Een e-mail sturen naar Aad? Zijn e-mail adres is aad@engelfriet.net
(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen)
Terug naar  het Engelfrieten overzicht

Naar beneden 

De opleiding van het meisje uit de gegoede stand in de 19e eeuw




En toen dook Aad nog een boek op van zijn Geschiedenis leraar (
link)

verseputfoto

Dr. J. Verseput

Een eeuw Rotterdamse Schoolvereniging

1880 - 1980

en daar gaan we natuurlijk ook wat uit citeren, bijvoorbeeld het onderstaande verhaal, want geschiedenis blijft Aad's afwijking, vooral als het geschreven is door je oud-geschiedenis leraar....





Bij het lezen van de verhalen over de Rotterdamse Schoolvereniging moet je wel weten dat dit oorspronkelijk een school was voor meisjes uit de gegoede stand, zoals dat toen genoemd werd. Later werden ook jongens toegelaten, maar het schoolgeld wat gevraagd werd, bleef het hoogste van Rotterdam. Op de school zaten o.m. kinderen uit de families Mees, Monchy, Hintzen en Van Vollenhoven, en dus zat ook Pieter van Vollenhoven ooit op deze school. Ook allemaal een stukje geschiedenis van Rotterdam, niet waar ?




In de negentiende eeuw waren vele volksscholen in ons land opgericht, maar in de toenmalige standenmaatschappij was daar, behalve hier en daar ten plattelande, geen plaats voor kinderen der gegoeden. Dit gold speciaal voor de meisjes.
Meestal kregen deze kinderen thuis les. In dat geval hing het peil van dit onderwijs af van de capaciteiten van de gouverneur of gouvernante. Er werd naar gestreefd het meisje te leren, hoe zij zich moest gedragen in de kringen, waarin zij in de toekomst zou moeten verkeren.

Een eerste vereiste was, naast de kennis van de gebruikelijke schoolvakken, het vlot spreken van vreemde talen, speciaal van het Frans. Deze laatste taal was in de meeste gezinnen van de upper ten de algemene voertaal.

Daarnaast moest zij enige kennis hebben van de mythologie der Grieken en Romeinen en van de belangrijkste stromingen in de letterkunde, waardoor zij in staat zou zijn deel te nemen aan de conversatie.

Veel aandacht werd besteed aan handwerken, vooral het borduren; een meisje moest behoorlijk kunnen dansen en moest ook muzikaal ontwikkeld zijn, bij voorkeur moest zij een instrument kunnen bespelen. Elise van Calcar-Schiötling, die in de veertiger jaren werkzaam was geweest als gouvernante bij de familie Hooft Graafland te Amsterdam schreef, dat kinderen van stadsarmen vaak een betere ontwikkeling bezaten dan die uit de hoogste kringen.

Even een tussendoor citaat uit dit verhaal: Vele meisjes ontvingen hun opleiding op kostscholen, zo mogelijk in Zwitserland. Deze vorm van opleiding werd niet algemeen gewaardeerd. Meer en meer werd de voorkeur gegeven aan klassikaal onderwijs in een meisjesschool, die in de omgeving van het ouderlijk huis stond. Zo konden de particuliere meisjesscholen, die ook wel Franse scholen werden genoemd, tot grotere bloei komen. Op haar programma's stonden naast de lagere-schoolvakken de moderne talen, geschiedenis, aardrijkskunde, wiskunde en kennis der natuur. Het peil waarop dit onderwijs stond was weer afhankelijk van het hoofd van de school en van degenen, die er als onderwijzeressen werkten. In de ene gemeente werd die school tot het lager, in de andere tot het middelbaar onderwijs gerekend.

In de Wet op het Middelbaar Onderwijs van Thorbecke uit 1863 ( zie weer dit verhaal) was de mogelijkheid geschapen voor de oprichting van meisjes-H.B.S.'en. In 1867 was de eerste in Haarlem geopend. Dit voorbeeld vond navolging en in 1885 waren er in ons land dertien van deze scholen, die werden bezocht door ruim 1200 leerlingen.

Opvallend is, dat rond het jaar 1870 het probleem van de opleiding van meisjes zoo sterk in de discussie komt. In die jaren verscheen een reeks brochures over dit onderwerp. De inspecteur van het middelbaar onderwijs Dr. D. J. Steyn Parvé was een dergenen, die er voor pleitte, dat het meisje de hogere burgerschool zou bezoeken.

De hoogleraar van het atheneum te Deventer Dr. A. J. Vitringa huldigde een andere mening, zoals blijkt uit de door hem gehouden lezing in enkele samenkomsten van het Nut van 't Algemeen (1869). Hierin zei hij o.a.:

Hij vond steun bij mevrouw M. Calmée, die schreef:

Bij de opening van de meisjes-H.B.S. in Rotterdam in 1871 wilden tegenstanders van die school boven de ingang de spreuk aanbrengen:

Wie hier binnen gaat, late alle hoop varen

Zij geloofden, dat deze daar opgeleide Femmes Savantes de kans op het sluiten van een huwelijk zouden verspelen.

In die dagen werd ook geredekaveld over het vraagstuk, of een meisje uit de middenstand of de gegoede stand zich mocht voorbereiden op het vervullen van een betrekking. Vele jonge vrouwen verfoeiden het damesleven der ongetrouwden, bestaande uit toiletmaken, borduren, wandelen, salonstukjes op de piano spelen en in gezelschap van anderen een bezoek brengen aan een concert, een toneelstuk of een opera-uitvoering.

Zij waren het eens met de uitspraak, die Tsjechow in zijn 'De drie zusters' de jongste dier gezusters, Irina, in de mond legt:

Het kon nu eenmaal niet anders. De betrekkelijk weinigen, die zich verzetten tegen deze tradities, zoals Aletta Jacobs, de eerste vrouwelijke student in de medicijnen, werden als feministen gehoond. Het enige beroep, dat nog aanvaard kon worden was dat van onderwijzeres.

Jacoba Berendina Zwaardemaker-Visscher bepleitte in haar veel gelezen roman 'De ruine van den Oldenborgh' het verrichten van betaalde arbeid door jonge vrouwen uit de betere kringen. Zij schreef echter, dat niemand de eigen dochters wilde aanzetten tot het afleggen van een examen, maar

Wie uit nooddruft zich in het onderwijs begaf, vond nog wel genade bij den beschaafden middenstand

Een voorbeeld hiervan kon worden gevonden in de persoon van Aurelia Maria Hoitsema, waarover in het volgende verhaal meer.





Klik hier voor de overige verhalen van Dr. J. Verseput





Klik hier voor de overige onderwijs verhalen op onze site





Familiewapenklein
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker ....


Terug naar de top





Last update :

29 December 2003