voertuig wel alle gegadigden had ingeladen. "Ja," zei hulpvaardig het koor. "Rijen Jan!" riep vervolgens het vindingrijke conducteurtje tot zijn bestuurder, die in het erkertje stond, en we startten en we vielen en bloc een halve meter achteruit. "Hou je maar an mij vast," ried ons het conducteurtje, "dan valt het altijd mee." - Och, wat was dit een prettig ritje. Het conducteurtje wendde zich tot een kaas-bleke juffrouw, die gelijktijdig met een blozend meiske in ons gezelschap was geperst, geboord, geschoven. "En de dame?" De dame reikte hem haar knipkaart met gemelijk gebaar. "Twee?" vraagt het conducteurtje. "Eén!" blaft de dame. "Mens, ik doch, dat dat perzikkie je dochter was." - Men grinnikt. Het perzikkie wordt een tomaatje en knikt energiek van nee. Men lacht.
Halte. Er komen méér mensen. Uit de diepte in ons midden klinkt zijn vriendelijk nodende stem: "Kom maar binnen in me wafelen-kraam, gaat u maar in de voorkamer!" en tot een meneer, die meer als appendix dan als passagier meerijdt: "Kom u een beetje meer na' binnen, stel je voor dat je d'r af slaat, als je nog niet betaald heb', heb' de maatschappij 'n strop, ach, meheer, wees zo goed en kijk 's of er nog iemand mee moet." "Nee." "Rijen Jan!" "Hoe prakkezere we dat nou, dat ik effe in de achterkamer kom om de centen? Ik haal me buik op, ken je de grauwe erwten niet zo horen rammelen. Ja, meheer, nou zitten we samen in de knel, lange niet het genoegen gehad u op me wagen te zien. Letten de heren, die op de stoep staan, nog effe' op m'n winkel?"
Op 't Stationsplein elleboogt hij zich zo rap hij kan door het tochtige midden-vertrek en z'n bariton zingt: Staatsion Delftse Poorrrrt. De heren voor 5.32 uitstappen en benen maken!" 't Was vreselijk gezellig en 't is mij een raadsel, wat de mensen in Rotterdam toch altijd tegen de tram hebben.
De Zwerver
Een verhaal van Ch. A. Cocheret
Het stilleven staat in alle straten van Rotterdam: een paar deukige vuilnisbakken aan de rand van het trottoir, vuile lappen, kreukelige kranten, wat grillige plassen, die versijpelen in de donkere geheimzinnigheid der riolen.
Dan komt de hond, de schamele zwerver, de hoekige hongeraar, de schuwe schuldbewuste, die z'n gretig geneuzel in het afval al vaak heeft bekocht met een gevoelige trap van een ongevoelige. Het zorgelijke gezicht van de hond verraadt nerveuse schichtigheid. Hij weet het: hij moet rommel maken alvorens wat voedsel op te delven en het lot heeft 'm geleerd, dat nét als z'n kop diep zal zijn gedoken in de zurige onwelriekendheid van zo'n volgepropte emmer, er onverhoeds een mens tevoorschijn schiet, om z'n holle karkas vloekend te verjagen.
Deze hond krijgt geen lekkere hapjes door vleierig mooi te zitten naast een ontbijttafel. Hij moet er op uit. Hij heeft overnacht ergens in 'n duister portaaltje, ineengerold als een waardeloos pakketje, dat de vuilnisman desnoods ook wel mee wil nemen. Hij wou wel graag iemands eigendom zijn, iemand dienen, tegen iemand kwispelen, maar bij al z'n omdolingen door de stad, kan hij maar niet meer terugvinden aan wie hij zich wijdde. Hij moet het voortaan alleen doen, vooral haastig om de eerste te zijn, die het eetbare stroopt langs de straten.
Zijn snoet is bedreven in het openen van emmerdeksels. Zijn neus wijst hem feilloos de weg naar oud brood of, o fortuin!, de afgeplozen, scherp splinterende beentjes van een kip. Hij gulzigt ze in en vagebondeert weer verder, bij elke vier passen uit gekke gewoonte eventjes hinkend met een achterpoot. Hij gaat langs alle puien de geuren snuiven van rasgenoten, die hem voorgingen en zal telkens bedaard z'n plengoffer brengen als een heilige plicht, altijd met hetzelfde 'n beetje bedroefde gezicht. Z'n oren zullen zich richten naar alle geluiden, maar hij zal niet afwijken van z'n weg, die hem leidt naar de plaatsen, waar weer andere vuilnisbakken staan, die hem eten en dus een nieuwe dag leven beloven. Hij zal als een eenzame door de stad dwalen, met wellicht een vage herinnering aan de handen van een verloren baas en een stil heimwee naar een stem, die hij uit duizenden zou herkennen en die hem zou doen huilen van geluk. Hij zou z'n emmers vergeten, als hij zijn naam nog eens hoorde, een naam van klanken, die in z'n hondenbrein teloor gingen en toch zal hij heel z'n leven blijven luisteren of hij die nog ooit hoort. Wanneer hij langs uw schoenen druilt, kijkt zo'n verlorene nog wel eens zoekend naar u op met ogen als van een braaf mens.
En eens zal 'n agent moeizaam onder z'n uniformjas tasten naar een stuk koord en 'm meenemen naar een politiepost. Dan zal de grijze wagen komen en 'm met nog wat bedroefde klagertjes afhalen en in een paar seconden zal er een eind gemaakt worden aan de trouw en goeiigheid van jaren.
Raadsel
Een verhaal van Ch. A. Cocheret
Het kan lopen en heeft geen benen, het kan stijgen en vallen en je kunt er met brood op zitten. Je kunt er soep van koken en het stinkt. Ik ben me bewust, dat stinken een lelijk woord is, maar ik bedoel iets lelijks en dan kan ik het toch niet met lieve woordjes zeggen? Het stinkt naar mannen in witte jassen en met reageerbuizen. Het heeft veel smaak, maar dat is juist verkeerd. Het smaakt naar de wilde-beesten-stal van Sarrasani. Het is een product van een Rotterdamse Gemeentedienst. Het deugt niet. Ik leg geen causaal verband tussen deze beide zinsneden. Vele andere Rotterdammers wel. Het is Rotterdams en het kan niet-Rotterdammers de Rotterdammer op de hals halen. Ik zeg sierlijkheidshalve hals, als ik de buik bedoel.
Het is een vloeistof, maar niet drinkbaar. Het ziet er wit, onschuldig en rein uit en het is opmerkelijk vies. Als het vriest, stinkt het omdat het vriest; als het dooit, stinkt het omdat het dooit; en waarom het nu stinkt weet niemand. En wat heel jammer is: in heel Rotterdam wordt er niemand gevonden, die er de stank van wegneemt, zelfs niet in de boezem van de Gemeentedienst voornoemd. Ik geloof zelfs, dat ze 'm er daar aanbrengen. Het smaakt naar de Tuindersstraat en ook naar kleigrond, waar bloemkool op gecultiveerd is geweest, en als ik me goed bezin heeft het ook wel een aroompje van een beslapen wieg, en van een pas gewassen hond, die de vorige week met lysol werd behandeld. Dit is een zeer geraffineerde uitdrukkingswijze, die alleen hondenvrienden kunnen beseffen. Voor kattenvrienden heb ik, voor strikt persoonlijk gebruik, ook nog een andere aanduiding in petto.
Het verhoogt de omzet van welriekende badzouten, want zonder die is 't een kwelling. Als het warm is, ontwikkelen zich gifgassen. Toch is het een onmisbaar ingrediënt voor de volksgezondheid. Het verhoogt mijn budget met een Pils-rekening, doch ik ben niet bij machte deze overbodige kosten op de Gemeentedienst voornoemd te verhalen. Ik doe zelfs niet eens moeite om reductie te eisen op 't bedrag, dat regelmatig van mijn giro wordt afgeschreven. En dan krijg ik nog stank voor dank, terwijl wij vruchteloos voor de stank danken. Wij zouden het spel van "Alle vogels vliegen!" wel eens kunnen variëren, alle glazen stinken, alle theepotten stinken, alle kranen stinken, alle baden stinken, alle wastafels stinken, alle gemeentediensten, hè lekker erin gestonken, gevlogen, gemeentediensten stinken niet. Behalve het abattoir en financiën, maar daar zie ik geen intrinsiek verschil tussen.
Dus nogmaals: 't is wit, het loopt, het stinkt, voor de geraniums kan het nog net, maar je goudvissen zou ik er niet aan wagen, en het smaakt naar grafzand. Ra, ra, wat is dat?
Rotterdam 1, door Ch. A. Cocheret
Een propagandaweek voor Rotterdam? Zal ik dan zwijgen? Ik zou het niet kunnen, ik, die geboren ben in een Rotterdamse straat, waar, als de grote bourdon van de St. Laurenstoren geluid werd, mijn middenrif meetrilde!
Ja, toen konden daar hoog in dat ijzige, loodrechte gevaarte, alle klokken nog gerust geluid worden. Nu (omstreeks 1936) is de Grote Toren bouwvallig en ikzelf ten naasten bij ook, ik kan ook niet meer zoals vroeger met de grote klok luiden, hoor! Maar vraag mij niet of ik van Rotterdam hou', van die eerlijke, ijverige stad in z'n gewone dagelijkse werkpak, waar niemand beducht is, dat de naad niet netjes meer in z'n haar zit, maar waar we allemaal aanpakken, als er geploeterd moet worden. We hebben er vroeger voor een verzetje ook weelderig kermis gevierd, meneer, zodat het eigenlijk geen wonder is dat kerktorens en mensen er bouwvallig bij geworden zijn, en we hebben er struise liedjes bij gezongen en écht plezier gehad, dat nog wel eens eindigde in een zoet wiegelend bootje op de Bergse Plas met een in de jonge dageraad lichtelijk verfuifd en verfomfaaid meideke, dat er toch zo fris had uitgezien, toen je haar, potstausend op precies hetzelfde dierbare plekje gronds of waters, buitenwaarts had leren schaatsenrijden.
Rotterdam, gaan ze voor je propageren? Zeg, weet je, hoe de vreemdelingen je eens moesten gaan bekijken! Achter op een sleperswagen. Dan leer je Rotterdam, en de Rotterdammers vanzelf ook, pas kennen, zo maar gezellig mee-dobberend, met splinters in je bibs en 'n steuntje tegen het vrachie "stow away from boilers". Je weet nooit waar je heenrijdt, zomin als het aansprakie, dat onderweg naast je is opgewipt en waar je als kind je eerste sigaretje mee rookte tot het je wat rommelig werd in het mee-ratelende ingewand. Laat "Vreemdelingenverkeer" wat sleperswagens charteren voor sight-seeing, en dan geen lunch met 'pagne en koffie en likeur, nee, ergens op zo'n rommelige kade ligt wel een partijtje vaten stroop, waar je met een beetje toewijding en een houtje nog eens wat uit stropen kunt, en een handje pinda's of een sinaasappeltje na van een vrijgevige pakhuisknecht.
Rotterdam! We zijn trots op onze dancings, waar, o toppunt van vleiende onderscheiding, de Hagenaars wel elegant en correct kwamen steppen, met ernstige gezichten en teugjes whisky-soda en sandwiches, maar hebt u nooit gedanst in "Het paard in de wieg" in de Zandstraat met de toffe meisies uit de koffiepikkerij of rubberafdeling van Vles, die verzot waren op uurboord van Jan Loert? Ach meneer, dan heb je Rotterdam niet gekend, noch z'n vertier, noch z'n aanhaligheid of als 't dan moest z'n hardhandigheid, vertegenwoordigd in de persoon van de bels met opgestroopte mouwen, die 't draaiorgel bediende in de spiegelzaal. Weet u wat? Als er dan toch een propagandaweek voor Rotterdam gehouden wordt, dan blijf ik van de week nog een beetje doorbabbelen over dat heerlijke Rotterdam, vooral van vroeger, met al z'n herinneringen, dat Rotterdam onder burgemeester Vening Meinesz, die als een statige figuur door de stad wandelde en aan wie wij als rakkers van jongens vroegen: "Baas, mag ik eens in je bakkebaard klimmen?"
Rotterdam-Parijs, door Ch. A. Cocheret
Ik lees telkens in de N.R.C. over het "Eendrachtsplein" te Parijs en over het "Sterreplein" en de "Elyseïsche Velden". Om te weten, waar dat is, moet ik dan eerst een vertaling à la de Bock en Leeman maken. Maar ik geef toe: Eendrachtsplein is juist. En Nederlands. En dát zult u met me eens zijn: "Soyons Hollandais!" al kost het moeite om in het Eendrachtsplein de asfaltoneindigheid en het stadsschoon van de Place de la Concorde te herkennen. Wij, Rotterdammers, verwijlen zo gemakkelijk bij de schimmelige troosteloosheid, welke hier de eendracht met het stadsbeeld samenweeft. Maar gaat u eens met me mee een Hollands wandelingetje maken door Parijs?
Dan beginnen we in de rue de l'Harmonie, pardon, in de Eendrachtsstraat, maar nee, eendracht is concorde heb ik net geleerd, laten we dus Eensgezindheidsstraat zeggen. Een klein eindje lopen en we nemen de metro van Convention, hei, hei, we nemen de metro van "gangbare opvatting", of "afspraak" of "overeenkomst", of "vergadering tot vaststelling of wijziging van de Grondwet". Zoekt u maar uit, wat u hebben wilt. Het is allemaal goed en zuiver. Nu gaan we via "Magdalena" naar de Boulevard. Nee, Boulevard is Frans. Nu zit ik echter raar te kijken, want ik heb, parole d'honneur, de héle serie van Dubois doorgewerkt en nu kan ik boulevard niet vertalen zonder een woordenboek te raadplegen.
Ha! boulevard, brede straat met bomen beplant, dus nu gaan we over Magdalena naar de brede straat der Italianen met bomen beplant, och, ik bedoel natuurlijk de brede straat met bomen beplant der Italianen. Nee, ook niet. Enfin, naar de Boulevard des Italiens. Allicht zijn er een of twee lezers of lezeressen, die dan weten, waar ik heen wil. Het is nu niet ver meer naar de "breede Vischwijf-straat met boomen beplant" en die gaat weer ongemerkt over in de "breede straat met boomen beplant van de Goede Tijding". Dan schiet ik de Hoogestadstraat in, richting Noorderstation, maar ik sla linksom de Schaakbordstraat in, want ik logeer in het Vlaghôtel. Het is alles doodeenvoudig en voor iedere Hollander verstaanbaar.
De Franse kranten doen hetzelfde als zij het over Rotterdam hebben. Je komt met je Franse vrienden met de Electrische aan op de "Place de la Cour" en dan ga je door de "A l'Abri du vent", waar een volk van schippers dadelijk de Oppert in herkent, tenzij je liever onder de beschutting van de viaduct de "Pourri à l'interieur" neemt en je links om de "Communal" af naar de "Rue de Crêpe" begeeft. Maar ik moet nog even een boodschap doen in de "Rue du jeune gentilhomme François". Als ik nu wist wat de Coolsingel in 't Frans was, ging ik met mijn Fransman een borreltje drinken in Atlanta bij Dirk Reese, chez Thierry. Ik moet tot mijn schande weer opzoeken, hoe je "singel" vertaalt, Cool weet ik nog. Dat is chou. Maar singel, wacht even: singel, gordel, néé. Singel (van een bed) néé. Singel, stadssingel, ha! "boulevard." Zijn ze nou gek? Dat is een brede straat met bomen, maar wacht, dát is het: Canal de ceinture. Dus: Chez Thierry, "Canal de ceinture du chou" één vaderlandse recht-op-en-neer-van-de-frisse. Maar dat vertaalde gezwerf verveelt me. Ik ga naar huis. Dat is op de "Rempart de la digue du comte". No. 11. Het gekkennummer. Stimmt!
SSSSSST!, door Ch. A. Cocheret
Ik verneem dat de P.T.T.-dienst bordjes "Stilte" in de wachtkamers van de bijkantoren ophangt. In het Hoofdpostkantoor mogen we gezellig zijn en roezemoezen. In de wachtkamers der bijkantoren wordt het 'n pantomime. Nu vind ik wachtkamer een veel te mooi woord voor die houten ruimte, met die bekladderde lessenaartjes en die twee rissen mensen voor twee beduimelde loketjes vol blauwe bordjes, waar dan nu het bordje "Stilte" nog bij komt. Een echt post-gebod. Wat er achter zo'n loketje zit, is me zelden bijzonder vriendelijk voorgekomen, maar dat begrijp ik nu wel. De geluiden, die de klanten afgeven, maken de ambtenaren kriebelig. Maar de geluiden, die achter de loketjes gemaakt worden, zouden aan gene zijde van het ijzerdraad het aanbrengen van een bordje: "S.v.p. nóg een beetje vrindelijker" ook wel wettigen.
Mijn fiets mag niet binnen. Natuurlijk. Dat maakt leven en geeft ongerief. Mijn hond moet ook buiten wachten. Begrijpelijk. Het kamerzindelijke beest zou niet aanstonds beseffen, dat het zich in een "kamer" bevond. Maar ons snippertje conversatie mag ook niet binnen en dat is sneu. Want het postgebod "Stilte" kan toch alleen maar betrekking hebben op onze kout. Wij studeren in de wachtkamers der bijkantoren toch ook geen trombone? Hebt u er ooit meerstemmig horen zingen? Brengt u er uw koffergrammofoontje mee om u te vermaken, wanneer 't wat lang duurt, omdat de ambtenaar helemaal niet stil is tegen een collega? Ik begrijp eigenlijk niet goed, dat ik in die postwinkeltjes nog stiller kan zijn, dan ik al ben. Er is trouwens geen stiller volk dan het onze. We zitten elkaar in 'n volle tram maar een beetje domweg te bekijken, volmaakt sprakeloos. In de wachtkamer van de dokter krijg je al een voorproefje van een begrafenis, Bij de tandarts ritselen alleen de blaadjes van de aan flarden gebladerde tijdschriften, de nieuwe zijn gegapt. En in de postfiliaaltjes staan we gelaten te zwijgen en in elkaars hals te kijken. Moeten we nog stiller zijn? Waarom?
Maar zelfs al zouden wij, zwijgende wachters, voor tijdverdrijf gaan pandverbeuren, dan kan toch een ambtenaar van één tot tien of twintig tellen om de prijs van een telegrammetje vast te stellen? En gesteld, dát ik nu eens stond te neuriën, dan kan toch een ander wel uitrekenen, hoeveel een postzegelaankoop van zes van vijf en twee van drie beloopt? En de weegschaal van 't postpakketje blijft toch zeker zuiver en plichtsgetrouw, ook al stond er een pierement van vox humana voor 't loket te jammeren? Stilte? Waarvoor? Tukt er soms iemand? Waarom zal ik dan, als een dief in de nacht, op mijn tenen binnensluipen, wanneer ik een aangetekende brief moet afgeven? Integendeel, waarom is er geen radio of een ander luidruchtigheidje om ons de tijd te korten? Zou echter een bordje met "Sssssst" niet suggestiever werken op het publiek? Zou ons dat niet groter aansporing zijn, om schoenen met gummizolen aan te trekken, als we 't postkantoortje tot ons innig leedwezen moeten derangeren, zou ons een bordje "Sssssst" niet nopen ook weer op gummizolen heen te sluipen, onder 't fluisteren: "Maf ze." "Sssssst!"
MORIA, door Ch. A. Cocheret
Pietje heeft windpokken. Daarom ligt Pietje in een apart kamertje op z'n knietjes in bed naar buiten te kijken over de zilveren vlakte van de Bergse Plas, spiegelend in de bare zonneschijn van deze zomermorgen. De moeder van Pietje is krankzinnig. Daarom is Pietje hier, in het Kinder Tehuis "Moria". En Pietje is wat wonderlijk. Want moeder heeft ook zo zielig-wonderlijk met Pietje omgesprongen. Pietje kan niet praten. Alleen vloeken. Stientje met lieve rooie krulletjes zit op mijn knie en frutselt aan mijn horloge. Stientje is een lief, blank, gaaf kindje, dat blijmoedig het leven tegemoet huppelt, waarin haar moeder ten onder ging. Moeder weet niet wie Stientje's vader is. En Stientje's broertje van veertien maanden is ook zo maar, als onkruid, opgeschoten tussen de keien van de grote stad.
"Ils naissent au fond des impasses
Ik laat Aristide Bruant maar voor mij zeggen, waarom Stientje en Kareltje hier zijn. Kareltje kijkt de wereld met doezelige oogjes bezorgd aan. En terecht. Nu zorgt Moria voor Stientje en Kareltje.
Et dorment dans les lits communs
Où les daronnes font des passes
Avec les autres et les uns."
Truusjes moeder is weggelopen. Moeder had maling aan alles en ook aan Truusje. Maar Truusje klimt vertrouwelijk op mijn nog beschikbare knie en onthaalt me op een zoentje. U zou mij hebben kunnen zien zitten, vechtend tegen mijn tranen, met op mijn schoot twee aanhalige verschoppelingetjes in ontucht geteeld en roekeloos verlaten. Maar zeer belangstellend voor mijn tikke-tik en voor 't potlood, waarmee ik de vloek van hun geboorte noteer. Marietje is hier, omdat vader en moeder aan de rol zijn. En ieder een andere kant zijn uitgerold in de banale lol van een grote stad. De moeder van Cornelis is helaas gestorven. En Cornelis is een beetje achterlijk. Vader kan daar niet zo best mee overweg en z'n stiefmoeder helemaal niet. Daarom is Cornelis hier en schept in de tuin zijn emmertje vol en brengt me dat. "Koekebak" zegt Cornelis en lacht zich bijkans een ongeluk. Ida'tje is hier, omdat er ergens in een gevangenis - maar och - waarom ook zou ik u al die ellende vertellen? Er zijn hier twintig kinderen en dat is te veel voor één Schetsboek. Twintig kinderen. Twintig geschiedenissen om maar in je diepste binnenste om te schreien. Maar hier slapen ze in propere bedjes met ieder een nachtzakje. Met een olifant erop geborduurd.
In "Moria" zijn vrouwen met een hart zo vol liefde en toewijding, dat zij twintig moeders vervangen en hun dag-en-nacht nog bovendien aan dat menselijke afval wijden. Want al is het afval, het hunkert evengoed naar liefde en vertroeteling. Moria heeft alles voor hen. Kasten vol speelgoed en fleurige kleertjes en eten. Het enige wat ontbreekt is geld, om 't vol te houden met die twintig van de honderden, die de stad maar ijverig blijft voortbrengen. En nu geloof ik vast, dat er gelukkige moedertjes en rechtschapen vaders zullen zijn, die graag wat willen sturen aan mijn twintig Moriaantjes aan wie Moria het beetje kindergeluk wil geven, dat het nijdige leven hun nu al ontrooft. En al die goeie, begenadigde oma's, wier hart en wier armen altijd openstaan voor hun kleinkinderen, willen zij niet hun beurs ook even openen voor die hummeltjes, die de klop van het moederhart alleen maar vóór de geboorte gewaar werden.
Giro 140002.
Er is periculum in Moria.
Woordenlijst:
Une impasse = een slop
"Daronne" is een informele, Franse term die "moeder" of "mama" betekent. Het is een slangvorm, die vooral door jongeren wordt gebruikt. "Daron" is de mannelijke variant, die "vader" of "papa" betekent.
Periculum = gevaar
Rotterdam 2, door Ch. A. Cocheret
Heb ik me daar niet gelezen, dat er een concours op touw is gezet voor het bereiden van een specifiek Rotterdams banket - koekje - theerandje? Theerandje is een beelderig woord, om het met een douairière-rimpelmondje uit te kwelen, maar - Rotterdam - wie geeft mij de oliebollen terug, sinds vrouw van Zetten rust onder de Crooswijkse groene zoden na een leven lang oliebollen en pannenkoekies van drie cent te hebben gebakken in dat kraampje, naast het Trappenbruggetje van het Pompenburg, toen daar de zolderschuitjes nog bedaard door 't sluisie werden geboomd?
Vrouw van Zetten legde al haar Hollandse helderheid en al haar hygiënische goeie bedoelingen in een lelieblank voorschoot en al haar moederlijke beminnelijkheid in een gul gebaar. Want wanneer je daar als hunkerend jog zonder - dat spreekt - een cent op zak maar watertandend de geur van haar smoutbollen gratis stond op te snuiven, dan reikte zij je wel eens plotseling een gesuikerd misbakseltje toe en je durfde dat niet te grijpen, omdat je zelfs als kind al gemerkt hebt, dat het geluk nu eenmaal niet voor 't grijpen ligt. Maar dan zei ze: "Jò, f'ruit, pak an, me arreme benne geen uithangbord!"
Vrouw van Zetten, je nagedachtenis zij gezegend! Het mensenhart, dat er klopte onder je paars-gestippelde jak, is nog niet vergeten door dit Rotterdamse kind en wie weet, door hoeveel andere Rotterdammers? Vrouw van Zetten, nu gaan we een Rotterdams theerandje bakken, mogelijk met een groen-wit lintje om het doosje. Vrouw van Zetten, wat zouden jij en je magere zus dáár om gekraaid hebben! Later heeft zij nog met haar kraam op 't Hofplein gestaan, als ik me wel herinner, maar toen was het Hofplein het domein van Boneski.
Waar we thans schichtig een doortocht afwachten tussen toeterend snelverkeer, zaten we onder bomen een biertje te drinken bij Boneski. En wat voor biertje - ach, doe me een plezier - laten we daar niet verder over praten. Een dubbeltje een oorglas en vijf cent voor een "Schnitt". Binnen slofte het ouwe kelnertje gezellig rond met z'n grijze krulletjes, en z'n schort vol vierkante vouwplooien voor. Binnen zat je óók op tuinstoelen aan tuintafels en de ouwe heer Boneski met z'n lorgnet op en z'n blonde puntbaard wandelde daar maar minzaam handenwrijvend tussen door, over de plankenvloer met proper maar knarsend zand. Nu, de Rotterdamse theerandjes verhouden zich tot de oliebollen van vrouw van Zetten als de zijden divanfauteuils onzer bar-boudoirs tot de witgekalkte ruimte van Boneski met een plakkaat van een boedelveiling aan de muur. Er was ook in de zaal een nederig deurtje, waar OO op stond en daarachter bevond zich een even nederig gootsteentje. En de pleistermuren rondom verhaalden van de neiging tot poëtische bespiegelingen der toenmalige Rotterdammers, die allemaal Pallieters waren.
En om vijf minuten over enen kwam de agent, klokte leukweg een biertje naar binnen langs z'n schuim-omkranste snorren en zei: "Hoogste tijd heren!" Dan wandelde je weg over een woestijnstille Coolsingel, waar de molen met de initialen G.V.D. in de kap zich lijzig spiegelde in het slapende water. Soms sloop er dan nog wel eens smalletjes een kat door de stad. Meer niet.
Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan
Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email: aad@engelfriet.net
Op onze site kun je nog meer verhalen vinden van haar, gebruik daarvoor onze zoekmachine:
Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Gerrie van der Laan en klik op ENTER
![]() |
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker .... |
Terug naar de top |
---|