Een e-mail sturen? Het e-mail adres is aad@engelfriet.net
(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen)
Terug naar  het Engelfrieten overzicht

Naar beneden 

Versjes, versjes, versjes........331 - 340

Alie (* 28 - 07 - 1920  † 15 - 09 - 2006) kende er zoo veel ....








T.g.v. de geweldig stijgende populariteit van onze versjes (dank, dank, dank!) worden de financiële lasten per maand voor onze Engelfriet site ook steeds hoger.....

En dus zijn we op zoek naar sponsors: zakelijk of privé.

Interesse?

Graag kontakt opnemen met

hans@engelfriet.net

Iedere bijdrage is van harte welkom !!







Wil je weer terug naar het overzicht, dan klik je op

Terug naar het liedjes lijstje

Leuker kennen we het toch niet maken..........




Liedje 331

Blij keert de Lente weder,
De winter ging voorbij;
Maar ik zie droevig neder:
geen blijdschap brengt zij mij.
Wat baat voor arme weezen
Des voorjaars pracht en glans,
Als zij niet samenlezen
Haar bloemen tot een krans, (bis)

Geen vaderhanden leiden
Meer vriendlijk me in of uit;
Geen moederarmen breiden
Zich teder naar mij uit:
Mijn oudren gingen henen
En keeren nimmer weer;
'k Sta op hun graf te weenen,
Te weenen, ach zoo zeer. (bis)


Terug naar het liedjes lijstje



Liedje 332

Vooruit, vooruit, ten strijd voor 't leven,
Ons niet gegund door 't vuig gebroed.
Wij zijn bereid, zoo 't moet te geven
Het leven zelfs ons hoogste goed,
Vaarwel, vaarwel, o slavenketen,
Ons veel te lang terneergedrukt;
Wij hebben al te lang gebukt;
Te lang, te lang ons zelf vergeten.
Doch nu, op nieuw ontwaakt,
De slavernij verzaakt.
Met moed, met moed,
Met frisschen moed
Ons zelve vrijgemaakt.

Vooruit, vooruit, gij vrije menschen,
Toont dat ge vrij zijt, vrouw en man.
Vernietigt alle, alle grenzen,
Dat men zich vrij ontwikkelen kan.
Te lang reeds hield men ons gebonden,
Door wetten, zeden, onnatuur,
Gesteund door staats- en kerkbestuur,
Geëerd, ontzien door ongezonden.
Voor ons is dat voorbij,
Wij vloeken dwingelandij.
Vooruit, vooruit!
Van heerschappij
Moet als wat leeft eens vrij.


Terug naar het liedjes lijstje



Liedje 333

ln andere landen, heel ver hier vandaan
wonen kleine kind'ren; daar denken wij aan.
Niemand vertelt hun van God, onzen Heer,
Die ziet uit den Hemel op ons, kind'ren, neer.

Och, kon ik hun zeggen, zoo klein als ik ben,
God zorgt voor ons allen, voor mij en voor hen.
Maar ik kan niet gaan zoo ver over zee;
Ik geef dus aan anderen mijn gaven maar mee.


Terug naar het liedjes lijstje



Liedje 334

Jan Hinnerik

Jan Hinnerik woont op de Langelangestraat,
op de Langelangestraat.
Hij kan maken wat-ie wil,
hij kan maken wat-ie wil.
Schiet maar jummejummestil,
schiet maar jummejummestil
En hij maakte zich een geiteke, een geiteke pardoes.
Ficolien, Ficolien, zie dat geiteke
Ficolien, Ficolien, zie dat geiteke
Een ficoficolien, een ficoficolien
en z'n deern die heet Katrien.
En z'n deern die heet Katrien,
en z'n deern die heet Katrien.


Terug naar het liedjes lijstje



Liedje 335

Zie ze zwieren, zie ze zwaaien
op de spiegelgladde baan.
Wim en Jetje, Piet en Betje,
en daarginds die ouwe Jaan.

Ouwe Jaantje, wil j'een baantje,
met mij rijden vraagt haar Piet.
Leg maar op hoor, 'k ben er goed voor
En je voelt de wind zo niet.

Zie ze zwieren, zie ze zwaaien,
Ouwe Jaantje lacht van pret.
Stevig staat ze, zwierig gaat ze
Ja, zo'n pretje past haar net.


Terug naar het liedjes lijstje



Liedje 336

Pietje stond eens met zijn makker,
bij den landman op den akker.
Toen die daar met gulle hand
boontjes zaaide op het vette land.

Pietje sprak wat domme man,
zeker weet hij nergens van.
Want had hij enig overleg,
dan gooide hij geen boontjes weg.

Landman sprak nog onder 't zaaien.
kind na 't zaaien komt het maaien.
Ieder boontje op dit land,
geeft er zeker naderhand,
40, 50 of nog meer
in den blijde oogst tijd weer.

Pietje sloeg zijn oogjes neder
en het ventje zal nooit weder,
bij het werk van ouderliên,
zo bedillend nederzien.


Terug naar het liedjes lijstje



Liedje 337

Als je pas getrouwd bent,
krijg je een koekje bij de thee,
Lever op je brood
een drieling op je schoot

Als je pas getrouwd bent,
krijg je een koekje bij de thee,
lever op je brood

Hoezee.


Terug naar het liedjes lijstje



Liedje 338

Zolang het helmig duin is aan het strand verheven
zal Neêrlands moed en vlijt de visser niet begeven.
Geen vrees beklemt de zoon, hoe hoog de golven slaan,
de golven waarin hij zijn vader zag vergaan!
Zolang een weêuw en wees zal aan de stranden treuren
zal Neêrlands mensenmin hen uit hun droefheid beuren;
haar weldaan spreiden zich langs 't afgelegen strand:
wat is het groot te zijn een kind van Nederland!


Terug naar het liedjes lijstje



Liedje 339

Een kleine blonde koorknaap
Ontsteld en aangedaan
Kwam uit de mis des morgens
Tehuis bij moeder aan

Ach moeder sprak hij wenend
Met sidderend gebaar
Nooit dien ik pater Peters
de mis meer aan ’t altaar

Maar kindlief sprak de moeder
Zeg mij wat vreest ge dan
Die goeie pater peters
Is zulk ’n heilig man

Men zegt dat somtijds engelen
Met blinkerd wit gewaad
Rondom de pater zweven
Terwijl hij aan ’t altaar staat

Maar hoor wat ik vanmorgen
Met eigen ogen zag
Ik zag een schoon klein kindje
Dat op het altaar lag

En pater peters lachte
’t schone kindje toe
En ook het kindje lachte
zo lief zo blij toe moe

Toen nam hij het in z’n handen
En boog zich langzaam neer
Hij bracht het aan zijn lippen
En ik zag het kind niet meer

Ik ben zo bang geworden
O moeder nu ik weet
Dat die goeie pater Peters
Die kleine kinderen eet

Laat mij maar bij u blijven
want als ik hem nog dien
ach moeder, 't is te vrezen
dan sterf ik ook misschien

Zijn moeder stond bewogen
En drukte het kind aan het hart
Och kindlief sprak de moeder
Verbang die bange smart

Dat kind was Kindje Jezus
De kleine Lieve Heer
Hij daalde alleen uit liefde
In pater Peters harten neer

En als gij groot zult wezen
en Jezus veel bemindt.
Dan komt ook in uw harte
dat zelfde Jezuskind


Terug naar het liedjes lijstje



Liedje 340

Hij liep maandenlang op de keien,
En de toekomst bood hem geen bestaan.
Zijn oudjes die hadden het amper,
Dus zo'n leegloper (uitvreter) was niets gedaan.
Hij meldde zich als Koloniaal aan, (toen ging hij naar de kolonialen)
't Was uit wanhoop dat hij zette zijn poot.
Men wuifde (Ze wuifden) hem na op de kade
En hij neuriede droef (stil) op de boot:

Refrein:

Ver van allen (alles) waarvan ik heb gehouwen
Zwerf ik thans rond in alle eenzaamheid
Elk die 'k heb liefgehad
zal ik nooit meer aanschouwen.
Vergeef (Vergeet) me niet, maar denk van tijd tot tijd,
een ogenblik aan mij, die in den vreemde lijdt.

Zo deed hij z'n plicht vele jaren,
Met z'n makkers in 't Indisch armee,
En was tussen duizend gevaren
Invalide geraakt in Atjeh.
En telkens op Moeder's verjaardag,
Zong hij mijm'rend en stil voor zich heen:

Hij was driekwart (vrees'lijk) oud en versleten,
Toen men hem zijn pensioentje aanbood,
Toen kwam hij terecht in de kampong,
Want zijn oudjes die waren lang dood.
Zijn 'meid' was getrouwd met een ander,
Dus verbroken was elke band,
Toch zingt hij nog bij de herinn'ring,
Aan zijn ouwetjes, zijn meid en zijn land!


Terug naar het liedjes lijstje



Enne we gaan gewoon door, want zoo zou Alie (* 28 - 07 - 1920  † 15 - 09 - 2006) het gewild hebben.....



Familiewapenklein
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker ....


Terug naar de top





Last update :

12 Februari 2010