Een e-mail sturen naar Aad? Zijn e-mail adres is aad@engelfriet.net
(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen)
Terug naar  het Gastenboek

Naar beneden 

Leven als kind in WOII in Nederlands-Indië

Het levensverhaal van Vic Koopmans

Van Vic Koopmans hebben we al enkele bijdragen mogen ontvangen voor ons verhaal

Het beroemde Hotel Des Indes in Batavia heette ooit Hotel Rotterdam, maar dankzij Multatuli...

Vic vroeg of hij ook zijn levensverhaal op onze site mocht vertellen, uiteraard, want Aad heeft immers niet voor niets ook een site over Nederlands-Indië en daar past dit verhaal natuurlijk heel goed bij




Naar Aad's  Nederlands-Indië geschiedenis verhalen





Mocht je willen reageren, Vic heeft ook een eigen site: http://bijbelkring.250free.com/index.htm

Dit boek is geschreven met de bedoeling om de lezer mijn opgedane levenservaringen mee te delen.

vickoopmanspt

Vic Koopmans

Mijn vroegste herinnering gaat terug naar Nederlands-Indië. Het was in 1938. Rond die tijd was er een grote economische crisis in zowat de hele wereld en mijn vader was genoodzaakt heel hard te werken. Hij moest zijn gezin voorzien van geld, dus moest werk nemen wat er was. Daar hield God zich al bezig met mij. Ik had nog een oudere broer en een jongere zus. Dit boek beschrijft de geschiedenis van een doorsnee Indisch gezin. Het beschrijft een geschiedenis van ± 66 jaar met veel bewogen jaren. Gemar keerd door familiedrama's, oorlog, revolutie, hongersnood, maar ook door de liefde van God die daar altijd is als je Hem nodig hebt. Hierbij denk ik aan mijn kinderjaren, weinig bij mijn vader en moeder, maar veel bij mijn grootouders die wij Paé en Maé noemden. In het bijzonder Paé, mijn opa, werd voor mij een groot voorbeeld van geloof in God. Ik zal proberen zo waarheidsgetrouw mogelijk te zijn, maar ook om bepaalde personen te sparen. Ik wil ze niet kwetsen. Achteraf bekeken hebben alle negatieve gebeurtenissen in mijn leven een zeer positieve invloed op mijn verdere leven gehad. Dank aan mijn Schepper en Leidsman Jezus Christus.

De vroegste jaren

Nederlands Indië. Een uitgestrekt eilandenrijk, bestaande uit ongeveer 14.000 eilanden. Altijd zonnig maar vochtig en vooral groen. Daarom kreeg zij de bijnaam van "Gordel van Smaragd". Kostbaar vanwege de specerijen was zij al van oudsher een doelwit van kolonialiserende landen zoals Engeland, Portugal en Nederland. Al deze landen hebben dan ook gezorgd voor de nodige oorlogen en opstandjes, maar vooral voor onmenselijke onderdrukking. In dit immense eilandenrijk werd ik geboren op 9 oktober 1934. Ik was niet het eerste kind in de familie Koopmans. Ik had reeds een broer.
Als ik probeer terug te kijken in de tijd zo ver mogelijk, dan schieten vlagen van herinneringen aan mij voorbij. Maar wat mij heel sterk bij is gebleven zijn de specifieke geluiden en geuren van die tijd. Geluiden van bijvoorbeeld de vogels zoals de Kepodang (Wielewaal), de koetilang (geelbroekje) . Ook de geluiden van de diverse soorten djankriks (krekels) zijn mij nog sterk bijgebleven. En er zijn heel wat soorten krekels. De vechtkrekel, de Oepo, de Djekitet en de zachtaardige Djeliring. Maar vooral de zon en de tropische regenbuien. Deze regenbuien waren altijd een verademing na benauwde hitte. Ik trok dan mijn hansop uit en rende naar buiten zo de regenbui in. Heerlijk!
Dat waren wat vroege herinneringen die altijd veel idealer worden voorgesteld dan de werkelijkheid. Toen ik acht jaar werd en net naar school ging brak de tweede wereldoorlog uit en werd de (naar mijn mening) toen vredige eilandenrijk door elkaar geschud. De Japanners vielen Indië binnen en in de kortste tijd werd het een Japanse kolonie. Mijn vader die opgeroepen was om zijn militaire dienstplicht te vervullen was toen ver van huis. Waar hij zat heb ik nooit geweten en wij woonden in die tijd bij mijn grootouders. Zij hadden een heel groot huis in Kedoeng Toerie. Sinds die tijd hebben wij als kinderen (ik had ondertussen een zusje bij gekregen) tijdens de Japanse overheersing altijd bij hen gewoond. Dat had mijn leven heel sterk beïnvloed.

Oorlog

Luchtalarm! Overal loeiden de sirenes die aankondigden dat er Japanse vliegtuigen naderden om hun bommen los te laten. Veel paniek onder de mensen in huis en op straat. Zo midden op de dag waren de gezinnen van elkaar gescheiden door school en/of werk, daarom des te meer angst voor wat er zou kunnen gebeuren. Dan kwamen de vijandelijke vliegtuigen overal lieten zij hun dodelijke lading los en de schoten van de luchtafweer geschut klonk heel duidelijk door het geraas van de vallende bommen heen. Ik zal het nooit meer vergeten. Overal klonk het geschreeuw van mensen die gewond werden door bomscherven en vallend puin. Overal blaffende honden. Tijdens zulke momenten zaten wij meestal in een schuilkelder op ons voorerf. Zo'n schuilkelder is zo gebouwd, dat je als het ware schuilt in een vierkante kuil. Als een volwassen persoon rechtop zou lopen in zo'n schuilkelder dan kon die persoon net niet over de rand kijken. Om die kuil is dan een vestingmuur gebouwd van bamboe. Het is dus een veilig noodhuisje. Behalve als er een bom precies bovenop zou vallen natuurlijk. Dan klonk de tweede sirene, dat betekende dat de luchtaanval achter de rug was. Het wachten is nu op de volgende luchtaanval. Ondertussen ging de oorlog gewoon door buiten ons gezichtsveld. Op de zee woedde er een gigantisch zeeslag. Duizenden mensen verdwenen in het kolkende water en vielen ten prooi aan de haaien. Ik ken een vriend, een zekere Willem Husmann die bij de Koninklijke Marine zat en wiens schip werd getorpedeerd. Hij belandde daardoor in de Java Zee en moest met een man of tien zwemmen naar het land. Hij was de enige die het land bereikte de anderen werden door de haaien gepakt. Hij zag het met eigen ogen gebeuren. Na enige tijd hielden de luchtaanvallen op en kregen wij te horen dat Nederlands Indië zich had overgegeven aan Japan. De Japanners stroomden Java binnen op paarden, in vrachtwagens en op fietsen.

Duizenden Japanse militairen zagen wij op de straten en wij vluchtten het binnenland in. Wij liepen op de sawahs (rijstvelden) toen een Japans ons in de gaten kreeg. Hij dook op ons af en schoot op ons met zijn boordgeschut. Wij doken weg in een sloot en ik hoorde de kogels in de grond om ons heen slaan. Wij bleven stil liggen tot het vliegtuig weg was. Toen wij verder trokken dook er een ander gevaar op! Plunderaars! De arme inlanders probeerden het schamele dat wij bij ons hadden van ons af te pakken. Mijn grootvader was een grote man en woog ongeveer honderd en tien kilo. Hij was toen al half blind en half doof Toen hij daar in volle lengte voor de plunderaars stond brulde hij en sloeg met zijn wandelstok om zich heen. De plunderaars liepen verschrikt weg. Die avond en ook de volgende dag hebben wij doorgebracht op een kerkhof.

Toen wij de volgende dag wakker werden besloten wij een voettocht te maken naar Soerabaja. Wij hadden ongeveer 60 km gelopen toen wij daar werden opgevangen door hele lieve mensen. Wij hebben daar een hele tijd "gelogeerd". Alle ellende van een oorlog leek toen voorbij maar dat was maar schijn. Vroeg of laat moesten wij weer terug, naar ons huis in Kedoeng Toeri. Wij hebben ongeveer een half jaar gewoond bij die vriendelijke mensen in Soerabaja maar het huis was op een gegeven ogenblik overbevolkt. Het kon niet anders er ontstonden kleine ruzietjes. Het werd hoe langer hoe erger. Mijn vader dook plotseling op en vertelde ons de gruwelijkste verhalen uit de oorlog. Mijn grootouders gingen terug naar Kedoeng Toeri en wij gingen in een pension wonen. Daar moest mijn vader zich melden bij de Japanse Politie en is niet meer thuis gekomen.Hij werd geïnterneerd en weggebracht als krijgsgevangene naar Thailand (vroeger Siam) waar hij moest werken aan de beruchte Birma Spoorweg. Als kind begreep je de benarde situatie niet. Later pas begreep je de ernst van de zaak. Als je zelf een gezin hebt. Wat ging er door je moeder heen, toen zij zo alleen gelaten werd?

Terug naar Kedoeng Toeri

Het was niet meer te houden in Soerabaja. Zoals eerder vermeld , het huisje was overvol en de ruzies werden hoe langer hoe heviger. Niemand verdroeg nog iets van de ander.Daarom besloten wij toen om terug te keren naar de woonplaats van waar wij gekomen waren. Maar daar aangekomen bleek ons huis niet meer bewoonbaar te zijn. Alles was vernield. De ruiten waren kapotgeslagen en zelfs de deuren waren gesloopt, waarschijnlijk om als brandhout te dienen. In de tuin lagen verscheurde boeken en papieren.
Wij waren toen in de kost gegaan bij de familie Jacobs, die woonden een paar huizen verder. Hij was een Indische man getrouwd met een Javaanse vrouw. Heel even leek het alsof de rust was teruggekeerd. Wij hadden een radio meegebracht uit Soerabaja en moesten het toestel aangeven bij de politie. Men mocht namelijk niet luisteren naar buitenlandse zenders. En de radio moest daarom verzegeld worden. Maar mijn moeder weigerde dit en luisterden wij stiekem naar buitenlandse zenders die waarheidsgetrouw meldden hoe het met de oorlog was gesteld. Onze gastheer luisterde dan ook mee. Maar de politie deed in de buurt invallen en huiszoekingen bij mensen waarvan zij vermoeden dat zij naar buitenlandse zenders luisterden. Dit werd gevaarlijk en mijn moeder zei tegen dhr Jacobs:
" Meneer, ik ga de radio registreren bij de politie. Het wordt mij te gevaarlijk."
Maar meneer Jacobs protesteerde en zei:
" Als u dit doet mevrouw Koopmans, dan gaat u maar ergens anders wonen."
Mijn moeder besloot toen dat wij maar ergens anders gingen wonen, samen met mijn opa en oma. De radio lieten wij achter om het kostgeld te dekken. Wij kregen vrij snel een andere woning. In Kebraon zo'n 20 kilometer verderop. Niet lang daarna hoorden wij dat de heer Jacobs werd opgepakt wegens illegaal luisteren naar buitenlandse radiozenders. Wij kwamen toen te wonen langs een snelweg en een trambaan.Het huis in Kebraon was een leuk huis en hebben er jaren met plezier gewoond. Mijn opa Pae, oma Mae, moeder, broer en mijn zusje, ongeveer drie jaar oud was zij. We bleven hier wonen tot de Japanse capitulatie en de beruchte "bersiap" tijd. Later kom ik nog terug op deze periode van wanorde, anarchie, revolutie, moord en verkrachting.

De krissen

Mijn grootvader had een hele deftige naam:
Alphons Louis de Lanneé de Betrancourt. Hij was een zoon van een KNIL- adjudant.(LINK) Die was volbloed Fransman en leefde samen met een Javaanse vrouw. Graag had hij met haar willen trouwen, maar in die tijd mochten Nederlanders niet met Inlandse vrouwen trouwen. Als zij toch bij zo'n Inlandse vrouw bleven, dan zouden zij niet in aanmerking kunnen komen voor een hogere rang. Daarom was hij bij het KNIL nooit hoger opgeklommen dan adjudant. Door die uitzichtloze situatie is mijn overgrootvader aan de drank geraakt. Dat was ook de reden dat hij al vroeg overleed. Mijn grootvader oudste van de vier kinderen was al heel vroeg vaderloos.
Hij kwam te werken bij de irrigatiewerken en verdiende tien cent per dag als dagloner. Toen zijn groep op een keer de grond moest afgraven dwars door een gewezen Javaans kerkhof gebeurden er vreemde dingen. Degenen die gegraven hadden, een man of vijf werden de volgende dag ziek en kort daarna stierven zij. Het gevolg daarvan was, dat iedereen met het werk staakte. Dit kon de Nederlandse Ingenieur niet begrijpen. Hij loofde daarom veel geld uit aan de mensen die verder zouden graven, maar niemand reageerde hierop. Mijn grootvader ook niet.
Die dag ging hij naar een "dukun" (een soort wonderdokter) Daar legde hij de situatie uit. De man zei tegen hem: "U gaat in rang omhoog als u opvolgt wat ik u zeg. U krijgt van mij twee papiertjes waar ik iets op heb geschreven. Één moet u verbranden en in de koffie die u opdrinkt doen en het ene briefje moet u gewoon bij u dragen als u begint te graven." Zo gezegd zo gedaan. De volgende dag was iedereen weer aanwezig maar niemand dorst te gaan werken. Toen vroeg mij grootvader:
" Als ik vandaag ga graven en ik word de volgende dag niet ziek, gaan jullie dan ook verder graven?""Goed, goed" riep iedereen. Mijn grootvader begon te graven en te graven. Een hele diepe kuil. Toen hij even uitrustte begonnen ook anderen weer te werken. Mijn opa stond even te kijken met zijn handen op zijn rug toen hij plotseling iets in zijn handen voelde, alsof iemand iets in zijn handen duwde. Er stond helemaal niemand achter hem en toen hij keek zag hij twee krissen in zijn hand, zonder heft, helemaal verroest. Hij heeft dit aan niemand laten zien en de graafwerkzaamheden gingen toen normaal verder. Mijn grootvader werd bevorderd tot opzichter en later tot werkbaas. Toen hij mijn grootmoeder leerde kennen was hij opzichter over de tuinderijen van de beroemde Pa van der Steur in Magelang. Deze Pa van der Steur was en Nederlandse zendeling die in Magelang (Midden Java) een kinderweeshuis oprichtte. Alle kinderen waren welkom. Nederlandse, Chinese en Inlandse kinderen, iedereen werd door hem opgevangen. Over het leven in dit weeshuis, doen veel verhalen de ronde. Van echtgebeurde tot sterke verhalen.. Wij wisten dat mijn opa die twee krissen altijd bij zich had. Op een keer vroeg onze buurman aan mijn opa:
"Meneer, wat bent u al vroeg vuurwerk aan het aansteken?"
Mijn opa vroeg:
"Hoe zo?"
"Nou, toen ik om elf uur gisterenavond uit het raam keek zag ik twee vuurpijlen uit uw huis de lucht in gaan. Als dat geen vuurwerk was?"
"Ik weet van niets hoor." zei mijn opa. Daarmee was het onderwerp van de baan. Later begrepen wij pas wat die buurman had gezien. De krissen schenen wel eens een reis te maken, waarheen wist niemand.
Niemand?…..

De O.J.S. en krekels

Toen wij in Kebraon gingen wonen kwam er wat kleur in mijn leven. Er was ondertussen heel wat veranderd in ons gezin. Mijn moeder was gaan werken. Zij zong voor de radio en oogstte heel wat succes. Zij had een mooie stem. Zij had ook vóór de oorlog begon in een Hawaiian band gezongen. Dat was waarschijnlijk de oorzaak waarom wij merendeels bij onze grootouders woonden. Later hoorde ik van andere mensen dat het huwelijk tussen mijn ouders niet zo goed ging. Mijn vader was tien jaar ouder en…. Afijn, het ging in ieder geval niet goed. Op een dag besloot mijn moeder zich aan te sluiten bij een reizend toneelgezelschap, ook als zangeres. In Indische kringen is zo'n toneelgezelschap iets minderwaardigs. Zoiets van:
" Als je nergens werk kunt krijgen, dan maar de 'sandiwara'."
Maar het bracht geld in het laatje en zij stuurde regelmatig geld naar huis. Ik was toen ongeveer negen jaar en begon van alles te onderzoeken. Ik hield veel van dieren, net zoals mijn opa. Hij had een stuk of vier perkoetoets (een soort tortelduif). Zij hingen heel hoog in de lucht aan lange bamboepalen. En voor ons huis "raasde" de O.J.S met volle vaart, ongeveer 50 km/p.uur voorbij, als er geen mensen staan om in te stappen. O.J.S. staat voor: Oost Javaanse Stoomtram. Om het half uur komt zo'n tram voorbij. Ondertussen had ik kennis gemaakt met een Javaans jongetje, die woonde naast ons. Aan de linkerkant. Rechts van ons woonde de familie Klaasen. Zij hadden een zoontje Boy en een dochtertje Repi. Het nieuwe vriendje heette Elan. Hij leerde mij hoe je krekels moest vangen.Ik bedoel de echte vechtkrekels. Je hebt ze in een roodachtige kleur, de "Djragem", de zwarte is de "Djliteng". Tegenover ons huis staat een dijk en voor die dijk langs de grote weg liep de tramrail naar Soerabaja.

Maar achter die dijk, dat was een heel groot speelterrein voor Elan en mij. Het was een soort van uiterwaard. Want iets verderop stroomde de grootste rivier van Oost Java, de Kali Brantas. Als je aan de oever stond van die rivier is hij op sommige plaatsen zo breed, dat je de overkant maar amper kunt zien. Vele mensen hebben achter die dijk volkstuintjes. Niet zo netjes als hier waar iedereen weet welk stukje van wie is. Gelukkig hebben ze daar ook Lombok Merah (rode pepers) geplant. Want als deze planten vruchten dragen komen de krekels er op af. Zowel bladeren als de pepers zelf zijn een lekkernij voor de krekels. Krekels zij hele schuwe diertjes en alleen 's avonds sjirpen ze om hun territorium te verdedigen en wijfjes aan te trekken. Alleen de mannetjes hebben hele grove vleugeltjes waarmee ze kunnen sjirpen door deze tegen elkaar te wrijven. Daar ze vaak in spleetjes en holtes onder de grond leven is het geluid dat zij produceren moeilijk te traceren. Als je denkt dat hun gesjirp van onder een bepaalde steen vandaan komt blijkt het van een heel andere kant te komen. Daarom zijn ze moeilijk te vangen. Maar wij hadden er iets op bedacht. Als het donker werd gingen wij met petroleum lampjes naar het lombokveld. Zo lokten wij de krekels naar het licht. Dan doen immers alle insecten? Wij vingen er wel dertig stuks die avond. Voorlopig hadden wij er dus genoeg. De vrouwtjes lieten wij weer gewoon vrij, want die sjirpen niet. De volgende dag maakten wij speciale kooitjes voor de "djangkriks" en 's avonds hadden wij een insecten concert. Alle krekels, ik had er tien stuks, sjirpten tegelijk. Ik mocht ze dus niet in huis aan de muur hangen, maar in de keuken, aan een spijker. Zij maakten met elkaar een enorm kabaal. Maar het spannendste waren de krekelgevechten. Zij zijn vechtlustige insecten en mochten daarom nooit bij elkaar gedaan worden. Er zij zekere uiterlijke kenmerken van sterke krekels. Dat waren brede kaken, lange voelsprieten en een hard geluid.Je kunt ze testen door met een grassprietje te kittelen. Het lijkt dan alsof ze door een andere krekel afgetast worden.

De sterkste krekel hield je in je broekzak verborgen in een omhulsel van een manggopit. Zo'n pit sneed je open en haal de kiem eruit . Even drogen en na dat er een paar gaatjes in werden geprikt liet je de krekel er in en met een elastiekje hield je deze pit dicht. Zo ging je dan trots naar je vriendjes toe die ook krekels bij zich hadden. En dan het vechten! Er werd niets ingezet. Alleen de eer om een winnende krekel te bezitten maakte je beroemd in de hele omgeving. Dat was op zichzelf al een beloning. Hoe ging dat vechten?
De krekels werden eerst dol gemaakt door ze aan een haar die om hun achterpoot vastzat te laten rondtollen. Je snapt natuurlijk wel dat degene die de langste haren had de pisang was! Dan werden de krekels even in de lucht gegooid en weer opgevangen. Wegvliegen was er niet bij, want zij waren nog suizelig na de vorige behandeling. Dan werden de twee krekels in een schoenendoos gelegd en onder luid gejuich en allerlei aanmoedigingen, soms in grove taal waardoor er vechtpartijen ontstonden tussen de eigenaars van de krekels, gingen de krekels elkaar te lijf. De krekel die na zo'n korte maar hevige strijd het eerste wegliep had verloren.
Ach, wat voor speelgoed hadden wij in 1943? Midden in die oorlogstijd liep je vaak met een knagende honger rond. En dit was afleiding.

Deel 2

Het spookhuis

In de dertiger jaren ging Nederlands -Indië zeer gebukt onder enkele malaise jaren. Mijn vader kwam zonder vaste baan te zitten en wij moesten met spoed een andere woning betrekken omdat de huidige woning niet meer te betalen in huur. Mijn vader zocht stad en land af naar een goedkopere woning maar tevergeefs, totdat iemand hem vertelde dat er in het dorpje Patrang een groot huis te huur stond voor een lage prijs en het was nog gemeubileerd ook. Zelf servies was aanwezig. Nou dat was net iets wat wij zochten en binnen de kortste tijd zaten wij in dat huis. Ik was toen nog te jong om alles van dat huis te herinneren, maar zoals alle huizen in die tijd had je een trap die leidde naar een voorgalerij. Daar was meestal een zitje geplaatst bestaande uit een rotan tafel en 4 stoelen. Meestal was er ook nog een grote pot met een mooie palm er in aanwezig. Een deur met jaloezieén en een binnendeur leidde naar de slaapkamer en andere zelfde soort deuren leidde naar de binnengalerij, waar ook gegeten en geleefd werd.
Om het huis heen was een grote tuin met vele grote bomen. In ieder geval waren wij blij dat wij zo boften met die goedkope woning. Wij hadden twee bedienden in dienst. Een kokkie (Keukenmeid) en haar zoon, die was manusje van alles. Hij verzorgde ook de tuin en als het donker was geworden en de voorgalerij niet meer in gebruik spreidde hij daar zijn rieten matje en sliep daar.
Het was natuurlijk spannend om voor het eerst in een ander huis, in een ander bed te slapen. Wij ( mijn broer, en ik) sliepen in één slaapkamer. Mijn broer sliep aan de linkermuur, Ik aan de rechtermuur en mijn zusje in een wieg in de slaaplamer van mijn vader en moeder.. Mijn broer en de anderen sliepen zo In, maar ik kon de slaap maar niet vatten, onrustig woelde ik in mijn bed en op een gegeven moment werd mijn aandacht door iets getrokken.
Iets heel angstwekkends. Ik moet even beschrijven waar ik naar keek als ik in bed lag. Ik keek naar een heel hoog raam met tralies en een dubbele buiten raam met jaloezieën. Het raam had een vrij breed vensterbank en daarop stond een aap, zoiets als een Orang Oetan, met van die langen oranjekleurige haren maar met het gelaat van een man. Met van die vurige ogen staarde het mij aan vanaf dat raam en angstig begon ik te schreeuwen. Mijn broer bleef rustig doorslapen en ik hoorde mijn eigen angstgeroep niet. Maar uit de reactie van mijn omgeving bleek dat anderen mui „schreeuwen wel hoorden. Mijn moeder kwam de kamer ingestormd en mijn zusje was ondertussen wakker geworden en begon ook angstig te huilen.
" Wat is er aan de hand?" vroeg mijn moeder, maar ik kon niets zeggen, alsof iemand mijn mond dichtsnoerde. Ondertussen was die griezel op het raamkozijn al lang weg. De rust was weergekeerd en schijnbaar hebben wij de verdere nacht goed geslapen. De volgende dag bleef mijn moeder me vragen wat er die nacht was gebeurd, maar nog steeds kon ik het niet vertellen terwijl het gebeurde mij nog steeds bezighield. De volgende avond precies weer hetzelfde. En de avonden daarna. Maar ik was niet de enige in huis die vreemde dingen meemaakte. Op een dag hoorde mijn moeder dat er in de tuin bomen werden omgehakt. Je kon ze zo horen neervallen. Zij keek uit het raam maar er was niets te zien. Zij riep onze kokkin en vroeg of ze ook de bomen heeft horen vallen.
"Neen mevrouw, ik heb niets van dat alles gehoord." Dat was haar antwoord. Mijn moeder hoorde op een keer gerinkel van servies dat op de grond viel. Overal zocht zij in huis maar niets! Achter in die grote tuin van dat huis was er een goed verzorgde graf. Van wie zijn wij nooit achtergekomen. Op een keer zagen wij onze huiskat Polli met een hoge rug staren en blazen naar dat graf en even later liep hij heel hard weg, alsof hij angst had voor iets. Mijn broer was helemaal niet angstig in dat huis, alles scheen aan hem voorbij te gaan.
Hij moest 's-morgensvroeg om zes uur al opstaan, zich baden en kleden om op tijd op school te zijn. Ik hoefde toen nog niet naar school. Maar mijn broer ging met een olielampje naar de bijgebouwen toe. De badkamer, wc, bedienden,-ruimte, waterput en keuken, dat warei) dus de bijgebouwen. Je moest dus door de achtertuin onder afdak naar die gebouwen toe, dus ook langs dat graf. Maar mijn broer heeft nog nooit iets gezien en is ook nooit iets tegengekomen wat er niet hoorde. Ik kon mij nog heel goed herinneren, dat ik wel eens over de rand van de waterput keek. Ik kreeg er een heel angstig gevoel door. De ruimte waar de waterput zich bevond was op zich al donker maar als je in de put zelf keek was het heel diep. In die diepte zag je dan een grote zwarte steen en daaromheen pas het water. Nooit meer heb ik in mijn leven zo'n angstwekkende put gezien. Het werd mij ook verboden om naar die waterput te gaan. Het zou er niet pluis zijn.
Op een avond tijdens het eten vertelde mijn moeder dat zij tijdens het naaiwerk iets achter zich hoorde. Zij draaide zich om en even zag zij een reusachtige tijger naar har kijken, waarna hij plotseling verdween in het niets. Mijn vader haalde toen zijn schouders op en zei:
"Dat kan toch niet, we zitten hier niet in het oerwoud. Dat zal jij je wel verbeeld hebben."
Mijn moeder zei:
" Nee hoor ik voelde dat er iets naar mij zat te kijken en ik hoor iets ademen en toen ik om keek zag ik heel duidelijk een volwassen tijger naar mij kijken."
En elke avond kreeg ik bezoek van die demon. Op een avond stond hij niet op de vensterbank maar op de vloer in de nabijheid van de wieg waar mijn zusje in lag. Hij greep de wieg en schudde het heen en weer. Mijn zusje begon heel hard te huilen en mijn moeder kwam door de tussendeur onze slaapkamer in gerend. En weg was de plaaggeest! Nog steeds waren mij lippen verzegeld. Niets kon ik er over zeggen.
Bijna elke avond kreeg ik dat demonische bezoek.
Op een andere avond hoorden wij een verschrikkelijk harde bons op de deur tussen de voor- en binnengalerij. De deuren trilden nog na. Het waren heel zware deuren. Als zij gesloten waren en op slot was er geen beweging meer in te krijgen. Maar de klap die wij hoorden moest komen van iets dat veel kracht had. De volgende ochtend ging mijn vader kijken hoe de deur eruit zag. Hij schrok er van. De jaloezieën waren versplinterd en de deur was diep gekrast naar beneden toe.
Mijn vader dacht meteen:
"Een tijger".
Die dag kwam de kokkie naar mijn moeder toe en vroeg of zij haar kon spreken.
Mijn moeder vroeg ongerust aan haar:
"Wat is er? Je ziet er zo ontredderd uit"
"Ja mevrouw, mijn zoon vraagt zijn ontslag. Hij durft hier niet meer te komen."
"Waarom niet?" vroeg mijn moeder
"Hij werd gisteravond wakker door een vreselijk lawaai en zag een grote tijger vanuit de voorgalerij de tuin in springen." "Dus toch", dacht mijn moeder "het was dus geen verbeelding." Mijn zusje was in dat huis ook altijd ziek.
Wij besloten dus toch maar te verhuizen.
Later, toen wij al goed en wel verhuisd waren, kon ik pas vertellen wat ik bijna elke avond zag, die enge demon. En nog veel en veel later begreep ik ook waarom dit in mijn vroege leven allemaal gebeurde. Mijn zusje werd ook weer gezond. Later is er een andere familie in dat huis getrokken, de familie McGilavry. Hun dochtertje was er erg ziek geworden en stierf tenslotte. Haar laatste woorden waren: " Matjan Matjan! Een tijger! Een tijger!"

De vogels

Op ons erf hadden wij vele vruchtbomen zoals Mangga (manggo) bomen. Er zijn tientallen soorten manggas In Onze tuin hadden wij er drie soorten. De mannga telor (ei-manngo). Deze soort was dan ook de kleinste soort mangga en zo rond van vorm als een ei. Dan was er een andere soort met de naam mangga golek (pop-mangga), omdat deze soort langwerpig van vorm was. En nog een andere soort die wij in de tul adden was de mangga gadung (gebouw). Zo groot was deze soort mangga. Deze drie bomen groeiden in de zijtuin. Voor hadden wij drie vruchtbomen. een djambu kloetoek boom (Guave) en een djamboe aer (waterguave) boom. Ik klom heel vaak in een van de manggabomen en van daaruit verkende ik alles wat er in zo'n boom gebeurt. De vogels die er even kwamen. Vooral de emprits (een soort vink) die kwamen in grote groepen even In de boom om voedsel te zoeken. Als ik mij even bewoog vlogen zij verschrikt weg. Ook tortelduiven (deroeks en perkoetoets) deden de boom aan.
Mijn grootvader vertelde dat hij vroeger in zijn jongensjaren een grote volière had met veel soorten vogels er in. Hij was een echte dierenliefhebber en ik luisterde vaak naar zijn mooie en spannende verhalen "van vroeger". Op een middag toen Ik weer in "mijn" manggaboom zat zag ik een perkoetoet een nestje bouwen. De vogel zag mij ook, maar bleef rustig heen en weer vliegen met takjes en grassprietjes in zijn bek. Zij waren natuurlijk met z'n tweetjes. Ik zag ze ook paren. Heel enthousiast vertelde ik dit aan mij opa en hij zij tegen mij: "Ga nu maar niet te vaak in die boom zitten, want je hebt best kans dat als die vogels schrikken of onrustig worden en dat ze gaan verhuizen naar een ander boom."
ik nam zijn raad graag aan en soms sloop ik stilletjes naar de boom toe en keek naar boven. Ja, zij waren er nog. Perkoetoets maken eenvoudige nesten. Vaak alleen maar van een paar takjes. Ik zag door de takjes iets wits. Zij hadden eitjes gelegd !
'Nou moet je goed oplettend zei mijn opa
,Zodra je onder aan de boom de eierschaaltjes ziet liggen dan zijn die jonkies uit het ei en als je er één wilt hebben dan moet je ongeveer 3 weken wachten. Er zijn meestal 2 jonkies geboren, maar je mag er maar één uit het nest halen. Haal de ene die zich wilt verdedigen uit het nest dat is het mannetje en die koeren later heel mooi.
Elke ochtend na het wakker worden ging Ik heel voorzichtig de tuin in en keek onder die manggaboom. Nog niets! De volgende dag, nog niets. Maar dan op een ochtend, niet te geloven. Mijn hart begon sneller te slaan. Ik haalde een krukje en ging onder de boom zitten. Ik moest weten of er jonkies waren in het nest of niet. Aan de eierschaaltjes onder aan de boom bleek dat de eitjes uit waren gekomen, maar er spelen zoveel dingen een rol. De jonge tortelduifjes konden opgegeten zijn door roofvogels. Of een loewak (een marterachtig roofdier) kan het nestje geplunderd hebben. Maar op een mooie middag kreeg ik zekerheid. Ik zag de oude vogels naar het nestje toevliegen en even later hoorde ik hen piepen. Dat Is het roepen naar de ouders om voedsel.
Goed zo, ik had nu zekerheid. Maar zaten er nou twee of zat er maar één jong in het nest? Dat zie ik dus over 3 weken. Afijn, de drie weken kropen maar langzaam voorbij en toen het zover was klom ik in de boom om één van de jongen mee naar benden te nemen. Ik moest heel hoog in de boom klimmen om bij het nest te komen. Ik moest mij open dunne tak begeven om bij het nest te kunnen komen. Eindelijk kon ik in het nest kijken en tot mijn verbazing zag ik maar één jong in het nest. Toen ik mijn hand naar de vogel uitstak, richtte hij zich op en dreigde mij te pikken. Gelukkig dit was het mannetje. Zou de andere vogel toch iets overkomen zijn? Door een kat opgegeten of een loewak. Afijn, ik nam de vogel uit het nest en klom voorzichtig uit de boom. Toen ik weer grond onder de voeten voelde bekeek ik de vogel en zag dat zijn veren reeds opkwamen.
Dat betekent dat het vogeltje niet te vroeg uit het nest was gehaald door mij. Ik liet het diertje aan mijn opa zien en vroeg hem:
"Hoe moet ik hem eten geven opa?"
"Je moet rijstkorrels, ongekookt natuurlijk, in je mond nemen, fijn kouwen en de snavel van de vogel tussen jouw lippen nemen. Zo zal hij het fijngekauwde rijst inslikken".
Zo gezegd, zo gedaan. Het vogeltje begon meteen te eten en dat stelde mij direct gerust. Hij kreeg van mij de naam "Selamat" wat vrede betekent. De vogel groeide en groeide en werd een mooie tortelduif. Als hij op mijn schouder zat elkaar zocht hij met zijn snavel naar mijn mond, zo bedelde hij om eten. Er ontstond een hechte band tussen ons. Maar wij moesten op een gegeven moment afscheid nemen van de tortelduif.

Mijn moeder moest vanwege haar werkzaamheden als reizende zangeres altijd op reis natuurlijk. Zij nam altijd één van ons mee op haar tournees. Maar ik werd altijd overgeslagen en mijn moeder bleef soms wel drie maande weg Dat is heel er lang en vaak verlangde ik dicht bij haar te zijn. De geur van haar handen te ruiken en haar stem te horen, kortom ik kreeg te weinig aandacht van haar. Ik werd erg jaloers op mijn broer en zusje. Die mochten altijd mee en ik moest maar thuis blijven. Ik wist niet waarom. Dan zocht ik mijn troost bij Selamat. Ik liep dan met betraande ogen naar de kooi en Selamat wist dat hij even uit de kooi mocht. Hij begon dan te koeren en liet zien dat hij wel aandacht voor mij had. Ik haalde hem uit de kooi en zoals gewoonlijk ging hij dadelijk op mijn schouder zitten en ging met zijn snavel door mijn haar. Ik huilde uit bij dit wezentje en voelde mij daarna toch opgelucht. God zorgt voor al zijn schepselen,zowel mensen als vogels.

De revolutie brak uit. Japan capituleerde en Indonesische jongeren , " Pemuda's" ontwapenden de Japanners en keerden zich tegen de Nederlandse onderdrukking. Zij keerden zich tegen alles wat van Nederlandse afkomst was. Dus alle Indische.. Nederlanders (Indo's) werden opgesloten in kampen onder het mom van " in bescherming nemen". 's Nachts deden zij vaak razzia's, wat erg angstige momenten opleverden. Je hoorde het gepeupel dreigementen uiten tot de Nederlanders, Engelsen en Amerikanen. Wij en nog een paar Indische families zoals de fam. Claasen, Vijsrna, Klaarmont en Schapekotter waren door de Pemuda's vergeten dus wij waren buiten de kampen gebleven. Maar plotseling ontdekten zij ons een handjevol Indo's die nog niet achter slot en grendel zaten. Wij werden bijeen gedreven en werden gevangen gezet op de boerderij van de familie Klaarmont. Zij hadden een melkerij en liepen een heleboel kippen en eenden op het erf. Mevrouw Klaarmont zei tegen ons: "Jongens eet maar zo veel kip en drink maar zo veel melk als jullie willen, want binnenkort zijn wij het toch kwijt." Wij niet te lang gewacht, elke dag aten wij kip en dronken wij melk tot wij genoeg hadden. Ik slachtte wel 4 tot 5 kippen per dag. Ik vond het niet erg om het doen. Maar op een dag kreeg ik een mes in handen die vlijmscherp was toen ik de kip slachtte hield ik ineens de kop mijn hand en de kip rende weg zonder kop. Sinds die tijd moest iemand anders het maar doen. Tegen de tijd dat wij opgesloten werden moest ik afscheid nemen van Selamat de tortelduif. Dat was iets verschrikkelijks. Mijn hart brak zowat. Inderdaad een zware ijzeren kooi kan men niet gebruiken als men moest vluchten. Hij moest achter blijven in de kooi. Nu vraag ik mij af en toe nog af wie hem later meegenomen zou hebben. Trouwens met troeteldieren heb Ik altijd pech gehad. Eens kocht ik op de vogelmarkt een koetilang. Een vruchtetende vogel. Het was nog heel erg jong en kon dus nog heel erg tam worden.

Op een mooie zonnige ochtend was Ik hem net banaan aan het voeren toen de buurvrouw op visite kwam met haar driejarig dochtertje. Deze zag dat Ik het vogeltje aan het voeren was en riep:
" Ik ook vogeltje pakken!'
“Dat mag niet hoor" zei haar moeder.
Ik slaakte een zucht van verlichting, maar mijn oma hoorde het gesprek tussen moeder en kind en zei tegen mij:
“Kom, laat haar het beestje ook even vasthouden."
Ik aarzelde, maar nogmaals dwong mijn oma mij om het diertje heel even te overhandigen. Tot mijn grote spijt deed ik het ook nog. Het kleine meisje hield de vogel even vast en even later kneep zij haar hand stevig dicht. Het vogeltje was op slag dood. En ik huilde tranen met tuiten. Ik kreeg later wel weer een andere koetilang, maar het was toch niet dezelfde.

Bersiap !

Bersiap betekent " Sta gereed ". Maar voor mensen in Nederlands Indië, in het bijzonder de Europeanen en de Indo-Europeanen hebben deze woorden een veel diepere en negatieve betekenis. Ze betekenden angst en terreur.

In ons gezin duiden wij er een bepaalde tijd mee aan die wij samen hebben meegemaakt. De "bersiap tijd". Ieder Nederlands-Indisch gezin heeft zijn eigen "bersiap" verhaal, omdat er alom verwarring heerste In die tijd. De Japanners waren ontwapend en konden ons niet beschermen tegen het geweld van de "pemuda's" die om vrijheid riepen. Deze pemuda's opereerden ongeorganiseerd en brachten veel schade aan de Europese deel van de bevolking. Alles wat blank was werd beschouwd als vijand. Het werd dus opgesloten, afgeslacht of verkracht. Er was toen geen wet, geen regering en geen politie. Kortom er heerste anarchie. De diverse groepen pemoeda's bestreden ook elkaar. Dus kon je nagaan, dat ons leven als Indo -Europeaan aan een dun zijden draadje bungelde. Wij dorsten de deuren en ramen overdag niet eens meer te openen en 's avonds klonk het " Bersiap"-geschreeuw nog angstiger.

Er werd op een gegeven moment door de revolutionairen bepaald dat wij Indische-Nederlanders niets meer mochten kopen of verkopen. Dat betekent dus van honger sterven voor ons. Er brak een onzekere toekomst aan. Op deze kritieke momenten was mijn grootvader een oase van rust en kalmte. Hij zei tegen ons:

"Niet wanhopen, God zorgt wel voor ons. Hij zal ons niet in de steek laten. Kom, laten wij samen bidden." Na het bidden was het alsof iedereen niet meer angstig en onzeker was. De volgende dag bleek er niets eetbaars meer te zijn in huis. Mijn grootvader riep ons weer in gebed bij elkaar.

Toen mijn oma een uurtje later naar de keuken ging die grensde aan de achtertuin van de Javaanse buren zag zij op het muurtje een paketje. Zij liep naar buiten en nam het paketje mee naar de keuken en opende het. Tot haar verbazing zag zij de inhoud. Rijst, een stuk tempe (soja koek) en tahoe. Dit was genoeg voor twee dagen eten. 's Morgens aten wij als ontbijt kasave die wij zelf geplant hadden in de tuin. Zo zorgde God voor zijn kinderen in die benarde tijden.

Op een keer was onze waszeep op en het was alleen maar te krijgen op een kilometer afstand lopen. Dus was het praktisch onmogelijk om aan waszeep te komen. Maar wij moesten het hebben, dus mijn opa ging weer in gebed en na het bidden zei hij tegen mij:

Ga maar waszeep halen bij die Chinees; maar loop niet op straat, loop achter de dijk, zodat niemand jou ziet vanaf de grote weg".

Zo gezegd, zo gedaan. Ik sloop door de tuin het voorhek uit en stak snel de weg en de spoorbaan over. Dan over de dijk liet ik mij naar beneden glijden en liep richting zeepfabriek maar hield mij aan de opdracht van opat om aan de andere kant van de dijk te blijven. Maar ter hoogte van de zeepfabriek moest ik natuurlijk weer de dijk op, de straat over en de fabriek in rennen zodat ik niet gezien zou worden door de pemuda's. Toen ik op de dijk stond schrok ik mij beroerd. Daar op de weg stond een pemoeda vrouw die mijn naam riep. Zij kende mij dus. Mijn hart begon in mijn keel te bonken.

“Kom maar naar beneden", riep zij.

Ik ging de dijk af en zij liep mij tegemoet en vroeg wat ik kwam doen. Ondertussen kwamen er een paar andere jongeren aan met hun "bamboe runtjings' (bamboe speren).

De jongeren vroegen aan de vrouw wie ik was en zij antwoordde:

“Ik ken hem van de papierfabriek. Wij hebben altijd fijn samengewerkt"

Toen vroeg één van de wat oudere pemoeda's: "Wat kom je hier eigenlijk doen?"

" Ik kom een paar stangen waszeep kopen."

"Ga maar naar de fabriek toe en ga direct weer naar huis via dezelfde weg."

Gelukkig maar, anders hadden wij geen zeep meer om te wassen. Iedereen was natuurlijk blij toen ik thuis kwam met zeep en mijn opa dankte de Heer dat Hij mij heeft beschermd voor allerlei onheil. Kort na deze gebeurtenis werden wij bij elkaar gebracht op de boerderij van Klaarmond.

famfotovic

Voorste rij v.l.n.r. Mijn oma, mijn stiefzusje Joan.

Mijn stiefbroertje Peter en mijn opa

Achterste rij: v.l.n.r. Mijn broer Loek, mijn moeder.

Mijn stiefvader Frans Nunumete en ik. (1953)

Als schapen naar de slachtbank

Zo werden wij gevangen gezet op de boerderij van Klaarmond. Ondertussen was er een hevige strijd ontbrand tussen Engelse militairen die de orde in Indië moesten handhaven en de revolutionairen. hiet was natuurlijk een ongelijke strijd, maar het bracht voor de bevolking toch een hoop ellende met zich mee. Bommen, granaten, kogels en mortiervuur werden voortdurend gehoord en gevoeld vaak. Elke dag ging mijn opa in gebed met de hele groep. In die groep waren er twee mannen, de rest waren vrouwen en kinderen. Mijn opa was één van die mannen en nog een man van ongeveer dertig jaar oud, maar hij was doofstom en ironisch genoeg werd hij door iedereen Klik genoemd. De mensen in de groep kwamen uit verschillende kerken. In Indië kende men slechts twee christelijke kerken De Rooms Katholieke en de Protestantse kerk. De Pinkstergemeente was toen waarschijnlijk nog niet zo in opmars. Maar toch, iedereen kwam elke avond samen met mijn grootvader bidden.

Nu, achteraf bekeken, blijkt voor mij dat het niets uitmaakt of je bij een kerk hoort of niet. God luistert naar iedereen die Hem aanroept via Zijn zoon Jezus Christus. Mijn grootouders heb ik nog nooit naar een kerk zien gaan. Maar zij hebben naar hun normen altijd een goed leven geleid. Zij zijn langer dan veertig jaar bij elkaar gebleven en naar hun zeggen hebben beiden slechts één vrouw en één man in hun leven gehad.Op een avond na het dagelijkse gebed met de groep zei mijn grootvader:

" Wees niet bang meer want morgen komt de bevrijding." Iedereen keek een beetje verbaasd. De bombardementen hielden maar niet op en de Engelse jachtvliegtuigen vlogen hoe langer hoe lager. Waarschijnlijk voerden zij verkenningsvluchten uit. Er is duidelijk onrust en spanning onder de revolutionairen.Het was de volgende dag. Nog voor zonsopgang werden wij gewekt. Wij moesten zo snel mogelijk opstaan en op het voorerf verzamelen. Wij moesten onder militaire begeleiding dieper het binnenland in worden gebracht. Wij mochten niets meenemen alleen eetbare dingen voor onderweg. Als een bijeengedreven kudde schapen liepen wij de tuin door naar de straat toe en sloegen rechtsaf op commando van een revolutionaire soldaat

Toen wij ongeveer zo'n kilometer hadden gelopen werd er plotseling op ons geschoten vanaf de overkant van de Kali Brantas (een grote rivier in oost Java). Wij doken verschrikt een greppel in langs de weg. Ook toen was mijn opa de rust zelve en hij bleef zeggen dat God met ons was en dat zijn engelen ons vergezelden. Toen wij daar in die greppel lagen hoorden wij iets terug op de weg waarlangs wij kwamen een zwaar motorgeruis. Wij konden niet weten wat het was omdat de weg achter ons in een bocht verdween. Plotseling zagen wij wat het was. net was een enorme grote tank en langzaam richtte hij zijn geschut op ons. De revolutionairen kropen weg, trokken hun uniformen uit en vluchtten de sawahs in. Mijn moeder kroop uit de greppel, hief haar armen omhoog en riep:"We are Dutchmen!" De Engelsman in de tank beduide ons om kalm te blijven en vertelde mijn moeder dat zij zo weer terug zouden zijn.Wij bleven in de greppel liggen. Drie zware tanks kwamen voorbij en nog vele andere militaire voertuigen en rode kruis wagens. Iedereen groette ons en lachte ons bemoedigend toe. Ineens werd het weer stil, alleen het geluid van de strijd trok verder naar het dorpje Sepandjang. Wij zagen vele huizen brandentoen hoorden wij plotseling weer de tanks aankomen nu van uit de richting waar ze heen waren gegaan. Zij kwamen inderdaad terug, maar nu met meer tanks. Nu werd het mij duidelijk. Wij werden immers eerst beschoten van, af de overkant van de rivier. Daar waren de andere tanks en zij sloten de revolutionairen de weg af bij Sepandjang die van beide kanten van de Kali Brantas te bereiken was via een lange brug. Als kleine jongen was je nieuwsgierig en gluurde ik door de bamboeafscheiding omdat in de sawahs daarachter geweerschoten klonken. Had ik dat maar niet gedaan. Ik zag een ghurka (een engelse militair uit Nepal) een afgesneden hoofd bij de haren vasthouden en het afdruipende bloed drinken. Nog maanden daarna zag ik het voor me.
Zelfs nu ik dit schrijf ril ik inwendig. Maar afijn, de tanks reden voorbij zonder om ons te bekommeren en mijn moeder nam het besluit om met z'n allen op straat te zitten zodat zij wel aandacht aan ons moesten schenken. Uit de tankkoepel verscheen een boze Engelsman die gebaarde dat wij opzij moesten gaan. Maar mijn moeder zei tegen hem: "U moet ons meenemen, want als u hier weg bent en wij moeten wachten op bezettingstroepen zullen wij intussen worden vermoord door de Javaanse bevolking".De militair sprak iets door een veldtelefoon en de hele colonne stopte. De man klom uit de tank en gaf een chauffeur van een jeep opdracht om een lege vrachtwagen die in een greppel terecht was gekomen er uit te trekken. Deze vrachtwagen werd achter aan de jeep vastgemaakt en de Engelsman uit de tank gaf ons de opdracht in de vrachtwagen te klimmen.

Zo begon onze bevrijding.Zo begon ook onze opzienbare rit in een kapotte vrachtwagen met dertig personen, een hond en een aap. Bij Kedurus aangekomen, een voorstadje van Soerabaia, bleek dat de weg versperd was. Drie spoorwagons van de O.J.S. lagen dwars over de weg. Meteen hoorde je commando's schreeuwen en militairen gingen in stelling liggen. Wij moesten de vrachtwagen uit en moesten plat op de grond liggen. Men was bang voor een hinderlaag, maar niets van dit alles. Wij slaakten een zucht van verlichting. De tanks maakten gaten in de dijk om zodoende de secundaire weg vrij te krijgen. Over die weg zijn wij naar Soerabaia gegaan, de vrijheid tegemoet. 0, wat hadden wij een honger toen wij daar in een soort kamp werden ondergebracht. Wij kregen meteen soep en brood.
Iedere familie kreeg een 10- liter blik jam. Brood moesten wij iedere dag halen zodra de foerage.-wagen kwam. Heerlijk vers wit brood, dat hadden wij in geen jaren meer gegeten. Ik herinner mij nog heerlijke bacon in blik. Het waren allemaal noodrantsoenen en de blikken hadden allemaal dezelfde groene kleur. Dus je moest goed lezen wat er op stond. Wij gingen ook (mijn broer en ik) de kleren van de ons omringende soldaten wassen. Waszeep kregen wij van hen daar wasten wij onze kleding mee en de kleren van de soldaten haalden wij een keer door het water. Het werd toch zo weer vuil. Wij kregen er geen geld voor maar extra voedsel zoals kaas in blik, bacon, cornedbeef en verschillende soorten jam. Ook sigaretten en kauwgum kregen wij voor de moeite. Als wij 's nachts in bed lagen konden wij de mortiergranaten horen overvliegen. In de verte hoorden wij het projectiel inslaan. De gevechten in Soerabaia waren de ergste gevechten gedurende de revolutie. Daar is veel bloed gevloeid. De "goede oude tijd" was voorgoed voorbij.

Kogels en helmen

Het werd een beetje rustiger in de omgeving. De gevechten verplaatsten zich naar de kampongs buiten Soerabaja. Wij kinderen konden weer op straat spelen. Wij speelden zoals alle kinderen die in de oorlog opgroeien, soldaatje. Wij zochten op straat naar weggeworpen geweerpatronen. Het duurde niet lang of wij vonden uit hoe wij het kruit uit de patroonhuls konden bemachtigen. Daarna vonden mijn broer en ik uit hoe wij daar raketjes van konden maken. Vooral van vermicellikruit kan dat heel goed. Wij noemden het zo, omdat het kruit leek op kleine stukjes vermicelli van ongeveer 8 cm lang. Dat draaiden wij in papier, trokken een stukje kruit er uit en staken die aan. Zo'n "raketje" vloog dan heel ver weg. Op een keer maakten wij een vergissing en zo'n ding vloog onze huiskamer binnen door het open raam en raakte de krant die opa zat te lezen. Mijn opa schrok zich een beroerte toen zijn krant in brand vloog maar hij had nooit geweten hoe het kwam. Onze oorlogsspelletjes breidden zich uit. Wij gingen op zoek naar weggegooide engelse helmen. Die hadden de vorm van een wokpan. Mijn broer vond er één en ik ook.

Maar op een dag liepen wij op een dijk en zag in de struiken een helm, die helemaal compleet was, dus met het binnenwerk enz. Ik zag het door de struiken. Mijn broer kroop op zijn buik, toen kon hij het nog, de struiken in, en trok aan een riem die vastzat aan de helm. Het voelde nogal zwaar aan en toen hij goed naar de helm kon kijken zag hij tot mijn schrik dat er nog een hoofd in zat. Hij liet alles los en wij zijn snel naar huis gerend. Nooit meer op zoek naar helmen. 's Nachts lagen wij dan nog te praten over de spelletjes van die dag en dan hoorden wij de granaten overvliegen het binnenland in. Maar wij horen ook de gezellige geluiden van de avond-insecten.

Djakarta

Djakarta is eigenlijk mijn tweede geboorteplaats. Dat is natuurlijk niet mogelijk, maar het voelt zo. In Djakarta ben ik naar volwassenheid gegroeid. Daar heb ik mijn eerste baan. Daar ben ik getrouwd en daar is mijn eerste zoon ter wereld gekomen. Daarom heb ik aan Djakarta eigenlijk meer binding. Veel belangrijke dingen zijn daar in mijn leven gebeurd. Ook daar heeft God zich voor het eerst aan mij geopenbaard. Maar ik zal proberen de dingen zo chronologisch mogelijk op papier te zetten.

Ik was negentien toen mijn stiefvader overgeplaatst werd naar de Verkeerspolitie in Djakarta. Tussendoor was hij de commandant van de voorrijders op Harley Davidsons van President Soekarno. Dat was 1953. Ik had net de Middelbare school doorlopen op de St. Canisius College toen ik een vriend ontmoette die op een bank werkte. De Nationale Handelsbank. Hij vroeg of ik belangstelling had om er te werken, zij zochten toevallig iemand voor de afdeling Giro Verkeer. Ik vond het wel iets. Alles was voor mij vreemd en toen ik bij de functionaris van de Personele zaken zat klopte mijn hart in de keel. In ieder geval werd ik op proef aangenomen en begon er voor mij een heel ander leven. Ik moest leren omgaan met mensen van allerlei leeftijden en ik was de jongste en de nieuwste. Afijn ik paste mij gauw aan en vrij snel werkte ik zelfstandig en hield het journaal bij van de afdeling Giro Verkeer. Ik woonde toen nog steeds bij mijn moeder en stiefvader. Mijn opa was intussen overleden en mijn oma woonde bij ons in. Wij woonden in Kebajoran en elke morgen werd ik met een bedrijfsauto opgehaald, onderweg pikten wij enkele collega's op. Kebajoran is een buitenwijk van Djakarta en is ongeveer twintig minuten rijden er vandaan. Op een middag vroeg de chauffeur: Meneer, ik heb gehoord dat uw vader van de verkeerspolitie is, zou hij mij niet kunnen helpen aan een taxivergunning?"

Ik antwoordde hem dat ik er thuis over zal hebben, maar zoiets durfde ik niet te vragen. Mijn stiefvader was een echte politieman en kende geen vriendjespolitiek of steekpenningen. Dus ik heb het hem nooit durven vragen. Op een dag toen ik alleen in de auto zat en richting huis ging vroeg ik aan de chauffeur of hij mij wilde leren autorijden. Hij vond het prima en binnen een maand had ik het autorijden onder de knie. Toen ik op een dag weer achter het stuur zat alleen met die chauffeur haalde een grijze politiejeep ons in en ging voor ons rijden B 9723. Daar zat mijn stiefvader in! Hij ging voor ons rijden en gafons een teken om te stoppen. Wij stopten en hij liep naar onze auto en hij zag mij achter het stuur zitten. Hij keek mij heel nors aan gaf aan dat wij weer verder mochten rijden, maar met de chauffeur achter het stuur.

Zo ben ik naar huis gereden, maar helemaal niet gerust.

Want er zwaaide beslist wat thuis, mijn stiefvader kennende. Toen ik thuis kwam zag ik de bui al hangen. Mij stiefvaders gezicht stond op onweer en er hing een geladen spanning.

"Hoe lang rij je al zonder rijbewijs?" vroeg hij. "Ongeveer drie maanden" antwoordde ik.

"Ik heb een tijdje achter jullie gereden en ik vond dat je goed reed."

Een pak van mijn hart! Geen klap in mijn gezicht. Geen kanonnade van woorden. Ik kreeg een compliment!

"Ga volgende week met mij mee, dan krijg je een rijbewijs. Je moet wel in de jeep examen doen."

Dat was dan geregeld. Ik heb tijdens het examen helemaal niets hoeven te doen dan alleen een paar theorievragen te beantwoorden. Ik vertelde tijdens een goede bui van mijn stiefvader waarom de chauffeur mij toestemde te rijden In de bedrijfsauto. Hij wilde graag een taxivergunning.

Binnen een maand had ook die man zijn zin. Hij werkte ook niet lange meer als bankchauffeur, maar is een taxibedrijf begonnen.

Wij woonden toen op Tanah Abang (Rode Grond) in een heel groot huis. Het had een voorgalerij, binnengalerij en eetkamer en vier grote slaapkamers. Achter waren er drie bedienden kamers de badkamer en WC.

Maar wij bewoonden niet het hele huis. In verband met de woningnood werd een groot huis in stukken opgedeeld. Wij woonden met twee families in dat huis maar mijn ouders konden met die andere familie niet zo best opschieten. Het was de familie Golder, die medebewoner waren. Wij woonden voorin (hoofdbewoners). Zij hadden samen (drie personen) twee grote kamers en een bedienden kamer achter. De familie Golder bestond uit de moeder (weduwe), zoon en dochter. Ik kon goed met hen opschieten en dat bracht natuurlijk problemen met zich mee. 's Avonds ging ik weleens bij hen op bezoek. Maar mijn ouders vonden het maar niets. Zij vonden mevrouw Golder heel erg uit de hoogte. Maar ik merkte er niets van. De dochter groette hen nooit. Logisch eigenlijk als je weet dat je genegeerd wordt. Ook was mijn moeder bang dat ik haar op den duur leuk zou vinden en heel vaak ontstonden er kleine woordenwisselingen, vooral toen ik op een middag haar thuis bracht achter op de fiets. Ik fietste naar huis toen ik haar zag lopen, dus vroeg Ik haar of zij niet mee wilde achter op de fiets. Nou dat had ik geweten. Alweer ruzie thuis. Vermoedelijk hadden onze buren dit gehoord. Die avond zat ik weer bij hen. Lekker rustig. Mevrouw Golder maakte thee voor ons en zei tegen mij:

'Vic, ik heb jouw ouders horen mopperen tegen jou, omdat Shirley bij jou achter op de fiets zat. Het is voor jou beter, als je hier niet meer komt. Wij gaan toch binnenkort naar Nederland en dan zal je ons toch moeten missen. Wij zullen je ook missen hoor, want wij mogen jou heel erg graag.'

Ik vond het heel treurig toen ik dit hoorde. Mijn zusje en ik mochten nooit naar vriendjes of vriendinnen en nu Ik leuke buren had met wie ik goed kon opschieten werd het ook al getorpedeerd. net was maar goed dat zij heel snel waren vertrokken naar Nederland. Zonder afscheid te kunnen nemen waren mijn vrienden vertrokken! Ik heb er heel lang verdriet van gehad. Daardoor kwam ook de grote ruzie thuis. Mijn stiefvader stond er op dat wij hem "goede morgen" toewensen. Of hij nou in een rot humeur was of niet. Dus ook die morgen zei ik "goede morgen", maar ik voelde mij helemaal niet zo goed. Ik had mijn goede vrienden verloren. Ik wist niet eens hun adres in Nederland. Ik hoorde mijn stiefvader op mij af komen, hij had mij op een gegeven moment bij mijn hoofdhaar gegrepen, heel hard en vroeg snauwend: "Kan je niet fatsoenlijk 'goede morgen" zeggen?" Mijn hoofd deed zo'n pijn dat er opeens een grote woede in mij opkwam. 0 jee, dacht ik zo ben ik helemaal niet. Maar op dat moment verloor ik echt mijn zelfbeheersing. Ik liet mij op een stoel vallen die toevallig achter mij stond en ik schopte mijn stiefvader in zijn maag. Hij viel achterover op de grond en ik liep weg, het huis uit. Ik ben veertien dagen niet thuis gekomen en mijn moeder smeekte mij om naar huis te gaan. Om aan haar te denken en mijn broertje en zusjes. Maar mijn moeder stak nooit een hand uit of zei ooit een woord als wij door mijn stiefvader werden mishandeld. Zo deed hij ook met zijn eigen kinderen. Hij sloeg ons als het hem goed uitkwam. Ook mijn stiefbroertje en mijn twee stiefzusjes sloeg hij bont en blauw. Mijn stiefbroertje sloeg hij eens zo hard dat hij achterover viel en op een grote galzen vaas viel. tij kreeg een scherf in zijn buik en werd met spoed naar het ziekenhuis gebracht. Alles liep gelukkig goed af. Mijn stiefzus die hem probeerde te helpen werd met een klap weggejaagd. Die man zat vol agressie. Maar op die momenten dachten wij niet aan de oorzaak daarvan.

Mijn stiefvader was vast en zeker occult gebonden. Hij had bepaalde ringen aan met bijzondere stenen gezet. Een ring met een zwarte steen waardoor twee witte banden liepen kruiselings over elkaar. Dit was voor Indonesiërs een krachtige steen. De zogenaamde "Tapak Djalak" (voetafdruk van een spreeuw). Een steen die elke politieman bescherming gaf. Dan had hij via een hadji een grote donkerbruine opake steen gekregen. Dat was een carneool (kwartssoort). Deze steen was volgens occulte kringen de subliemste steen voor onkwetsbaarheid. Dan had hij in een linnen zakje die hij aan zijn broekriem hing. In dat linnenzakje zaten allerlei stenen die magische krachten schenen te hebben. Later, veel later ben ik pas te weten gekomen waarom hij altijd agressief en gedeprimeerd was. Waarom hij zo gewelddadig was, ook voor mensen die aangehouden werden voor verkeersovertredingen en degelijke.

Daar op Tanah Abang hadden wij ook een kostganger Hascharya genaamd. Een Javaanse jongen die heel goed Nederlands sprak. Hij werkte bij Unilever in de benedenstad van Djakarta. Hij was verliefd geworden op een Indisch meisje maar zij moest niets van hem hebben. En omdat Has, zo noemden wij hem, goed kon schilderen, heeft hij haar vereeuwigd op linnen. Ik had het meisje nooit gezien maar volgens het schilderij moet zij een mooie verschijning zijn. Hij was een goede vriend van mij geworden. Wij gingen 's avonds wel eens samen uit en dan gingen wij naar de Jachtclub. Volgens Has waren daar veel mooie meisjes en ik moest het een keer meemaken. Mijn nieuwsgierigheid was gewekt en vol verwachting gingen wij samen richting Jachtclub. Maar daar aangekomen zonk de moed mij in de schoenen. Ik zou het liefst zo gauw mogelijk weggaan van die plek. Ik vond alles zo onnatuurlijk en geforceerd. Afijn, wij zijn daar niet lang gebleven, want Has had mijn tegenzin opgemerkt. Wij zijn maar lekker gaan eten bij de Chinees op Pasar Baru. Ook leuk!

Djakarta Club (vroegere Sociëteit de Harmonie)

In ons Des Indes verhaal ook nog iets over Sociëteit de Harmonie

Ik heb ongeveer een jaar gezeten op de afdeling Giro Verkeer van de nationale Handelsbank Gambir Djakarta. Ik werd overgeplaatst naar de Afdeling Rekening Courant. Daar moest ik de grote boekhoudmachines bedienen. De heer Rambing een Batakker moest mij opleiden. Alles verliep soepel totdat op een morgen iemand vanaf de balie mij riep. Ik schrok eigenlijk wel een beetje omdat ik in de allerverste hoek van de afdeling zat. Men moest dus hard roepen vanaf de balie en dat deed die persoon dan ook. Ik keek op en zag de heer Mackenzie aan de balie staan. Meneer Mackenzie was onze buurman en gaf mij privé Engelse les. Hij kreeg een baan in de Djakarta Club wat vroeger heette "Sociëteit De Harmonie". Het was een club voor de elite van Djakarta. Ambassadeurs, directeurs, Militaire attachés enzo. Ik heb hem toen gevraagd of hij wilde uitzien naar een baan, waar ik mijn Engels zou kunnen gebruiken.

Mackenzie vroeg hardop vanaf de balie:

"Wil je nog bij mij komen werken? Je krijgt zeshonderd rupiahs en je komt in de club te wonen."

Vrije kost en inwoning dus! Er was die avond een receptie van de Braziliaanse ambassade en ik mocht kijken hoe het er toe ging. Om precies zeven uur 's avonds was ik daar present en maakte kennis met de kassier enkele restauratie medewerkers. De boekhouder was een zekere Oei, van Chinese afkomst en enkele hoofdkelners, met wie ik later misschien samen moest werken. Ik had toch wel goede hoop op de baan die mij aangeboden werd en niet lang daarna liep ik trots door de prachtige zalen van de Dajakarta Club. Zalen met hele hoge plafonds.

harmonievic

Sociëteit de Harmonie

In de club waren er acht zalen. De hal, en garderobe, dan komt men in een ruimte waar 2 bureaus waren en een bar. Aan het plafond hingen in alle acht ruimten grote kristallen luchters. Gescheiden door grote pilaren komt men in de eetzaal. Naast de eetzaal is de grote receptiezaal, daartegenover de biljartzaal. Aan de andere kant van de eetzaal komt men in een kleinere ruimte, de kleine bar annex danszaal. Daar speelt op Zaterdag en Zondagavond een orkestje van zes man o.I.v. een zekere heer Tan. De bar die in die ruimte staat wordt beheerd door Saiman een oude rot in het mengen van drankjes. Behalve een goede bartender was hij ook een goede biljarter. Hij zal nu waarschijnlijk al overleden zijn. Toen was hij al op leeftijd. Drie maanden later werd ik daar in vaste dienst genomen en ik moest dus voor het eerst buitenshuis wonen. Heerlijk! Mijn oma, die altijd heel erg verdrietig was als wij zo geslagen werden fluisterde mij in mijn oor:

'Ik heb er voor gebeden, dat jij er van verlost zal worden, nu is het zo ver"

persharm

voor v.l.n.r.Hoofdmandoer Mukajat, met snor de eerte kassier

De tweede rij: met stropdas dhr.Soei, Simon Dreyer

Achter in het midden : Ik en dhr Mackenzie.

De andere namen zijn mij nu onbekend.

Personeel Sociëteit de Harmonie

Ik moest hen iets recommanderen. lets wat ik nog nooit had gezien. Hoe wist ik tóen wat een tournedos was? Of paté de foie gras? Wat wist ik toen van a la jardinière ? Of Chicken a la Bonne Femme? Toen was Crème a la Dubary ook een raadsel voor mij. Maar de heer Lovers hield de vakkennis voor zichzelf. Ik besloot een andere tactiek toe te passen, want ik had nog maar twee weken om te leren daarna zou ik alles zelf moeten doen. Tijdens lunchtijd ging ik bij de keuken staan en hield het menu van de dag in mijn hand. Elke gang die uit de keuken naar de eetzaal ging bekeek ik even en vergeleek dit met de naam op het menu. Alle gerechten die op het menu stonden waren in het Frans en dat moest ik heel snel leren.

Hoe zag "Poulet a la Bonne Femme" er uit. Of Filet de Boeuf aux champignons Boven in de zaal werd er één bureau voor mij ingeruimd. Wat voelde ik mij apetrots aan mijn eigen bureau te zitten. Ik had voor mij zelf een foefje bedacht. Alleen de zaalchefs mochten de klanten die een plaats wilden bespreken voor een lunch, diner of receptie ontvangen. De zaalchef besprak ook de menu's met de klanten. Zij adviseren ook de klant welke wijn bij welk gerecht hoort. Visgerechten bijvoorbeeld, daar moet witte wijn bij gedronken worden. Bij kip en andere gevogelte mag het ook nog, maar vlees, daar hoort altijd een rode wijn bij. Dus bedacht ik iets zodat ik wist wat ik de klanten kon recommanderen. In de linkerlade van mijn bureau zaten alle menu's met lunches en in mijn rechterlade zaten menu's voor diners. Ondertussen was dhr.Lovers al vertrokken naar zijn nieuwe werkgever. Ik had niemand meer om aan advies te vragen. Het was voor mij eveneens van belang om te proeven hoe bepaalde gerechten smaakten. Dat was de fijnste deel van de opleiding. Ik ging ook in de keuken kijken hoe het werd gemaakt. Ik kookte thuis toen ook al maar heel andere gerechten natuurlijk. Hier heb ik ook voor het eerst saté van champignons gegeten. Heerlijk was dat. Niet lang daarna kwam er een restaurateur in dienst.

Hij was een hele goede wijnkenner maar hij was ook ontzettend arrogant. Hij wist alles veel beter en hij moest overal bij betrokken worden. Het werk werd voor mij heel erg saai. Ik mocht eigenlijk niet veel meer doen dan opletten of de bezoekers naar behoren bediend werden.

Omstreeks deze tijd leerde ik mijn eerste vrouw kennen. Zij was gescheiden en had twee kinderen. In 1956 trouwde ik met haar en binnen dat jaar werd mijn eerste zoon geboren. Ik was toen net twee en twintig jaar oud en solliciteerde naar een baan in Hotel des Indes, toen het grootste hotel van Zuid-Azië. Er was daar een vacature voor een zaalchef. Ik mocht komen voor een sollicitatiegesprek en een maand later kon ik beginnen. Als zaalchef. Ik verdiende twee honderd Ruplahs meer. Toen begon mijn fijnste carrière.

De eerste dag was natuurlijk even wennen. Ik had meteen de ontbijtdienst. Om zes uur opstaan en controleren of alle tafels op de juiste manier gedekt waren. De borden geen etensgeuren hadden en de glazen schoon. Toen woonde ik nog niet in het hotel.

Ik maakte die dag kennis met Jan Heystek, die daar eveneens de functie had van zaalchef en ik maakte kennis met Tjoa Tek Liong de kassier die later mijn beste vriend zou worden. Midden in de eetzaal staat een lange tafel, Daarop stonden vele schalen met vleeswaren en ander broodbeleg. Voor dat de gasten aan tafel gingen liepen zij eerst langs die tafel en stelden hun ontbijt samen voor die dag. De kelners gingen dan de tafels langs om de gasten te vragen wat zij wilden drinken bij het ontbijt. Ook konden de gasten dan een eitje bestellen. Als de laatste gast weg is moest de eetzaal schoongemaakt worden door een speciale ploeg, de tafels moesten dan weer gedekt voor de lunch. Om elf uur was ik weer aanwezig.

Ik controleerde de tafels of die gedekt zijn volgens het dagmenu. Hieronder volgt dan een voorbeeld van zo'n dagmenu.

LUNCH

Consommé en tasse

oo

Canapé au frommage

oo

Canard Grillé a I'Orange

oo

Coup Belle Heléne

Dit zou dus zo'n menu kunnen zijn. Deze menu's worden samengesteld door de chef kok, die het later met de zaalchefs bespreekt, zodat de tafel gedekt kan worden volgens het menu. De lunch is meestal veel drukker. Gasten brengen vaak hun visite mee en ook zakenmensen eten in het hotel terwijl zij hun zaken bespreken. Zo doet men het in Indonesië zaken. Eerst uitgebreid eten en dan rustig bij een kopje koffie of een likeurtje rustig de zaken bespreken met muziek op de achtergrond van ons strijkorkestje.

Wij kennen ook roomservice natuurlijk. Gasten die ziek zijn of geen zin hadden om in de eetzaal te komen die bestelden dan hun lunch op de kamer. Wij hebben een Europees en een Indonesisch menu, elke dag. Er waren vier kelners aangesteld voor de roomservice per maaltijdgebeuren en als het erg druk is moest er bijgesprongen worden. Vaak werd er gekibbeld wie het bestelde op een bepaalde kamer moest brengen. tiet ging natuurlijk om de fooien. De jongens wisten precies wie wel en wie niet royale fooien gaven.

Op een regenachtige dag gebeurde er iets vervelends. Vele kelners waren ziek en er was een grote militaire conferentie in Djakarta. het hotel was overvol, dus Ik verwachtte ook een overvolle eetzaal met veel bestellingen op de kamers. Maar helaas die dag was er niet zo veel personeel, dus alles ging nogal hectisch in het restaurant. In de eetzaal moesten de mensen naar mijn mening ook te lang wachten dus wij hielpen mee. Daar ging de telefoon weer! Iemand op de kamer wachtte nog steeds op het eten wat hij besteld had. Ik belde naar de receptie om te vragen wie er op die kamer zat. Er zou een luitenant kolonel in zitten. Dus ik maande de jongens die het eten op de kamers bezorgde om kamer 132, ik zal die kamernummer nooit meer vergeten, eerst te brengen. Een half uur later, ik was druk bezig in de eetzaal helpen te bedienen toen de telefoon op mijn bureau weer overging. Tersluiks zag ik de bestelling van kamer 132 nog liggen. Ik nam de telefoon op en een boze man, schreeuwde door de telefoon dat hij zo naar de eetzaal zou komen dus ik moest de bestelling maar laten vervallen. Dat was de bewoner van kamer 132! Nou waren de poppen aan het dansen. Ik was in het midden in de eetzaal toen ik iemand de eetzaal zag binnenkomen. Het was een klein mager mannetje met een batikblouse aan. Hij hield een kelner aan en even later wees de kelner naar mij. 0, die man moest mij waarschijnlijk spreken dus liep ik hem halverwege tegemoet en tot mijn schrik trok hij uit zijn broekzak een revolver en richtte hij die op mijn borst en vroeg of ik hem kende.

Toen ik ontkennend antwoordde werd hij nog bozer.

Toen begon hij tegen mij te schreeuwen:

"Ik ben luitenant kolonel Worang en dit is door de Hollanders!" Hierbij wees hij op een diep lidteken op zijn linkerwang. Ik zweeg liever dan dat ik misschien iets verkeerd zou zeggen. Mijn knieën knikten heviger toen hij de loop van zijn revolver harder tegen mijn borst drukte. Even later stak hij de revolver weer in zijn zak en liep de tuin in, stapte in zijn jeep en reed weg. Oef!! Ik haalde even diep adem en zocht de kelner die het eten op kamer 132 had moeten brengen. Hij stond bij de keuken toen ik stevig in zijn kraag greep en tegen hem zei: "De volgende keer luister je naar wat ik zeg anders...."

De verandering

Het was in 1959. Ik was druk bezig in de eetzaal van Hotel des Indes toen ik op mijn schouder werd geklopt. Ik draaide mij om en meneer Jahja stond lachend naar mij te kijken. Hij was een vriendelijke man, trouwens zijn hele familie vond ik leuk. Hij was kapitein van de Indonesische landmacht. Hij zat bij de afdeling censuur. Hij vroeg of ik een vrijkaart wilde hebben voor alle theaters in Djakarta. Dat sloeg ik natuurlijk niet af want uitgaan in die tijd was altijd een bioscoopje pikken en daarna naar het restaurant. Trouwens je werd op een gegeven moment beu van het hotel- eten. Je wilde wel eens wat anders. Meneer Jahja overhandigde mij een gele kaart en zei: "Het staat wel op mijn naam maar u mag het ook gebruiken, wanneer u maar wilt." Het was een doorlopende vrijkaart.

Ik was er blij mee en die avond tijdens het diner heb ik zijn familie verwend aan tafel. Meneer Jahja was Sumatraan, en zijn vrouw een Indische. Zij hadden samen een zoon en een dochter. Toen ik aan mijn bureau zat kwam meneer Jahja naar mij toe en overhandigde mij een zwart boekje.

"Wilt u dit hebben meneer Koopmans?" vroeg hij

Ik las de titel van het boekje:'Bijbel' stond er op.

Ik was toen Rooms Katholiek en had nog nooit een bijbel in mijn hand gehad.

" 0, heel graag meneer. Dank u wel."

Ik kon toch niet zeggen:

" Wat moet ik met een bijbel?"

Hij was Islamiet en gaf aan mij, een christen een bijbel? Had het eigenlijk niet andersom moeten zijn?

Afijn, ik was vanaf dat moment door God aangeraakt zoals ik het later bemerkte. Thuis gekomen sloeg ik de bijbel open en vanaf die tijd ging ik hoe langer hoe meer lezen in dat wonderbare boek. Er waren vele passages met potlood gekleurd en juist die passages spraken mij erg aanLangzaam maar zeker verlangde ik om nog meer te weten over de bijbel want er waren passages in die ik nooit had gehoord in de kerk. Ik vroeg een gesprek aan met de pastoor van onze parochie maar die deed de zaak af met de woorden: "Meneer Koopmans ik geef u de raad de bijbel maar dicht te slaan anders wordt u overspannen."

Toen wist ik genoeg, die man had geen liefde voor de bijbel en dus kon ik niet terecht bij hem. Ik begon te bidden en had in mijn hart de zekerheid dat God mij hoorde. Ik vroeg altijd om mensen naar mij toe te sturen die hetzelfde zouden denken als ik.

"Er moeten toch mensen zijn Heer, die met hetzelfde probleem zitten als ik? Ik wil meer weten over U. Ik wil weten waarom ik plotseling met deze gevoelens zit. "

Ik had een soort van heimwee naar iets dat voor mij onbekend was. Maar elke keer als ik de bijbel gelezen had wist ik zeker dat God mij riep. Toen wist ik nog niet waarvoor. Ik had wel de sterke behoefte om met anderen hierover te spreken. Ik sprak met Tjoa, de kassier maar hij keek mij heel raar aan. Tjoa was een echte macho en daagde iedereen uit. Het volgende gebeurde. Hij zat op een keer naast mij te eten toen hij tegen mij zei:

"Als ik mijn aansteker aan maak durf je de vlam dan aan te raken?"

"Hoezo." vroeg ik

"Hoe lang kan je de vlam van de aansteker tegen jouw hand houden?"

Hij maakt zijn aansteker aan en bracht het vlammetje naar mijn linkerhand. Heel even deed het pijn, maar de pijn verdween en verschrikt trok hij het weg van mijn hand. "Sorry"' was wat hij zei en keek naar mijn hand. "Waarom trok je jouw hand niet weg?'

`Ach, dan heb je een keer jou zin' antwoordde ik.

Vanaf die dag was hij een heel andere jongen geworden.

Op de een of andere manier voelde hij het aan dat er iets in mijn leven gebeurd was. Hij begon nieuwsgierig te worden naar wat ik allemaal gelezen had in de bijbel. De chef van de bordenwasserij heette Louis Tiwow en hij sprak er ook met mij over. In die tijd begon de hetze tegen alles wat Nederlands was in verband met Nederlands Nieuw Guinee. Soekarno eiste het op van Nederland. Dat ging natuurlijk niet zonder slag of stoot. Nederlanders in Indonesië werden geboycot en veel Nederlandse bedrijven werden in beslag genomen. De Nederlandse directeuren werden naar huis gestuurd en Indonesische directeuren kwamen daarvoor in de plaats. Zo ook in ons hotel. De heer Zijlinga en zijn zoon moesten op stel en sprong, zonder afscheid te kunnen nemen weg uit het hotel en een Indonesiër werd als directeur aangesteld. De chef kok, ook een Nederlander moest vertrekken en een zekere Bintang werd als chef kok aangesteld. Alles veranderde en bij mij en mijn gezin waren eveneens plannen om naar Nederland te vertrekken. Wij hadden wel een probleem, omdat ik toen Indonesisch staatsburger was. Dit staatsburgerschap werd door mijn stiefvader gekozen toen ik nog minderjarig was. Ik moest dus als spijtoptant naar Nederland vertrekken. Maar dat betekende tevens, dat wij op toestemming moesten wachten van de Nederlandse regering. Ik weet al niet meer hoeveel verzoekschriften ik toen had ingediend, maar het heeft gewerkt. Maar eer dat het zover was, had ik moeten werken onder benarde omstandigheden.

Op een avond moest ik een diner verzorgen van twaalf man. De tafel werd onder mijn hoede gedekt. Een grote ronde tafel, met in het centrum daarvan een ronde spiegel en daarboven op een grote vaas met rode Amarillis. Het zilveren bestek was goed glanzend gepoetst en de glazen zonder vingerafdrukken er op zaten op de goede plaats. Het was een afscheidsdiner van de Amerikaanse militaire attaché. Amerikanen houden van show dus stelde ik als nagerecht voor crépe Suzette Flambé.

Precies om 20.00 uur was de gastheer aanwezig samen met zijn echtgenote om te zien of alles in orde was. Alles werd goedgekeurd en restte ons nog om te bespreken welke wijn er gedurende de maaltijd geschonken zou worden. Het menu was als volgt:

Hors d’œuvre

oo

Creme a l’Americaine

oo

Tournedos a la Rossini
Asperge
Champignons
Haricots Vert

oo

Crepe Suzette Flambé

oo

Café

Van tevoren heb ik met de nieuwe chef kok het menu doorgenomen. Vooral het nagerecht was belangrijk. Ik moest het aan tafel klaarmaken, maar in de keuken moest dit voorbereid worden. De vlinderdunne flensjes moesten in de keuken gemaakt worden (24 stuks). De ingrediënten ook. Maar vooral moest er een platte zilveren schaal worden voorverwarmd in de oven zodat er in de eetzaal niet al te lang gewacht hoeft te worden op het warm worden van die schaal. Nou, toen het zover was dat het nagerecht geserveerd moest worden gaf ik de opdracht aan de keuken om de bestelde dingen naar boven te brengen. Ik zag hen aankomen de kelners, vier mannen met schalen gevuld met dikke pannenkoeken!!

Ik had toch vlinderdunne flensjes besteld? Wat zie ik daar nou toch in die schalen? Dat zijn dikke pannenkoeken. Wat moet ik daarmee? Nou even geen paniek, dacht ik. De gasten moeten zo min mogelijk weten dat er ook wel eens fouten worden gemaakt. Maar dit was geen gewoon foutje en de tijd ontbrak om nog gauw 24 flensjes te maken. Op het menu stond duidelijk dat er crêpe Suzette zou worden opgediend. Is die nieuwe chef kok echt in Zwitserland afgestudeerd? Ik geloof er niets van als ik het zo zie. Toen bedacht ik mij ineens dat dikke pannenkoeken ook dun kunnen worden gemaakt. Ik vroeg in de keuken om een uitdunmes maar het moest heel erg scherp zijn. Gelukkig die hadden zij voor mij. Ik begon de pannenkoeken heel geduldig in dunnen plakjes te snijden. Dat was de enigste oplossing op dat moment. Ondertussen zat ik te denken hoe ik het die "chef kok" onder de neus kon wrijven. De pannenkoeken waren zelfs in de koeling gedaan zodat het nog langer duurde om het warm op te dienen in de eetzaal. Ook de schaal die in de oven gezet moest worden was slechts lauw, dus te laat in de over gezet. Die kok hoort er nog wat van. Helaas was die man die avond niet aanwezig. Ook al zoiets. Maar ja, sinds de oude directie weg was gejaagd ging eigenlijk alles mis met het hotel. Het verloederde. Ondertussen , terwijl ik de "crepe Suzette" aan het repareren was gingen de gasten dansen en ik gaf de band de opdracht om nog even langer te spelen, ik had nog wat tijd nodig. Toen de muziek ophield met spelen om te pauzeren gingen de gasten weer aan tafel zitten en diende ik de crêpe Suzette op. Ik goot er extra cognac op zodat er grote vlammen te zien waren in de donker gemaakte eetzaal. De gasten begonnen zo aan de laatste gang van het diner en zogezien, smaakte het goed want diverse gasten vroegen om een tweede crêpe Suzette. Ook de grote fooi en de vriendelijke complimenten van de gastheer tijdens de afrekening maakte uiteindelijk alles weer goed voor mij.

"It was a very nice diner with big flames at the end." Dat klinkt mij nu nog steeds in de oren.

vuurvlvic

Het uitgebreide verhaal staat op:

http://members.home.nl/v.koopmans





Klik hier als je terug wilt naar het Gastenboek





Familiewapenklein
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker ....


Terug naar de top





Last update :

22 April 2010