Een e-mail sturen naar Aad? Zijn e-mail adres is aad@engelfriet.net
(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen)
Terug naar  het Engelfrieten overzicht

Naar beneden 

O, die Koningsveldestraat……

Een bijdrage van Jan Menningh

Opgroeiend in de Koningsveldestraat in Rotterdam Noord

Zoekend naar Oud Rotterdam kom ik ineens verhalen tegen uit de straat, waar ik bijna mijn hele jeugd heb doorgebracht in de crisistijd en in de oorlog. Voor veel lezers zal dat vaderlandse geschiedenis zijn, maar het was mijn jeugd.

Vanaf mijn tweede

Toen ik twee jaar was, verhuisden mijn ouders met hun Jantje in 1929 naar de Koningsveldestraat, een benedenwoning op no. 15a. We hadden een portiekje van pakweg 50 cm diep. Dat is niet veel, maar genoeg om vaak samen-scholingen voor de deur te hebben als die "meiden" van de School voor Vrouwenarbeid uit de regen wilden staan. Fijn als je als verlegen knaap er tussendoor naar je jongensschool moest. Een rooie bakkes van jewelste en maken dat je wegkwam.

Ik kon niet veel hebben

Voor de huisarts moest ik de kleuterschool maar overslaan. Dat was een bron van kinderziekten. Het meeste van de buitenwereld zag ik aanvankelijk van achter het raam van de voorkamer. Toen ik naar de grote school in de Delfgauwstraat ging was ik waarschijnlijk een stuk sterker. Ik heb alle ziekten ingehaald die ik eerder misliep.

Had men gelijk?

Ik kreeg kinkhoest, blafte de buurt bij elkaar, moest vaak naar dokter Versteeg op de hoek van de Bieslandstraat en had alle tijd voor een studie van de aanwezigen.
Wie binnenkwam vroeg steevast: "Wie ben ik?" en dan zei er iemand: "Achter die meneer". Het duurde een poos voordat ik doorhad, dat ik het begin van de openingszin steeds miste. Ze begonnen met een gemompeld: "Achter" en dan wordt het logisch. Er hing ook een bordje met een opvoedende les:


Ik vatte de les anders samen en fluisterde tegen Ma, hoorbaar voor iedereen: "Daar staat eigenlijk: Lullen laten." Ma was er niet blij mee.

Buitenspelen was riskant. Ma was bang dat ik me buiten zou beschadigen. Met de knikkertijd kreeg ik van een tante wel eens een zak met knikkers. Daar mocht ik dan mee naar buiten om ze even gauw aan de gewiekste jongens te verliezen en dat was het dan weer. Knikkerzak kon weer opgeborgen worden.

Tweedeling

In de straat trad een soort fenomeen op dat ik nog niet snap. De mensen van de ene helft aan de Schiebroekselaan-kant mengden zich nauwelijks met de mensen aan de Vrijebansestraat-kant. Een raar verschijnsel.
Op weg naar de Coöp in de Willebrordusstraat mocht ik er van een jongen niet door. Dat was hun terrein. Ik moest maar omlopen.

Toen ik wéér op pad ging met een zwarte zeildoekse tas met een lege melkfles erin, was het weer zover. Vastbesloten duwde ik door. Ik werd tegengehouden en stond op het punt een watjekou te krijgen toen ik uitkaalde met die tas. Waarschijnlijk dacht Jan van W. dat die leeg was, ging niet opzij en dus kwam hij die fles tegen. Ik mocht er toen wel door. Verder niet veel last gehad. Van mijn collega schrijver in het Gastenboek, Bob Groenendijk, heb ik de ouders niet gekend. Zou dat die splitsing tussen ons en hen geweest zijn?

Winkels en werkplaatsen

Bob schreef al over enige winkels, dus vaak kan ik kort zijn.
Op de hoek met de laan (de Schiebroekse !) zat Feenstra, de kruidenier.
Hij leverde m.i. hoofdzakelijk aan de mensen uit de lanen om ons heen.
Hij had een zoon, waarvan we dachten dat hij 'vallende ziekte' had. Hij lag een keer op straat. Een naar gezicht. Hij is er blijkbaar overheen gegroeid. Dat is een prettiger gedachte.
Verder langs de oneven kant gaande kreeg je natuurlijk schoenmaker Kuyper in zijn keldertje. Zij woonden op de tweede etage erboven met een zoon Rinus, iets jonger dan ik.

In het pand ernaast had een oudere zoon, Jan Kuyper, een fietsenstalling en reparatiebedrijf. Later hoorde ik van Rinus dat hij in de gevangenis terecht was gekomen. Als bewaker, wel te verstaan.
Weer een eindje verder, wéér zo'n souterrain, een schilder, die o.a. houten jalousieën schilderde in zijn werkplaats. Dat was antieke luxaflex aan de buitenkant van een raam. De meisjes vonden het leuk griezelig om er binnen te gaan.Wij vonden het niet zo'n goed idee. Hij sloot zijn werk-plaats altijd af met een hangslot en wij hebben die kelder afgesloten door in plaats van een hangslot een taps houtje in het oog te steken. Zonder hulp kon hij er niet uit en wij hielpen niet.
Er was een glas in lood maker, die hele dagen gekleurd glas in stukjes stond te snijden om die met loden strips weer samen te voegen tot ramen.
Vroeger was dat erg populair als bovenlicht boven de vensterramen.
Dan was er een stoffeerderij in zo'n keldertje van een ondernemer, genaamd: Lenningh. Onze namen verschilden maar één letter.

Schuin tegenover ons was een combinatiewinkel: waterstoker, brandstoffenhandel, kruidenier en AGF handel. (aardappelen, groente en fruit) Er hebben na elkaar een paar Zeeuwen gewerkt. Ik herinner me de naam Sinke. Wat zag zo'n winkel er anders uit dan nu.
Er werden dingen verkocht waar je nu niet meer aan durft te denken.

Drie kraantjes naast elkaar aan een metalen meubel voor de verkoop van losse slaolie, boterolie en raapolie. Losse jam, die werd in je schaaltje geschept uit een met vetvrij papier gevoerd plat houten kistje. Stroop werd uit een vat geschept en liep tergend langzaam van de lepel in je stroopkannetje op de weegschaal. Het zou nu allemaal niet mogen.
Achter de toonbank waren houten vakken, waaruit alle kleuren bonen en erwten werden geschept en los verkocht in zakken die in bosjes aan een balk boven de toonbank hingen. Een puntzak werd zo kunstig dichtgevouwen dat je hem ondersteboven aan de punt kon dragen.
Verder waren er aan de andere kant nog twee hoekwinkels. Wij kwamen er nagenoeg nooit. Vraag me niet waarom. Ons werd bijvoorbeeld verweten dat we koffie kochten bij de Gruyter en dat zou nota bene een roomse zaak zijn. Ons een zorg, ze hadden prima koffie in een prachtzaak op de Bergweg.

Betere waar en 10% (korting). Alleen de Gruyter.

Naast de schoolpoort woonde op een bovenhuis de fam. Simons. Meneer was paraplumaker. Dat was nog in de tijd dat paraplu's de moeite en het geld waard waren om te repareren.

Verder weet ik een steenhouwer (mijn vader), een metselaar Schagen, die in die crisistijd "voor zichzelf" begonnen.

Kapper Bok, om de hoek, was ook mijn vader's kapper. De grappen met bokkenpruik lagen voor de hand. Daar werden op zaterdagmiddag veel mannen geschoren. Grote scheermessen waren privé niet populair, krabbertjes moesten nog komen, Philips moest nog gaan uitvinden. De kapper heette niet voor niets in het spraakgebruik: barbier!
Hij werd opgevolgd door Griep. Daar lag alweer zo'n taaie mop op de loer. Zijn vrouw lag vaak met griep in bed.

Toen ik later weer in de buurt kwam wonen gingen mijn zoontje en ik automatisch naar Griep. Op zaterdag zat het vol met wachtenden. Je sloot maar aan, maar de drukte viel wel mee. Griep had nog twee knechten, dat schoot wel op. Wie klaar was ging weer in de hoek met wachters zitten of staan en praatte vrolijk verder over hun voetbalclub. Het leek drukker dan het was. Ik las in deze rubriek over rot geintjes. Ik heb er ook een.

Mijn zoon werd er ook heen gestuurd. Hij vertelde me dat de kapper had gevraagd naar zijn naam. Toen hij wist dat hij mij ook kende vroeg hij: "En joh, slaat je vader je moeder nog wel eens?" Een rotvraag, waarop een kind geen antwoord weet. Hij had gezegd: "Misschien als hij heel erg kwaad is."

Toen ik zelf op zaterdagmiddag kwam, zat de hele salon vol en ik werd verwelkomd door Griep: "Daar is de man die zijn vrouw wel eens slaat." Ik ging in de tegenaanval: "Wat krijgen we nou? Gaan we de vuile was buitenhangen? Zullen we het eens hebben over de herrie bij jou thuis toen ze hoorden dat je moest trouwen?" Verontwaardigd ontkende hij dat. "Goed jongen, dan praten we er niet meer over." Toen kon ik rustig gaan zitten. De voetballers maakten het verder wel af. (Zijn eerste kind kwam pas na een jaar of zes. Dat wist ik wel!)

Bewoners die ik me herinner

Boven een werkplaatsje woonde Jan Jansen met moeder en twee zussen. De oudste ging in het klooster. Het moet niet moeilijk geweest zijn de gelofte van armoede af te leggen. Het was bij hen ook niet breed.

Jan gingen we eens bij zijn school opwachten, want hij moest nablijven bij de nonnen. Toen hij buiten kwam moesten we hem steunen. Ze hadden hem een half uurtje laten knielen op een vierkante liniaal.

Vlak erbij werd de bestrating hersteld. Tja, toen hebben we twee stenen geleend en bij de nonnen door de ruiten gegooid. Jan's vrienden waren niet katholiek en hoefden niet te biechten. (Nu verjaard en niet te bewijzen.) Als we aan het voetballen waren en we werden gesnapt, moest een van ons bij oom agent komen om de bal in te leveren.

"Hoe heet jij?" en toen kwam het antwoord: "Jan Jansen, agent."

Dat werd in het begin nooit geloofd en dan moest hij mee naar het "possie" van de Bergsingel met een achteringang in de Willebrordusstraat vlak bij de Bergsingel. Een agent kwam vrouw Jansen dan vertellen dat ze haar zoon moest komen halen. Na een paar keer zei ze: "Jullie konne hem halen en dan kenne jullie 'm ook terug brenge."
De eerste keer hebben ze hem gehouden tot de volgende dag schooltijd.

Nou, wij wilden weten hoe het was, een hele nacht op het possie. Geweldig was het. Hij had van iedere diender wel een snee brood gehad, met spek, met worst, met kaas, noem maar op. Pure weelde in crisistijd. Jan is later in de horeca terecht gekomen. Ik sprak hem in functie op de Scheveningse strandboulevard.

En haar vergeet ik nooit meer!!

Op no. 9 of 11 woonde de eigenaresse van dat pandje, juffrouw Grondelle. Ze was gehuwd maar het woord mevrouw werd bij ons niet vaak gebruikt.

Juffrouw Grondelle, van middelbare leeftijd of ouder,was op tweehoog de was aan het ophangen op lijnen die langs het plafond van de warande gespannen waren. Ze verloor haar evenwicht, viel over de balustrade op haar volgende serie lijnen, die buitenboord zaten tussen twee latten, verder naar beneden op de identieke lijnen van de eerste etage, vervolgens op de waslijnen in de tuin. Al die ijzerdraad lijnen knalden kapot en zo belandde ze in de redelijk mulle aarde in de tuin.
De dame van éénhoog en die van het benedenhuis zaten samen beneden koffie te drinken en waren verstard van schrik door de herrie en de klap.

Juffrouw Grondelle deed van buitenaf de keukendeur open, overzag de toestand en lustte ook wel een bakkie voor de schrik. Toen mijn moeder vroeg hoe het met haar ging, kreeg ze te horen dat zij, in zo'n huishouden, geen tijd zou hebben voor koffie.

Nog meer van dezelfde.

Ik was opgeroepen voor de militaire dienst en doorliep de kaderschool.
Het weekend, na mijn bevordering tot sergeant, kwam ik met mijn gloednieuwe zilveren strepen op de mouwen de straat inlopen, hopend dat er jongens waren om het op te merken, want strepen waren bij ons niet dik gezaaid. Ik kreeg even een beetje kapsones.

Niemand te zien. Ja toch, juffrouw Grondelle wenkte me te komen.

Zou zij als eerste mijn bevordering in de gaten hebben?

"Kom eens effe achter de deur." En in het gangetje kreeg ik een knaak.
"Zo, een arme soldaat kan altijd wel een centje gebruiken," In plaats van sergeant was ik gewoon weer Jantje van juffrouw Menningh.

Boven ons op de eerste etage woonde de familie Eeuwijk (?) met een zoon Frans, die later trouwde met een meisje uit onze straat.

Op de tweede etage woonde de familie Wisman met zoon Wim en dochter Stien (?). Ze waren ouder dan ik en speelden niet meer buiten.

Vader was hoofdcontroleur bij de RET. Een statige man, een beetje afstandelijk, wat hen de bijnaam "stalen Jozef" opleverde. Zijn vrouw stond graag een praatje te maken met deze en gene. In 1944, met een avondklok om 20.00 uur werd er om pakweg half tien geklopt en kregen we een pannetje pap van gemalen graan. Voeding en vezels tegelijk.

Na de oorlog bleken man en kinderen in het verzet te hebben gezeten en moeder wist nergens van. Dat verbaasde haar, ons niet.

Naast ons op no. 17, eenhoog, woonde de familie de Bruin. Vader, moeder en de zoon Tinus. Hij was scheel, maar daar is nooit een woord over gevallen. Na het bombardement kwam familie van hen gevlucht naar onze straat. Hun dochter Maartje was op de een of andere manier in de stroop terecht gekomen. Natuurlijk waren ze welkom, maar niet zo, lekkend met stroop over de mooie loper. Iedereen had wel wat water voor noodgevallen. Teilen vol zelfs en veel buren kwamen toelopen met kannen, pannen en gieters. Maartje werd ter plekke uitgekleed en afgespoeld. Ze was van mijn leeftijd en het eerste meisje dat ik zowat in haar nakie zag.
Er was een leegstaande souterrain woning op de hoek tegenover Feenstra. Daar is de familie ingetrokken. We hebben haar eerste ongelukkige verkering meegemaakt. Dat soort pijn is te genezen. Later trouwde Maartje met een tuinder woonde zeer riant in het Westland.

Een paar huizen verder in een benedenhuis woonde de familie Lussenburg. Ze hadden een harmonium en speelden daarop met de ramen open. Niet zo gek in die mooie meidagen van 1940. Maar mijn moeder was òp van de zenuwen en als ze in de verte maar een toontje van dat orgeltje hoorde, was het volgens haar luchtalarm en moest ik binnenkomen. Een van hun kinderen woonde erboven en liet de kleinkinderen naar oma roepen dat er koffie was. Helle stemmetjes, die over de tuintjes schalden: "Auwpoe kommie koffie drinken?" Dan namen wij ook maar een bakkie.

Dan kwam in het benedenhuis de familie De Vrijer. Met zoon Frits heb ik op de lagere school gezeten. Hij had nog twee zussen. Eén ouder dan wij en een jongere. Frits was een beste. In straatvoetbal was hij virtuoos en met slagbal gingen de vangers in de Vrijebansestraat staan.

Toen het slaghout uit zijn fikken vloog, ging het door het raam van een NSB-er en veegde de hele schoorsteen leeg. Leg maar eens uit dat dit geen politieke daad was. Toch liep het met een sisser af.

De afgesloten houten schoolpoort van de huishoudschool was voor hem nauwelijks een belemmering als een bal teruggehaald moest worden.
Die deuren zijn later vervangen door een ijzeren schuifhek.

In september 1945 ging Frits ook naar de handelsavondschool Mercurius in de HBS aan de Bergsingel. Drie avonden in de week van 19.00 tot 22.00 uur. Na een werkdag, waarin je niet gespaard werd, was dat een hele ruk. De tussenliggende avonden waren voor het huiswerk.

Als we naar huis gingen brachten we altijd met vier man een stel meisjes naar Hillegersberg. Om het wat romantischer te maken rende Frits vooruit, klom in een lantaarnpaal, draaide de lamp los en draafde weer terug om de vorige weer aan te draaien. Hij hield het een poos vol om ons in het donker te laten wandelen. O ja, hij had ijzerbeslag onder zijn schoenen. Je wist precies waar hij was.

Bij een scheidingsmuurtje van Elektrostoom in de Electroweg nam hij een aanloop, rende tegen de muur op !!! stond tegen de drie meter hoog stil tussen de ingemetselde glasscherven, draaide voorzichtig om en riep met luide stem: "Boeren, burgers en buitenlui…" dan wist hij niet verder en sprong er weer af. We hebben het hem een paar maal zien doen en waren iedere keer bang dat hij aan de andere kant zou belanden.

Op de tweede etage woonde de familie Heikoop. Zoon Cor was van mijn lichting. In Hillegersberg had hij in de klas van mijn vrouw gezeten, maar daar kwam ik een tiental jaren later achter. Ik had Cor in tijden niet meer gezien tot we elkaar in Batavia (later Jakarta) tegenkwamen. Daar hebben we een borrel op gedronken en we raakten elkaar weer kwijt.

Vader Heikoop is (dacht ik) de man, die bij een luchtalarm en veel gebulder van het afweergeschut letterlijk uit bed was gejaagd. Hij was er nog maar net uit toen een stuk van een granaat (Scherven waren gewoon. Dit was groter) door het dak, door de zoldervloer, door het slaapkamerplafond in zijn hoofdkussen belandde. Dat was mazzel!

Nog een paar waarmee ik minder contact had waren Klazien Visscher (familie van Lussenburg), Marietje Smit, vol ontwikkeld en daarom uitermate populair. Een paar jongens zijn eens, toen het nog licht was bij één van hen naar zolder gegaan, daar het raampje uit en door de goot naar de kamer van Marie. Een buur aan de overkant sloeg alarm en daarna heeft niemand het ooit meer in zijn rare hersens gehaald.

Rinus Kuypers had een jonger broertje Kareltje, die woonde later schuin tegenover ons. Beiden hebben nog in mijn kinderwagen gelegen. Zo kwam iedereen de crisistijd door. Je hielp elkaar.

Ook aan de even kant woonde een gezin waar de kinderen elkaar regelmatig opvolgden. Buurvrouwen kwamen en gingen om de kamers te doen, de slaapkamers, de kinderen werden onder handen genomen, er werd gebreid etc. Zwangere moe zat op een stoel voor het huis. Dat bracht mijn moeder eens tot de conclusie dat zij het met één kind drukker had dan die vrouw met tien.

Daarboven woonde Els van de Akker. Toen ik in de rij liep tijdens de razzia's is zij voor mij naar mijn huis gerend om een warme das te halen. Daar was niemand. Toen kwam ze mij een heel eind verder hard hollend een das van henzelf brengen. Ik zei al: Toen hielpen de mensen elkaar.

In het volgende huis op tweehoog woonde de familie van der Ven.
Vader zat volgens mij in de groente grossierderij, moeder kwam uit Duitsland. De enige jongen was Fredie, die eigenlijk Friedrich heette.

Hij had ook een stel zussen, de jongste was Sienie.
In de oorlog kwamen daar familie en kennissen op bezoek- in uniform -
Je schrok je de blubber. Fredie ging verplicht naar de Hitler Jugend. compleet met uniform. Mijn moeder vond dat hij gerust kon blijven komen, maar wel eerst omkleden.

Ernaast in het benedenhuis woonde de blonde Emmy Bollerman met haar ouders. Dat was krek tegenover ons. Aardig uitzicht!!

Net voor de schoolpoort op de eerste woonde de familie Meekes
Met een oudere zoon en dochter Annie (?)

Verderop in de straat was een werkloze, die het zoeken naar niet meer bestaand werk had opgegeven. Met zijn fietsplaatje, compleet met gat, reed hij de polder in met kanis en hengel en ging vissen. Als hij terug kwam renden we er op af. "Wat gevange baas?" Meestal zagen we wat katvissies (zij hadden een poes), maar de verhalen over brasems als deurmatten en snoeken als onderzeeërs hoorden we bij de vleet. Die beesten groeiden nog al waren ze al lang verteerd.

Zo heb ik toch aardig wat bewoners even teruggehaald. Hoeveel zullen er nog zijn?





Familiewapenklein
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker ....


Terug naar de top





Last update :

5 November 2008