Een e-mail sturen naar Aad? Het e-mail adres is aad@engelfriet.net
(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen)
Terug naar  het Engelfrieten overzicht

Naar beneden 

Wat waren kwakzalvers eigenlijk

Aad heeft dit verhaal nodig om hier later naar te verwijzen als we het over de Rotterdamse Gezondheidszorg hebben

't Genezen van patiënten is het monopolie van de artsen. Wie, niet-erkend, te kennen geeft pijnen te verzachten en kwalen te verhelpen, bestempelt zich daarmee automatisch tot een kwakzalver, een gevaar voor de volksgezondheid.

Toch is kwakzalverij een fascinerende aangelegenheid. Studie hierover voert ons terug tot de nevelen der oudheid, tot magische opvattingen over ziekte en gezondheid. Wie de kwakzalverij gaat onderzoeken raakt daarbij het wezen der geneeskunst en die was - zo luidt het gezegde - veel ouder dan de geneesheer.

Wat is een kwakzalver?

Het antwoord hierop geeft Koerbagh in zijn Bloemhof van allerley lieflyckheyd.... (1668), een verklarend woordenboek voor uitheemse termen :

Hij is een landloopend geneesmeester of liever geneesswetser, die dapper onder 't voortbrengen van veel kwakken en klugten, swetsen en opsnyen kan by 't gemeene volk op de markten van de kragten van syn heel-smeer of salf, en roemen, dat hy der byna allerley kwaaie mede geneesen kan.

De quack- of lapsalver was dus een praatjesmaker, een vlotte bedrieger die het volk voor het lapje hield (lap = dwaas). Het gezegde luidde niet voor niets "liegen als een quacksalver" en ook Vondel schreef over "zwetsen gelijck de quackzalvers om hun zalfpotten venten". Een in de middeleeuwen gebezigde naam was die van Mr Kackadoris. Soms gebruiken we het woord nog steeds : dat is een vreemde Kackadoris. Fatsoenlijker werd die naam later veranderd in Mr Cocadons, maar in wezen bedoelde men hetzelfde. In de middeleeuwen was een kakkadoor de benaming voor een nachtstoel, een stilletje oftewel een kamertoilet.

Wanneer men weet dat in die dagen urine, nagels, haren, spinnekoppen en ontlasting een belangrijke rol speelden in de geneeskunde - men sprak wel van drek-apotheek - dan begrijpt men tevens de benaming van Mr. Kackadons voor een kwakzalver

Een vermakelijk schouwspel boden zij wel, die oude marktkwakzalvers. Voor Teniers, Jan Steen, van Ostade waren zij dankbare schildersobjecten. Op afbeeldingen ziet men die kwakzalvers staan, op een tafel of een platform, gehuld in veelkleurige gewaden en behangen met kettingen en medailles. Rondom hen liggen de attributen van de genezers- de flesjes en retorten met medicijnen, de zalfpotten, de gedroogde kruiden, de instrumenten en... niet te vergeten... het doodshoofd, teken van anatomische kennis.

Om het publiek te lokken werd luide de trom geroerd of de trompet gestoken. De knechten sprongen rond in zotspakken, "een hansop int kaeckelbont gewaet" zo schreef een zeventiende eeuws dichter.

Van alle zijden stroomde het volk toe om al dat "gequaeck" te beluisteren en zich te verlustigen. Misschien ook, omdat men hoopte op genezing. Hoort wat die kwakzalver alzo verkondigde:

En zo bralde hij maar door, niet geheel zinloos overigens. De clowneske manieren bijvoorbeeld, vindt men terug in primitieve indiaanse geneeswijzen. Het is een aloude methode om ziekten uit te bannen door het ridiculiseren van de ziekteverwekkende geesten.

Die oude charlatans (Italiaans, ciarlatano = kwakzalver, goochelaar, bedrieger) wisten maar al te goed hoe zij het volk konden imponeren en hoe zij gebruik moesten maken van de verhoogde suggestibiliteit die nu eenmaal in een menigte ontstaat. Als alle suggesties zullen hun successen nooit blijvend zijn. Vandaar dat de kwakzalvers altijd op doorreis waren, van de ene kermis naar de andere.

G de Francesco schreef in zijn boek Die Macht des Charlatans (1937) dan ook niet over een "ewiger Wanderschaft", maar over een "ewiger Flucht"
De kwakzalvers waren voortdurend op de vlucht. Een langduriger verblijf in dorp of stad bracht onherroepelijk hun bedrog aan 't licht.
Een duidelijk bewijs hiervoor leverde eind van de vorige eeuw nog de befaamde Sequah oftewel Charles Davenport.

Toen hij in 1891 zijn intocht deed in ons land, was dat een onvoorstelbaar schouwspel. De grote wonderdokter was gezeten in een praalwagen, voorafgegaan door een hele stoet met klaroenen en bazuinen. Zijn naam lag op ieders lippen In alle kranten waren zijn wonderbare genezingen vermeld, die het volk tegen betaling van slechts enkele stuivers trouwens zelf in stampvolle zalen kon aanschouwen.
Daar zag men hoe de kreupelen hun krukken wegwierpen, hoe de zieken opstonden van hun bedden en, uitgelaten ronddansend, geld verdeelden onder de armen, geld dat Sequah zelf hun daarvoor gegeven had.

Het werd een ongekende triomf overal waar hij zich liet zien. Vele ouderen kennen wellicht nog wel het liedje

Zijn successen waren slechts van korte duur. Na enkele jaren waren zijn genezingen vergeten en hij moest proberen op een andere manier aan de kost te komen. Omdat hij een bekwaam masseur was, gelukte hem dat aanvankelijk, maar in 1934 overleed hij te Southampton, 93 jaren oud, onder armelijke omstandigheden.

Sequah, die wel degelijk goed kon masseren, toont hiermee aan dat er onder die vele rondtrekkende "genezers" zonder twijfel enkelen geweest zuilen zijn, die iets van geneeskunst verstonden, die konden manipuleren, breuken konden zetten en pijnen konden verdrijven. De waarde van fysiotherapie staat tegenwoordig buiten kijf. Ook nu nog zijn er heel wat mensen - sportslieden bijvoorbeeld - die met hun pijnen liever naar een fysiotherapeut gaan dan naar een arts. Vroeger werden die manipulaties echter tot kwakzalverij gerekend. Daarvan getuigen figuren als Drieske de Nijpere uit het land van Maas en Waal en Sjefke de Strijker uit Brasschaet.
Hun bijnamen verraden reeds dat het hier "fysiotherapeuten" betrof die uit wijde omtrek patiënten trokken. Verscheidene malen werden beide wegens het onbevoegd uitoefenen der geneeskunst aangeklaagd. De patientenstroom bleef echter voortduren.

De kwakzalvers behandelden niet alleen patiënten, zij stelden ook diagnoses, vaak zonder de zieke ook maar gezien te hebben. Tot die diagnostische methoden horen het pis- of waterkijken en het pendelen. De oorsprong van het waterkijken of de
uroskopie is gelegen in de zuivere observatie van ziekelijke veranderingen. Op assyrische kleitabletten bijvoorbeeld vindt men reeds de veranderingen die in de urine optreden wanneer de patiënt gonorrhoe (een geslachtsziekte) heeft, vermeld.
In het oudste egyptische medische geschrift, papyrus Ebers, staan diverse veranderingen in de urine beschreven, die bij ziekte kunnen optreden.
Zo is er de bloedsmenging bij de ziekte aaa, een aandoening waarvan men thans weet dat het een worminfectie (bilharziose) is, waarbij de unneblaas is aangetast.

In oorsprong was het waterkijken dus realiteit. Gedurende de middeleeuwen veranderde het karakter der uroskopie. Men probeerde uit de kleur der urine, uit de plaats en de aard van het neerslag allerlei kwalen af te leiden. De fantasie vierde daarbij hoogtij, zoals blijkt wanneer men uit de urine het bestaan van gebroken ledematen of van liefdesverdriet poogde te voorspellen. Het beeld van de arts met het urineglas in de hand werd een geliefd onderwerp voor schilders uit de zestiende, zeventiende eeuw.

Langzamerhand geraakte de uroskopie in diskrediet. "Hij siet, al vraeght hij niet", zo spotte Petrus Baardt in zijn Deughdenspoor (1645).:

Die "dwaesheyd" van het waterkijken heeft zich echter tot op heden kunnen handhaven ??

Volkomen belachelijk? Waarschijnlijk wel, maar misschien ook niet. Het staren naar de meegebrachte urine is ook - evenals het kijken in koffiedik of het staren in een kristallen bol -een middel om het bewustzijnsniveau te verlagen en daardoor in een telepathisch contact te geraken. Waterkijken zou dan tot de helderziendheid gerekend moeten worden

Ook voor het zogenaamde "pendelen" kan een parapsychologische verklaring gegeven worden. Hierbij houdt de pendelaar, tussen duim en wijsvinger, een draad vast waaraan een ring hangt. Wanneer deze ring of pendel in de buurt van een ziek lichaamsdeel gehouden wordt zou de ring duidelijk in beweging komen. Dit berust op een ideomotorisch principe - meent een zekere Professor Tenhaeff. Het zijn onbewuste spierbewegingen die ontstaan als gevolg van bepaalde voorstellingen

Wanneer de pendelaar helderziend is, zou de pendel gaan slingeren op het moment dat de pendelaar, langs buiten-zintuigelijke weg, indrukken over het ziektegeval ontvangt.
Het is overigens interessant op te merken dat deze methode van diagnosticeren reeds duizenden jaren oud is. Alleen gebruikte men toen geen ring maar een menselijke of dierlijke wervel aan een draad. En "wervel" betekent al "draaien".

Ook voor de studie van de kwakzalverij kan de parapsychologie belangrijke bijdragen leveren. Vaak realiseert men zich te weinig dat in het verleden de zieken wel naar een kwakzalver toe móesten, namelijk wanneer de medicinae doctores en de geëxamineerde chirurgijns geen uitkomst konden of zelfs mochten brergen.
In een Leidse gildebnef van 1637 vindt men dat "oculisten of oochmeesters, steen ende breuc- of scheurselsnyders" toestemming kregen in de stad Leiden hun practijk uit te oefenen vermits "de groote penculen, faulten ende toevallen zodanige wercken meestepaert bejegenende".

Wegens de grote risico's voor de erkende chirurgijn moesten de patiënten zich dus onder behandeling stellen van een zogenaamde "vrije meester". Het betrof meestal staar, breuken, blaasstenen, hazelippen en natuurlijk kanker. Zo'n niet gediplomeerde genezer die juist met de behandeling van bovengenoemde kwalen een bijzonder grote faam kreeg was Mr Arnoldus Fey, geboortig uit Oirschot. Van zijn jeugd is weinig bekend. Hij werd op 2 januari 1633 geboren als zoon van een chirurgijn. Een medische opleiding heeft hij vermoedelijk nooit genoten. "hij was aanvankelijk maar een kleermakersgast" zo schreef men "die corsetten en breukbanden maakte en daardoor wat kennis kreeg van die ongemakken"

Deze uitspraak doet Fey weinig recht. Hij was een uitermate kundig heelmeester die zijn collegae vaak ver vooruit was. Uit alle delen van het land stroomden de patiënten voor behandeling naar Oirschot. Het waren niet alleen simpele zielen onder zijn uitgebreide clientèle telde Fey ook vele vooraanstaande figuren. Zo behandelde hij de kinderen van raadpensionaris de Witt en enkele leden van het huis van Nassau voor orthopaedische afwijkingen.

Beroemder nog was hij wegens zijn operaties. "Elk spoede sig daer heen, die kwalen kwam te lijden, De kanker uijt een borst kon niemant beter snijden" Voor een deel werden Fey's successen toegeschreven aan het feit dat hij beweerde bij zijn operaties het mes te gebruiken waarmee hij Moeder Maria Margaretha van Valckenisse - de heilige non van Oirschot - had behandeld.

Zijn bekwaamheid als chirurg zal ook een rol hebben gespeeld. Toen Anna van Oostenrijk, de moeder van Lodewijk de Veertiende, leed aan borstkanker verzocht de Zonnekoning de Staten-Generaal van Holland om Fey te laten overkomen. Helaas heeft Fey's hulp in Parijs weinig mogen baten, maar hij werd benoemd tot ridder in de orde van St Michael en overladen met kostbare geschenken

Tot zijn illustere patiënten behoorde ook de vrouw van Frederik Hendrik, Amalia van Solms

Citaat uit dit verhaal :

ameliavonsolmsg

amaliavansolms

Amalia van Solms

Amalia, gravin van Solms-Braunsfels kwam als hofdame in het gevolg van de keurvorst Frederik V van de Paltz in Den Haag terecht. Een verloren veldslag in de Dertigjarige oorlog in Duitsland had deze Protestantse vorst in 1620 doen besluiten naar de Nederlanden te vluchten.

Amalia trad in 1625 in het huwelijk met Frederik Hendrik. Broer Maurits had dit op zijn sterfbed bedongen.

Als dank voor zijn behandeling ontving Fey van haar het grote huis dat thans in Oirschot nog bekend staat als "Hof van Solms".
In het rampjaar 1672 verliet Fey zijn geboorteplaats. Ondanks de verleidelijkste aanbiedingen van Schout en Schepenen die plotseling de toeloop van patiënten en daarmee de bron van welstand voor hun dorp zagen verdwijnen, wilde Fey niet terugkeren. Hij vestigde zich tenslotte, vlak over de grens in Duitsland, waar hij door de keurvorst van Brandenburg werd verheven in de adelstand en benoemd tot Heer van Kranenburg.

Fey is op 16 april 1679 gestorven.
Na de tweede wereldoorlog is zijn grafsteen overgebracht naar de kerk van Oirschot, de plaats waar hij zoveel roem genoot, dat men schreef "Oirschot was toen de Hoogeschool der genezing in ons Nederland" Tot de kwakzalvers mag men Fey dus heel beslist niet rekenen; tot de vrije meesters wel




We ontvingen de volgende aanvulling:

Drieske de Nijper (Drieske Nijpers) moet men situeren in het Waasland en niet in het Land van Maas.

Drieske woonde in Sint-Gillis-Waas en hield daar ook zijn praktijk. Nu bestaat er bij ons in het dorp een volksdansgroep met de naam Drieske Nijpers (Andreas De Clerck). Om de vijf jaar houden wij hier Drieskes Kerremes, een zeer internationaal volksdansgebeuren.

Voor 2010 plant onze Heemkundige Kring De Kluize een tentoonstelling rond en over Drieske en de Kwakzalverij (Erfgoedthema).

Heeft iemand soms suggesties?





Klik hier voor de overige gezondheids verhalen op onze site





Familiewapenklein
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker ....


Terug naar de top





Last update :

8 December 2009