Een e-mail sturen naar Aad? Zijn e-mail adres is aad@engelfriet.net
(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen)
Terug naar  het Engelfrieten overzicht

Naar beneden 

Jezuïeten en Franciscanen in Rotterdam

Een bijdrage van Ger van Dam

In oktober 1940 schreef minderbroeder Dalmatius van Heel, kapelaan van de Rosaliakerk, over het in de meidagen van dat jaar verwoeste monument. De archiefstukken die deze geschiedschrijver pas had geordend, waren in de brand verloren gegaan. Uit andere bronnen schreef hij De Sint Rosaliakerk in de Leeuwenstraat te Rotterdam (Rotterdam 1940). Hij geeft interessante aanvulling op hetgeen Engelfriet al citeerde van een andere auteur en van fraaie foto’s voorzag.
(LINK)

De Leeuwenstraatse statie was gesticht door de jezuïeten. In de tijd dat de katholieken gehinderd werden in het uitoefenen van hun godsdienstige bijeenkomsten leverden de jezuïeten en de minderbroeders of franciscanen de meeste missionarissen. Die mannen trokken, soms vermomd als marskramer, door de Noordelijke Nederlanden. De eerste jezuïet was al in 1609 gekomen, maar door het stadsbestuur verdreven. Een andere pater kon alleen werken onder walvisvaarders uit Biscaye die in de havenstad aankwamen. Rotterdamse katholieken waren er in die jaren nog maar weinigen. Zij durfden geen priester in hun huis de mis te doen vieren. Politiek had het calvinisme het alleenrecht op publiek optreden. Niet alleen de katholieken werden overigens gedwongen tot huis- en schuilkerken zonder torens. In de Engelfrietsite vindt men ook de geschiedenis van de Gereformeerde gemeente.

Geleidelijk verbeterde de toestand iets. Met geld voor de overheidsdienaar was wel iets te bereiken. Een pater kon een huis in de Leeuwenstraat kopen en daar vieringen houden. Later kon een kapel gebouwd worden. Uitbreidingen volgden. De Rosaliakerk van 1940 was er echter nog niet.

In 1708 werden ook in Rotterdam de jezuïeten verdreven, omdat zij “de openbare orde zouden verstoren”. Toen was men nog niet toe aan het bijna algehele verbod op de orde. In 1773 werd de paus door meerdere vorsten in Europa gedwongen de jezuïetenorde te verbieden. Dat met dreiging van een schisma. Zelfs katholieke vorsten hadden graag de zeggenschap over de kerken. De bemoeienis van de Staat met de Kerk was vaak ten nadele van de ene wereldkerk.

Aanvankelijk was alleen nog het kerkgebouw van de dominicanen aan het Steiger beschikbaar voor het groeiende aantal katholieken. De mensen stonden soms buiten de oude en te kleine kerk. Er waren al wat meer versoepelingen gekomen in de strijd tegen de roomsen, joden en dissidente protestanten die de “nationale identiteit” heetten te bedreigen. Zoals al vermeld, kreeg de haven- en handelstad Rotterdam meer en meer joodse en katholieke burgers. Dezen hielden zich met de handel bezig. Beide groepen waren immers uitgesloten van officiële functies in het bestuur en het leger. De stad kon uiteraard niet zonder deze economisch belangrijke groepen. Petities van roomse zijde aan het stadsbestuur kregen meer en meer gehoor. Wel moesten de overheden schipperen terwille van predikanten en leden van de Hervormde Kerk. Het kwam echter ooit zover, dat een overleden katholieke pastoor een begrafenis kreeg door mensen van alle gezindten met respect bezocht.

In 1709 namen de Minderbroeders-Recollecten ( sinds 1898 Franciscanen geheten) de statie over. Voor bouw van de Rosalia moest men wachten tot 1777. In Van Heels boek vindt men vele foto’s van het barokke interieur van de schuilkerk naar het voorbeeld van de kapel van Versailles door een ingeburgerde Italiaanse architect gebouwd. Enkele luchtfoto’s van het oude stadscentrum op de Engelfrietsite geven prachtig aan, hoe de Rosaliakerk verscholen lag tussen de bebouwing. De brisantbommen moesten wel toeslaan. Zeer veel kunstschatten gingen ook hier in de branden verloren.

Noteren we nog, dat er ook twee andere katholieke kerken kwamen: één aan de Oppert en de andere met de volkse naam “Het Paradijs”. Deze werden bediend door seculiere priesters. Dominicanen en Minderbroeders waren reguliere priesters, leden van een orde. Veelal droegen zij nog niet het habijt. Binnen de minderbroedersprovincie sprak men zelfs van de groepen Zwarten en Bruinen. De eersten waren de “vajers” (vaders) of pastoors van Hollandse staties of parochies. Die kleedden zich in zwart priesterpak of toga. De broeders in de zuidelijke kloosters droegen de bruine pij. Ook in die tijden maakten burgers en overheden zich druk over hoe een man of vrouw erbij liep. De brieven van stedelijke bestuurders in een zeer hoogdravende stijl doen nu komisch aan. Zo zou er op een boerderij in het dorp Crooswijk een monnik in pij gesignaleerd zijn. Was dat niet het begin van een verboden kloostervestiging, vreesde het stadsbestuur.

Die twee genoemde seculiere priesters raakten echter betrokken bij het conflict rond Jansenius. De jansenisten droegen bij aan het verdrijven van de jezuïeten. Een conflict onder roomse geestelijken. Het fraaie Oud-katholieke kerkgebouw “Het Paradijs” aan de Nieuwe Binnenweg naast het R.-K. tehuis biedt tegenwoordig gelukkig onderdak aan Rooms- én Oud-Katholieken, nadat de Jozefkerk aan de Kruiskade gesloopt was.

Het is ondoenlijk, zinloos zelfs de gedetailleerde geschiedenis door Van Heel verzorgd weer te geven. Vele namen van paters met hun geboorteplaats, priesteropleiding in diverse plaatsen van de zuidelijke Nederlanden passeren. Eén van die lokaties was het Brabantse vestingstadje Megen. Het klopje dat rijkelijk bijdroeg aan de bouw en inrichting van de Rosaliakerk is daar vóór het hoogaltaar begraven, meldt de auteur. Het graafschap Megen was één van die enclaves, waar meerdere katholieke orden zich buiten de Republiek konden vestigen. Daar konden broeders tot priester worden opgeleid.

In het goed gedocumenteerde boek van Van Heel is er een opmerkelijk verschijnsel. Van menige pastoor, jezuïet of franciscaan, hoort men dat hij groot aanzien had verworven bij katholieken en niet-katholieken. Het kwam ooit zover, dat de begrafenis van zo’n gerespecteerde priester met veel ceremonieel en aandacht van overheden werd uitgevoerd. Misschien mag men zich de sociale verhoudingen van die tijden zich als volgt voorstellen. Het merendeel van de nog niet grote bevolking in een nog kleine stad Rotterdam was weinig geschoold. De groepen die sterk steunden op de Bijbel, joden en protestanten, hadden hun geschoolde voorgangers.
Bij de katholieken hoort men veel over de rituelen van de religie: het bedienen van de sacramenten was de voornaamste taak van de priesters. Zeker de jezuïeten vormden een intellectuele orde. De in Rotterdam werkzame minderbroeders waren niet zelden docent in de eigen priesteropleiding en/of bestuurslid geweest. De alledaagse invloed in de directe omgang van rabbijnen, predikanten en pastoors uit die oude tijden is uiteraard nauwelijks te achterhalen. De oecumene van alledag herinneren we ons uit de dagen van de zogenaamde “verzuiling”.





Klik hier voor de overige kerk verhalen op onze site





Familiewapenklein
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker ....


Terug naar de top





Last update :

16 Februari 2008