Een e-mail sturen naar Aad? Zijn e-mail adres is aad@engelfriet.net
(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen)
Terug naar  het Engelfrieten overzicht

Naar beneden 

Kielhalen, een fantastisch werkstuk

Met grote regelmaat ontvangt Aad verzoeken of hij even een werkstuk in elkaar kan zetten, liefst in Word met ook nog niet op het internet te vinden plaatjes...

Waarom in Word ?

Dat print professioneler dan vanuit een Internet Browser, staat er immers onderaan en bovenaan iets wat de leraar niet mag zien en dus is het werkstuk meteen klaar.

En ja, op verzoek van de Nederlandse Vereeniging van Geschiedenisleraren, Aad gaat natuurlijk geen werkstukken voor iemand anders maken, al zijn er wel eerlijke leerlingen die met Aad's werk, achteraf trots melden dat ze een negen hebben gekregen en prompt krijgt Aad dan ook soms een emiel van de leraar die het verhaal op het internet ook heeft gevonden, of dan die leraar die negen heeft veranderd ???

En daarom voor al die werkstukken makers(sters) en dan vooral die vragenstellers die er ook de nadruk opleggen dat het eigenlijk over twee dagen klaar moet zijn, dus of ze wat voorrang zouden kunnen krijgen en natuurlijk mag Aad ook een CD ROM opsturen, diskettes zijn een beetje uit.... even uitleggen hoe je een geschiedenis werkstuk maakt.

Je pakt eens een boek (je weet wel zoiets met een kaft...) en liefst ook nog een ander boek, om een bevestiging te krijgen van wat in het eerste boek staat, speurt eens wat rond op het internet en maakt daar dan een samenvatting van, het liefst in je eigen woorden, want ook Aad ziet vaak werkstukken (ben ook leraar.....) en dan lees je meteen van die woorden die de leerling nooit zelf zou gebruiken.

Hou je je niet aan deze spelregels, dan verdien je het eigenlijk om gekielhaald te worden. Of nog beter, op verzoek van sommige leraren, om je vraag aan deze pagina toe te voegen, hoeft de leraar alleen maar via Google je naam in te typen en ...... hebbes.......

Kielhalen wat was dat nu ook al weer, vroeg ooit een zekere Danny, zijn vader had er wel eens overgelezen, dus had Danny dit onderwerp voor een scriptie of zoo uitgekozen, alleen toen wist vader terecht niet meer te vertellen, hoe het precies zat, dat moest Danny maar zelf uitzoeken, en toen kreeg Aad een paniek emiel en vroeg Danny ook of hij Aad een SMS mocht sturen. En tja, wat raar die meneer Aad heeft niet eens een GSM, wat een fossiel werd er toen ongetwijfeld gedacht, en toen snapte Danny meteen waarom Aad zich met geschiedenis bezighoudt, in het verleden hadden ze geen GSM's......en ook geen internet......alleen maar boeken.....

Op de schepen van bijvoorbeeld de
VOC (dat was dus een link ja..., wel opletten !!) was de een na zwaarste straf, inderdaad de doodstraf was de zwaarste straf, maar nu mij even uit laten praten, kielhalen. Je werd bijvoorbeeld gekielhaald als je niet beleefd genoeg geweest was tegen je meerderen, zeg maar je leraren en vooral als je hen had bedreigd met iets natuurlijk, ook al hadden ze het niet direkt van jou gehoord....

Er werd een speciaal kielhaal harnas naar dek gebracht, daar werd je dan in opgesloten, alleen je hemd en een onderbroek mocht je aanhouden, inderdaad, anders was je helemaal bloot, de menschen waren vroeger wat preutser dan nu.
Nee, bij vrouwen deden ze geen kielhalen, vrouwen mochten eigenlijk niet mee op de VOC schepen als bemanningslid, daar gaan we het een volgende keer overhebben, misschien wil iemand daarover al een werkstuk maken??

Waarom een harnas denken jullie ?? Nee, niet omdat ze bang waren dat de kiel van het schip, zeg maar de onderkant van het schip, heel goed Tim, zou beschadigen, maar ze wilden die man weer graag heelhuids terug zien, inderdaad soms zwommen er ook haaien rond het schip....

De echte reden was, het harnas zorgde voor extra gewicht, zo was je sneller onder water. Ook was het dan mogelijk om een spons gedrenkt in olie in het harnas te verstoppen, kon je daarin bijten als je onder water zat. Waarom geen spons met water? Juist, van water kun je verdrinken, en ja, ook in drank zit water, als is het soms niet veel. Bij Natuurkunde hebben jullie misschien al eens gehoord dat olie water verdringt, oh, zoo ver zijn jullie nog niet....

Het harnas werd vervolgens helemaal tot in het bovenste puntje van de mast gehesen, wordt ook wel de RA genoemd, inderdaad, dat moet je vaak invullen bij kruiswoordpuzzels, heel goed Lex.

Als ze je dan met harnas in zee lieten vallen, dan zat er een soort vlaggetje aan het touw, dat aangaf wanneer het harnas diep genoeg in zee was gevallen en dan werd je zoo snel mogelijk onder het schip doorgetrokken en aan de andere kant van het schip weer omhooggehaald, Als je dan nog leefde, dat werd gekontroleerd door de scheepschirurgijn (met een lange ij), dan moest je nog een keer, tot je in totaal drie keer was geweest. En natuurlijk stopten ze als je het na de eerste keer niet meer zag zitten, dan mocht je gerust een paar dagen pauzeren, want de tweede en derde keer kwamen echt wel aan de beurt. Zoo'n reis duurde immers maanden, en soms wel jaren. Het kielhalen werd de naaste straffe des doods genoemd, je mocht er niet aan dood gaan, bij de doodstraf moest dat wel. Wat ze dan deden? Je werd gewoon over boord gezet, het liefst op een onbewoond tropisch eiland.
En inderdaad, Pascal, misschien hebben ze, hoe heet dat ook al weer, bumby jumping, wel afgekeken van kielhalen, maar kielhalen was wel spannender hoor....

Op de volgende sheet zien we dus iemand boven in de ra hangen, waarschijnlijk hangt deze man niet klaar om gekielhaald te worden, maar moest een aantal dagen boven in de ra blijven hangen, dat was de een na zwaarste straf, de zwaarste straf was dus kielhalen.

kielen

In de volgende les worden julie overhoord over de volgende 2 wetten die in de 19e eeuw zijn aangenomen door de 2e en de 1e Kamer, bereid je dus voor op een aantal vragen.

Saai ?

Je hebt het nog niet eens gelezen !!!


Staatsblad 1854 (no 96) blz. 41.

Wet van 28 Junij 1854, houdende eenige veranderingen in het bestraffen van misdrijven door het krijgsvolk te water gepleegd.

Wij Willem III, bij de gratie Gods, Koning Der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-hertog van Luxemburg, enz, enz. enz, doen weten:
Alzoo Wij overweging genomen hebbe, dat het wenschelijk is, eenige veranderingen te maken in de straffen op misdrijven door het krijgsvolk te water gepleegd:
Zoo is het dat, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg en verstaan bij deze.

Art. 1. De straffe van kielhalen en van de ra vallen worden afgeschaft.

Art. 2. De straf van kielhalen met bij komende straffen worden vervangen door kruiwagenstraf.
Het van de ra vallen met bijkomende straffen worden vervangen:
voor het dek- en onderofficieren door de straffen vastgesteld in art. 39 en 40 van het Crimineel wetboek voor het krijgsvolk te water;
voor mindere schepelingen door laarzen.
Voor beide kan de opgelegde straf gepaard gaan met dententie, zoo als die is omschreven in art. 46 van hetzelfde wetboek.

Art. 3. De kruiwagenstraf bestaat in het plaatsen des veroordeelden in eene militaire straf gevangenis voor den tijd van drie tot vijftien jaren, ten einde aldaar, vervolgens de voor veroordeelten den landmagt bestaande veroordelingen, aan het verrigten van arbeid te worden ontworpen.
Aan de kruiwagenstraf gaat bij dek- en onderofficieren steeds degradatie, bedoeld in art. 41 lit. a des wetboeks, bij mindere schepelingen de vervallen verklaring van den militaire stand, vooraf..

Art. 4. Het eind touw, dat voortaan tot de laarzen wordt gebezigd, is ongeteerd, drie-strengs, losgeslagen en de dikte van 15 draad op streng niet te boven gaande voor veroordeelden boven de 16 jaren.
Voor veroordeelden onder de 16 jaren worden zoogenaamde knutteltjes van niet meer dan 9 einden oud getakelde loglijn, zonder knoopen, gebezigd.

Art. 5. Het getal slagen gaat voor de veroordeelden boven 16 jaren dat van honderd , en voor veroordeelden beneden 16 jaren dat van zestig niet te boven.

Art. 6. De slagen met handloggen worden toegebragt met een eind witte lijn, niet zwaarder dan 15 draad voor veroordeelden boven de 16 jaren, voor veroordeelden beneden de 16 jaren worden de knutteltjes, in artikel 4 omschreven, gebruikt.
Het getal der slagen gaat voor de eerst gemelde dat van 50, voor laats gemelden dat van 30 niet te boven.

Art. 7. De disciplinaire straffen voor dek- en onderofficieren in art. 29 van het Regelement van krijgstucht voor het krijgsvolk te water, worden vervangen door de navolgende straffen:
degradatie voor eenen bepaalden of onbepaalden tijd, met of zonder arrest;
arrest, met of zonder waarneming van dienst.

Art. 8. Bij de straffen in art. 29 van gezegd regelement voor mindere schepelingen vastgesteld, wordt gevoegd die van mindering inklass voor bepaalden of onbepaalden tijd.

Art. 9. Bij de veroordeling tot en de uitvoering van het laarzen of slaan met handdaggen, van detentie, arrest, sluiting in de boeijen, het zetten op water en brood aan boord, houden de registers en bevelhebbers in het oog de plaatsen en lucht gesteldheid, en alle omstandigheden, waardoor de gezondheid van den gevangene te zeer kunnen worden benadeeld, en mogen zij steeds zoodanig tusschen pozingen in de uitvoering bevelen, als gezondheidstoestand van de gevangene vordert.

Art. 10. Aan het Hoofd van Departement van Marine wordt de bevoegdheid toegekend, om mindere schepelingen, die 't zij door minderen aanleg voor de zeedienst ongeschikt zijn, op voordragt van de kommandant van den boden in welks rolle zij zijn ingeshreven, hier te lande met een briefje van ontslag, of een bijzondere gemerkt paspoort, uit den dienst weg te zenden.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriele Departementen, Autoriteiten, Collegien en Ambetenaren, wiens zulks aangaat aan de nauwkerige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te Assen, den 28 Junij 1854.

Bron: Staatsblad 1862 (no. 34) v.a. blz. 25.

(No. 34.) Besluit van den 25sten Maart 1862, houdende vaststelling
van een nieuw reglement op het geneeskundig onderzoek omtrent de
geschiktheid voor de krijgsdienst te land en te water.


Wij Willem III, Bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz.

Op de gemeenschappelijke voordragt van Onze Minister van Oorlog en van Binnenlandsche Zaken, van den 19/24 Februarij 1862, n°. 45B (lit E, 4de afd);
Overwegende dat er, gelet op de vordering der wetenschap en de verandering in de bewapening en uitrusting der troepen, en wel inzonderheid ook ten gevolge van de veranderde wetgeving op het stuk der nationale militie, noodzakelijkheid bestaat tot wijziging van de bestaande reglementaire voorschriften op het geneeskundig onderzoek der manschappen, ter beoordeling van hunne geschiktheid voor de krijgsdienst.
Den Raad van State gehoord, (advies van 4 Maart 1862, n°. 2).
Gezien het nader gemeenschappelijk rapport van Onze Minister van Oorlog, van Binnenlandsche Zaken en van Marine, van den 22 sten Maart 1862, n°. 40 B, 23 Maart 1862, lit A, den 24 sten Maart 1862 n°. 54.
Hebben wij goedgevonden en verstaan:
1 °. de reglementaire bepalingen op het geneeskundig onderzoek van manschappen, vastgesteld bij koninklijke besluiten van den 16den Februarij 1836, n°. 78 en 24 April 1843, n°. 54, en bij Ons besluit van den 26 sten Julij 1860, n°. 59, bij deze in te trekken en te doen vervangen door de voorschriften, vervat in het reglement op het geneeskundig onderzoek omtrent de geschiktheid voor de krijgsdienst te land en te water, aan dit besluit gehecht;
2 °. te bepalen dat dit besluit met de daarbij behoorend reglement in werking zal komen op den vijfden dag na dagteekening van het Staatsblad en van de Staats-courant, waarin een en ander geplaats is.
Onze Minister van Oorlog, van Binnenlandsche Zaken en van Marine zijn, ieder voor zoo veel hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad en gelijktijdig in de Staats-courant zal worden geplaatst.

's Gravenhage, den 25sten Maart 1862.
De Minister van Oorlog,
J.W. Blanken
De Minister van Binnenlandsche Zaken,
Thorbecke
De Minister van Marine,
W.J.C.H. v. Kattendyke.

Uitgegeven den negenden April 1862
De Directeur van het Kabinet des Konings,
De Kock

-----

REGLEMENT op het geneeskundig onderzoek omtrent de geschiktheid voor de krijgsdienst te land en te water.

Art. 1. De geschiktheid voor de dienst bij de zee- en landmagt wordt onderzocht en beoordeeld overeenkomstig dit reglement.

Art. 2. De ziekten of gebreken in dit reglement vermeld maken ongeschikt voor de krijgsdienst te land of te water.

Art. 3. Lotelingen der nationale militie en militiepligtigen, wier aangifte ter inschrijving is verzuimd, die geacht worden slechts tijdelijk te lijden aan ziekten of gebreken, in dit reglement aangeduid met het teeken *, of van wie het twijfelachtig is of moeijelijk terstond te beslissen, of die ziekten of gebreken bij hen bestaan, kunnen voor de krijgsdienst geschikt worden verklaard, en, na hunne inlijving, ter verpleging of tot nader onderzoek, in eene militaire of maritime ziekeninrigting worden opgenomen.

Art. 4. Ongeacht het bepaalde bij art. 2, kan de toelating tot eene vrijwillige verbindtenis bij het leger hier te lande en voor de krijgsdienst in 's Rijks overzeesche bezittingen, ook van manschappen der militie geschieden, wanneer de ziekte of het gebrek van hem, die verlangt te worden toegelaten, van dien aard is, dat de genezing daarvan, binnen korten tijd, mogelijk wordt geacht.
Gelijke toelating kan geschieden, ook bij de zeemagt, wanneer de ziekte of het gebrek geacht wordt slechts zoo geringe stoornis in de verrigtingen te veroorzaken, dat de dienst bij het gedeelte der krijgsmagt, waarbij de toelating wordt verlangd, in allen opzigte behoorlijk kan worden waargenomen.
Op de toelating van personen, die in een van de gevallen verkeeren, in de voorgaande zinsneden vermeld, als vrijwilligers voor de krijgsdienst in de 's Rijkse overzeesche bezittingen, zijn voorts daaromtrent gegeven of nader te geven bijzondere voorschriften van toepassing.

Art. 5. Van elke toelating, in de gevallen vermeld in de twee eerste zinsneden van het voorgaand artikel, geschiedt mededeeling aan den kommanderende officier van het betrokken corps of onderdeel.
Betreft het de zeemagt, dan wordt daarvan kennis gegeven aan de betrokken maritime autoriteit in loco.
De ontdekte gebreken worden in den engagementsstaat naauwkeurig vermeld en op het stamboek aangetekend.

Art. 6. Vrijwilligers die verlangen eene nieuwe verbintenis aan te gaan en die bevonden worden ligte ziekten of gebreken te hebben, waarvan de genezing binnen korten tijd mogelijk wordt geacht, worden voor de dienst geschikt verklaard. Zij, die geringe gebreken hebben, van welke geene verergering te wachten is, worden, zoo zij de dienst bij het wapen waarbij zij zich op nieuw verlangen te verbinden, behoorlijk kunnen blijven waarnemen, almede geschikt, verklaard.
Deze gebreken worden in den reëngagementsstaat naauwkeurig vermeld en op het stamboek aangeteekend.

Art. 7. Bij de militie te land ingelijfden en vrijwilligers bij het leger, die ofschoon onbekwaam voor de dienst bij het wapen waartoe zij behooren, echter in staat worden geoordeeld tot de dienst bij een ander wapen, worden daarbij overgeplaatst, wat de vrijwilligers betreft met hun goedvinden. Deze bepaling is alsmede geldende ten aanzien van manschappen der zeemilitie, die voor de zeedienst, ongeschikt, doch nog voor de dienst bij de landmagt geschikt geacht worden.

Art. 8. Voor de krijgsdienst worden ongeschikt verklaard, krijgslieden van alle rangen, die ziekten of gebreken hebben, in dit reglement vermeld, voor zoo verre deze ongeneeslijk zijn of de genezing daarvan vruchteloos is beproefd, en zij daarmede de dienst niet meer naar behooren kunnen waarnemen.

Art. 9. In de verklaringen van ongeschiktheid tot verdere dienst worden naauwkeurig vermeld de aard, de oorzaak, en de tijd van het ontstaan van de ziekten of gebreken, alsmede het nummer, waaronder deze in het reglement zijn omschreven.

Art. 10. Met betrekking tot het gezigtsvermogen, moet hij, die als vrijwilliger, onverschillig bij de zee- of landmagt, als adelborst en scheepsklerk bij de zeemagt, als kadet op Onze militaire akademie, als kwekeling voor de militaire geneeskundige-, pharmaceutische- of veeartsenijkundige dienst, verlangt te worden toegelaten, in het bijzonder, aan de drie volgende proeven voldoen:

a. dat hij op eenen afstand van vijf en twintig Nederlandsche duimen duidelijk kan zien en onderscheiden, gewonen drukletters (gelijk aan die van de Nederlandsche Staats-courant) of in grootte daarmede overeenkomende figuren;

b. dat hij op eenen afstand van vier Nederlandsche ellen duidelijk kan zien en onderscheiden, letters, cijfers of andere figuren van drie Nederlandsche duimen hoogte en breedte en daaraan geëvenredigde dikte, met wit krijt geschreven op een dof zwart, goed verlicht bord;

c. dat hij op eenen afstand van ten minste acht Nederlandsche ellen, zoowel met beide oogen als met elk oog afzonderlijk, bij afwisseling opgestoken vingers vlug kan zien, tellen en onderscheiden.

Art. 11. de ziekten en gebreken, bij de voorgaande bepalingen bedoeld, zijn hierna vermelde:

§ I. Ziekten en gebreken algemene bekleedselen.
No. 1. * Geheel of gedeeltelijk gemis van hoofdhaar in zoodanige graad, dat het hoofd niet genoegzaam is beschut, of het dragen van het hoofdtooisel bemoeilijk wordt.
No. 2. Te groote ligchaamsomvang door vetvorming gepaard met stoornis in de verrigtingen.
No. 3. * Algemene of plaatselijke vermagering, gepaard met ligchaamszwakte.
No. 4. * Hoornuitwassen.
No. 5. * Hoofdzeer (tinea).
No. 6. * Poolsche vlecht (plica).
No. 7. * Verouderde en hardnekkige huidziekten, bijv. baardvin (mentagra), schrub-uitslag (psoriasis) visch-schub-uitslag in den hoornachtigen vorm (ichtyosis cornea) en de zoogenaamde Yaws.
No. 8. * Verouderde en hardnekkige venerische huidziekte (syphilides, condylomata).
No. 9. Melaatsheid (lepra).
No. 10. * Hardnekkige drooge kloven (rhagades).
No. 11. * Kwaadaardige nagelzweer.
No. 12. Splijting, misvorming en ontaarding der nagels, met pijn of belemmering in de bewegingen.
No. 13. Gemis van alle of de meeste nagels aan de handen of voeten.
No. 14. * Verouderde hardnekkige zweren aan het been of andere ligchaamsdelen.
No. 15. Uitgebreide versterving.
No. 16. Litteekens gepaard met stoornis in de verrigtingen of met neiging tot weder openbreken.
No. 17. * Uitgebreide verouderde verharding of verdikking van de huid of het onderhuids-bindweefsel.
No. 18. Belangrijke of veelvuldige vet- of beursgezwellen.
No. 19. Koude en verzakkings-ettergezwellen.
No. 20. Huidkanker (epitheliomata) en andere kwaadaardige woekeringen, zoo als het vezel- of zoogenaamde vleesch-gezwel, het spekgezwel, merg en bloedspons-gezwel.
No. 21. * Zeer stinkend algemeen of plaatselijk zweet, vooral aan de voetzool, vergezeld van een roosachtige toestand.
No. 22. * Algemeene zuchtige zwelling (huidwaterzucht) en plaatselijke zuchtige zwelling in belangrijken graad.

§ II. Ziekten en gebreken van de watervaten en watervaatsklieren, van de mam- en schildklier.
No. 23. Sterk uitgedrukte klierziekige ligchaamsgesteldheid.
No. 24. * Hardnekkige klierzwelling, verharding of verzwering aan den hals, in de oksels, in de liezen enz.
No. 25. Kanker der watervaatsklieren.
No. 26. Buitengewone ontwikkeling der borsten, waardoor het dragen van de uniform bemoeijelijkt wordt.
No. 27. Kanker van de mamklier.
No. 28. Kropgezwel (struma).
No. 29. Kanker van de schildklier.
No. 30. * Tegennatuurlijke verwijding van de watervaten (lymphangiectasia) en watervaats-pijpzweer (fistula lymphatica).

§ III. Ziekten en gebreken van de spieren, handen, beenderen en andere werktuigen tot beweging.
No. 31. Te groote gestalte met eene zwakke ligchaamsgesteldheid (het zoogenaamd uit de krachten gegroeid zijn).
No. 32. Te kleine (dwergvormige) ligchaamsgestalte.
No. 33. * Vergroeijing van den eersten halswervel met den tweeden, of met het achterhoofdsbeen (onbewegelijkheid van het hoofd).
No. 34. * Aanmerkelijk verdraaide of scheeve stand van het hoofd (halsverkromming) (caput obstipum).
No. 35. * Onwillekeeurige beweging van het hoofd (zoogenaamd waggelhoofd).
No. 36. * Verstijving van wervelgewrichten (anchylosis spinae).
No. 37. Aanmerkelijk misvormde ligchaamsgestalte, ten gevolge van Engelsche ziekte of been-verweeking.
No. 38. * Belangrijke misstand van den schouder of van de heup (zoogenaamde hooge schouder of hooge heup).
No. 39. Buitengewone zijdelingsche kromming van de ruggegraat (scoliosis), buitengewoon hooge rug, (cyphosis), buitengewoon ingevallen rug (lordosis).
No. 40. Zeer platte of zeer ingevallen borst; zeer ingedrukt borstbeen (sternentupoma): buitengewone welving van de borst; zeer uitpuilend borstbeen (zoogenaamde kippenborst); buitengewone afplating van de zijden der borstkas.
No. 41. Belangrijke misvorming van het sleutelbeen of van het schouderblad.
No. 42. * Algemeen of plaatselijk rheumatismus in belangrijken graad.
No. 43. Verouderde jicht en jichtknobbels.
No. 44. * Verslapping van spieren en banden met herhaalde (zoogenaamde atonische) ontwrichting.
No. 45. Belangrijke vermagering van één der bovenste of onderste ledematen, bijv. de progressieve spier-atrophie.
No. 46. * Ontsteking of ziekelijke zamentrekking (contractura) van spieren, pezen, pees-scheeden of peesvliezen.
No. 47. Te groote of te geringe omvang of lengte der ledematen, hetzij in hun geheel, hetzij gedeeltelijk.
No. 48. Verplaatsing van harde of zachte deelen, bijv. van de kniegewrichts- of ribben-kraakbeenderen, van de ellepijps-zenuw enz.
No. 49. * Belangrijke verwondingen (vulnera).
No. 50. Verouderde scheuring (rhexis) van belangrijke spieren, pezen en banden, bijv. van den band der knieschijf, van de pees van Achillis.
No. 51. * Slijmbeurs-weigezwel (hygroma cysticum) aan de knie, den ellenboog enz.
No. 52. Belangrijke peesknoopen (ganglia).
No. 53. Verbeening van en kraakbeenvorming in het bind- en spierweefsel, bijv. de zoogenaamde exerceer-beentjes.
No. 54. * Beenbreuken (fracturae).
No. 55. * Gezwellen van het beenvlies, van de beenderen en de kraakbeenderen (hyperostosis, exotosis, enchondroma).
No. 56. Vergroeijing van de twee of meer beenderen onderling.
No. 57. * Beenvlies- of been-ontsteking met beenverzwering en beenversterving (caries et necrosis).
No. 58. Been-spekgezwel, been-vezelgezwel en winddoorn (osteo-steatoma, osteo-sarcoma et spina ventosa).
No. 59. Pijpzweer- of cloakenvorming na beenverzwering of beenversterving.
No. 60. Buitengewone broosheid der beenderen (fragilitas ossium).
No. 61. Verminderde voeding der beenderen (zoogenaamde beentering).
No. 62. Vanéénwijking van beenderen of van gedeelten daarvan (diastasis epiphysium).
No. 63. * Ontwrichtingen (luxationus).
No. 64. * Gewrichtsontsteking, waterzucht (hydarthron) of verstijving (anchylosis).
No. 65. Uittering van de gewrichten, bijv. van het heup- en schoudergewricht (zoogenaamde morbus senils articulorum).
No. 66. * Tegennatuurlijke gewrichts-kraakbeenderen (zoogenaamde mures articulorum) of vreemde ligchamen in de gewrichten.
No. 67. Tegennatuurlijke gewrichten na ontwrichtingen of beenbreuken (pseudarthrosis).
No. 68. Belangrijke verkromming der ledematen.
No. 69. Gemis van het bovenste lid, geheel in het schouder gewricht of gedeeltelijk in de lengte van het opperarmbeen, in het elleboogsgewricht, in de lengte van den voorarm, in het handgewricht of in de hand.
No. 70. * Misvorming van de hand met belemmering in de beweging.
No. 71. Overtollige of gespletene vingers.
No. 72. Aaneenvergroeijing van twee of meer vingers.
No. 73. * Verstijving (anchylosis) van één der duimen, van één of meer vingers of vingerleden.
No. 74. * Regte, gebogen of scheeve stand van een der duimen, van een of meer vingers, of vingerleden in een graad, dat daardoor de wapenhandel of de dienstverrigtingen aan boord worden bemoeijelijkt.
No. 75. * Verlamming van een der duimen, van een of meer vingers of vingerleden.
No. 76. * Geheel gemis van een der duimen, van een of meer vingers of vingerleden.
No. 77. * Gedeeltelijk gemis van een der duimen, van een of meer vingers of vingerleden, of alleen van een der beenkootjes.
N.B. Hiervan moet worden uitgezonderd het gedeeltelijk verlies van een vingertop, wanneer daarbij het litteeken stevig, een nagel voorhanden en de beweging niet belemmerd is.
No. 78. * Mankgaan (claudicatio).
No. 79. Verdraaijing of overkruising der onderste ledematen, bijv. na niet herstelde of aangeborene ontwrichting (zoogenaamde claudicatio spontanea).
No. 80. * Buiten- of binnenwaartsche, vóór- of achterwaartsche kromming van één of beide knieën, waardoor het gaan zeer bemoeielijkt wordt, of de militaire houding niet kan worden aangenomen.
No. 81. Gemis van het onderste lid, geheel in het heupgewricht, gedeeltelijk in de lengte van het dijbeen, in het kniegewricht, in de lengte van het scheen- en kuitbeen, in het voetgewricht en in den voet.
No. 82. Misvorming of verkromming van den voet (zoogenaamde horel- en platvoeten) waardoor het marcheren bemoeijelijkt wordt.
N.B. De vol- of breedvoet geen gebrek zijnde, moet hieronder niet begrepen worden.
No. 83. Aaneengegroeijing van al de teenen van een der voeten, wanneer het marcheren daardoor bemoeielijkt wordt.
No. 84. Buitenwaarsche stand van den grooten teen, met misvorming van het navoets-gewricht, wanneer daardoor het marcheren bemoeijelijkt wordt.
No. 85. Over elkander ligging der tenen, wanneer daardoor het marcheren, of het dragen van het schoeisel bemoeijelijkt wordt.
No. 86. * Verstijving (anchylosis) of verkromming der teenen, wanneer daardoor het marcheren of het dragen van het schoeisel bemoeijelijkt wordt.
No. 87. Gemis van den grooten teen, gemis van den kleinen teen met het navoetsbeen. Gemis van twee of meer teenen aan één der voeten. Gemis of verminking van het nagellid der meeste teenen aan een der voeten.
No. 88. Overtollige teenen, wanneer daardoor het marcheren of het dragen van het schoeisel bemoeijelijkt wordt.

§ IV. Ziekten en gebreken van de spijsverterings-werktuigen
No. 89. Belangrijke misvorming van den mond en verdikking van de lippen met belemmering in het kaauwen of spreken.
No. 90. Splijting van de lip (zoogenaamde hazenlip, labium leporinum) in belangrijken graad.
No. 91. Verlies van de lip.
No. 92. Kanker van de lip.
N.B. Van dit gebrek moet wel onderscheiden worden de zoogenaamde lipknoop (nodulus) welke geen beletsel oplevert voor het opnemen in dienst.
No. 93. * Aanhoudende, speekselvloed in belangrijken graad.
No. 94. * Mondontsteking en spruw in belangrijken graad, (Indische spruw).
No. 95. * Uitgebreide verzwering van het tandvleesch.
No. 96. * Vezelgezwel van het tandvleesch in dien graad, dat daardoor het kaauwen en bijten bemoeijelijkt worden.
No. 97. Verlies of beenbederf van de tanden en kiezen in dien graad, dat daardoor het spreken, bijten en kaauwen belemmerd worden.
No. 98. Aangeboren splijting of toevallige scheiding van het beenig verhemelte, (palatuna fissum), verlies van zelfstandigheid of doorboring daarvan.
No. 99. * Splijting, of geheel of gedeeltelijk gemis van het zachte verhemelte, gepaard met stoornis in het spreken en slikken.
No. 100. * Vergrooting met ontaarding van de lel, verlenging of splijting daarvan (uvula fissa), gepaard met stoornis in het spreken en slikken.
No. 101. Vergroeijing van het zachte verhemelte met het hoofd van den slokdarm met belemmering in het ademhalen, het slikken of het hooren.
No. 102. * Propgezwel van de keelholte en van den slokdarm.
No. 103. Kanker van de zachte deelen of van de beenderen der mond en keelholte.
No. 104. Geheel of gedeeltelijk verlies van de boven- of onderkaak.
No. 105. Misvorming van de boven- of onderkaak met belemmering in het kaauwen of het spreken.
No. 106. * Verstijving (anchylosis) van de onderkaak.
No. 107. Onherstelbare ontwrichting van de onderkaak.
No. 108. Pijpzweer van de boven- of onderkaak met beenverzwering.
N.B. Tand-fistels en geringe kaak-fistels zijn hiervan uitgezonderd.
No. 109. Kanker van de speekselklieren.
No. 110. * Speeksel-fistels.
No. 111. * Speeksel-steenen.
No. 112. Buitengewone vergrooting, verkleining of splijting van de tong.
No. 113. Geheel of gedeeltelijk gemis van de tong.
No. 114. Vergroeijing van de tong met de wanden der mondholte, of van de wangen met het tandvleesch, zoodat het spreken of het kaauwen daardoor belemmerd wordt.
No. 115. Kanker van de tong.
No. 116. * Stotteren en andere belemmeringen in het spraakvermogen, in zoodanigen graad, dat daardoor de veiligheid van een post gevaar kan loopen.
No. 117. Kikvorsch- of speekselgezwel (ranula) in belangrijken graad.
No. 118. * Ontsteking en verzwering van de keel en den slokdarm.
No. 119. Hebbelijke ontsteking met belangrijke zwelling en verharding van, of steenvorming in de amandelen.
No. 120. Kanker der amandelen.
No. 121. * Organische vernaauwing (strictura) van den slokdarm.
No. 122. * Hevige en dikwerf terugkeerende kramp van den slokdarm (dysphagia spasmodica).
No. 123. * Verlamming van den slokdarm.
No. 124. * Pijpzweer van den slokdarm.
No. 125. * Kanker van den slokdarm.
No. 126. * Herkaauwing (ruminatio habitualis) ten gevolge van slokdarm verwijding gepaard met algemeene vermagering.
No. 127. * Ziekelijke eetlust, bijv. wolfshonger, hondshonger (famis lupina, canina).
No. 128. * Ontsteking van de maag en van de dunne darmen.
No. 129. * Maag-verweeking (gastromalacia) en maagverzwering, (ulcus ventriculi).
No. 130. * Kanker van de maag (scirrhus pylori etc.).
No. 131. * Vergroeijing van het net, na buikwonden, beklemde breuken, enz. gepaard met stoornis in de verrigtingen.
No. 132. * Herhaalde bloedbraking en bloedloop (haematemesis et melaena).
No. 133. * Ontsteking, of aanmerkelijke vergrooting en verharding van de lever (hypertrophia et physconia hepatis).
No. 134. * Lever-abcessen.
No. 135. * Kanker en ander ontaardingen van de lever, (bijv. eyrrhosis, acephalocysten).
No. 136. * Gal- en darmsteenen (calculi biliares en enterolythen)
No. 137. * Ontsteking, belangrijke vergrooting, verharding of ontaarding van de milt en de wandelende milt.
No. 138. * Ontsteking of belangrijke vergrooting en verharding van de alvleesch-klier.
No. 139. * Kanker van de alvleesch-klier.
No. 140. * Verharding of ontaarding van de darmscheilklieren.
No. 141. Buitengewoon dikke buik, ten gevolge van overmatige vetvorming met moeielijke ligchaamsbeweging.
No. 142. * Buikwaterzucht (hydrops asscites).
No. 143. * Lintworm, (taenia), wanneer daardoor belangrijke stoornis in de spijsvertering, voeding enz., wordt te weeg gebragt.
No. 144. * Ontsteking van den karteldarm of van den blinden darm (typhilitis).
No. 145. * Persloop (dysenterie) slepende en hardnekkige buik-, spijs- en chijloop (lienterie en fluxus coeliacus).
No. 146. * Vernaauwing van den endeldarm of van den karteldarm (strictura recti, coli, enterosthenosis).
No. 147. * Kanker van den endeldarm.
No. 148. * Hardnekkige endeldarmsetter- en slijmvloed (proctorrhoea).
No. 149. * Splijting of verlamming van de sluitspier van den aars, met onvermogen om de drekstoffen terug te houden (incontinentia faecum).
No. 150. * Voorvalling van den endeldarm (prolapsus ani).
No. 151. * Hardnekkige aarskloven, met moeijelijke en pijnlijke darm ontlasting (fissurae ani).
No. 152. * Organische, vernaauwing van de aars-opening (strictura ani).
No. 153. * Propgezwel van den endeldarm (polypus recti).
No. 154. * De tegennatuurlijke en kunstmatig gevormde aars (anus praeternaturalis et artificialis).
No. 155. * Pijpzweer van de buikholte, van de maag, lever, galblaas, milt, darmen en van den endeldarm (fistula ani).
No. 156. * Lies-, dij-, navel- en andere buik- en bekken-breuken (herniae).
N.B. De zoogenaamde lieswand-dunheid moet hieronder niet begrepen worden.

§ V. Ziekten en gebreken van de ademhalings-werktuigen, van den bloedsomloop, en van het bloed.
No. 157. Misvorming van den neus, gepaard met stoornis in de verrigtingen.
No. 158. Gemis van den neus, of van een belangrijk gedeelte daarvan.
No. 159. * Belangrijke doorboring of gemis van het middenschot van den neus.
No. 160. Aangeboren splijting van den neus (nasus (bifidus).
No. 161. * Kopervin van den neus (zoogenaamde couperose) in belangrijken graad.
No. 162. Geheele vergroeijing van de neusgaten, of gedeeltelijke, wanneer daardoor de ademhaling of de spraak wordt bemoeijelijkt.
No. 163. De kwaadaardige huidwrat en kanker van den neus.
No. 164. * De kwaadaardige en voortknagende neuszweer (ozaena te lupus).
No. 165. * Verouderde hardnekkige zwelling van het neus-slijmvlies, met belemmering in de ademhaling of in de spraak (coryza habitualis).
No. 166. * Propgezwel van de neusholte (polypus narium).
No. 167. * Pijpzweer van den voorhoofdsboezem of van den opperkaaksboezem.
No. 168. * Propgezwel van den voorhoofdsboezem of van den opperkaaksboezem (polypus antri Hygmori)
No. 169. * Zeer stinkende adem uit den mond of door den neus.
No. 170. * Hardnekkige slijm-ettervloed uit den neus.
No. 171. * Hebbelijke neusbloeding.
No. 172. * Aanhoudende heeschheid, te zwakke stem en stemmeloosheid (aphonia)
No. 173. * Ontsteking van het strottenhoofd.
No. 174. * Luchtpijpsbreuk (broncho cèle).
No. 175. * Ontsteking, verwijding of vernaauwing van de luchtpijp en luchtpijpstakken.
No. 176. * Pijpzweer van het strottenhoofd of van de luchtpijp.
No. 177. * Propgezwel van het strottenhoofd of van de luchtpijp.
No. 178. * Splijting van het borstbeen (fissura sterni).
No. 179. * Etterborst (empyema).
No. 180. * Borstvlies- en longontsteking.
No. 181. * Luchtpijps- en long-knobbelzucht- keel- en longtering (phthisis laryngea et pulmonalis).
No. 182. * Herhaalde bloedspuwing (haemoptoë).
No. 183. * Pijpzweer van de borstholte en van de luchtpijp.
No. 184. * Longbreuk (pneumo-cèle).
No. 185. * Ontsteking van het hart en het hartzakje.
No. 186. * Borstwaterzucht (hydrothorax) en waterzucht van het hartzakje (hydrops pericardii).
No. 187. * Organische ziekten van het hart met in begrip van de blaauwzucht (morbus coeruleus) en van de zoogenaamde hartvang (angina pectoris).
No. 188. * Verplaatsing van het hart (ectopia cordis) met stoornis in de verrigtingen.
No. 189. * Dijkwijls terugkeerende versnelde zoogenaamde zenuwachtige hartkloppingen (palpitationes cordis nervosae) met stoornis in de verrigtingen.
No. 190. * Kramp der luchtpijpstakken met kortademigheid (asthmaperiodicum).
No. 191. * Algemeene of plaatselijke volbloedigheid (plethora) bijv. buiksvolbloedigheid, gepaard met belangrijke stoornis in de verrigtingen.
No. 192. * Slagaderbreuken (aneurysmata) en slagaderverbeening.
No. 193. * Tegennatuurlijke verwijding der aderlijke en slagaderlijke haarvaten (teleangiectasia) met neiging tot verbloeding of ontaarding.
No. 194. Groote en uitgebreide aderspatten (varices);
N.B. Hiervan moeten worden uitgezonderd de zoogenaamde huid adernetten (varicositas) en de soms sterke ontwikkeling van overigens gezonde aderen.
No. 195. * Groote speenadergezwellen (haemorrhoïdaal gezwellen) met stoornis in de verrigtingen.
No. 196. * Bloedvloeijingen, hetzij uit- of inwendige in aanmerkelijken graad.
No. 197. * Bloederziekte (haemorrhophilia).
No. 198. * Bloed-armoede en bleekzucht (anaemia et leukaemia) in belangrijken graad.
No. 199. * Bloed-vlekziekte (morbus maculosus Werlhoffii).
No. 200. * Verouderde hardnekkige scheurbuik.
No. 201. * Alcohol-kwaadsappigheid (dyscrasia potatorum).

§ VI. Ziekten en gebreken van de pis- en geslachts-werktuigen.
No. 202. * Vernaauwing van de voorhuid (phimosis) met zeer moeijelijke of pijnlijke pislozing.
No. 203. * Groote voorhuids- en balzakssteenen.
No. 204. * Pisweg-splijting (hypo et espispadias) in die vormen, dat de pislozing niet op de gewone wijze kan geschieden.
No. 205. Zoogenaamde tweeslachtigheid (hermaphroditsme).
No. 206. * Slepende ontsteking van de pisbuis, van den bal en bijbal of van de zaadstreng.
No. 207. * Pisgezwel van de roede, van den balzak, de bilnaad, enz.
No. 208. * Vernaauwing van den pisweg (strictura urethrae).
No. 209. * volkomen of bijna volkomen verlies van de roede.
No. 210. Splijting van de roede (zoogenaamde dubbele roede (penis bifidus).
No. 211. * Terughouding van één of beide ballen in het lieskanaal, bij inspanning pijnlijk zijnde.
No. 212. * Krampachtige optrekking van één of beide ballen tegen den uitwendigen liesring.
No. 213. * Verminderde voeding, uitdrooging (zoogenaamde verschrompeling) of atrophie der beide ballen.
No. 214. Gemis van de beide ballen.
No. 215. Kanker van de roede.
No. 216. * Waterbreuk (hydrocèle), bloedbreuk (haemtocèle) en luchtbreuk (pneumatocèle).
No. 217. * Aderbreuk (varicocèle) van den balzak, en aderbreuk van de zaadstreng en den bal in zeer belangrijke graad.
No. 218. Balzaks-verslapping, in een zeer hoogen graad (rhakosis).
No. 219. Kanker van den balzak (zoogenaamde schoorsteenvegerskanker) (cancer caminariorum).
No. 220. Melaatsche ontaarding van den balzak (elephantiasis scroti).
No. 221. Vezel- of zoogenaamd vleeschgezwel (sarcocèle), knobbelachtige ontaarding (tuberculosis), kanker, bloedspons- en mergsponsgezwel (fungus medullaris) van den bal of van de zaadstreng.
No. 222. * Pispijpzweer (fistula urinaria).
No. 223. * Bal-pijpzweer (fistula testiculi).
No. 224. * Zaad-pijpzweer (fistula spermatica).
No. 225. * Zaadvloed (spermatorrhoea).
No. 226. * Nier-ontsteking, nier-ettergezwellen, niersteenen en nier-ontaarding, bijv. de Brightsche ziekte (zoogenaamde albuminuria), en de wandelende nier.
No. 227. * Ontsteking en verzwering van de pisblaas.
No. 228. * Bloedwateren (haematuria).
No. 229. * Graveel (psammismus) en blaas-steen.
No. 230. * Kanker van de blaas.
No. 231. * Ontsteking, verharding en ontaarding van de voorstanderklier.
No. 232. * steenen in de voorstanderklier.
No. 233. * Kanker van de voorstanderklier.
No. 234. * Dikwerf terugkeerende pisopstopping (retentio urinae).
No. 235. * Onwillekeurig pislozing (afloop) (incontinentia urinae).
No. 236. * Pis- en honig-vloed (polyuria et diabetes mellitus).
No. 237. Aangeboren navel-pispijpzweer (urachus apertus).
No. 238. Navelsteenen (omphalolithi) alsmede belangrijke gezwellen en ontaardingen van den navel.
No. 239. Aangeboren splijting van de pisblaas of gemis van den voorsten blaaswand (zoogenaamde inversio vesicae).

§ VII. Ziekten en gebreken van het zenuwstelsel, met inbegrip der zielsziekte.
No. 240. Te groote omvang van het hoofd, tengevolge van te sterke ontwikkeling der schedelbeenderen, gepaard met stoornis in de verrigtingen.
No. 241. Misvorming van het hoofd, waardoor het dragen van het hoofdtooisel verhinderd wordt.
No. 242. Het openblijven van de fontanellen, en het been-verlies door schedelwonden, of na panboring.
No. 243. Het waterhoofd (hydro-cephalus).
No. 244. * Belangrijke indrukken aan den schedel, gepaard met stoornis in de verrigtingen, of wanneer het dragen van het hoofdtooisel bemoeijelijkt wordt.
No. 245. Sponsgezwel van het harde hersenvlies (fungus durae matric) en beenspekgezwel van den schedel (fungus cranii).
No. 246. Hersenbreuk (encephalocèle en meningcocèle, hernia cerebri).
No. 247. Gespleten ruggegraat (hydroachis seu spinia bifida).
No. 248. * Slepende ruggermergs-overgevoeligheid (irritatio spinalis).
No. 249. * Ruggemergs-ontsteking (myelitis).
No. 250. * Wervel-gewrichtsontsteking of ontaarding (spondylarthrocace).
No. 251. * Ruggemergs-tering (tabes dorsalis).
No. 252. * Slepende of hebbelijke zenuwpijnen (neuralgiae) bijv. hoofdpijn, aangezigtspijn (prosopalgia), zitbeens-zenuwpijn (ischias), maag-, darm-, nier-, lever- zenuwpijn enz. in belangrijke graad.
No. 253. * Hardnekkige en aanhoudende hik.
No. 254. * Zenuwknoopen (neuromata).
No. 255. * Hebbelijk beven (tremor artuum)
No. 256. * De St. Vitusdans (chorea) en andere stuip- of krampachtige aandoeningen.
No. 257. * Hebbelijke of periodiek terugkeerende duizeling (vertigines).
No. 258. * Vallende ziekte (epilepsie).
No. 259. * Zinvang (catalepsie).
No. 260. * Volkomene of onvolkomene, plaatselijke of algemeene verlamming (paresis, paralysis, hemiplegia etc) van de bewegings- of van de gevoels-zenuwen, alsmede de zoogenaamde beef-verlamming (paralysis agitans).
No. 261. Heimwee (nostalgia), vergezeld met vermagering en slepende koorts.
No. 262. * Zwaarmoedigheid (melancholie) en andere ziekelijke wijzigingen in het voorstellingsvermogen (hypochondrie) in belangrijken graad.
No. 263. * Slaapwandelen (somnambulismus).
No. 264. * Zich tot een enkel punt bepalende waanzinnigheid (monomanie)
No. 265. * Herhaalde dronkaards-waanzinnigheid (delirium temens seu potatorum).
No. 266. * Krankzinnigheid (manie).
No. 267. Na Krankzinnigheid overgeblevene bijzondere voorbeschiktheid tot weder instorting.
No. 268. * Onnoozelheid (idiotismus) en stompzinnigheid (stupiditas).
No. 269. * Domheid (imbecillitas) in dien graad, dat de persoon onbekwaam is om in den wapenhandel of in de scheepsdienst te worden geoefend.

§ VIII. Ziekten en gebreken van de gezigtswerktuigen.
No. 270. * Ontsteking van den traanzak met slijm-ettervloed (dacryocystits, daecryorrhoea).
No. 271. Uitzetting van den traanzak (hernia sacci lacrymalis).
No. 272. Gezwellen van den traanzak en traansteenen (dacryolithen).
No. 273. * Sluiting van de traanwegen.
No. 274. * Traanpijpzweer (fistula lacrymalis).
No. 275. * Hebbelijke tranenvloed (epiphora) in aanmerkelijken graad.
No. 276. * Hypertrophie en gezwellen van de traanklier, bijv. door acephalokysten.
No. 277. Kanker van de traanklier en van den traanheuvel.
No. 278. Overvloedige huid in de binnen ooghoeken (epicanthus) in belangrijken graad.
No. 279. Vernaauwing van de ooglid-spleet (phimosis palpebarum).
No. 280. Geheele of gedeeltelijke vergroeijing van de oogleden, hetzij onderling, hetzij met den oogbol (ankyloblepharon et symblepharon).
No. 281. Splijting der oogleden (coloboma palpebarum).
No. 282. Geheel of gedeeltelijk gemis van een der oogleden.
No. 283. * Verkorting van het bovenste ooglid, zoogenaamd hazenoog (lagophthalmos).
No. 284. * Hardnekkige ooglidskramp (blepharo-spasmus).
No. 285. * Verlamming van den opligter van het bovenste ooglid (blepharoptosis).
No. 286. * Buiten- en binnenwaartskeering der oogleden (ectropion, entropion).
No. 287. * Binnenwaartsche stand der ooghaartjes (trichiasis, distichiasis).
No. 288. * Beursgezwellen en andere gezwellen in de oogleden.
No. 289. Ooglids-kanker.
No. 290. * Ontsteking, verzwering, verharding van den ooglidsrand, met verlies der ooghaartjes (blepharitis, tylosis, maderosis).
No. 291. * Woekeringen op het oogbindvlies (granulationes) en de zoogenaamde granuleuse oogziekte.
No. 292. * Atrophie van het ooglids-bindvlies (door trachoma enz.)
No. 293. * Bindvliesontsteking (syndesmitis).
No. 294. * Scheelzien (strabismus) met belemmering van het gezigtsvermogen van het regter-oog.
No. 295. * Oogbolsstuipen (nystagmus).
No. 296. Verdrooging van den oogbol (ophthalmo-xerosis).
No. 297. Verkleining van den regter oogbol (mikrophthalmos) met belemmering in het gezigtsvermogen.
No. 298. Uitzetting van den oogbol in belangrijken graad (buphtalmos).
No. 299. Uitdrijving en uitzakking van den oogbol (exophtalmos, prolapsus bulbi).
No. 300. Uittering van den oogbol (atrophia bulbi).
No. 301. Gemis van een of beide oogbollen.
No. 302. Oogbolskanker.
No. 303. Acute etterachtige, oogontsteking, en chronische ontsteking van den gehelen oogbol (ophtalmia purulenta, panophthalmia).
No. 304. * Hoornvliesontsteking (keratitis).
No. 305. * Vaatwoekering op het hoornvlies, zoogenaamd oogvel (pannus).
No. 307. * Geheele of gedeeltelijke, vooral centrale verduisteringen van het hoornvlies (obscuratio corneae), maculeae, cicatrices).
No. 306. * Vleugvel (pterygium) in belangrijken graad.
No. 308. * Hoornvlieszweer en pijpzweer (ulcus, fistula corneae).
No. 309. * Hoornvliesuitzetting (b.v. cornia conica en andere kerectasien).
No. 310. * Druifgezwel van het hoornvlies, den harden oogrok en den haarband (staphloma anticum et posticum).
No. 311. * Etteroog (hypopion) en inwendig bloedoog (haemophthalmos).
No. 312. * Ontsteking van het harde oogvlies (scleritis).
No. 313. * Ontsteking van den haarband (kyklitis).
No. 314. Gemis van den regenboog (irideremia congentia).
No. 315. * splijting van den oogappel (coloboma iridis).
No. 316. * Sluiting van den oogappel (atresia pupillae).
No. 317. * Trilling en schommeling van den regenboog (hippus pupillae, irido-denosis).
No. 318. * Ontsteking van den regenboog (iritis) en woekering of gezwellen aan dit vlies.
No. 319. * Verstopping van den oogappel, zoogenaamde lymph-staar (cataracta spuria)
No. 320. * Afscheuring en gedeeltelijk gemis van den regenboog en verplaatsing van den oogappel (puppilla artificialis).
No. 321. * Vasthechting en vergroeijing van den regenboog met het hoornvlies of met het lensbeursje (synechia anterior et posterior).
No. 322. * Regenboogs-uitzakking (prolapsus iridus).
No. 323. * Verlies van de lens (aphakia).
No. 324. * verplaatsing van de lens (luxatio lentis).
No. 325. Verduisteringen in het lensstelsel, graauwe staar (cataracta).
No. 326. Verduisteringen en verweeking van het glasvocht (synchisis).
No. 327. Oogwormen (cysticerus en andere entozoa).
No. 328. Gemis van pigment in het oog (albinismus).
No. 329. * Ontsteking van het vaatvlies, zonder of met ontsteking van den regenboog (choroïditis, irido-choroïditis).
No. 330. * Groene staar (glaucoma, choroïditis xsudativa).
No. 331. * Ontsteking van het netvlies (retinitis) alsmede ontaardingen van dit vlies, zoo als bloeduitstortingen (apoplexia retinae), loslating (solutio retinae), vetontaarding, pigment-afzetting, infiltratien, enz.
No. 332. * Zwarte staar (amaurosis) en gezigtszwakte (amblyopia amanrotica).
No. 333. * Het zoogenaamd vliegenzien (scotopsia) met belangrijke stoornis in het gezigtsvermogen.
No. 334. * Gezigtsvermoeijenis (asthenopia, hebetudo visus).
No. 335. * Halfzigtigheid (hemiopa) en andere gevolgen van gezigtsveldsbeperking.
No. 336. * Dubbelzien (diplopia met één of beide oogen.
No. 337. * Nachtblindheid (hemeralopia).
No. 338. * Lichtschuwheid in den vorm van dagblindheid (nyctalopia).
No. 339. * geheel onvermogen tot het onderscheiden van kleuren (achromatopsia).
No. 340. * Bijziendheid (myopia) op beide oogen, of op het regteroog, in dien graad, dat na opheffing van het accommodatie-vermogen op het regteroog, hiermede door den hollen bril n°. 8 (hebbende, een negatief brandpunt van 216 Ned. strepen), uit den brillen toestel, letters, cijfers of figuren van 3 Nederlandsche duimen hoogte, breedte en daaraan geëvenredigde dikte, geschreven met wit krijt, op een zwart, goed verlicht bord, op een afstand van 8 Ned. ellen goed of althans beter gezien worden dan door hoogere nummers (zwakkere glazen) uit dien toestel; of wel dat, zonder opheffing van het accommodatie-vermogen door denzelfden bril, zeer kleine drukletters of figuren ter grootte ongeveer van een Nederlandsche streep (bijv. n°. 3 van Jaeger), op een afstand van één Nederlandsche palm goed althans beter gezien worden, dan door zwakkere glazen.
No. 341. * Oververziendheid (hypermetropia) in dien graad, dat door den bollen bril n°. 8 (hebbende een positief brandpunt van 216 Ned. strepen) uit den brillen toestel, letters, cijfers of figuren van drie Nederlandsche duimen hoogte, breedte en daaraan geëvenredigde dikte, geschreven met wit krijt op een dof zwart, goed verlicht bord op een afstand van acht Nederlandsche ellen duidelijk gezien worden, of dat zelf met lagere nummers (sterkere glazen) de gezigtsscherpte steeds verbetert.
No. 342. * Verschil van breking in de verschillende meridianen van het oog (astygmatismus), in belangrijken graad.
No. 343. * Verlamming van de accommodatie, kenbaar door oogappelverwijding (mydriasis) wanneer hierbij het zien, hetzij met het bloote oog, hetzij met holle of bole glazen, slechts op één enkelen afstand mogelijk is.
No. 344. * Ouderdoms-verziendheid (presbyopia) in dien graad dat het bloote oog niet meer binnen den afstand van omstreeks zestig Nederlandsche duimen gewone drukletters enz. kan onderscheiden, en dat tot het lezen op den gewone afstand (d.i. 25 Nederlandsche duimen), de bolle bril n°. 10 (uit den brillen toestel) of sterkere glazen worden vereischt.

§ IX. Ziekten en gebreken van de gehoorwerktuigen.
No. 345. * Belangrijke misvorming en vergroeijing van de oorschelp met het hoofd.
No. 346. Gemis van de oorschelp.
No. 347. Kanker van de oorschelp.
No. 348. * Misvorming van den uitwendigen gehoorgang, met belemmering van het gehoor.
No. 349. * Vernaauwing van den uitwendigen gehoorgang, met belemering van het gehoor.
No. 350. Sluiting (atresia) van den uitwendigen gehoorgang.
No. 351. * Propgezwel (polypus) en andere woekeringen in den uitwendigen gehoorgang of op het trommelvlies.
No. 352. * Ontsteking van het trommelvlies.
No. 353. * Gemis of doorboring van het trommelvlies (perforatio tympani) met belemmering van het gehoor.
No. 354. * Verstopping, vernaauwing of sluiting van de Eustachiaansche buis, met belemmering van het gehoor.
No. 355. * Hardnekkige of telkens wederkeerende oorenvloed (otorhoea).
No. 356. * Slepende ontstekking, organische gebreken of zenuwstoornissen van het middel en binnen-oor, hardhoorendheid, doofheid, gehoorverbijstering of hardnekkige oorsuizingen te weeg brengende (barycoia, surditas, paracousia, susurrus aurium, etc).
No. 357. * Doofstomheid (surdomutitas).
Behoort bij het Koninklijk besluit van den 25 sten Maart 1862 (Staatsblad no. 34).

Ons bekend,
De Minister van Oorlog,
J.W. Blanken.
De Minister van Binnenlandsche Zaken,
Thorbecke.
De Minister van Marine,
W.J.C.H. v. Kattendyke.



source






Terug naar Aad's homepage, met links naar al zijn verhalen







Familiewapenklein
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker ....


Terug naar de top





Last update :

14 Oktober 2003