Een e-mail sturen naar Hans? Het e-mail adres is hans@engelfriet.net
(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen)
Terug naar  het Engelfrieten overzicht

Naar beneden 

Het ontstaan van het Kralingse Bos

kaftkrabosboekje

Alie heeft ooit een verhaal geschreven over de Boomplantdagen t.b.v. de aanleg van het Kralingse Bos (
LINK), laat Aad nu bij toeval tegen het bovenstaande herdenkingsboekje oplopen dat destijds werd uitgereikt aan alle kinderen die meededen aan de Boomplantdagen enne ook het lied wat Alie haar kinderen vaak heeft voorgezongen stond er natuurlijk bij, met nog 2 coupletten extra zelfs, Alie : "die hebben ze ons nooit geleerd", we nemen het graag aan....

Nou, daar gaan we natuurlijk aandacht aan besteden, alleen is de term Kralinger Hout, zoals het Kralingse Bos toen genoemd werd, vervangen door Kralingse Bos. Ook het woord Kralingsche Plas hebben we vervangen door Kralingse Plas, wat handiger voor Google. En natuurlijk kunnen we niet alles laten zien en ook de foto's zijn niet zoo interessant, want Alie wilde dit boekje weer snel terughebben en dat alles voor eur 9,=, soms zit het zoo mee... enne let niet op OCR fouten, want het was heel wat scan werk....

oorkondekrabosboekje

...............een klein beetje valschheid in geschrifte mag altijd.................

We beginnen natuurlijk met het Boomplantdag lied, in 3 coupletten deze keer....

TIEN GULDEN REGELS VOOR DEN PLANTER

VERZOEK VAN DE BOOMEN ZELF

  1. Poot ons in flinke ruime plantgaten.
  2. Let er op dat, alvorens wij geplant worden, onze door de lange reis van Haps naar hier beschadigde en gebroken worteldeelen voorzichtig worden weggesneden of weggeknipt.
  3. Doe hetzelfde met de gebroken takjes; kort onze te lange zijtakken vóór het planten ook wat in.
  4. Zorg, dat wij vóór het planten niet met onbedekte wortels op het terrein liggen.
  5. Maak het plantgat zoo diep, dat onze wortelhals na het planten circa 1 of 2 C.M. onder den grond zit.
  6. Breng, voordat gij ons poot, onder in ons plantgat een weinig compost of ander voedsel.
  7. Zet ons vooral recht in het plantgat.
  8. Spreid onze wortels voorzichtig in horizontale richting in het plantgat en dek ze, terwijl onze stam voorzichtig heen en weer geschud wordt, met een laagje fijne aarde.
  9. Trap daarna den grond om onze wortels goed vast.
  10. Wanneer wij aldus op goede diepte en goed recht geplant zijn en de grond om onze wortels goed stevig is aangedrukt, bedek dezen dan nog met een dun laagje compost.

TOESPRAAK

GEHOUDEN DOOR DEN WETHOUDER VAN ONDERWIJS EN VOLKSONTWIKKELING TOT DE DEELNEMERS AAN DEN EERSTEN ROTTERDAMSCHEN BOOMPLANTDAG GEHOUDEN OP 2 APRIL 1928

JONGELUI !

Wij hebben jullie hier vandaag bij elkaar gebracht voor een heel ongewoon werk; wij gaan boomen planten, of, om het nauwkeurig te zeggen, niet wij, maar jullie gaan boomen planten. Dat is eigenlijk geen werk voor jongens en meisjes, maar voor volwassen werklieden. die hun vak goed kennen.
En die werklieden kunnen wij ook vandaag niet missen; die hebben de plantkuilen in gereedheid gebracht, waar straks de boomen in komen, en als jullie straks bezig bent. elk groepje met zijn eigen boom. dan komt er wel eens een werkman bij staan en geeft Je nuttige aanwijzingen.

Maar 't eigenlijke werk moet jullie doen, jullie moeten den boom geplant hebben en jullie moeten straks kunnen zeggen: "Kijk. dat is mijn boom, dien heb ik geplant". En als wij volwassen menschen over het werk van heden spreken en schrijven, dan moeten wij kunnen zeggen: "Dat zijn de boomen. die onze kinderen geplant hebben, dat zijn hun boomen".

Waarom willen wij dat eigenlijk?

Gij weet, dat de Gemeente begonnen is een groot bosch te maken. Er is al heel wat werk aan vandaag voorafgegaan : de grond is opgehoogd en geschikt gemaakt voor het nieuwe bosch, jaren van arbeid waren daarvoor noodig. Maar met de eigenlijke beplanting kon nog niet begonnen worden en niemand kon dus zien. hoe het worden moest. Vandaag begint dit, jullie doet het. en als je later grooter geworden bent en op Zondagmiddag gaat wandelen in het mooie bosch, dat zich dan hier zal uitstrekken, dan kunt gij zeggen: "Dat hebben wij helpen aanleggen en kijk: dien boom daar hebben wij zelf geplant".

Daar zul je dan wel een beetje trotsch op zijn. die boom is in zekeren zin jullie eigendom. en als andere jongens of meisjes dien zouden willen beschadigen, dan zou je hem zeker beschermen tegen hun moedwil. Je zoudt het verdrietig vinden, als die boom niet goed groeien wilde en je zoudt het daarentegen plezierig vinden, als juist de boom, dien jullie geplant hebt, eens extra goed groeide.

Je weet wel, een ding. dat je zelf gemaakt hebt, is meer waard dan een ding, dat je gekocht hebt. ledere jongen maakt graag zijn eigen vlieger, hij helpt in elk geval graag zijn vader om den vlieger te maken, en hij is er trotsch op, als zijn vlieger de mooiste is en het best de lucht in gaat. En toch is zoo'n vlieger nog maar een dood ding. het leeft niet. Iets levends is nog heel wat anders, daar kun je veel meer pleizier van hebben.

Wie een bok heeft, of konijnen of duiven, of een vogeltje, die houdt ook van zijn beestje en zorgt er voor En nu krijg je een boom.

Neen, Je kunt hem niet meenemen naar huis, hij moet hier blijven staan, want thuis zou hlj gauw sterven, maar je kunt hier komen zoo vaak je wilt en je overtuigen, dat hij groeit en flink wordt. Plant je boom vandaag eens netjes en kom er dan vaak naar kijken, hoe vaker hoe liever En lederen keer dat je hem aankijkt, zie je wat nieuws aan hem. Soms zie je de knoppen, die in 't voorjaar zich langzaam openen, en dan zie je de blaadjes zich ontplooien. Soms zie je de katjes, die in den wind schommelen en waar op een zonnigen dag een wolk van stuifmeel uitkomt. Soms zie je de bladeren langzaam verkleuren en rood en geel worden en eindelijk verschrompelen onder den kouden wind. Soms zie je de eikels met hun mooie dopjes, waar kleine kinderen pijpjes van maken .

Maar je ziet nog meer, je ziet de vlinders, die hun eieren leggen en de rupsen, die langs stam en takken kruipen. Je ziet de vogels, die insecten zoeken, je ziet wespen, die gallen maken in de bladeren, wie weet, misschien komen hier mettertijd eekhoorntjes, die zich voeden met de eikels en vlug van tak op tak wippen. Hoe vaker je komt kijken, hoe meer je zult zien, en dan houd je er ook telkens meer van.

En als je er eenmaal van houdt, dan wil je er ook niet ruw meer mee zijn. Dan is dat alles te mooi en te teer voor je geworden om het te beschadigen. Dan ruk je geen takken af en snijd je niet in de schors, dan gooi je niet meer met steenen naar de vruchtjes. Dat alles laat je niet, omdat het verboden is, maar omdat je dat leelijk en gemeen vindt en omdat de heele natuur veel te mooi is om door ruwe handen bedorven te worden.

En als je dat allemaal hebt leeren begrijpen en voelen, dan is onderwijl je eigen hart ook zachter en beter geworden, dan ben je verbeterd, zonder dat je het gemerkt hebt. Als je dus vandaag hier helpt om een boompje te planten, dan heb ]e ook een stukje meegeholpen om hier een mooi bosch te doen ontstaan. Daar zijn vele duizenden guldens voor uit de kas der Gemeente genomen, daar hebben knappe koppen dagen en nachten over gedacht om het goed te doen, daar hebben sterke armen en eeltige handen voor gearbeid, en daar heb jullie nu ook je deel aan gedaan. Dat moet een prettig idee voor je zijn.

Zoo min als iemand moedwillig zijn eigen ruiten ingooit of in zijn eigen neus snijdt, zoo min zal een jongen of meisje een bosch laten beschadigen, waar hij zelf aan meegewerkt heeft.

In andere plaatsen staan in de parken bordjes "Het plantsoen wordt in de hoede van het publiek aanbevolen' . Maar hier zal dit niet noodig zijn, want vandaag ben jullie allemaal gepromoveerd tot medewerkers aan het bosch dat voortaan van ons allemaal is. Komt er dus dikwijls.

Er komen speelvelden, waar je allerlei sport kunt doen, er is een groote plas, waar je 's zomers roeien en visschen en zwemmen kunt en waar je s winters kunt schaatsenrijden. Maar komt er ook eens alleen om te kijken naar de bloemen en planten, naar de vogels en de vlinders, naar de zon en de wolken, naar alles van Gods heerlijke natuur. Vandaag planten wij onzen boom , komt daarna vaak terug, ook als je grooter wordt, ook zelfs nog als je oud en grijs bent, want altijd door kun je genieten van allerlei schoons.

En als je dan oud geworden bent, dan is het boompje, dat je vandaag plant, een groote boom geworden, dien je al niet meer omvatten kunt. Dan zet je je in zijn schaduw en zegt: ..Wat vind ik het mooi, dat ik dien prachtigen boom geplant heb

En nu, jongens en meisjes, aan 't werk ! Terwijl jullie het boompje in den grond plant, hoop ik, dat er in jullie hart liefde voor Gods heerlijke schepping geplant wordt.

Reaktie van Alie : herinner me nog goed dat aan die toespraak geen einde kwam.....

HET KRALINGSE BOS

INLEIDING

IN den zomer van 1911 nam de Gemeenteraad van Rotterdam een zeer belangrijke beslissing, n.l. om de laag gelegen landen rondom den Kralingse Plas aan te leggen tot een bosch. Inderdaad werd hiermede het besluit genomen tot een reuzenwerk, dat moet dienen, om aan het gebrek aan natuurschoon onzer stad zeer belangrijk tegemoet te komen, om aan de bevolking van Rotterdam een plaats te schenken, waar ze zich, na moeizamen arbeid, zal kunnen ontspannen in de vrije natuur.

We spraken van een reuzenwerk en terecht. Het geheele plan van aanleg toch omvat een oppervlakte van 400 H.A. of wel 4 millioen vierkante Meter.

Gaat men na, dat de oppervlakte van het Park aan den Westzeedijk slechts 23,6 H.A. bedraagt, dan blijkt hieruit, dat het nieuw te maken bosch 17 maal zoo groot zal worden als het bestaande Park.

Waar de Kralingse Plas zelf ongeveer 130 H.A. groot is, volgt hieruit, dat 270 H.A. moesten worden aangelegd en beplant. Met het aanleggen alleen was men er niet; het geheele terrein rondom den Kralingse Plas, dat 6 a 7 M. lager lag dan het niveau van den Plas zelve, moest n.l. eerst worden opgehoogd tot iets meer dan Plashoogte. Een eenvoudig rekensommetje kan ons leeren, hoeveel millioenen kubieke meters noodig zijn om een zoo groot terrein op die hoogte te brengen.

Afbeelding I laat heel duidelijk zien, waar ons toekomstige bosch zal komen te liggen, terwijl men er tevens op ziet de havens, waar de ophoogingsgrond uitgegraven moest worden, 't Was voornamelijk de grond uit de Waalhaven, die bestemd was om naar het terrein rondom den Plas vervoerd te worden.

't Is misschien niet onaardig hier even in te voegen. dat bij de graafwerken voor de ophooging heele boomstammen werden gevonden, waarschijnlijk afkomstig van een vóór-historisch bosch, dat hier eeuwen geleden moet zijn geweest. Afbeelding II geeft deze boomresten heel goed weer.

Reeds korten tijd, nadat het plan in den Gemeenteraad was goedgekeurd, werd een tweede belangrijk voorstel ingediend, n.l. om een groote kweekerij in te richten, waar al de voor het bosch benoodigde boomen en heesters zouden worden gekweekt. Tienduizenden boomen en honderdduizenden heesters toch zullen noodig zijn, om het bosch te beplanten en, wilde men mooie, gelijkgevormde planten hebben, dan was een eerste vereischte, dat er geregeld toezicht zou kunnen worden uitgeoefend op het plantingsmateriaal. Aan de Nederlandsche Heidemaatschappij te Arnhem werd opdracht verstrekt, om uit te zien naar een goed terrein, dat ingericht kon worden als boomkweekerij. Deze Maatschappij wist beslag te leggen op een terrein van ruim 9 H.A. in de Gemeente Haps. dicht bij het Station Kruispunt Beugen, in Noord-Brabant.

De Gemeenteraad keurde goed, dat dit terrein voor de Gemeente Rotterdam werd aangekocht en in korten tijd was er een flinke kweekerij van gemaakt, zoodat men de zekerheid had. te allen tijde over een voldoende aantal boomen en heesters te kunnen beschikken.

Hoe onze toekomstige boomen verzorgd worden, daar ginds in Haps, dicht bij de Mookerheide gelegen, kan men in het hoofdstukje "Van eikel tot jongen boom" (zie onder) zeer duidelijk volgen.

Als men in 1928 dit boekje leest en men wordt eruit gewaar, dat reeds in 1911 de voorstellen tot het aanleggen van het bosch werden goedgekeurd, dan vraagt men zich onwillekeurig af: hoe is het mogelijk, dat het zoo lang duurt, voordat het bosch zelf er is.
In ons volgende hoofdstukje wordt echter al aangegeven, dat heel wat maatregelen moesten getroffen worden, overeenkomsten gesloten, onteigeningen uitgevoerd, voordat er begonnen kon worden.
En toen men in 1917 zou kunnen beginnen, was intusschen de "wereldoorlog" mede een spaak in het wiel komen steken. Van 1914 tot 1918 stond de scheepvaart vrijwel stil en de behoefte aan havenruimte werd in die jaren in Rotterdam niet zoo sterk gevoeld als anders.
Weet men nu, dat de terreinen rondom den Plas moesten worden opgehoogd met den grond, dien men verkreeg bij het graven van de Waalhaven, dan beseft men tegelijk, dat de "groote oorlog" zijn remmenden invloed heeft doen gelden bij het tot stand komen van een vredeswerk, als het aanleggen van een bosch is.

Men had er oorspronkelijk op gerekend, dat men reeds in 1923 in het eerste gedeelte van het bosch zou kunnen wandelen, terwijl het geheele werk in 1940 gereed zou zijn.

Intusschen is het werk door verschillende oorzaken belangrijk vertraagd; echter, de mogelijkheid om toch in 1940 klaar te zijn, bestaat nog steeds.

DE OPSPUITING DER TERREINEN

HOEWEL in 1911 reeds het besluit was genomen tot den aanleg, werd het 1920, voordat met het eigenlijke werk kon worden begonnen. We wezen den wereldoorlog reeds aan als een van de oorzaken van de vertraging, doch ook andere factoren deden zich gelden.

Een groot gedeelte toch van het terrein was niet in het bezit van de Gemeente, en deze moest door aankoop of onteigening eigenares van het gansche complex gronden rondom den Krahngse Plas worden, om het plan geheel te kunnen uitvoeren. Onteigenigsprocessen duren in den regel lang, zoodat eerst in den zomer van 1916 de Gemeente Rotterdam in het bezit was van alle benoodigde terreinen.

Eenmaal zoover, kon de Gemeente onderhandelingen gaan voeren met verschillende openbare lichamen, o a met het Bestuur van den Polder ,.Prins-Alexander.
Uitgebreide besprekingen werden gevoerd in verband met de noodige omlegging van enkele wegen, de ontpoldering van het terrein en het maken van de verschillende perskaden. Een laag gelegen terrein toch kan niet worden opgespoten, als niet vooraf rondom het geheel een dijk of perskade wordt gelegd, die in staat is en sterk genoeg, om den op te spuiten grond tegen te houden.

Met de verschillende lichamen werd in Mei 1917 overeenstemming bereikt. Intusschen werd het April 1920, voordat met het eigenlijke opspuitmgswerk kon worden begonnen. De afbeeldingen, die in dit boekje voorkomen, laten verschillende onderdeelen van dit interessante werk duidelijk uitkomen.

Wat we voor het opspuiten noodig hebben, is in de eerste plaats een buisleiding. die den grond, die van te voren vermengd wordt met een groote hoeveelheid water, van de rivier af kan vervoeren naar het terrein, dat moet worden opgespoten.
De grond, uit de haven gegraven, wordt daartoe in groote bakken aangevoerd, vermengd, of liever verdund, met 5 a 6 maal dezelfde hoeveelheid water, en door middel van een ,.bakkenzuiger" in de buisleiding geperst. De leiding loopt met een flauwe helling naar het terrein en de troebele vloeistof vindt zoo vanzelf haar weg naar de plaats van bestemming.
Dat men hier met een belangrijk werk te doen heeft, kan men duidelijk zien uit de afbeeldingen.
Afbeelding III toont ons de buisleiding in de buurt van de Oude Plantage, hoog boven den beganen grond, afbeeldingen IV en V laten ons den ,,bakkenzuiger" in volle werking zien. 't Zijn heele afstanden, die de vloeistof moet afleggen voordat ze is gearriveerd waar ze noodig is.
Bij de opspuiting rondom den Plas konden we lengten meten, varieerende van 1800 M tot 4500 M , dus ongeveer 3 kwartier gaans. Afbeelding VI laat de aankomst zien van de vloeistof op het op te spuiten terrein.

De eerste en voornaamste zorg is nu, om het water, dat noodig was om den grond te vervoeren, weer zoo spoedig mogelijk van het terrein te verwijderen.
Hier kon men betrekkelijk gemakkelijk werken, omdat de Kralingse Plas zoo dicht bij was. Aan de Oostzijde kon men het water vrij eenvoudig in den Plas laten vloeien; aan de Westzijde was men verplicht een pompinrichting te bouwen, die het water moest pompen in een zware betonnen buis, waardoor het afvloeide naar de sloot bij het Kralingse Verlaat.

Op afbeelding VII ziet men het huisje, waarin de pomp-installatie is ondergebracht, met een gedeelte van de betonnen afvoerbuis.

Eenmaal in bedoelde sloot aangekomen, wordt het water in het groote collecteur-riool gevoerd, liggende in den Ouden Dijk, vanwaar het door het Oostelijk stoomgemaal weggepompt wordt naar de rivier. Zoo gemakkelijk, als we het hier neerschrijven, is het werk echter niet.
Door het groote gewicht van de ophooging en den slappen onderbodem hebben herhaaldelijk verzakkingen, ..dijkdoorbraken" en grondverschuivingen plaats. We meenen niet beter te kunnen doen, dan eenige afbeeldingen weer te geven, waarop de gevolgen van een en ander zichtbaar zijn. Atb. VIII laat ons heel duidelijk een groote grond-verschuiving zien. Op Afb. IX zijn de grondwerkers druk aan den arbeid, om een grondverschuiving te herstellen. terwijl afb. X ons een heusche dijkdoorbraak vertoont.

Op 't oogenblik, dat we dit neerschrijven, is reeds een hoeveelheid van ruim 10 millioen kubieke Meter grond opgespoten, terwijl er volgens berekening nog ongeveer 5 millioen kubieke Meter zal noodig zijn. Deze laatste hoeveelheid zal moeten worden opgespoten in de jaren 1928. 1929 en 1930.

VAN EIKEL TOT JONGEN BOOM

WANNEER dit voorjaar voor het eerst op eenigszins grooter schaal eikenheesters uit onze Brabantsche kweekerij te Haps aan den Kralingse Plas zullen worden uitgeplant, dan is dit voor hen een belangrijke episode in hun ,,boomenleven '

Immers nadat zij nu een tien- tot vijftiental jaren in hun geboorteplaats zijn gebakerd verpleegd en verzorgd - afbeelding XII geeft hier een kijkje - is de tijd gekomen dat ZIJ hun intrede gaan doen in de boomen-maatschappij dat zij hier verder de goede zorgen van hun pleegouders zullen moeten missen en zelfstandig zullen moeten trachten zich een plaats in de wereld te veroveren.
Wij wenschen hun hierbij veel succes en hopen dat zij zich tot krachtige boomen zullen ontwikkelen, die een plaats van beteekenis in den toekomstigen Kralingse Bos zullen innemen en onder wier schaduw en kroon onze kinderen en kleinkinderen zich nog lang zullen kunnen verpoozen en vermeien.

Hun eerste intrede in deze ..boomen-maatschappij laat zich gelukkig al gunstig aanzien. Zij worden hartelijk ontvangen en de te hunner eere georganiseerde Boomplantdag geeft ons de zekerheid dat geen zorgen zullen worden gespaard, om hun een zoo groot mogelijke kans te geven. De vele jonge planters zullen, ook nadat de boompjes gepoot zijn. hen niet aan hun lot overlaten, maar zich geregeld op de hoogte blijven stellen, hoe ,,hun' boomen het verder maken. Daarom zal het U jeugdige planters, ook wel interesseeren eenige nadere bijzonderheden te vernemen over hun kinderjaren waarvan ik U on het hierna volgende het een en ander ga mededeelen.

Het eerste begin was de eikel. Reeds betrekkelijk vroeg in het najaar beginnen deze te vallen. Doch die eerste eikels zijn voor uitzaaien niet geschikt. Het zijn de lichte, de te vroeg uitgerijpte en daardoor de kleinere met te weinig kiemkracht. Eerst wanneer het wat verder in het najaar is en vooral wanneer het eens een paar nachten wat gevroren heeft, vallen de bruikbare zaden af. Deze worden verzameld en hierbij letten wij er weer in het bijzonder op dat zij afkomstig zijn van mooie en vooral van goed gevormde, rechte boomen. De mooiste rechtste boomen qeven ook de beste jonge planten.

Gedurende den winter worden nu de eikels buiten in een kuil of op een drogen vorstvrijen zolder bewaard. Bewaren wij ze op zolder dan worden zij gedurende den winter zoo nu en dan eens omgeschept daar eikels wanneer zij wat opgehoopt liggen zoo uiterst gemakkelijk gaan broeien waardoor zij veel van hun kiemkracht inboeten.

In het voorjaar worden zij nu uitgezaaid vooral niet te laat b.v. einde Maart of uiterlijk begin April. Wij poten ze gewoonlijk op rijtjes ongeveer 35 c M uit elkaar. In de rijtjes kunnen ze dan zeer dicht op elkander worden gelegd, ongeveer 5 a 6 c,M diep in den grond .Men doet dit gewoonlijk zoo, dat op afstanden van 35 c M voortjes of gleuf jes in den grond worden gemaakt, ongeveer 6 C.M. diep, waarin de eikels worden uitgestrooid en die daarna weer dicht worden getrokken. Die afstand tusschen de rijtjes van 35 C.M. is daarom, omdat tusschen de eikjes ook allerlei onkruiden en grassen opkomen, die de jonge, nog zeer zwakke plantjes voedsel, en vooral ook vocht onttrekken en er daarom zeer schadelijk voor zijn.

Daartegen zijn onze zwakke, nog geen jaar oude, babies nog niet bestand. Maar nu de rijtjes 35 C.M. uit elkaar staan, kunnen wij er precies tusschen door met hark of schoffel of schoffelmachine en al die schadelijke concurrenten worden nu geregeld, voordat zij schade kunnen doen/ tusschen de Jonge plantjes verwijderd.

Na enkele jaren moeten wij onze plantjes méér ruimte geven. Zij groeien n.l. in de lengte en in de breedte en beginnen dan last van elkander te krijgen. Daarom worden ze nu alle weer gerooid en op een andere plaats opnieuw, maar nu op grootere afstanden, van b.v. 50 X 50 C.M. uiteengezet.

Deze, nu 2- a 3-jarige plantjes, zijn lang niet alle even hard gegroeid. Er zijn er bij, die al een halve meter en langer zijn, maar ook, die nog geen 2 C.M. lang zijn. Er zijn er. die kaarsrecht zijn, maar ook, die zich in 2 of 3 zijtakjes gesplitst hebben, die dus meer op miniatuurstruikjes, dan op kleine boompjes gelijken. En nu is het eigenaardig, dat die verschillen ook gedurende het geheele verdere leven der boomen in den regel blijven bestaan. De grootste blijven altijd voor; dat worden de mooiste en rechtste boomen. En daarom planten wij nu die verschillende soorten niet door elkaar, maar alle plantjes worden scherp gesorteerd, de mooiste bij de mooiste, de mindere bij de mindere en de slechte, die het toch nooit tot een goeden boom zullen brengen, worden heelemaal niet meer gepoot en zonder meer opgeruimd. De kosten van het verder doorkweeken zouden hier niet opwegen tegen de resultaten.

Dat opnieuw uitplanten, men noemt het ,,verspeenen' moet nu ook al weer vroeg in het voorjaar gebeuren. De grond, waarop de plantjes verspeendworden, wordt tevoren door spitten flink diep los gemaakt. Dit is vooral hierom noodig, omdat een eik een ..diep-wortelaar" is, d.w.z. een boom, die met zijn wortels al direct diep in den grond gaat. Er moet dus gezorgd worden, dat de bodem, waarop de jonge plantjes worden gekweekt, ook goed diep, open en los is, zoodat de nog niet krachtige wortels, als ze naar beneden willen doordringen, hierin niet door een te vasten grond worden belemmerd.

Nu kunnen de plantjes weer enkele jaren doorgroeien. De grond krijgt geregeld ieder jaar een bemesting (gewoonlijk kunstmest, ook wel eens compost), ozoodat de planten steeds. voldoende voedsel te hunner beschikking hebben. Verder moet er ook nu weer voor gezorgd, dat alle onkruid geregeld ver wijderd wordt. Er wordt dus geregeld tusschen de boompje geschoffeld. Die mede-eters, en vooral die mede-drinkers, kunnen ze missen.

Maar ook nu krijgen de planten na enkele jaren weer behoefte aan meer ruimte. De grootste, de mooiste het eerst. Zij worden dan in het voorjaar weer gerooid, opnieuw gesorteerd; de mooiste bij de mooiste, de mindere bij de mindere, en worden nu op nog grootere afstanden uitgeplant, b.v. 75 C.M. X 1 M.

De mooiste, die in de eerste plaats bestemd zijn, om later onze laanboomen te worden en die daarom de meeste ruimte moeten hebben, om rondom goede kroontjes te kunnen vormen, worden soms nog wel wat verder uiteengezet.
Het spreekt vanzelf, dat er nu het eerste Jaar na het verspeenen veel ruimte is tusschen de boompjes; daar is het immers juist om begonnen.

Maar ...... waar licht op den grond komt, wil het onkruid ook extra goed groeien. En dat willen wij niet hebben, want het kost maar tijd en geld, om het te bestrijden. Daarom worden er dan wel eens lupinen tusschen de eikjes uitgezaaid. die den onkruidgroei tegenhouden en die in Augustus weer worden ondergespit, waardoor zij tevens dienen voor ,,groen-bemesting", d.w.z. die lupinen gaan, nadat zij ondergespit zijn, gemakkelijk in verrotting en leveren hierdoor weer voedsel aan de boompjes.

Na twee of drie jaren zijn de eiken weer zóó dicht in elkaar gegroeid, dat die lupinenbouw niet meer mogelijk is, ja, zelfs zóó, dat wij de boompjes alweer opnieuw meer ruimte moeten geven. Dit gebeurt dan in den regel zóó, dat ze er nu om de andere en later dan nog weer eens om de andere rij uitgehaald worden. (Zij komen dus dan op ongeveer 1,5 X 1 M. en later op 1.5 X 2 M.) Want hoe grooter de boomen worden, des te meer kost ook dat rooien en opnieuw opplanten, waarom er de voorkeur aan wordt gegeven, ze verder althans gedeeltelijk op hun plaats te laten.

Hierbij moet echter tevens opgemerkt, dat het telkens rooien en opnieuw verspeenen wel voornamelijk, maar toch niet alleen dient, om de planten meer ruimte te geven. Er is nog een andere reden. Dat is de volgende.

Een eik, en ook iedere andere boom, vormt naast de groote, stevige, verhoute wortels, die v.n.l. dienen voor de stevigheid, dus voor verankering van den boom, ook vele fijnere, veel kleinere worteltjes, de zoogenaamde ,,haarwortels' . Deze haarwortels zijn van nog grooter beteekenis voor het plantenleven, want zij dienen voor opname van voedsel en vocht. Zij bevinden zich v.n.l. aan de uiteinden van de grootere verhoute wortels. Wanneer men nu die boompjes direct op grootere afstanden zou uitzetten en ze verder niet ging verplanten, wat zou er dan gebeuren? Dan zouden de verhoute wortels veel dieper en veel verder doorgroeien en de haarwortels zouden alle veel verder van den ,,wortelhals" (de plaats, waar de stam in den wortel overgaat) verwijrd zijn. Daardoor zou het dan niet mogelijk zijn, de boompjes met zulke groote ,,voeten" te rooien, dat er voldoende haarwortels aan zaten. De worteleinden met het grootste deel der haarwortels zouden dan te ver en te diep zitten en tijdens het rooien worden afgestoken. Het gevolg zou zijn, dat het voor zoo'n boom uiterst moeilijk zou zijn, om later in den Kralingse Bos aan te slaan. Hij had dan onvoldoende haarwortels, om het benoodigde vocht en voedsel op te nemen. Dit nu wordt juist door het telkens verspeenen voorkomen. De plantjes worden hierdoor genoodzaakt, om geregeld nieuwe haarwortels te vormen, dichter bij den wortelhals, omdat de langere zijwortels door het rooien telkens worden afgestoken.
Dit is van zooveel belang, dat wij zelfs bij de grootere heesters, die meerdere jaren blijven staan, telkens in den grond de wortels rondom eens doorsteken, om aldus ook deze heesters te noodzaken, dichter bij den wortelhals opnieuw haarwortels te gaan vormen.

Een ander punt, waaraan gedurende den geheelen tijd. dat ze in de kweekerij staan, veel aandacht moet worden geschonken, is de vorm der boomen. Er zijn er, die van nature mooi recht doorgroeien, doch aan de meesten mankeert in dit opzicht nogal eens wat. En hieraan is nog heel wat te verhelpen door tijdig ingrijpen met het snoeimes. Echter vaste regel is hierbij: ,,zoo weinig mogelijk snoeien".
Men denke er n.l. steeds aan, dat snoeien is het wegnemen van levende plantdeelen, met andere woorden een grootere of kleinere operatie.

Daarom beperke men het snoeien tot het strikt noodzakelijke, als het wegnemen van dubbele toppen of van enkele van de onderste takjes, of tot het uithalen van enkele zijtakken, die te veel in verticale richting gaan groeien. Door in dergelijke gevallen niet in te grijpen, zou de vorm van onze boomen voor altijd bedorven zijn.

Naast die operaties, die dus bijna ieder van de heesters, als hij te Rotterdam komt, al één of enkele malen heeft ondergaan, hebben ze ook al verschillende kinderziekten doorgemaakt. Een ziekte, die vooral in de kinderjaren van onze eiken bijna steeds voorkomt, is de z g ,,meeldauw". De bladeren en de jonge takjes zien er dan uit, alsof ze met wit meel bestrooid zijn. het is een wit zwamweefseL dat op en in de bladeren en jonge, nog niet verhoute twijgjes leeft en deze doodt. Die meeldauw is vooral voor onze jonge boompjes zeer schadelijk, de topscheut gaat hierdoor sterven en het gevolg is, dat de plant zich hier gaat vertakken en geen rechten, doorgaanden spil vormt. Daarom moet al dadelijk in de eerste levensjaren begonnen worden met de bestrijding van dit kwaad .

Wij doen dit door zoodra in den zomer (Juli) de meeldauw begint op te treden, de plantjes te besproeien met Californische pap, een mengsel van zwavel en kalk, waardoor de zwam en haar sporen worden gedood.

Naast de eiken worden te Haps ook verschillende andere houtsoorten gekweekt, die, behalve misschien de lariks, echter alle later in het bosch slechts een meer ondergeschikte rol zullen spelen. De eik zal ook in de toekomst in den Kralingse Bos de hoofdboom moeten blijven.

En daarom meende ik U speciaal van deze soort het een en ander uit hun jong boomenleven te moeten vertellen. Wij hebben ons best gedaan, om ze zoo goed mogelijk toegerust, de wijde wereld in te sturen. De oudste gaan dus nu het huis uit. Nog duizenden jongere broertjes hopen hen geleidelijk te volgen.

Mogen zij in de toekomst gezamenlijk een "Kralingse Bos" vormen, waarop Rotterdam, waarop geheel Nederland trotsch kan zijn



Nou, Aad die dit alles heeft samengesteld en zitten korrigeren, kon het laatste verhaal nauwelijks volgen, biologie is nooit zijn sterkste kant geweest...., maar zouden er menschen zijn (geweest) die dit toen of nu wel hebben begrepen ???

Zal natuurlijk wel weer..... nou ben niet jaloers hoor..... wat een gedoe.

Voor evt reakties verwijst Aad je graag naar zijn broer Hans, die spaart postzegels, waar soms ook bomen opstaan, ja toch....




Tot slot nog iets over het ontstaan van de Kralingse Plas, daar hadden we het nog niet overgehad, maar via het familie netwerk kwam deze informatie naar boven over het ontstaan van de Kralingse Plas:

De Kralingse Plas en de Bergse Plassen zijn ontstaan door de winning van veengrond ten behoeve van turf. Met een baggerbeugel, een soort schepnet aan een lange stok, werd het veen opgebaggerd. Daarna werd het op eilandjes en op de oevers gedroogd en tot turf verwerkt. Zo ontstonden de grillige plassen met vaak heel diepe gedeelten en kleine eilandjes.

Vroeger lagen ten noorden van Kralingen verschillende plassen die waren ontstaan door het uitbaggeren van de veengronden. Met uitzondering van de huidige Kralingse Plas werden ze allemaal gedempt. Vóór 1895 werd de Kralingse Plas Bosch- of Noordplas genoemd.

De Kralingse Plas zelf is door uitvening ontstaan net zo als de Alexanderpolder en lag 5,9m onder N.A.P. Alleen is hier het droogmalen achterwegen gebleven, waardoor er een 120 ha grote plas is ontstaan wat weer een natuurlijke waterberging is. De Kralingse Plas is ongeveer 1,75 diep.Wat inhoudt dat de Kralingse Plas hoger licht dan de Alexanderpolder.
Voor de opspuiting van de Kralingse Plas was de Kralingse Plas met een kade omgeven, terwijl deze kade tijdens de opspuiting nog verhoogd moest worden.
De buitenrand van het op te spuiten terrein werd van hoge spuitkade's voorzien en het om kade gedeelte van meer dan 200 ha werd met bagger specie gevuld.

Het transsport ging als volgt:

Op de plaatsen waar de baggermolen de haven uitgroef werd dit met water in bakken gestort en deze werden daarna naar de Oude Plantage gevaren, waar weer een zuigperspomp de met water verdunde specie via een lange ijzeren buisleiding doorperste naar het terein.
Bij de het ontstaan van de Kralingse Plas werden als arbeidsproject veel werklozen aan de arbeid gezet.

Nou hadden we nog meer over het ontstaan van de Kralingse Plas, maar dat is Aad kwijtgeraakt, sorry, zeker in de Kralingse Plas gevallen...





Familiewapenklein
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker ....


Terug naar de top





Last update :

22 Juni 2004