(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen) |
Terug naar het Engelfrieten overzicht |
---|
Naar beneden |
---|
Klik HIER voor het vorige deel Deshima in de baai van Nagasaki, ooit de kleinste "kolonie" van Nederland (2)
Van Hirado naar Deshima
De eerste factorij van de Nederlanders werd op 20 september 1609 opgericht in Hirado. Vanuit Hirado werd dan ook de eerste hofreis ondernomen met als resultaat de beroemde handelspas die zelfs 2 eeuwen later nog geldig was en dus zeer zorgvuldig bewaard werd. Toen in de Napoleontische dagen de Britten pogingen deden om Deshima via een list en evt met geweld over te nemen, waren maatregelen genomen om de beroemde handelspas niet in niet-Nederlandse handen te laten vallen.
24 Augustus 1609
Handelspas voor Jacob Groenewegen
uitgegeven door Shogun Ieyasu, links zijn handtekening
Een Keizerlijk Edict uit 1648 luidde:
Wanneer Hollandse schepen naar Japan oversteken, dan kan, welke kust zij ook aandoen, daartegen geen enkel bezwaar worden gemaakt.
Vanaf nu aan dient men deze verordening in acht te nemen en kan er door hen zonder bezwaar op ons land worden gevaren.
Er mag niet in het minst een onvriendelijke bejegening plaatsvinden, als bij vorige gelegenheden.
25e dag der 7e maand van het 14e jaar van KeichoLaat voortaan en zolang de zon de wereld zal verlichten niemand proberen in Japan aan land te gaan, zelfs niet als afgezant, en laat dit bevel nooit worden overtreden, op straffe des doods.
En dit zei de Shogun over de Nederlanders in de 17e eeuw, en toch mochten de Nederlanders blijven en moesten de katholieke Portugezen en Spanjaarden weg uit Japan:Het is zijner Keizerlijke Majesteit bekend, dat gij, even als de Portugezen, Christenen zijt:
gij onderhoudt den Zondag;
gij schrijft het jaartal van Christus' geboorte in de gevels uwer huizen, ten aanzien van onze geheele natie;
gij hebt de tien geboden, het Onze Vader, het geloof, de doop, de deeling van het brood, Bijbel, Testament, Mozes, de profeten en apostelen;
Dat gij Christenen zijt, wisten wij, maar meenden, dat gij een anderen Christus hadt.
Al in de eerste jaren van het Hirado-tijdperk (1609-1641) rees de roem van Nederland in Japan.
Arnoldus Montanus (Arnold van den Berg) schreef hoe op de hofreis van 1611 de Hollandse gezanten werden ontvangen door 'Sadadonne' die een van de invloedrijkste Japanners van zijn tijd geweest moet zijn. Sadadonne informeerde naar de Verenigde Nederlanden, en vroeg zich af hoe zulk een klein land met succes oorlog kon voeren tegen de koning van Spanje.
Hoe kon toch zo'n klein stukje van de aardbol schepen over de gehele wereld zenden en overwinningen behalen waar de zon rees en waar zij daalde?
Montanus schreef hoe Sadadonne, ofschoon zeer oud en slecht ter been, de Hollanders persoonlijk uitgeleide deed, wat toen in Japan wel een zeer hoge eer was. Nog nooit, aldus Montanus, was enige nationaliteit zo beleefd in Jedo ontvangen.
In 1611 ging de 'De Brak' bij Hirado voor anker met een lading peper, specerijen, linnen, lood, olifantstanden, zijde, staal en zelfs Hollandse kaas. In 1612 verscheen weer de 'Roode Leeuw met Pijlen' te Hirado. Hollands linnengoed en lakens werden ingevoerd. Zij waren van betere kwaliteit en hielden hun kleuren beter dan die van de Britten. Gedurende twee eeuwen zou er in Japan vraag naar zijn. Zij werden in Japan vooral gemist in de Napoleontische tijd toen contact met Batavia heel moeilijk was.
De jaren rondom 1610 waren voor de Hollanders zeer succesvolle jaren. In 1617 gingen vijf Hollandse schepen bij Hirado voor anker: de 'Roode Leeuw met Pijlen' (400 ton), de 'Zwarte Leeuw' (600 ton), de 'Vlissingen' (600 ton), de 'Zon' (500 ton), en de kleinere 'Galiasse' (280 ton).
De aanblik van zoo'n handels- en militaire macht deed menige Brit en Portugees de schrik om het hart slaan. De Britten beklaagden zich te Jedo over het gedrag van de Hollanders. Sjogoen Hidetada beval dat geen vreemde schepen, van welk land ook, in Japanse wateren vijandelijkheden mochten bedrijven. Daarover waren de Hollanders die juist een gekaapte Chinese jonk opgebracht hadden, helemaal niet te spreken. Het bevel werd de Hollanders echter gedurende twee eeuwen voorgehouden en zij hebben zich daaraan strikt moeten houden.
De Japanners noemden de Hollanders weinig vleiend Komojin of Roodharige Barbaren. De Portugezen en Spanjaarden noemden zij Nambanjin of Barbaren uit het Zuiden, wat erop wees dat zij uit het zuiden kwamen, namelijk vanuit Zuid- en Zuidoost-Azië. De Hollanders met hun licht of ook wel rood haar, werden vervolgens de 'Roodharige Barbaren' genoemd om hen van de Portugezen en Spanjaarden te onderscheiden. De Japanners hebben echter die naam weer van de Chinezen overgenomen, want vooral de Chinezen beschouwden de Hollanders als roodharige duivels. De uitdrukking heeft echter meer met het beeld van de duivelachtige rode kleur dan met de eigenlijke kleur van het hoofdhaar te maken.
In Hirado werd in 1621 Leonard Camps tot opperhoofd benoemd. Een opperhoofd - een heel bekend woord in de Nederlands-Japanse geschiedenis -was een door de VOC benoemde directeur van het handelskantoor in Japan. Het was een van de hoogste posities die men bij de VOC kon bereiken. In feite was het opperhoofd ook Hollands ambassadeur in Japan.
Camps behield deze post tot zijn dood op 21 november 1623.
Gedurende de periode van 1621 tot 1623 kwamen niet minder dan veertien Hollandse schepen te Hirado aan. Intussen ging Japan meer en meer in de richting van de totale afzondering. Aanvankelijk mocht geen Japanner het land zonder een speciale vergunning verlaten. Deze maatregel, en natuurlijk ook het latere totale verbod, was nadelig voor de VOC. Veel Japanners waren in Oost-Indië als soldaten in Hollandse dienst. Zij werden zeer om hun dapperheid en betrouwbaarheid gewaardeerd, kwaliteiten die de bijna altijd oorlogvoerende 17de-eeuwse VOC dringend nodig had. De Sjogun verbood ook de export van Japanse sabels en andere oorlogswapens, die voor de VOC waarschijnlijk van minder belang waren.
Citaat uit het verhaal:
Jan Pieterszn Coen en de uitroeiing van de bevolking op de Banda eilanden (1621)
In 1634 werd door opperhoofd François Caron een nog steeds in Nikko te bezichtigen kroonluchter geschonken.
Op alle Banda eilanden werden strafexpedities uitgevoerd, waarbij nauwelijks levens werden gespaard. 44 gevangenen werden na een showproces onthoofd en gevierendeeld door Japanse samoerai huurlingen. Een Nederlandse officier liet een verslag na : " De mensen stierven zonder ook maar een geluid te laten horen, behalve één die Nederlands sprak en zei : Heeren, heeft dan niemand van U medelijden?
Alles wat gebeurde was zo afschuwelijk dat we erdoor verstomd waren. Alleen God weet wie gelijk heeft. Wij allen, als praktizerende Christenen, waren vervuld met afschuw over de manier waarop deze zaak werd afgehandeld en we hadden geen plezier in dergelijke aangelegenheden (sic)"
In een museum op het eiland is een schilderij te zien dat de executie van 8 mei 1621 uitbeeldt, daar kun je als Nederlander niet te lang naar kijken, want op het schilderij (zo gaat het verhaal) is een Nederlands vlaggetje aangebracht...
Van 1634 tot 1638, onder het bestuur van Nicolaes Koeckebacker, kwamen niet minder dan 48 Hollandse schepen te Hirado aan. In 1636 was de brutowinst 'twaalf tonnen gouds', oftewel Dfl 1.200.000,-.
De nettowinst bedroeg in 1636 niet minder dan Dfl 641.000,-.
Gouverneur-Generaal Antonio van Diemen
LINK
Het aanbieden van de kroonluchter door Caron had wonderen gedaan. Gouverneur-Generaal Antonio van Diemen schreef dan ook:De Hollanders begingen echter toch een vergissing door een groot bakstenen pakhuis te bouwen. Dit gebouw zou brandvrij moeten zijn en die voorziening is ook wel te verdedigen in een land waar de geschiedenis van zoveel gebouwen een 'dag van de grote brand' inhoudt. De Japanners beschouwden het nieuwe pakhuis echter meer als een fort dan als een gebouw van kooplieden. Kooplieden stonden in Japan niet hoog in aanzien. Zij dienden zich nederig te gedragen. En het toppunt was nu toch wel dat de roodharige barbaren zelfs '1639' op de gevel hadden durven beitelen. Dat was de christelijke jaartelling - juist toen men in Japan alles in het werk stelde om het christendom uit de gedachten van de staatsburgers te bannen.
't Is geheel anders met Japan als Sina gelegen. Met grote discretie. zachtzinnig- en nederigheid, moeten wij de Japanse vriendschap t' onswaarts conserveren. Dezelve eenmaal missende, kan bij dwang van wapenen niet gerecouvreerd worden.
Tijdens een officieel gehoor echter kreeg Caron de wind van voren met dus deze toespraak:Het is zijner Keizerlijke Majesteit bekend, dat gij, even als de Portugezen, Christenen zijt:
Het nieuwe pakhuis zou onmiddellijk moeten worden afgebroken en de sabbat mocht niet meer in het openbaar worden gevierd. Toen Inoue Masashige uitgesproken was, gaf Caron een zeer diplomatiek antwoord dat ook beroemd is geworden:
gij onderhoudt den Zondag;
gij schrijft het jaartal van Christus' geboorte in de gevels uwer huizen, ten aanzien van onze geheele natie;
gij hebt de tien geboden, het Onze Vader, het geloof, de doop, de deeling van het brood, Bijbel, Testament, Mozes, de profeten en apostelen;
Dat gij Christenen zijt, wisten wij, maar meenden, dat gij een anderen Christus hadt.Alles wat zijne Keizerlijke Majesteit gelieft te bevelen, zullen wij getrouwelijk nakomen.
Sommigen beweren dat de Shogun van plan is geweest de Hollanders bij het geringste verzet te doden. Dit is onwaarschijnlijk; zelfs de Portugezen waren slechts na lange aarzeling verbannen. De terechtstelling van een aantal Portugezen in het jaar 1640 is ook al geen aanwijzing. Zij waren vanuit Macao weer naar Japan gekomen, tegen het uitdrukkelijk bevel van de Shogun in. De Hollanders hebben het nooit zo bont gemaakt. Hoe het ook zij, de Shogun moet wel onder de indruk zijn geweest van Carons oprechte antwoord. Portugese en Spaanse missionarissen hadden vaak willen onderhandelen in plaats van te gehoorzamen. Caron besefte echter dat er nu van onderhandelen geen sprake kon zijn.
Het afbreken van het nieuwe pakhuis ging aanvankelijk nogal langzaam, misschien wel omdat het de gewoonlijk zuinige Hollanders veel pijn deed. De Shogun moet Caron gewaarschuwd hebben dat enkele Hollanders onthoofd zouden worden indien het werk niet sneller opschoot. Caron riep toen tweehonderd man van de schepen op, evenals een aantal Japanse koelies. Het werk werd toen dag en nacht voortgezet, in een sfeer van vijandigheid en wantrouwen t.o.v. alles wat maar met het Westen te maken had......
Op 11 mei 1641 ontving men nog slechter nieuws. Japan was niet meer van handel met het buitenland gediend. Het was alleen uit eerbied voor Shogun leyasu die de handelspas van 1609 verleend had, dat men de Hollanders niet beval Japan te verlaten. De Hollanders konden vertrekken, maar als zij in Japan wilden blijven, moesten zij onmiddellijk naar Deshima, Nagasaki, verhuizen. Op deze manier kwam het Hirado tijdperk van 32 jaar plotseling ten einde. De vertrouwde omgeving van Hirado moest voorgoed verlaten worden. De dikke muur rond de Hollandse nederzetting stond daar nu doelloos; de 'vuurtoren' en de Hollandse vlag zouden geen schepen meer naar Hirado loodsen.
Het was logisch dat de Japanse regering Deshima koos als plaats waar de Hollanders konden verblijven zolang zij nog in Japan wensten te blijven. Het was een kunstmatig eilandje in de baai van Nagasaki. Feitelijk was het geen eiland, omdat het aan de noordzijde door een stenen brug met de stad verbonden was. Deshima was op last van de Shogun door Japanse handelaren opgeworpen in het plaatselijk zeer ondiepe water. Het werd aangelegd in de jaren dertig van de 17de eeuw. Toen aan de Shogun gevraagd werd welke vorm het eiland moest hebben, zou hij geantwoord hebben met het tonen van zijn waaier. Inderdaad had Deshima dus de vorm van een waaier......
Er is nogal wat verschil van mening over de grootte van Deshima. De oppervlakte was vermoedelijk ongeveer 13.000 m2. Maar niemand heeft het ooit precies kunnen achterhalen.
Deshima was eigenlijk voor de Portugezen bestemd, maar die hebben daar slechts drie jaar gewoond voor zij geheel uit Japan werden verbannen. In 1641 was het eiland al twee jaar lang niet gebruikt. Aangezien nu ook de Hollanders zoveel mogelijk geïsoleerd moesten worden, kwam Deshima zeer goed van pas. Bovendien stond Nagasaki - en Deshima maakte daar toen deel van uit - rechtstreeks onder het bestuur van het Shogunaat. Nagasaki was namelijk één van de vijf rijkssteden. Daarom werd de stad ook niet bestuurd door een plaatselijke daimyo, maar werd het bewind gevoerd door twee gouverneurs die door de Shogun benoemd waren. De gedwongen verhuizing van de Portugezen en daarna van de Hollanders naar Deshima, was een bewijs dat het Shogunaat de Europeanen niet langer vertrouwde.
De gouverneurs van Nagasaki stonden met hun leven borg voor het isolement en goed gedrag van de Hollanders. Het is heel goed mogelijk dat de daimyo van Hirado onder verdenking was gekomen vanwege zijn vriendschap met de roodharige barbaren. In Nagasaki waren die beter onder controle te houden.
Bovendien waren de Japanse kooplieden aldaar zeer ingenomen met de verhuizing van de Hollanders. Al een paar jaar lang hadden zij daarvoor een campagne gevoerd.
De verhuizing naar Deshima was echter nog maar het begin van een reeks van plagerijen gedurende de jaren veertig van de 17de eeuw. De haven van Nagasaki was weliswaar gemakkelijker te bereiken en was ook veel veiliger dan Hirado, maar de gedwongen verhuizing betekende wel het einde van de vrijheid die de Hollanders tot dan toe in Japan genoten hadden. De Japanners waren in die jaren ongewoon rigide in hun maatregelen.
Op 2 augustus 1641 ontving men bericht dat de Hollandse doden niet langer in Japan begraven mochten worden; in plaats daarvan moesten zij op vijf mijl afstand in de zee worden geworpen. Toen kapitein Jacob Janszoon, die niet van deze maatregel op de hoogte was, in september vroeg waar een op zijn schip gestorven zeeman begraven kon worden, antwoordden de Japanners:Hij moet met een steen om zijn nek in zee geworpen worden, want het lichaam van een christen is de aarde niet waardig.
In maart 1642 werden de Hollandse graven te Hirado - evenals die van de andere buitenlanders - grondig verwoest en de geraamtes weggeworpen.
Natuurlijk waren de Hollanders aan begrafenissen op zee gewend. In ieder geval is de eis dat de Hollandse doden in Japan op zee begraven moesten worden voor onze 17de-eeuwse voorouders niet zoo problematisch geweest, dan dat dit voor Japanners het geval geweest zou zijn. Maar een belediging was het wel natuurlijk.
In de eerste jaren van wat het Deshima-tijdperk (1641-1854) is gaan heten, werden de Hollanders nog veel meer beperkingen opgelegd. Het doel van de Japanners was tweeledig:
Het sprak vanzelf dat de Japanners het de Hollanders verboden de Dag des Heeren in het openbaar te vieren. Privé mocht dit natuurlijk wel.
- Het volledige uitbannen van het christendom en alle uitwendige tekenen daarvan;
- Het volledige afsluiten van Japan en zijn volk, niet alleen van de buitenwereld maar ook van het handjevol Chinezen en Hollanders dat nog in het land aanwezig was.
Deshima, bracht vrijheidsbeperkingen met zich mee. Geen enkele Hollander mocht Deshima zonder speciale toestemming verlaten, en in geen geval zonder Japanse geleide. Alleen Japanners met ambtsbezigheden mochten Deshima betreden, hoewel men zich lang niet altijd strikt aan dit voorschrift gehouden heeft; zo werd een uitzondering gemaakt voor dames van lichte zeden.
Ook mocht het Hollandse opperhoofd slechts een jaar in Japan blijven om te voorkomen dat hij Japan te goed zou leren kennen. Het was echter wel zo dat de Hollanders dit voorschrift min of meer wisten te omzeilen door om het andere jaar hetzelfde opperhoofd naar Japan te sturen om van diens ervaring te kunnen profiteren. Meestal bracht een opperhoofd met onderbrekingen drie jaar in Japan door.
Er golden nog diverse andere beperkingen. De kooplieden mochten bij voorbeeld geen vrouwen of kinderen mee naar Japan brengen, wat ook al weer ten doel had te voorkomen dat de Nederlanders zich in Japan thuis gingen voelen en daardoor te veel van het land te weten zouden komen.
Een ander voorschrift was dat schepen op een bepaalde datum moesten vertrekken en geen dag later, ongeacht de weersomstandigheden.
Toch was dit voorschrift niet zo onredelijk. De gouverneur van Nagasaki, die voor het gedrag der Nederlanders verantwoordelijk was, ging ieder najaar naar Jedo en moest dan ook rapporteren dat de Hollandse schepen van dat jaar vertrokken waren. Hij moest dan wel zeker .zijn van de afvaart der schepen. Meestal was dat 'vertrek' slechts voor de vorm en gingen de schepen bij de ingang van de baai van Nagasaki, bij een eilandje dat men de Papenberg noemde, weer voor anker om schip en lading zeewaardig te maken. Men moest trouwens ook op oostenwind wachten om de baai uit te kunnen komen.
De vrijheidsbeperkingen van de jaren veertig waren niettemin moeilijk te accepteren voor de Hollanders. De VOC ondernam nog wel diplomatieke pogingen om het lot van de Hollanders in Japan te verzachten, maar zonder veel succes.
Voordat we wat prenten van Deshima laten zien, nog een kleine handelsaanvulling om nogmaals te benadrukken hoe belangrijk Deshima was voor de VOC:
Voor de VOC handel tussen verschillende Aziatische landen was natuurlijk een ruilmiddel nodig, bijvoorbeeld een edel metaal, zilver en natuurlijk het liefst goud. Door Deshima werden tot 1668 grote bedragen aan zilver geexporteerd, later, t.g.v. een verbod op de uitvoer van zilver uitgevaardigd door de Shogun, werden Gouden Kobans vanuit Deshima uitgevoerd.
1700
Een gouden Koban verhandeld via Deshima
Tussen 1640 en 1649 werd voor 15 miljoen aan zilver vanuit Deshima uitgevoerd t.b.v. de VOC handel. Ter vergelijking, vanuit Perzië werd slechts 3 miljoen en vanuit Europa bijna 9 miljoen zilver naar Batavia overgebracht. Deshima was dus voor de VOC onmisbaar, dankzij Deshima kon de VOC een indrukwekkend handelsnetwerk opbouwen.
Vanuit Deshima werd ook koper aangevoerd, naar Deshima werden goederen als zijde, textiel, huiden en suiker vervoerd. Tussen 1640 en 1670, de voor de VOC belangrijkste periode qua handelsbalans met Deshima, voeren per jaar gemiddeld 7 schepen naar en van Deshima.
Na 1671 werden niet meer zulke hoge winsten behaald, de Japanners voerden een eenzijdig importbeleid in, wat erop neer kwam dat zij voortaan de prijs gingen vaststellen voor door de VOC aangeleverde goederen en niet de VOC. Kwam er dus een schip aan in Deshima, dan boden de Japanners daar een bepaald bedrag voor, waar eigenlijk niet over onderhandeld kon worden, het was take it or leave it en dus was in de maand dat de schepen kwamen (meestal augustus) het altijd een zenuwslopende periode voor de op Deshima verblijvende VOC staf. Meestal werd iets met verlies verkocht, het Nederlandse Monopolie via Deshima was tenslotte ook wel wat waard.
Ook de uitvoer was niet vrij, de hoeveelheden goederen die uitgevoerd mochten worden, w.o. dus de voor de VOC belangrijke metalen als zilver, goud en koper, waren aan een meestal vast maximum gebonden. Soms werd er helemaal niets vanuit Japan aan Deshima voor de export aangeboden.
Een andere beperking was het verbod om Japans te leren, alles moest dus via tolken en dus was het contact omslachtig en waren de Nederlanders, niet alleen voor hun gevoel, de speelbal van de Japanners. Op alle mogelijke manieren werd de Nederlanders steeds voorgehouden dat zij gasten waren in Deshima en volledig afhankelijk waren van de gunsten van de Japanse overheid, een soms niet eenvoudige rol voor de zich vaak superieur voelende en handelende Nederlanders. In Japanse ogen bleven de Nederlanders op Deshima barbaren, maar desondanks groeide in de 18e eeuw via Deshima de belangstelling voor het Westen. Nederlandse boeken werden vertaald in het Japans, de VOC mocht zelfs instrumenten invoeren.
1810
Deshima in de baai van Nagasaki
van 1641 tot 1853 mochten alleen Nederlanders hier verblijven
1810
links Deshima in de baai van Nagasaki
rechts van Deshima de Nederlandse fregatten Arinus Marinus en Ida Aleyda uit Rotterdam ?
De Nederlandse factorij Deshima
De Baai van Nagasaki
met de Chinese en Hollandse factorij Deshima
Een Nederlands VOC opperhoofd van Deshima
aldus een Japanse tekenaar
1780
Plattegrond van Deshima
Samengevat kunnen we dus Deshima, een kunstmatig eilandje in de baai van Nagasaki (letterlijk betekent Deshima vooruitstekend eiland) beschouwen als een soort gevangenis voor de Nederlanders die dit ook vaak zoo hebben opgevat.
- Wachtpost
- Hospitaal
- Pakhuis
- Tolkenverblijf
- Boekhoudershuizen
- Huis Opperhoofd
- Huis aankomend Opperhoofd
- Waterpoort t.b.v. de binnen te brengen scheepsladingen
- Pakhuis De Lelie
- Pakhuis De Doorn
- Vlaggemast
- Woning Pakhuismeester
- Woning Opperchirurgijn
- Hoofdpoort
Volgens metingen bedroeg de breedte van Deshima 82 schreden en de maximale lengte 236 schreden.
Binnen deze omtrek stonden de houten woningen van de Compagnies-dienaren, de pakhuizen, de residentie van het Opperhoofd der factorij en niet te vergeten de vaderlandse driekleur, die ruim twee eeuwen lang onafgebroken in de top van dezelfde scheepsmast zou blijven wapperen.
De bewegingsvrijheid voor de Hollanders was tot het uiterste beperkt. Bij de toegangspoort van Deshima stond een wachthuis ter controle van iedere stap, die buiten het eiland werd gezet, hetgeen zonder voorafgaande toestemming van de gouverneur van Nagasaki ten strengste was verboden. De enkele keer dat er een uitstapje werd toegestaan, zoals het bezoeken van de plaatselijke kermis of het bijwonen van de traditionele jaarlijkse feesten in de stad Nagasaki, moest duur worden betaald. Alle kosten gemoeid met de extra toevoeging van een grote groep bewakers werden namelijk op de Hollanders verhaald, nog afgezien van het feit, dat het bewakingspersoneel de gehele dag moest worden vrijgehouden.
Het leven op Deshima, gebonden aan zoveel strenge maatregelen en bepalingen, was des te eenvoudiger door het volledig ontbreken van iedere vorm van huiselijk leven. Het was dus ook verboden om op Deshima te wonen met vrouw en kinderen. Het is dan ook niet verwonderlijk, dat de Hollanders met spanning uitkeken naar de komst van de enkele Indië-vaarders, die per jaar met hun handelswaar mochten binnenvaren. De schepen bleven twee tot drie maanden in de baai van Nagasaki liggen, terwijl op Deshima zelf van enig leven in de brouwerij sprake was door het openstellen van kramen, waar de handel met de aangewezen gemachtigden via de speciale tolken plaats vond.Bij aankomst van onze schepen op de rede lossen deze drie schoten met het geschut waarna direct Japanse barken, voorzien van soldaten en wachtslieden, langszij komen. Namen, leeftijden en functies van de Nederlanders worden genoteerd en mee aan land genomen. Vóór vertrek van het schip wordt de bemanning opnieuw onderzocht en moeten deze gegevens nauwkeurig overeenstemmen. Klopt het niet dan raakt alles in rep en roer en wacht diegene die ontbreekt al gauw de dood.
Dan worden de vlaggen gestreken en de schuit en de sloep door de Japanners aan land gebracht, totdat de schepen weer vertrekken. De volgende dag komen de ambtenaren aan boord die zich op een groot Perzisch tapijt, door ons voor dat doel meegebracht, neerzetten op het tussendek of waar ze maar willen. Daar onderzoeken ze de lading die meegebracht is en laten ze pakken, zakken en kisten van de Compagnie openmaken. Hiervoor gebruiken ze Japanse koelies of dienaren die door ons worden betaald. Scheepsopperhoofden mogen wel naar deze werkzaamheden kijken maar geen commando's geven.
Nadat alle lading is opgenomen, wordt dit aan de keizer doorgegeven. Psalmboeken en boeken met afbeeldingen van kruisen, beelden of heiligen, ook paapse kerksieraden, kruisen, paternosters en Hollands geld, zijn door ons van tevoren in een vat gestopt en dit wordt direct op de gebruikelijke manier aan de Japanners overhandigd. Die brengen het vat aan de wal en bergen het zodanig op dat niemand van ons weet waar het ligt. Pas bij vertrek wordt het weer vrijgegeven.
Lont, buskruit, musketten, pistolen, geweren, pieken, sabels en alles wat iemand kan verwonden, worden eveneens door de Japanners van de schepen gehaald, terwijl het zwaar geschut grondig wordt geïnspecteerd. Het voor- en achterschip wordt voortdurend door een Japanse bark bewaakt en Japanse verstekelingen op onze schepen worden gedood. De opzieners hebben opdracht van de keizer dat wanneer er door onze mensen iets onbehoorlijks wordt gedaan, de schepen direct door het leger moeten worden bezet.
De lading wordt door koelies met Japanse vaartuigen aan land gebracht, waarna de luiken worden gesloten en met een keizerlijk zegel verzekerd. Zou iemand dit verbreken, dan kan hij zonder pardon alle hoop op leven laten varen. Is er aan boord wat nodig, bijvoorbeeld drinkwater of brandhout, dan moet men een sein geven en aan de Japanse stadhouder van Nagasaki kenbaar maken wat men nodig heeft, waarna hij zorg zal dragen dat het aan boord wordt gebracht.
Inmiddels naderen de vastgestelde weinige, maar beroemde verkoopdagen die meestal in oktober plaats vinden. Van heinde en verre komen de kooplieden naar Nagasaki en het kleine eilandje Deshima. Monsters van de koopwaren worden ordelijk aan de kooplieden getoond, de verkoop gebeurt snel en bedreven. Japanse opzieners kijken toe en worden ondertussen door het Hollandse opperhoofd kostelijk onthaald. Deshima staat dan vol met kramen en tenten, en pronkt op royale wijze met voortreffelijke Japanse koopwaar. Deze bestaat uit kamfer, kamferhout, thee, gember, rokken, zilver, koper, porselein, zilverwerk en vooral uit allerhande gelakte kisten, kasten en nog duizend andere mooie dingen. Die worden aan de onzen aangeboden en verkocht, en dan als lading aan boord genomen, waarna de Nederlanders opdracht krijgen om te vertrekken.
Hoe hard het ook waait en ook met tegenwind, men moet onmiddellijk naar zee vertrekken. Zijn de schippers of matrozen wat traag, dan worden door de Japanners de ankertouwen gekapt en worden de schepen weggeduwd.
Voor een andere vorm van afleiding zorgden de jaarlijkse reizen naar het hof van de Shogun te Edo, zoals toen het huidige Tokyo werd genoemd. Met deze zgn. 'hofreizen' van Nagasaki naar Edo waren ongeveer vier maanden van het jaar gevuld.
Op 28 maart 2006 werd in Kakegawa het gerestaureerde graf van Gijsbert Hemmij getoond. Gijsbert Hemmij, Opperkoopman en Opperhoofd van den Japansen Handel, aldus de grafsteen, overleed (8 juni 1798) tijdens de terugreis van een hofreis in Kakegawa, onderweg van Edo (Tokio) naar Deshima.
Gijsbert Hemmij had aanvankelijk gewerkt in Palembang, waar Gijsbert Hemmij door de VOC was ontslagen verdacht van smokkel. Gijsbert Hemmij werd ondanks dit, later toch benoemd tot Opperkoopman en Opperhoofd van den Japansen Handel in Deshima. Volgens de overlevering hield Gijsbert Hemmij zich ook daar niet aan de voorschriften van de VOC en handelde illegaal voor zichzelf. Over de oorzaak van de dood van Gijsbert Hemmij gaan dus allerlei geruchten: vergiftigd of toch gewoon ziek geworden ???
Meer over Gijsbert Hemmij kun je vinden in dit deel van ons verhaal.
Klik HIER voor het volgende deel
Deshima in de baai van Nagasaki, ooit de kleinste "kolonie" van Nederland (4)
Op de Volksuniversiteit Geldrop start op woensdagavond 6 oktober 2010 een cursus van 10 avonden over de geschiedenis van de Nederlandse Koloniën. Ook wordt dan natuurlijk de geschiedenis van Deshima besproken!
Docent: Aad 'arcengel' Engelfriet, cultureel-historisch reisleider, stadsgids en geschiedenis docent. Webmaster van deze grootste Nederlandstalige geschiedenis website, een erkend specialist op het gebied van de Nederlandse koloniale geschiedenis.
Voor meer info:
klik dan HIER
Geinteresseerd in een historische rondleiding voor uw eigen groep(je) door Aad 'arcengel' Engelfriet, webmaster van deze grootste Nederlandstalige geschiedenis website, door o.m. een stad of streek in bijv. Nederland, België, Duitsland, Groot-Brittannië, Ierland en/of een historische lezing, publicatie, recensie:
Voor meer vrijblijvende informatie
aad@engelfriet.netWilt U eerst meer weten over Aad Engelfriet:
klik dan HIER
Terug naar Aad's homepage, met links naar al zijn verhalen |
---|
|
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker .... |
Terug naar de top |
---|