Een e-mail sturen? Het e-mail adres is aad@engelfriet.net
(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen)
Terug naar  het Engelfrieten overzicht

Naar beneden 

Versjes, versjes, versjes........531 - 540

Alie (* 28 - 07 - 1920  † 15 - 09 - 2006) kende er zoo veel ....








T.g.v. de geweldig stijgende populariteit van onze versjes (dank, dank, dank!) worden de financiële lasten per maand voor onze Engelfriet site ook steeds hoger.....

En dus zijn we op zoek naar sponsors: zakelijk of privé.

Interesse?

Graag kontakt opnemen met

hans@engelfriet.net

Iedere bijdrage is van harte welkom !!







Wil je weer terug naar het overzicht, dan klik je op

Terug naar het liedjes lijstje

Leuker kennen we het toch niet maken..........




Liedje 531

Noordzeestrand

Ik heb op zee m'n leven lang gevaren
M'n vissersdorp ligt aan het noordzeestrand
Ik win m'n brood met zwalpen op de baren
Toch denk ik vaak, m'n rijkdom ligt aan wal

Waar het lied der branding ruist bij dag en nacht
Waar 't vertrouwde huisje altijd op me wacht
Waar de meeuwen schreeuwen, boven 't golfgebruis
Daar ben ik geboren, daar voel ik me thuis
Waar de klokken luiden 'visser vaar naar huis'
Daar ben ik geboren, daar voel ik me thuis

Ik voel me klein wanneer de stormen huilen
Bij donkere nacht belust op zwakke buit
Maar voor geen geld ter wereld wil ik ruilen
M'n vrij bestaan als koning op m'n schuit

Waar het lied der branding ruist bij dag en nacht
Waar 't vertrouwde huisje altijd op me wacht
Waar de meeuwen schreeuwen, boven 't golfgebruis
Daar ben ik geboren, daar voel ik me thuis
Waar de klokken luiden visser vaar naar huis
Daar ben ik geboren, daar voel ik me thuis

Waar de klokken luiden visser vaar naar huis
Daar ben ik geboren, daar voel ik me thuis
Daar voel ik me thuis


Terug naar het liedjes lijstje



Liedje 532

De Koloniaal

Hij zwierf maandenlang op de keien
En de toekomst bood hem geen bestaan
Z'n oudjes, die hadden het amper
Dus zo'n uitvreter was niks gedaan

Toen ging hij naar de kolonialen
't Was uit wanhoop, hij zette z'n poot
Ze wuifden hem na van de kade
En hij neuriede stil op de boot

refrein:

Ver van alles waarvan ik heb gehouden
Zwerf ik rond in alle eenzaamheid
Elk die 'k heb liefgehad
Zal ik nooit meer aanschouwen
Vergeet me niet
En denk van tijd tot tijd
Een ogenblik aan mij
Die in de vreemde lijdt

Hij was vrees'lijk oud en versleten
Toen men hem z'n pensioentje aanbood
Toen ging hij terug naar de kampong
Want zijn ouwetjes waren al dood

Zijn meid was getrouwd met een ander
Dus verbroken was iedere band
En nu zingt hij soms bij herin'ring
Aan z'n oudjes, z'n meid en z'n land

refrein


Terug naar het liedjes lijstje



Liedje 533

Marietje had rozijntjes
en Jan had niemendal
Jan wou zo graag eens proeven,
maar Zus zei 'Ben je Mal'

Toen zei heel slim ons Jantje
"We spelen haantje pik.
Jij strooit hier wat rozijntjes
en het haantje, dat ben ik".

Dat vond Marietje aardig,
ze strooide keer op keer,
maar toen het op was, huilde zij
"Ik heb geen rozijntjes meer"


Terug naar het liedjes lijstje



Liedje 534

Daar ging eens een ventje door de straat
En droeg op zijn borst een ruiker
Hij had er een hoedje van chocola
Zijn haar was gesponnen suiker

Zijn wangen waren van appelmoes
Zijn lippen morellen, zijn neus een soes
Elke tand een pepermuntje
Zijn oogjes sukade in ijs gevat
O wat een aardig ventje was dat.
O wat een aardig ventje.

Wel was het niet de pijnen waard
Dat ventje eens op te gaan zoeken.
Zijn hals was een abrikozentaart
Zijn armen twee deventer-koeken.
Een als gallentjes waren zijn handjes zo fraai
En hij liep op twee benen van taaitaai.
Voor zeker ik wed om een centje
Je moogt omlopen door dorp en stad
Nooit zag je zo'n aardig ventje als dat
Nee nooit zag je zo'n aardig ventje.

Hij wandelde voort op zijn dooie gemak
Al met bijzondere gratie
Hij had er een rokje van wafelgebak
Met knopen van speculatie
Zijn schoenen waren van witte drop
En er blonken zwarte knoopjes op
Elk knoopje was een krentje
Ik wou dat ik zijn adres maar geweten had
Want nooit zag je zo'n aardig ventje als dat
Nee, nooit zag je zo’n aardig ventje.


Terug naar het liedjes lijstje



Liedje 535

De mol

in een dorp van ons land
aan de kant van het zand
de naam ben ik nu weer vergeten
daar leed men gebrek
en het was toch te gek
de mollen hadden het op hun geweten

want uren in het rond
daar was me de grond
bezaaid met wel duizenden hopen

maar eens op een nacht
waarop lang was gewacht
had zich zo’n diertje laten vangen
met een onschuldig gezicht
zat het grauwgrijze wicht
in een kooitje met ijzeren stangen

de raad kwam bijeen
maar die niet alleen
ook de boerengemeent was aanwezig

er werd toen getwist
geboomd en beslist
hoe ze het diertje het best konden doden

nog was niet klaar
of de burgervaar
verhief zich trots op zijn zetel
hij sprak toen zijn woord
door geen stem meer verstoord
de mollen zijn hier zeer vermetel

de dood van dit beest
moet alsnooit nog geweest
zo schrikkelijk de mollen doen huiveren
zodat ze tezaam
aan het vluchten slaan
en zo onze velden dan zuiveren

een uur later weer
de mol was niet meer
ze hadden hem levend begraven


Terug naar het liedjes lijstje



Liedje 536

Toen ik stond op hoge bergen,
En ik keek in 't diepe dal.
Zag ik daar drie vrijgezellen,
Bij een heel mooi meisje staan.
Zag ik daar drie vrijgezellen,
Bij een heel mooi meisje staan.

En de eerste dat was een ruiter,
En de tweede een boerenzoon,
En de derde was een koopman,
Die het meisje graag hebben wou.
En de derde was een koopman,
Die het meisje graag hebben wou.

Juffrouw Leentje schenk ons eentje,
Schenk ons een glas brandewijn.
En dan zullen wij vanavond,
Voor het eerst eens vrolijk zijn !
En dan zullen wij vanavond,
Voor het eerst eens vrolijk zijn !

En ze verzopen al hun kleren,
Want centen hadden zij niet meer ...
En ... zo kreeg het arme meisje,
Hare eer ook nimmer weer.

En ... zo kreeg het arme meisje,
Hare eer ook nimmer weer.

Had ik maar die boer genomen,
'k Had gewis mijn dagelijks brood,
Maar met zulk een bezopen koopman,
Moet ik lijden hongersnood.

Maar met zulk een bezopen koopman,
Moet ik lijden hongersnood.

Toen ik jong was en op sprong was,
Wat een leven had ik toen.
'k Liep met ringetjes om mijn vingertjes,
En met strikjes op mijn schoen.

'k Liep met ringetjes om mijn vingertjes,
En met strikjes op mijn schoen.

Maar ... nu 'k oud ben en getrouwd ben,
Ach wat leven heb ik nu.
'k Loop met gaten in mijn kousen,
En mijn tenen door mijn schoen.
'k Loop met gaten in mijn kousen,
En mijn tenen door mijn schoen.

Maar dat kan niet verschelen,
Ik wil toch mijn zin voldoen.
En al moet ik mijn brood ook bedelen,
Met geen zool meer onder d' schoen.
En al moet ik mijn brood ook bedelen,
Met geen zool meer onder d' schoen.


Terug naar het liedjes lijstje



Liedje 537

Anna zat te wachten, te wachten op haar man,
's nachts om twaalf uren, daar kwam de smeerlap an,
Goedenavond, Anna, Goedenavond Jan,
Waar heb je zo gezeten? Dat gaat jou niks an,

Anna ging naar boven, haalde een dikke stok,
Sloeg het arme ventje, boven op zijn kop,
't ventje begon te huilen, te huilen moord en brand,
De buren kwamen kijken maar er was niks aan de hand.


Terug naar het liedjes lijstje



Liedje 538

Als ik dans met een heer,
Gaan mijn voetjes op en neer,
A joepie!

En dan zagen ze mijn broek,
En dan riepen ze koekoek
A joepie!


Terug naar het liedjes lijstje



Liedje 539

Laatst ging Dreumes wandelen zomaar uit haar bed,
Op haar blote voetjes, o wat had ze een pret,
Blij liep ze de tuin in, 't haantje kukeleku,
Kraaide Goedemorgen, wel hoe heb ik het nu,
Kom je nu al voeren? Ben je nu al klaar?
Da, da, daâ?, zei Dreumes, en ze lachte maar.

Daar kwam ons poesje, poesje riep: Miauw,
Nu al uit je bedje? Is dat niet wat gauw?
Heb je al ontbeten? Staat mijn melk al klaar?
Da, da, daâ?, zei Dreumes, en ze lachte maar.


Terug naar het liedjes lijstje



Liedje 540

Pieter en zijn neefje Klaas liepen laatst door het veld te dwalen,
Klaas was blufferig deed zijn neef, wonderbaarlijke verhalen,
Van een reisje onlangs gedaan,
Pieter liet hem stil begaan.

Maar ineens riep deze uit: Zie je daar dat veld met kolen?
Wat een bommers! welverbaasd, Die vooral daar bij die molen!
'T Is wat, lachte Klaas, waar jij zo versteld van staat, zag met vader
laatst op reis. ik weet niet in hoeverre streken, in een tuin een reuzekool!
Wel zo groot als gindse school

'T is best mogelijk, zei nu Piet, er zijn wonderlijke zaken,
Zo zag ik in Amsterdam eens een ijzeren ketel maken, wel zo groot als gindse kerk!
Dat wat pas een reuzewerk!
Ach wat, riep Klaas verwonderd uit, dat is kwalijk te geloven.
Waarom was die ketel dan om jouw reuzekool te stoven!
Heb je daar nooit van gehoord?
Klaas kleurde, maar sprak geen woord.


Terug naar het liedjes lijstje



Enne we gaan gewoon door, want zoo zou Alie (* 28 - 07 - 1920  † 15 - 09 - 2006) het gewild hebben.....



Familiewapenklein
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker ....


Terug naar de top





Last update :

22 September 2006