Een e-mail sturen naar Aad? Zijn e-mail adres is aad@engelfriet.net
(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen)
Terug naar  het Engelfrieten overzicht

Naar beneden 

Mijn Opa's patatkraam

Onderzoek door: Eric Eijgelsheim ( geb. 's-Gravenhage 22-03-1958 )

Mijn opa Willem Frederik Eijgelsheim ( geboren te Rotterdam op 17 Januari 1906 en overleden te Rotterdam op 3 maart 1968 ) heeft ook nog, bijna 1 ½ jaar, een frietkraam gehad, waarschijnlijk samen met zijn jongste broertje Adrie ( Adrianus Gerardus, geboren te Rotterdam op 8 Juni 1915, midden jaren dertig ( ca. begin 1934 tot ca. mei 1935, toen mijn opa en oma in de Joubertstraat woonden, later in de Klosstraat ) rondom de Rijnhaven, bij de Brede Hilledijk ( toen Breede Hilledijk ) richting Katendrecht ( de Kaap ), die op de Delistraat / Veerlaan uitkomt.
Mijn opa was toen 28 / 29 jaar en Adrie 9 of 10 jaar jonger. Zij deden wel vaker samen '' een klus '' en konden goed samenwerken in die tijd.
De patatkraam stond niet ingeschreven bij de Kamer van Koophandel of elders geregistreerd. Dat hoefde toen voor '' eenmanszaakjes '' als deze nog niet.

Brede Hilledijk in de jaren dertig

De Brede Hilledijk ligt gedeeltelijk op Katendrecht en gedeeltelijk in de Afrikaanderwijk, ( waar mijn opa en oma vanaf 30 Januari 1935 woonden: Joubertstraat 10a ), die oorspronkelijk de Hillepolder beschermde.
Mijn oma had toevallig van 28-09-1925 tot 11-08-1927 op nummer 42a aan de Brede Hilledijk gewoond.

De patates frites kwam in de jaren 1920 via markten en kermissen, vanuit België naar Nederland. Via Eindhoven in de jaren dertig, Breda, Den Bosch en Tilburg verspreidde de verkoop van patat zich langzaam tot boven de grote rivieren, echter pas veel later. Het was meteen een succes.

De patatkraam van mijn opa was niet meer dan een afgedankt oud keetje, waarvan de assen van de gesloopte wielen rusten op een stapel stoeptegels, zoals het niet gemakkelijk '' te jatten '' was.
Hij was meubelmaker / timmerman, dus had hij het helemaal omgebouwd. Adrie was chauffeur en automonteur in die dagen.

Aan de twee zijkanten van het keetje hing een bord: één met iets van '' Hier kan je bikken, om je vingers bij af te likken ''. Schoffies uit de buurt hadden al snel iets anders gemaakt van het woord bikken, door van één letter een P te maken en aan de andere kant had Adrie met grote letters en zwarte verf: '' Van deze frieten kan je iedere dag genieten '' geschilderd.
Alles keurig binnen de lijntjes, die van te voren met een plat schilderspotlood dunnetjes op het plankje waren gezet. '' Het verving '' Genieten van frieten '', dat mijn opa had verzonnen.
Rondom de kraam lagen vlonders, op de plek waar de stoeptegels er uit waren gehaald.
Aan het eind van de dag lag daar de extra winst onder, meest centen maar ook wel eens een duppie. En niemand die het moest wagen de vlonders te verschuiven in de loop van de dag, om het er tussenuit te pulken.
Voor de kinderen in de buurt en ware uitdaging. Als mijn opa door had dat er één met zijn ( eerlijk gevonden ) geld vandoor ging of zijn tengels door de spleten stak, ging hij er achteraan. '' Hou de tent effe in de gaten, ben zo terug '', was 't dan tegen Adrie. Hij gaf zo'n schoffie dan geen volle schop onder zijn kont, … maar net op het laatste nippertje met de punt van zijn schoen of slof. Dat deed het meest zeer.

Naast de keet was een putdeksel tussen de kinderkopjes, in de straat, gemaakt die alleen open ging om aan het eind van de dag het frituurvet in de gooien.

Het idee van zelfgemaakte frieten kwam van zijn vroegere schoonfamilie, uit Zuid Beveland: Zeeland, die de frieten vanuit België de grens over hadden zien steken.
Mijn opa was het succesverhaal van de patat in het Zuiden van Nederland niet vergeten, toen het in de bouw wat minder ging, vanwege de crisisjaren, en er toch geld op de plank moest komen.
Mijn oma kwam er in Januari 1935 ook nog eens achter dat ze in verwachting was. Op 9 September dat jaar werd mijn vader geboren.

De voorkant van het keetje was groter open gezaagd en werd met een soort tentstokken ondersteund. Boven het dak stak een smalle kachelpijp naar de hemel voor de afzuiging. Het binnen interieur bestond uit twee tafeltjes afgedekt met een soort plastic tafelzeil. Eén om op te bakken met een tweepits gasstel en één als toonbank met een geldbordje en snijtafel voor de aardappels.
De twee frietpannen waren van geëmailleerd metaal met een roestvrij stalen netje er in.
Frietvet haalde hij bij de vetsmelterij en als reserve gebruikte hij Ossewit.
Een frietpuntzak werd van een ouwe krant gedraaid, als de zogenaamde vellen vetvrije papier op was. En .. die waren altijd op, want die kosten geld ! '' Sorry, meneertje maar vandaag heb ik ze nie '' !
Houten vorkjes, met twee tandjes, maakte mijn opa zelf. '' Hier, een gratis vork '', zei hij dan gul.
Alleen op zaterdag- en zondagavond deed de prijs 7 cent, anders acht. Mosterd was gratis. Een klodder Belgische frietsaus of piccalilly uit een pot kwam op 2 cent extra. De Belgische frietsaus was zoeter. Nederlandse frietsaus van Remia ( bestond net ca. 10 jaar, opgericht in 1925 ) kostte ook 2 cent extra, maar je kreeg ietsie meer.
'' Laat de armoede de pest maar krijgen, we gaan patat hale '', zei vader en dat deden ze: met velen en het werden er steeds meer.

In het begin van de patatkraam had mijn opa's oudste broer, Jan, geboren te Rotterdam op 15 Oktober 1903, tegen mijn opa gezegd: '' je moet wel gek zijn om voor 7 of 8 cent een puntzakkie gebakken aardappel te kopen als je met diezelfde zeven of acht cent een hele kilo kon kopen '' en 1 mud aardappelen ( 70 kg. ) heb je voor nog geen vijf gulden. Er zitten ruim 200 zakjes patat x 8 cent in een mud. Da's dan elf gulden winst.
Mijn opa antwoordde: '' je moet wel gek zijn om bij jou een mud kolen te kopen, terwijl je ze zo uit de mijnen kan halen ''. Da's anders gromde Jan dan. '' Waar zie jij hier een mijn '', vroeg Jan ? '' Waar zie jij hier op de Kaap aardappelen in de grond zitten '' ?, … zei mijn opa dan weer.

Op de toonbank van de keet stond verder een pot met gebakken haring in het zuur, leverworst stukken op sap en grote zure bommen.
Vlees gerechten waren, vanwege het ontbreken van een koeling uit den boze, de enige elektriciteit was het peertje van 60 Watt.
Eigenlijk was alles zeer overzichtelijk.
Van heinde en verre stroomden zijn klanten toe.
Mijn oma woonde in de Transvaalstraat ( tussen de Paul Krugerstraat en de Putselaan ) en leerde hem waarschijnlijk kennen bij de patatkraam.

Piepers jassen deed ie zelf of hij liet het aan Adrie over, als het druk was. De grote aardappelen werden naderhand op ingenieuze wijze tot frieten versneden in een speciaal apparaat met een '' ruitjesmes '', dat hij had vastgeschroefd op één van de twee tafeltjes. Je moest met een flinke druk op de hendel de aardappel door zo'n ruitjesmes duwen. In twee keer afbakken en smullen maar. Knapperig en smakelijk.

De mensen kwamen met hun pan mee van huis, en werd gevuld met frietjes. Op de vraag: '' Hé frietboer, hoe groot mag die pan dan wel niet zijn, voor één prijs '', antwoordde mijn opa dan:

'' as ie maar niet over je grote kop heen zakt ''…., '' maar zukke grote panne zulle wel niet bestaan ! ''.
Doe deze dan maar halfvol. Mensen in die buurt konden daar wel tegen. Het woord: '' boer '' stond mijn opa al tegen.
Tot zijn achttiende jaar had hij in Terbregge ( bij Schiebroek / Hillegersberg ), aan de Nieuw Terbregscheweg 110 gewoond en toen hij met zijn 23ste vanuit Driebergen naar Rotterdam kwam, werd hij meteen door de mensen waar hij aan de Dordtsestraatweg 454-a te Rotterdam inwoonde '' boertje '' genoemd. Hij accepteerde het.

Hij herinnerde zich zo'n grappenmaker bij de kraam nog wel en als ie de volgende keer terugkwam met een pan voor patat en vroeg: mag ik een frietje van je, deed mijn opa er 1 frietje in, bond zijn theedoek er stevig omheen ( hierdoor ontsnapt het vocht en voorkom je dat de friet slap word zonder veel af te koelen ), zodat de klant het niet meteen ontdekte en zag hij hem uiteraard binnen een paar minuten, afhankelijk waar ie woonde, weer terug. '' Je vroeg toch om één frietje en dat noemen ze nou boerenpatat '', zei mijn opa dan.

Men wist ook wel dat je met mijn opa beter maar geen ruzie moest krijgen, dus waardeerden ze z'n grap gelaten. Bovendien stond hij op een verhoging boven iedereen uit, dus wisten zij zijn lengte niet goed in de schatten. In die buurt had men losse handjes, maar mijn opa had al snel een reputatie op Katendrecht.

Klagen over de kwaliteit van zijn patat kon je beter niet. Eén keer: '' ik ben de vorige keer toch ziek geworden van je patat, zeg ''. De omstanders deden al een stapje achteruit, wachtend op de reactie van mijn opa. '' En dat heb ik nou ook altijd als ik weer tegen die rotkop van je aan moet kijken '', was dan zijn antwoord.
Al betaalde hij een kwartje voor een patatje van 8 cent, deze klager kon opkrassen.

Als er iemand voor zijn beurt ging vochten ze het maar uit, voor mijn opa was het ene duppie net zoveel waard als de andere. Alleen als een volwassene voordrong op een kind zei ie er wat van, als de andere klanten hem al niet voor waren geweest. Met een knipoog schepte hij er, bij zo'n kind, nog wat extra patatjes bij.
Mijn opa had zelf een jeugdtrauma opgelopen voor voordringende volwassenen. Het lijkt wel alsof ze erop uit zijn voor te dringen., zei hij eens bij thuiskomst. '' Hé, de kleintjes zijn er niet om de grote in hun hol kruipen '', zei mijn opa dan steevast als hij als kleine jongen weer eens opzij werd geduwd. '' Hoor hem, was dan het commentaar '', '' wat heb jij een grote mond ventje ''. " Ja hè, … en mijn vader heb grote vuiste '', dus assie een blauw oog wil mot je 't maar zegge '' !
Al vroeg was hij niet op zijn mondje gevallen.

Op Koninginnedag, toen nog op 31 Augustus en de laatste dag van de schoolvacanties, had mijn opa voor de kinderen punthoedjes gemaakt en bamboestokjes met een elastiekje en zelfgemaakt balletje eraan. Ze mochten kiezen. Het mooiste vonden ze de fluit die uitrolde als je er op blies en daarna weer terug rolde. Hij maakte ze allemaal zelf.

Katendrecht heeft, als schiereiland, één ingang en één uitgang en je kon de frietkeet niet ongezien passeren. Het was een plekje dat ze tegenwoordig een A-locatie noemen.

Op Katendrecht woonden en leefden veel chinezen. In de crisisaren na 1929 was een groot aantal Chinese bemanningsleden van de grote vaart zomaar ontslagen en op straat gezet.
De eerste Chinezen kwamen echter al in 1911 Nederland binnen als stakingsbrekers. Men ving hen op en liet hen met een trommel vol pindakoekjes de straat opgaan om wat te verdienen. Vandaar de uitdrukking pinda-chinees.
Er was op Katendrecht ook een chinees, die naast de pindakoek stropdassen verkocht. Hij maakte zijn standplaats in de directe omgeving van de patatkraam van mijn opa.
Bij de patatkraam was vaak iets te doen en daar wilde dit '' pinda-mannetje '' van mee profiteren. Iedere dag kwam ie weer aangesjokt, tot grote ergernis van mijn opa en Adrie.
De hele dag hoorde je: '' pinda, pinda lekka, lekka. Gek werden ze ervan. Ach 't zal wel meevallen, met de klandizie, zei Adrie. '' De mensen komen voor patat of niet en zo'n koek is voor tussendoor ''.
'' We zulle zien '' moppelde mijn opa dan. Hij had 'm al gezegd dat ie een flink eind van de kraam moest gaan staan, maar telkens probeerde Tsjang dichterbij te schuifelen. '' Hé, daaalll staan '', gebaarde mijn opa met opgerolde hemdsmouwen. '' Anders gebruik ik mijn bretels om je daar aan die paal te binden ''. Niet dat Tsjang er iets van begreep, maar het antwoord was altijd vriendelijk: '' Ja, muhnil ''.

De pinda-mannetjes

'' Bij de chineze mos je nie weze '', vond men over het algemeen. Een vooroordeel. Ook in die tijd waren het stuk voor stuk vriendelijke mensen.

Niet alleen in de buurt van de Brede Hilledijk waren ze te vinden, maar de gele tevreden pinda-mannetjes stonden of hurkten onbeweeglijk op verschillende punten, in hun sjofele kleding en met de grote trommels vol suikerpinda's en pindakoeken. Men vond ze in het begin geheimzinnige mannetjes, die zo weinig behoeften schijnen te hebben.
Uren konden ze leunen en hangen, in kou en regen, zodat men haast medelijden met hen zou krijgen. Maar ze zijn op medelijden minder gesteld. Liever hebben ze, dat men zo'n zoet koekje koopt voor de kinderen; dan komt er ineens beweging in het levende en sobere '' standbeeld '' en soms plooit een zachte lach hun zwijgzame mond, als hij een kleintje het lekkers geeft. Mijn opa's en Adrie's mond vertrok dan.
'' Zo, Adrie daar gaat weer vijf cent '', was het dan.
'' En dan te bedenken dat die koekies gewoon hier in onze eigen fabrieken worden gemaakt '', zei Adrie. '' Zou je denke '' ? Ik weet 't zeker !

Op een mooie voorjaarsdag in 1935 was het rustig geweest. Ook Tsjang had nauwelijks iets verdiend. Hij waagde het om een praatje te komen maken met mijn opa en zag tussen de vlonders een paar muntjes glinsteren. De verleiding was groot en Tsjang wist niet wat hij zich op de hals had gehaald door een vlonder te verschuiven, de muntjes op te rapen om ze daarna diep in zijn zak te steken.
'' Hé, hier daarmee ! '', klonk het. Tsjang schrok zich een ongeluk en zette het op een rennen. Mijn opa klapte razendsnel het achterdeurtje open en ging achter Tsjang aan. '' Adrie, hou jij 't effe hier in de gate, ben zo terug ''.
Mijn opa rende richting de Maashaven, Tsjang voorop. De Maashaven over tot aan het punt van de Putselaan / Brielselaan, de kruising over en op de Dordtselaan en na ca. tien minuten had ie hem. '' Al had je naar Peking gelopen, ik had je gepakt en nou hier met dat geld ''.

Een dag in Mei, mijn opa verhuisde met mijn oma op 9 mei 1935 van de Joubertstraat naar de Klosstraat ( een zijstraat van de Slaghekstraat ). Hij nam een paar dagen vrij en toevallig was Adrie gevraagd een paar auto's te repareren, waaronder een dure Auburn 8 cylinder, die met de boot uit Indië was meegekomen vanuit Priok ( Djakarta ).
De crisis was ook daar voelbaar en er kwamen veel Nederlanders terug uit '' de West''.
Adrie moest op de St.Jobshaven, bij de Rotterdamsche Lloyd, zijn. Daar stond de auto ter reparatie klaar.
Drie dagen waren mijn opa en Adrie niet bij de kraam geweest. Het goot die dag en van de patatkraam was nog maar weinig meer terug te vinden dan vier stapels stoeptegels.
'' Godverdegodvedergodveder…'', weg !, … en dat komt niet door de wind en regen, zei mijn opa tegen Adrie, die hem op was komen halen met de bakfiets.
'' Ik ga aangifte doen op het pliessiepossie op de Kaap, ga je mee ? ". '' Tuurlijk, zei Adrie.
Ze werden op de politiepost flink afgescheept, tot grote ergernis van mijn opa.

In de oorlog heeft hij wraak genomen door deze politie-post met de grond gelijk te maken door het te slopen en alle bruikbare planken met mijn vader van de Kaap weg te slepen. Enkele omstanders kenden mijn opa nog van de vroegere patatkraam en bleven '' uit de buurt ''.

Deze dag in mei 1935 betekende het einde van het Eijgelsheim patat-tijdperk. Maar ….. als ik mijn ogen sluit en denk aan de Meiendaal 204 te Rotterdam, dan ruik en proef ik toch nog die heerlijke zelfgebakken patat van mijn opa, met die heerlijke zure Gouda's Glorie mayonaise van de Vivo of van de VéGé, uit een geel plastic emmertje en loopt het water me in de mond. Na ruim dertig jaar was mijn opa het nog niet verleerd. Ik was zeven jaar oud.





Klik hier als je meer info zoekt over iets wat Eric noemt over een straat of een naam:
ga naar Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in,
bijvoorbeeld Eijgelsheim (of iets anders) en klik op ENTER





Klik hier voor de overige verhalen van Eric Eijgelsheim op onze site





Familiewapenklein
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker ....


Terug naar de top





Last update :

20 Juni 2008