De Kermis van Rotterdam
Meer over de kermis van Rotterdam, kun je bijvoorbeeld vinden in dit verhaal
De kermis is een bladzijde uit het heidendom, die verdwaald is geraakt tussen twee bladzijden van de bijbel.
Het is de Kermis van Rubens, die wij in het Louvre gezien hebben, of die van Brueghel in het Antwerpse Museum, met enige dingen meer die een fatsoenlijke pen weigert op papier te zetten.
De mens, tot een redeloos dier geworden, zoals Zola getekend heeft in "La Béte-humaine", in gele omslag bij alle boekhandelaars van Rotterdam uitgestald; ik zie hem daar in levende lijve voor mij.
Al veertien dagen aaneen huilt dat dier, en koelt zijn dierlijke lusten zonder die nog geheel te hebben kunnen bevredigen en dat bacchanaal duurt tot aan de morgen voort.
Vermaken zich de ellendigen, die daaraan mee doen? Het mocht wat. Geen enkele kwinkslag hoort gij, geen enkele geestige zet, geen enkele aardigheid, waarbij vernuft of verbeelding aan het woord zijn, en die de stempel dragen van origineel of ongemeen. In twee, drie sprongen bereikt de opwinding haar uiterste grens en dan zingt men niet meer, maar brult men, men danst niet meer, maar waggelt heen en weer en slingert tegen elkaar aan, men drinkt niet meer, maar zwelgt eenvoudig door en slurpt de boel op.
Nu en dan houdt een van die beklagenswaardige pretmakers het niet langer uit, maar bonst tegen de grond aan. Niet weinigen heb ik gezien met gescheurde kleren, met bloed bedekt, het bovenlijf ontkleed, terwijl hen verder de lappen langs het lijf hingen, die met een stompzinnig hoofdknikken nog de danswijs meededen en het refrein meedreunden.
Het was om het hart te doen breken.
De vrouwen zijn misschien de meest uitzinnigen in de hoop. Niet tengevolge van drankmisbruik- zij nemen zich wat meer in acht -.maar tengevolge van zingen, dansen en tieren.
Zij schijnen geen vermoeienis te kennen, die vrouwen met haar koperen longen en haar hoofden, die een en al vuur zijn. De kermis is zo ingeweven in de zielen van het volk, is een instellling zo dierbaar aan het vrouwelijk gemoed, dat de dienstboden bij haar intrede in een nieuwe dienst, de bepaling maken dat zij gedurende de kermis haar vrije uitgangen zullen hebben en er zijn niet veel heren en dames die daarop "neen" zeggen.
Maar wat zullen wij nu verder zeggen van die families van deftige burgers, van die vaders en moeders, die jonge dochters en jonge vrouwen, die jongens en die meisjes, welke die bacchanalen aanzien en hun opmerkingen ten beste geven over die tonelen waarvan de schaduw der naburige sloppen en stegen het eind zullen aanschouwen?
Dat is nog het treurigste van de hele zaak "Als gij goed oppast, mijn jongen", zei de burger tot zijn jonge zoon en erfgenaam, dan zal ik u eens laten zien hoe ze bij Fortini ijs eten.
Maar hier brengt de burger zijn zoon naar de kermis en niet alleen zijn zoon, maar zijn dochter op de koop toe.
Wat moet daarvan het gevolg zijn?
Natuurlijk dat de bandeloze knapen zodra zij de kans schoon zien, het huis ontlopen, en aan een kermis in het klein hun krachten gaan beproeven. Jongens, nog in de schooljaren, herhalen de refreinen van de drinkliederen, bootsen de onbetamelijke dansen na en beloven goede recruten te worden voor de aanstaande kermissen.
Voor de "bestrijders" van de kermis, die zich geducht plachten te weren, is dit artikel een "afschrikwekkend voorbeeld", dat zij goed kunnen gebruiken.
De strijd tegen de kermis duurde voort tot het voorjaar van 1908, toen de gemeenteraad met 23 tegen 17 stemmen besloot de kermis af te schaffen. De beslissing werd mogelijk, doordat de radicale rechtse en linkse tegenstanders in een vóórvergadering een "complot" gesmeed hadden.
Burgemeester Zimmerman was overigens geen voorstander van de afschaffing, hij was van mening, dat er ook, als er geen kermis was, genoeg verfoeilijke dingen gebeurden. Menigeen was het met hem eens en betreurde het oprecht, dal er een einde was gekomen aan de tijd van de kermiskoek, de fooien en de alebessen, aan de dagen van het paardenspul, de optische illusies, de stoomcaroussel en de vetpotjes.
We eindigen met een aanvullend citaat uit ons stadhuis verhaal :
De man die uiteindelijke knopen begon door te hakken, was Burgemeester A.R. Zimmerman, de opvolger van de ons al bekende Burgemeester s'Jacob uit ons baarden verhaal, zullen we maar zeggen :
s'Jacob, Burgemeester van Rotterdam van 1893 -1906
Zimmerman, Burgemeester van Rotterdam van 1906 -1923
Zimmerman kwam met een geniaal plan : het ergerde hem (en vele andere regenten) dat op de plaats waar nu het huidige stadhuis en het postkantoor zijn gebouwd, een buurt was waar de politie niet graag kwam.
In het Zandstraatkwartier of zoals de volksmond het noemde, de Polder, woonde men zeer dicht op elkaar. De huisvesting was erbarmelijk slecht, maar wat in de ogen van Zimmerman nog erger was, het was de rosse buurt van Rotterdam en daar moest iets aangedaan worden. Verbetering van de huisvesting had niet direkt de eerste prioriteit.
Een van de mensen die de slechte huisvesting aan de kaak stelde, was de Sociaal Democraat Hendrik Spiekman.
Op zoek naar nog meer verhalen uit de Pers anno 1860 - 1940 ? Klik dan maar vlug HIER