Een e-mail sturen? Het e-mail adres is aad@engelfriet.net
(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen)
Terug naar  het Engelfrieten overzicht

Naar beneden 

Versjes, versjes, versjes........391 - 400

Alie (* 28 - 07 - 1920  † 15 - 09 - 2006) kende er zoo veel ....








T.g.v. de geweldig stijgende populariteit van onze versjes (dank, dank, dank!) worden de financiële lasten per maand voor onze Engelfriet site ook steeds hoger.....

En dus zijn we op zoek naar sponsors: zakelijk of privé.

Interesse?

Graag kontakt opnemen met

hans@engelfriet.net

Iedere bijdrage is van harte welkom !!







Wil je weer terug naar het overzicht, dan klik je op

Terug naar het liedjes lijstje

Leuker kennen we het toch niet maken..........




Liedje 391

Het Ding

Ik liep eens op het stille strand
Van Zandvoort aan de Zee
Toen zag ik plots een grote kist
Die in de branding lee
Ik viste 'm op, keek er eens in
En raad eens wat ik zag
Ik zag een knots van een XXX
Die in dat kistje lag
Ik zag een knots van een XXX
Die in dat kistje lag

Ik bond hem achterop mijn fiets
Met zeven meter touw
En peddelde er mee naar huis
En gaf hem aan mijn vrouw
Die kreeg het op haar zenuwen
En riep: Eruit en vlug
Zeg, smeer 'm nou met die XXX
En kom er nooit mee t'rug
Zeg, smeer 'm nou met die XXX
En kom er nooit mee t'rug

Ik dacht: wat moet ik nou gaan doen
Toen kreeg ik een idee
Ik maakte er een pakje van
En nam de zaak weer mee
Toen ging ik naar het politiebureau
Dat stelde mij teleur
Want men keek een keer naar die XXX
En smeet me door de deur
Want men keek een keer naar die XXX
En smeet me door de deur

Toen ging ik naar de lorreman
En zei: Zeg kijk eens hier
Ik heb hier heel wat moois voor jou
Verpakt in pakpapier
Maar weet je wat de lorreman dee
Die zei: Pak uit die koop
Maar nauw'lijks zag hij die XXX
Of hij ging op de loop
Maar nauw'lijks zag hij die XXX
Of hij ging op de loop

Zo was ik veertig jaren lang
In weer en wind op sjouw
Maar waar ik met mijn vondst ook kwam
Geen mens die 'm hebben wou
Ten einde raad nam ik een besluit
En ging naar Ome Jan
Die schrok zich dood van die XXX
En brulde: Niks d'r van
Die schrok zich dood van die XXX
En brulde: Niks d'r van

En dit is dan het einde van mijn eindeloos verhaal
Maar wat is nou voor u en mij tenslotte de moraal
Wanneer je ooit een kist hebt ontdekt
Die in de branding leit
Blijf dan toch af van die XXX
Je raakt hem nooit meer kwijt
Blijf dan toch af van die XXX
Je raakt hem nooit meer kwijt


Terug naar het liedjes lijstje



Liedje 392

Keteltje dik van buik
dit is mijn oor
en dit is mijn tuit
als het water kookt
dan roep ik luid
til me op en schenk me uit!


Terug naar het liedjes lijstje



Liedje 393

De taaie onbeheerde kat

Bij Janssen drie hoog op het plat,
daar zat een onbeheerde kat,
die kat die hief een loflied aan
als Janssen net naar bed wou gaan
En de kat zat op het plat,
hij muziseerde wat,
Auw, mauw miauwmauwmauw,
wat een taaie kat was dat.

En Janssen nam de kolenschop,
en gooide die naar de kat z'n kop,
de kolenschop vloog door de ruit
en de kat die lachte Janssen uit.
En de kat zat op het plat,
hij muziseerde wat,
Auw, mauw miauwmauwmauw,
wat een taaie kat was dat.

En Janssen nam zijn dienstgeweer,
en schoot daarmee wel zeven keer,
de kogels naar de kat zijn kop,
maar de kat vrat alle kogels op
En de kat zat op het plat,
hij muziseerde wat,
Auw, mauw miauwmauwmauw,
wat een taaie kat was dat.

En Janssen die hem kwijt wou zijn
die gooide hem onder een dieseltrein
de trein die werd geheel ontwricht
en de kat kwam trug met een blij gezicht
en de kat zat op het plat
hij muziseerde wat
Auw, mauw miauwmauwmauw,
wat een taaie kat was dat

En Janssen belde het abattoir,
en huurde zeven slagers daar,
de slagers kwamen aan de deur,
met een gastank en een mitrailleur
En de kat zat op het plat,
hij muziseerde wat,
Auw, mauw miauwmauwmauw,
wat een taaie kat was dat.

De volgende dag zei Janssen: Zeg,
die onbeheerde kat is weg!
Maar op het plat daar lag een worst
en die worst die zong uit volle borst
En de worst lag op het plat,
hij muziseerde wat,
Auw, mauw miauwmauwmauw,
wat een taaie worst was dat.



We kregen ook deze versie toegestuurd:

Bij Jansen driehoog op het plat,
daar zat een onbeheerde kat.
En wanneer Jansen naar bed wou gaan,
Hief die kat opeens een hymne aan.

En de kat zat op het plat
En muziseerde wat.
Miauw miauw miauwwauwwauw,
Wat een taaie kat was dat.

Een Jansen nam de slang van het gas.
Zijn vrouw in bed bedwelmde al ras.
Maar toen hij richtte op de kat zijn kop,
Was het muntje in de meter op.

En Jansen nam zijn jachtgeweer
En schoot daarmee wel zeven keer.
De kogels naar de kat zijn kop.
Maar de kat vrat alle kogels op.

En Jansen die de kat kwijt wou zijn,
Hij smeet hem voor de dieseltrein.
De dieseltrein werd zwaar ontwricht,
Maar de kat kwam thuis met een blij gezicht.

En Jansen belde het abattoir
En huurde zeven slagers daar.
Die stonden weldra voor de deur
met een gastank en een mitrailleur.

De volgende dag zei Jansen: Zeg,
Die onbeheerde kat is weg.
Maar op het plat daar lag een worst
En die miauwde nog uit volle borst.

En de worst lag op het plat
En muziseerde wat.
Miauw miauw miauwwauwwauw,
Wat een taaie kat was dat.



En deze Engelstalige versie:

The Cat Came Back

Old Mister Johnson had troubles of his own
He had a yellow cat which wouldn't leave its home;
He tried and he tried to give the cat away,
He gave it to a man goin' far, far away.

But the cat came back the very next day,
The cat came back, we thought he was a goner
But the cat came back; it just couldn't stay away.
Away, away, yea, yea, yea

The man around the corner swore he'd kill the cat on sight,
He loaded up his shotgun with nails and dynamite;
He waited and he waited for the cat to come around,
Ninety seven pieces of the man is all they found.

But the cat came back the very next day,
The cat came back, we thought he was a goner
But the cat came back; it just couldn't stay away.
Away, away, yea, yea, yea

He gave it to a little boy with a dollar note,
Told him for to take it up the river in a boat;
They tied a rope around its neck, it must have weighed a pound
Now they drag the river for a little boy that's drowned.

But the cat came back the very next day,
The cat came back, we thought he was a goner
But the cat came back; it just couldn't stay away.
Away, away, yea, yea, yea

He gave it to a man going up in a balloon,
He told him for to take it to the man in the moon;
The balloon came down about ninety miles away,
Where he is now, well I dare not say.

But the cat came back the very next day,
The cat came back, we thought he was a goner
But the cat came back; it just couldn't stay away.
Away, away, yea, yea, yea

He gave it to a man going way out West,
Told him for to take it to the one he loved the best;
First the train hit the curve, then it jumped the rail,
Not a soul was left behind to tell the gruesome tale.

But the cat came back the very next day,
The cat came back, we thought he was a goner
But the cat came back; it just couldn't stay away.
Away, away, yea, yea, yea

The cat it had some company one night out in the yard,
Someone threw a boot-jack, and they threw it mighty hard;
It caught the cat behind the ear, she thought it rather slight,
When along came a brick-bat and knocked the cat out of sight

But the cat came back the very next day,
The cat came back, we thought he was a goner
But the cat came back; it just couldn't stay away.
Away, away, yea, yea, yea

Away across the ocean they did send the cat at last,
Vessel only out a day and making water fast;
People all began to pray, the boat began to toss,
A great big gust of wind came by and every soul was lost.

But the cat came back the very next day,
The cat came back, we thought he was a goner
But the cat came back; it just couldn't stay away.
Away, away, yea, yea, yea

On a telegraph wire, sparrows sitting in a bunch,
The cat was feeling hungry, thought she'd like 'em for a lunch;
Climbing softly up the pole, and when she reached the top,
Put her foot upon the electric wire, which tied her in a knot.

But the cat came back the very next day,
The cat came back, we thought he was a goner
But the cat came back; it just couldn't stay away.
Away, away, yea, yea, yea

The cat was a possessor of a family of its own,
With seven little kittens till there came a cyclone;
Blew the houses all apart and tossed the cat around,
The air was full of kittens, and not a one was ever found.

But the cat came back the very next day,
The cat came back, we thought he was a goner
But the cat came back; it just couldn't stay away.
Away, away, yea, yea, yea

The atom bomb fell just the other day,
The H-Bomb fell in the very same way;
Russia went, England went, and then the U.S.A.
The human race was finished without a chance to pray

But the cat came back the very next day,
The cat came back, we thought he was a goner
But the cat came back; it just couldn't stay away.
Away, away, yea, yea, yea


Terug naar het liedjes lijstje



Liedje 394

Ik vroeg mijn nichtje, zwart gezichtje,
heb je nog een hemd voor mij
nee zei mijn nichtje, zwart gezichtje,
ik heb er zelf maar vijf:
twee in de was
twee in de kast
één aan mijn lijf
dat zijn er samen vijf.


Terug naar het liedjes lijstje



Liedje 395

Tien kleine vuile vingers

Onder de wol
't hartje zo vol
ligt snikkend kleine Jantje
Mammie is boos
En rusteloos
Woelt íe in 't ledikantje
Hij groef een kuil in de tuin
Dat mag Jantje niet doen,
En ze gaf hem geen zoen.
Twee grote dikke tranen biggelen
langs zij wangen neer,
en hij fluistert zachtjes half in slaap
mammie Jantje doet het niet meer

Ook moeder droomt
Zij ziet beschroomt
Aan 's-hemels poort, klein Jantje
Stil blijft hij staan
Dan klopt hij aan
Met een klein vuil handje
Een engel die het hoort
Opent de poort
En zegt Jantje kom binnen mijn kind
Zijn je handjes wat zwart
Wit als sneeuw is je hart.
Dan ontwaakt ze plotseling en voelt
Tien kleine vuile vingers
Die haar strelen in 't gelaat
Tien kleine vuile vingers
Vergeving vragend voor het kwaad
Zij kan ze niet meer missen
En vol liefde drukt ze aan 't hart
Die tien kleine vuile vingertjes
Van Jantje warm en zwart.


Terug naar het liedjes lijstje



Liedje 396

Het vlindertje

Een aardig meisje liep eens
al in haar tuintje rond
En toe ze zich zo bukte
En van de bloemen plukte
Vloog daar een grote vlinder
En die vloog al aan haar mond
En ’t aardig meisje schrok zo
En ze voelde aan haar mond
Ze zocht hem met haar ogen
Waar was hij toch gevlogen
Daar ginder bij die bloemen
daar vloog de vlinder rond

Vlindertje, vlindertje, kom toch eens hier
Ik wil met jou spelen gaan
Vriendelijk dier.
Maar het vlindertje vloog hene
En was opeens verdwenen,
Maar het vlindertje vloog hene
En was opeens verdwenen.


Terug naar het liedjes lijstje



Liedje 397

De tien Egmondse vissers.

Dat Petrus van de Hemelhof de sleutels heeft,
waar door men of er in komt, of er uit moet blijven.
Al bood men honderdduizend schijven,
dat weet een ieder toch gewis,
die hiervan niet onkundig is.
En als men 't nimmer kwam ter oren,
dat men het nu terdege hore.
St. Paulus nu, die samen deed
met Petrus, dragend lief en leed.
Mocht daarom als het zo kwam ter voren,
ook wel met s-Hemels sleutels gloren,
als Petrus het te druk soms had,
of zaken te beredderen zat.
Eens 't was op een dier drukke dagen.
Kwam Petrus aan St Paulus vragen.
Om voor een wijlen te zijn portier.
St.Paulus was op 't postje fier.
En zonder lang zich te bezinnen.
Liet hij vol goedheid ieder binnen.
St.Petrus liet hem stil begaan
En dacht hij neemt slechts braven aan.
De les is hem genoeg gewezen
Aan schuldenaars wordt de deur gewezen
Totdat zij hebben afgedaan
De schuld waarmee ze zijn belâân.

Daar kwam alras een troep gelopen
Om plaats in 't Hemelrijk te hopen
Ze kloppen aller ned'rigt aan
En blijven voor het deurtje staan.
St. Paulus laat ook niet lang wachten
De lui die naar de Hemel smachten.
Komt spoedig, opend snel de poort.
Zo'n groot getal zijn hart bekoort.

Waar komen jullie vandaan met tienen?
Van Egmonds kust om u te dienen
Wij vissers zijn van onze stiel
En zagen gaarne onze ziel
In 't Hemel rijk te doen leven.
Maar hebt ge nooit geen kwaad bedreven?
Vraagt Paulus hen eerst heel secuur.
Dan moet ge eerst naar 't vagenvuur.

O! Heilige Paulus, nee gewis.
Ons aller ziel zo smet'loos is,
Als vissen die in 't water zwemmen
Laat U toch stemmen tot ons aller lot!
We zijn van 't reizen half kapot.
We komen van de Nederlanden
En hadden zuur ons stukje brood
Totdat ons halen kwam de dood.

St Paulus stond nog wat te weifelen
Maar zijn goed hart deed hem niet twijfelen
En naar hun arme plunje ziend
Dacht hij,"ze hebben het wel verdient
Dat ik voor hen de Hemel open,
Ze hebben toch zo'n eind gelopen
Kom binnen zegt hij, kom binnen gauw,
En sta niet langer in de kou.
Wat zal st Pieter blij toch wezen,
Daar hij ook visser was voor deze.

St. Petrus echter kwam eens kijken
En zag de tien naar binnen strijken
Waar hij het zijne niet van had.
Hij wist wat er in vissers zat.
En wel uit eigen ondervinden,
Al waren 't nog zo goed gezinde
Hij ging dan ook naar Paulus toe
En vroeg, maar Paulus hoe,
Hebt gij die tien er in gelaten?
Ik wou dat ze in hun land nog zaten
Waar komen ze toch wel vandaan.

Wel van Europa, bovenaan,
Zowat ten oosten van de Britten.
Daar moet dat vissersvolkje zitten.

Ja ik dacht het wel, 't visserslien
Hun broek en wambuis doet het zien.
Ik meen dat ze in Holland wonen
't Zijn echte Batavierenzonen
Het heet er alles dijk en dam
En ze eten er haringen als ham.
Maar is het dat er schepen stranden
Dan zijn ze er bij, met rappe handen
En redden wat te redden is.
Maar voor hun eigen zak gewis.
Ik zeg u Paulus, al die tien
Ze moesten het Hemelrijk niet zien.
Naar 't vagenvuur voor pekelzonden
Daar hadden ze hun plaats gevonden.

Hoe raken we die luitjes kwijt.
Zucht Paulus, die 't geweldig spijt
De tien te hebben in gelaten.
Van uit te smijten valt geen praten.
Ze zijn met tien man sterk en stijf
Met flinke kneukels aan het lijf.
Met wien hij zich niet graag zou meten.
Veel liever ging hij met hen eten.
Maar hier te blijven dat kon niet gaan.
Zijn reputatie ging er aan
En die wilde hij om die lui niet missen.
Hoe kon ik mij toch zo vergissen.

Maar Paulus recht- en Godgeleerd,
Waarin hij is gepromoveerd
Ging aan zijn brein om uitkomst vragen
In dit zo netelig geval.
Hij peinst niet lang, of hij weet het al.
Hij gaat dan ook naar Petrus toe
En zegt, ze gaan er uit en hoe,
dat zal ik laten horen.
Meteen snelt hij dan vlug naar voren
En terwijl hij s-Hemels poort ontsluit
Roept hij vervaarlijk schreeuwt het uit!
Mannen van Den Nederlanden!
Aan Egmonts kust is een schip aan 't stranden!
Het tiental lang nog niet ontwent
Aan 't sein aan iedereen bekent.
Komt haastig naar de poort gelopen
Om zich in het ruime sop te dopen
Ze trekken her en der waards uit
Meteen St paulus het deurtje sluit.

Dat heb je aardig klaar gekregen
Zegt Petrus, dat valt mij niet tegen
Maar het is voorwaar de laatste
Zij het ook slechts de eerste keer
Het mag niet meer.
Want eerst Hemelen, en dan vagevuren
Is tegen de orde der schrifturen.


Terug naar het liedjes lijstje



Liedje 398

Het lied van Jesus en St. Janneke

Lestmaal op ene zomerse dag
Hoort wat ik voor bevalligs zag
Van Jesus en St, Janneke
Die speelde met een lammeke
Al in dat groengeklaverd land
Met een papschoteltje in de hand.
Die witte vette voetjes
Die waren zo bloot
Hun lippekes als koraal zo rood
De zoete vette praterkens
Die zaten bij de waterkens
Het zonneke dat scheen daar zo heet
Zij deden malkandres met melkske bescheet
De een troetelde dat lammeke hoot
En de ander kietelde het onder zijne poot
Het lammeke ging springen
En Janneke ging zingen
En huppelde en trippelde al door de wei
En deze krollebollekes, die dansten allebei.
En als het dansen was gedaan
Zo moest het lammeke eten gaan.
En Jesus gaf wat brooike
En Johannes gaf wat hooike
Ter wereld en was nooit meerder vreugd
Dan de twee kozijntjes waren verheugd.
Johannes zijn kleine neefje nam
En zette hem boven op dat lam.
Schoon manneke gij moet rijden
Ik zal u thuis gaan leiden
Want moeierke die zal zijn in pijn
Waar dat wij zo lang gebleven zijn.
Zij zaten en reden al overhand
En rolde en tuimelde in het zand
En de twee kleine jongeskes
Die deden zulke sprongeskes
En alle de kinderkens zagen hen aan
Totdat ze ten leste zijn thuis gegaan.
De moeder die maakte op staande voet
Van suiker en melk een pappeke zoet.
Daar zaten die twee barbbaartjes
Daar aten de twee slabbaartjes
En waren zo vrolijk en zo blij
Geen koningsbanket en heeft erbij.
Na tafel zo dankten zij onzen Heer.
En vielen bei op hun kniekens neer
Maria gaf een kruizeke
Daartoe een suiker huzeke
En zong hen stillekens in den slaap
En naar het stalleke ging het schaap


Terug naar het liedjes lijstje



Liedje 399

Pannekoeken.

Mijn moeder bakt een pannekoek,
Een pannekoek met spek.
Ik wil geen spek,
Ik lust geen spek.
Ik wil een pannekoek met krenten.
Daarin heb ik trek.
Bak me een pannekoek met krenten,
Of geef me anders zeven centen.
Van dedeldie dedeldie hopsasa.
Dan ga ik naar Amerika.
Van dedeldie dedeldie dom.
En ik keer hier nooit weerom.

Zeg vent lust jij geen pannekoek,
Geen pannekoek met spek.
Lekkerbek, lust geen spek.
Maar wil een pannekoek met krenten.
Jongen ben niet gek.
Maar hierzo heb jij zeven centen.
Koop jij in Amerika maar krenten.
Van dedeldie dedeldie hopsasa.
Ga jij maar naar Amerika.
Van dedeldie dedeldie dom.
Jij keert hier zo weerom.


Terug naar het liedjes lijstje



Liedje 400

Afrikaans:

Jan Pierewiet, Jan Pierewiet, Jan Pierewiet staan stil
Jan Pierewiet, Jan Pierewiet, Jan Pierewiet staan stil
goeie more my vrou, hier`s `n soentjie vir jou
goeie more my man, daar is koffie in die kan

Jan Pierewiet, Jan Pierewiet, Jan Pierewiet draai om
Jan Pierewiet, Jan Pierewiet, Jan Pierewiet draai om
wan die rokkies gaan draai en die lintjies gaan waai
en so ry ons weg na die punt van Blouberg

Nederlands

Jan Pierewiet, Jan Pierewiet, Jan Pierewiet sta stil
Jan Pierewiet, Jan Pierewiet, Jan Pierewiet draai om
en hij draait om en leent van z'n opa een bril
en hij zoekt met die bril naar een vrouwtje veer him

bis


Terug naar het liedjes lijstje



Enne we gaan gewoon door, want zoo zou Alie (* 28 - 07 - 1920  † 15 - 09 - 2006) het gewild hebben.....



Familiewapenklein
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker ....


Terug naar de top





Last update :

20 Januari 2010