Een e-mail sturen naar de Engelfrieten? Het e-mail adres is aad@engelfriet.net
(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen)
Terug naar  het Engelfrieten overzicht

Naar beneden 

Deze bijvoorbeeld van Hugo Karels

Wil je terug naar de pagina met de kortere reakties, klik dan op deze link

Vlegeljaren

Abcoude schreef een boek over de vlegeljaren van een Rotterdamse jongen, Pietje Bell.

pietje bel

Pietje Bel

LINK

Terug kijkend op mijn vroege jeugdjaren, zie ik een grote overeenkomst. Het is bijna niet te geloven wat een kind in zo'n, toch betrekkelijk korte periode van zijn leven, allemaal mee kan maken.
Natuurlijk, waarheid en verdichtsel spelen een grote rol wanneer het om jeugdherinneringen gaan, maar op dit moment wordt het in ieder geval als een waar gebeuren ervaren. Bij het lezen van al deze 'avonturen' moet men ook de sociale setting niet uit het oog verliezen en in combinatie met een ondernemend karakter kunnen dan heel wat dingen gebeuren. Ook de plaats van het kind in het gezin is belangrijk, vooral wanneer er meer kinderen zijn en in mijn geval zelfs gesproken kan worden van een groot gezin. In het hoofdstuk 'kinderjaren' zal ik hier meer op ingaan. Nu gaat het mij om al de grote en kleine belevenissen, die in mijn geheugen zijn opgeslagen als waar gebeurd. Achteraf gezien is het een wonder dat ik zonder al te grote kleerscheuren dit alles overleefd heb.

Het was het Rotterdam vlak na de oorlogstijd. Veel was er verwoest en heel veel straten waren ook in Kralingen door het bombardement van de Duitsers in de eerste oorlogsmaand nog niet opgebouwd. Alleen het puin was opgeruimd en afgevoerd naar de Kralingse plas, waar nu prachtige grasvelden prijken, die aangelegd zijn op het puin van Kralingen.
Aan de zuidkant van deze wijk lag een park, de Oude Plantage, wat voor de oorlogshandelingen een prachtig wandelgebied was, met aan het einde de Watertoren en de oude Maasboulevard. Tijdens de oorlog is praktisch al het hout gekapt en er bleef een wildernis met veel struiken over. Een geweldige plaats om indiaantje te spelen of andere avontuurlijke spelletjes. In de directe omgeving had je ook nog een speelterrein "Het Perenhof" waar je als kind enorm kon ravotten. Direct naast dit gebied lag het beroemde arboretum, 'Trompenburg', wat nog steeds te bezichtigen is. En als laatste wil ik dan nog noemen, het rustieke restaurant "In de Rustwat" waar tevens de laatste halte was van een tramlijn. Kralingen was een echt eldorado voor een stadsjongen, want ten oosten had je de grote uitgestrekte Kralingse plas, omzoomd door het Kralingse bos. De oude rijksweg van Rotterdam naar Utrecht was de scheidslijn tussen de plas en het bos. Aan deze weg staan ook de twee rustieke molens, met de kastanjebomen, die voor ons als jongens heel belangrijk waren. Overigens was er ook nog in de nabije omgeving het park 'Rozenburg' een park dat de oorlog vrij ongeschonden was doorgekomen en uiteraard ook met heel grote kastanjebomen. Kastanjebomen fascineerden mij blijkbaar en nog steeds vind ik de vrucht, de kastanje, een wonder van de natuur.
Dit gebied was mijn leefomgeving en daar gebeurde het allemaal.

Ik vertelde, dat langs de Maas de Watertoren stond en vlak daarbij was er ook een restaurant, met een grote kastanjeboom. Aangevuurd door mijn vriendjes klom ik, door een stoel op een tafeltje te zetten de boom in en klom als een aap naar boven. Totdat…. er een boomtak brak en ik naar beneden viel, maar gelukkig opgevangen werd door een andere tak waar mijn bretels van mijn broek aan vast bleven zitten. Ik hing tussen hemel en aarde en toch niet bang.
Waarom niet? Een dag tevoren had moeder net nieuwe knopen aan mijn broek gezet en gezegd dat deze er nooit meer afkonden gaan. Gelukkig had iemand uit het restaurant de brandweer gebeld, die mij met een brandladder uit de boom haalde. Mijn vriendjes waren inmiddels weg met de kastanjes en ik kreeg thuis een flink pak slaag. Om in de buurt te blijven nog een gebeurtenis. In de oorlogsjaren was een zandschuit tegen de Maasboulevard vastgelopen en blijven liggen. Tijdens een herfstdag gingen mijn vriendje en ik via een krakkemikkige loopbrug er op, bouwden in de boot een tent met oud zeil en waren zo ijverig bezig dat we niet in de gaten hadden dat inmiddels het harder was gaan waaien, het vloed werd zodat de loopbrug onder water kwam te staan en wij niet meer terug konden. Het werd donker en wij werden natuurlijk thuis gemist. Een politieauto werd er op uitgestuurd en wonder boven wonder ontdekten ze dat wij in die zandboot zaten. Ditmaal geen pak voor mijn broek, maar alleen geknuffel, zo dankbaar waren pa en moe dat ik niet verdronken was.

"De politie is je grootste vriend", was in het verleden een slogan. Ik heb er inderdaad veel aan te danken. Op diezelfde Maaskade ging ik tijdens een hele strenge winter met een paar vriendjes ijsschotsje springen. De Maas was volledig open, maar aan de kant lagen enorme ijsschotsen. Voor de veiligheid zocht ik de allergrootste uit en sprong er op. Op dat moment brak deze los en schoot gelijk met de stroom mee de Maas op. Ik stond midden op de schots en al snel zag ik mijn vriendjes aan de oever niet meer. Ik dacht, dat ik stil wegdreef, een verkeerde waarneming, net als bij een luchtballon, die met de lucht mee drijft en voor de mensen in het mandje stil lijkt te hangen. De werkelijkheid was anders. In korte tijd dreef ik midden op de Maas en ging met een noodgang richting stad. Bij het Maasstation, wat nu inmiddels al heel lang verleden tijd is, kreeg de politie in de gaten dat er wat verkeerd ging en met een politieboot werd ik er afgehaald. Ik moest eerst een touw om mijn lijf knopen, wat naar me toegegooid werd, terwijl de boot voor de schots bleef liggen en daarna werd ik met een ladder plat op het ijs, bevrijd uit mijn hachelijke situatie. Ik was de eerste in de familie, die een eigen boot had, maar deze ook zo weer kwijt was! De politie je grootste vriend? In het Kralingse bos stond een wilde pruimenboom en ondanks dat ze niet te eten waren, waren ze als verboden vruchten toch voor mij en mijn vriendjes erg gewild. Wanneer er veel vriendjes bij elkaar zijn, dan is de spoeling dun, dus ik dacht slim te zijn en klom de boom in met het voorwendsel om hard aan de takken te schudden, zodat de pruimen als hagelstenen naar beneden zouden vallen. Wat ik niet vertelde en natuurlijk wel logisch was, de arbeider is immers zijn loon waardig, was het feit dat ik zelf de grootste en mooiste eerst plukte en in mijn broekzak stopte. Opeens werd het beneden erg stil en ik zag door de bomen een politieman, die keurig al de namen van mijn vriendjes in een boekje opschreef. Muisstil bleef ik zitten, maar helaas op een puntig uiteinde van een afgebroken tak. Voorzichtig wilde ik op een ander, wat geriefelijker plaats gaan zitten maar….. mijn broekzak, die volgepropt zat met pruimen bleef haken aan een tak, scheurde open en al de pruimen vielen als vallende sterren naar beneden en alsof de duvel er bij betrokken was, één voor één vielen ze op de pet van de hermandad. Van schrik viel ik bijna nog eerder op de grond dan de pruimen, maar ik was wel het haasje. Mijn vriendjes mochten met een vermaning naar huis en ik moest op een zaterdag, als de grootste raddraaier, naar het politiebureau komen om heropgevoed te worden. Pa zei: dat eens, maar nooit meer. Zelf dacht ik er heel anders over. Met nog een paar andere belhamels kregen we vijf minuten verkeersles en de rest van de tijd mochten we kijken naar een spannende film van de Dikke en de Dunne, een komisch stel wat op het filmdoek veel kattenkwaad uithaalt en ook mij weer de nodige inspiratie gaf voor nieuwe avonturen. Dit noem ik nog eens didactisch! De politie liet zien dat we echt niet de enige waren, die kattenkwaad uitvoerden en dat je zelfs hiermee een carrière kan opbouwen in de filmindustrie. Tot tweemaal toe moest ik later nog een middag naar het politiebureau. Eenmaal toen we kastanjes uit een boom aan het knuppelen waren en de stok, helaas zonder kastanjes, op het dak van een auto terechtkwam en een andere keer toen de knuppel dwars door de ruit van één van de molens langs de plas naar binnen vloog. Jammer was het dat steeds dezelfde film werd getoond. De eerste keer is het leuk, de tweede keer begint het te vervelen en een derde keer heb je er genoeg van.

Denk nu niet dat we altijd ondeugend waren. Hoe vreemd het ook klinkt: mijn vriendjes en ik waren heel erg 'kerks'. Wanneer wij terug kwamen van de speelplaats op het 'Perenhof' brachten we meestal ook een bezoek aan de Rooms-Katholieke kerk St. Lambertus, die op de hoek van de Hoflaan stond. Ik had er zondermeer een bepaalde binding mee, alleen al vanwege het feit dat ik in de Lambertusstraat woonde. Maar dat was het niet alleen. Rome was in de ogen van ds. Kersten, waar wij toen kerkten de aartsvijand van de ware gereformeerde kerk. Het bijbels Babylon, met aan het hoofd de paus als de Antichrist. De kerk op de hoek, Hoflaan - Honingerdijk moest er voor boeten. Altijd brachten wij een verrassing mee wanneer wij uit het 'Perenhof' naar huis gingen. De ene keer gooiden wij een flesje inkt in het wijwater en een volgende keer sneed één van ons zich boven het wijwater in de vinger en was het net als de plaag in Egypte. Door één druppel bloed veranderde het water in een rode kleur. Nu we het toch over de plagen van Egypte hebben, de meest geslaagde was die met de kikkers. Wij hadden er een paar gevangen, één dood gemaakt en op een briefje in de kerk gelegd, met een inspirerende tekst, die we netjes van een plaatje overschreven met een kleine wijziging: heilige Maria bidt voor mij en de andere kikkers, die nog leven en nu in de kerk rondspringen! Niet alleen de heilige bisschop Lambertus stierf als martelaar, maar vele eeuwen later ook nog eens een kikker. En dat allemaal voor het "ware"geloof.

Ondankbaar was ik ten opzichte van de brandweer. Zoals verteld, hebben ze mij eens uit een boom gehaald, maar later bezorgde ik ze veel meer werk met een aantal vriendjes. Door de bombardementen tijdens de oorlog waren grote stukken van Kralingen nog 'woest en ledig'. Het puin was opgeruimd, maar het onkruid en vooral hoog rietgras op de wat natte gedeelten, groeide veel en weelderig. In een droge periode of in het voorjaar was alles verdord en kurkdroog. Wij staken de velden dan aan, liepen heel rustig weg en kwamen na een kwartiertje kijken hoe de brandweer alles weer bluste en hielpen als het mogelijk was een handje mee. Hoorden inmiddels dat, wanneer een ander gebied was aangestoken, het veel erger zou geweest zijn, daar stonden bouwketen. We knoopten deze opmerking goed in de oren en namen een dag later de proef op de som. Inderdaad, twee bouwketen gingen in vlammen op en de brand was heel spectaculair. Toen een paar dagen later pa in de wijkkrant 'De Oostergids' hardop voorlas dat dit alles vermoedelijk door kwajongens was gebeurd en er gelijk bij vertelde dat je hiervoor toch wel veel lef en moed moest hebben, gloeide ik van trots voor dit onbedoelde compliment.
Vuur en water, elementen, die in een jongensleven een grote rol spelen. Speelde ik in het bovenstaande letterlijk als een pyromaantje met vuur, eenmaal ben ik ook werkelijk bijna verdronken en dit is dan ook de afsluiting van dit hoofdstuk. Op zaterdagmiddag kregen we catechisatie in de Boezemsingelkerk Mijn alledaagse plunje ging dan uit en ik deed mijn zondagse kleren aan. Op een goede en ik kan beter zeggen, kwade dag, ging ik met een vriendje op zaterdagmiddag naar de catechisatie, netjes in pak gestoken. We konden over gebaande wegen gaan, die waren er in Kralingen genoeg, maar we kozen voor het paadje dwars door de openliggende velden, waar vroeger huizen hadden gestaan. En toen gebeurde het. Links van het veldpad zag ik in een plas iets drijven in het water, volgens mijn herinnering was het één of andere bloembol en ik wilde die bol pakken. De graspol waar ik op wilde steunen bleek echter geen houvast te bieden, maar groeide aan de zijkant van een heipaalgat. Ik schoot er in, met mijn handen in de lucht, omdat alles zo smal was, ging kopje onder en bleef onder water vast zitten. Gelukkig trok mijn vriendje, die mijn handen boven water zag steken, mij er uit en overleefde ik op dat moment dit avontuur. Ik zeg wel, op dat moment, want toen ik thuis kwam, doornat en onder de blubber en dan met mijn goede zondagse plunje, moest ik mij voor de deur uitkleden en kreeg zo een geweldig pak slaag van mijn vader of moeder, die immers niets wisten van de toedracht en hoe erg het af had kunnen lopen, dat ik toen nog bijna de levensgeest uitblies. En gezien de schande, om in je blootje voor de deur met je vriendjes er bij een pak slaag te krijgen op je blote billen, had ik het toen ook beslist niet erg gevonden.

Wanneer ben je nog een vlegel en op welke leeftijd word je je echt bewust dat je streken uithaalt, die eigenlijk niet meer door de beugel kunnen? Ik realiseerde me dit toen een nichtje van mij, in een interview mij vroeg of ik vroeger in mijn prille jeugdjaren wel eens iets leuks had uitgehaald. Toen ik hierover nadacht werd ik me er van bewust dat de grenslijn tussen onschuldig kattenkwaad en verkeerde dingen, die opzich wel leuk kunnen zijn, maar toch tegen de grens aan liggen van goed gedrag of ondeugend zijn, flinterdun is. Behalve andere vragen stelde ze ook de volgende vraag:

Weet u nog iets leuks dat u toen uitgehaald heeft?

Ja, verschillende keren, alleen vonden betrokkenen het blijkbaar niet zo leuk als ik.

Na mijn opleiding als schilder heb ik ook een aantal jaren ook de avondschool gevolgd.
Ik vond dat niet altijd even leuk en was ook niet zo gemotiveerd omdat de stof onder mijn niveau lag. Ik weet me nog drie grappen te herinneren. Wij hadden een leraar, die we Uiltje noemden vanwege het sigarenmerk dat hij rookte. Op zijn verjaardag, die hij ruim van tevoren aankondigde in de hoop dat hij een paar dozen sigaren zou krijgen, gaf ik hem de duurste sigaar, die te koop was, maar vertelde er niet bij dat het een klapsigaar was. Toen hij hem opstak was het even later ook echt een 'klapper'. Later ging hij over op het roken met de pijp. Opnieuw een grap, maar die was veel goedkoper. Met de pauze ging hij altijd een kop koffie drinken, legde voor de les daarna (wat nu ondenkbaar is) zijn pijp keurig gestopt al op de lessenaar. Ik stopte toen bijna een heel doosje klappertjes er in, netjes onder de tabak verborgen. Toen hij bij de aanvang van de les heel tevreden zijn pijp pakte en aanstak vloog de pijpenkop met een reuze knal van de steel, dwars door het lokaal en daarna door de ruit. Hij kreeg bijna een hartaanval en ik kreeg twee weken eerder vakantie. Kinderachtig om voor zijn kleinigheid je van school te sturen.

De laatste grap, die ik uithaalde gebeurde op een koude winteravond. De leraar liet door de conciërge van tevoren zijn pantoffels op de verwarming zetten omdat hij met een bromfiets naar school kwam en altijd, blijkbaar door een slechte bloedsomloop, koude voeten had. De pantoffels waren iets te groot en schoten soms uit. Om dat te verhelpen, nam ik van huis een potje appelstroop mee en deed dat in de pantoffels. Kleeft lekker en ze schieten dan niet meer uit. De leraar dacht daar anders over en vond de grap minder geslaagd. Op zijn stroopkousen vloog hij naar mij toe en na een gesprek met de directeur kreeg ik daarna een maand vakantie om me te bezinnen over mijn gedrag. Meer weet ik echt niet. Over het algemeen ben ik een nette en fatsoenlijke jongen geweest in mijn jeugd.

Ik rangschikte bovenstaande grollen onder het kopje 'leuk', maar of al deze grappen achteraf gezien wel verantwoord waren is een heel andere zaak.

Oorlogsherinneringen

In "Plus" een maandblad voor senioren wordt Bram Peper, ex-burgemeester van Rotterdam, ex-minister van het tweede paarse kabinet, geïnterviewd over zijn oorlogsherinneringen en in een later nummer dicht iemand hem wel veel fantasie toe en twijfelt aan de waarheid alleen al vanwege het feit dat een kind nooit in staat is om zo veel uit zo'n vroege periode kan weten.

Waarheid en verdichtsel te onderscheiden is inderdaad soms moeilijk, maar blijkbaar heeft de één een beter geheugen dan de ander en kan zich ook meer herinneren.

Zelf ben ik van 28 december 1940, nog een maand of 10 jonger dan Peper en ook een geboren Rotterdammer. Het is verbazingwekkend wat ik me allemaal uit de oorlogsperiode (uiteraard het laatste jaar) kan herinneren.

Een paar voorbeelden. Op 10 november 1944 was ik bijna 4 jaar, maar de razzia staat me nog haarscherp voor de geest. Mijn jongere broertje Chiel was op die dag jarig, pa ging na het minifeestje de deur uit en een kwartier later werd er plotseling heftig op de buitendeur gebonsd. Met Sint-Nicolaas in het verschiet, zongen wij enthousiast het versje, 'daar wordt op de deur geklopt'. Het was niet sinterklaas, maar het waren twee Duitsers met pa tussenin, die snel een paar kleren moest pakken en afgevoerd werd naar kamp Amersfoort. Wat een verdriet, wat een indruk, letterlijk om als kind nooit meer te vergeten!

In diezelfde winter ging ik met mijn oudere broer Joost, kolensintels zoeken op een spooremplacement bij ons in de buurt waar voorheen een kolenoverslagplaats was. We gingen naar de Oude Plantage een park aan de oostzijde van de wijk Kralingen om illegaal hout te hakken. Ik zag de voedselpakketten droppen en zag onze bevrijders, de Canadezen binnenrijden langs de Kralingse plas. Ik zat op het raamkozijn van één van de twee molens, die er nu nog steeds staan en ving tot mijn grote vreugde een blikje biscuits op, wat door de militairen uit de auto's werd gegooid. Wat was ik daar blij mee. Een paar dagen daarvoor had iemand me nog in een leeg etensgamel gezet, waaruit voedsel werd verstrekt, bij een gaarkeuken aan de Plaslaan en ik maar als klein jochie likken langs de wanden. Wat had ik toen een honger. Nog veel meer dingen kan ik me uit deze periode als kleine jongen van drie jaar herinneren. Misschien hebben Rotterdammers, zoals Bram Peper en ik niet alleen een olifantenhuid om veel van zich af te schudden, maar ook een olifantengeheugen, om zich veel te herinneren!





Familiewapenklein
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker ....


Terug naar de top





Last update :

1 Oktober 2006