Een e-mail sturen naar Hans? Zijn e-mail adres is hans@engelfriet.net
(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen)
Terug naar  het Engelfrieten overzicht

Naar beneden 

Een verhaal geschreven in 1928 :

Rotterdam doet me denken aan een lelijke vrouw......dat eindigt met een gedicht van Jan Prins

Prachtige OCR verhalen uit een van onze boeken, Aad vindt het heerlijk om ze te lezen, hopelijk jullie ook ....enne let niet op kleine OCR foutjes

Dit wordt een lofrede op Rotterdam, het sterke, eenvoudige hart van Holland. Rotterdam doet me denken aan een leelijke vrouw. Niet iedereen ziet haar charme, men loopt niet achter haar aan. Maar de enkeling, die haar heeft ontdekt, bemint haar met een fierder en teederder genegenheid dan aan de algemeen geroemde schoonheid pleegt ten deel te vallen. Men is er trotsch op, dat men dieper ziet en fijner onderscheidt dan de groote menigte.
Men is verteederd, omdat men meent, dat ze aan warmte en toewijding is tekort gekomen. Men wil haar vergoeden, wat anderen haar onthielden. Er is verzet, uitdaging, bravour in zoo'n uitverkiezing. En zóó houdt men van Rotterdam.

O, het is geen stad om op een feestelijken Zondagmiddag in de zomer-vacantie te gaan bekijken, en je moet er niet heengaan om "mooie wandelingen" of om "vriendelijke, nieuwe wijken"; maar als je een dag hard hebt gewerkt, en je staat in den regen en de schemering een beetje moe op een tram te wachten, - dan kan de schoonheid van zijn kracht je ineens zóó bij de keel grijpen, dat je er naar staren blijft als naar een openbaring: want dan blikkert het roode schijnsel uit de winkels op de natte keien, en de lichtjes van de schepen dansen tegen den zwarten hemel op, en er zijn vertwijfeld zich rekkende kranen en een sterk, schonkig paard trekt steigerend aan voor een sleeperskar.

Dan is het leven een oogenblik zóó fel, datje zoudt willen zeggen: er is geen heerlijker stad in heel ons heerlijke Holland.

Dan vraag je je af: is Rotterdam met méér dan mooi? Het heeft karakter, het is uniek. Natuurlijk, ik weet ook wel van de Rotterdamsche modder, en van de Rotterdamsche straatjongens en van het grapje van twee menschen die een weddenschap hadden, wie het onwaarschijnlijkste verhaal kon opdisschen. En toen de een begonnen was:

Ik was laatst in Rotterdam en daar ontmoette ik een heer

, toen zei de ander dadelijk:

Jij hebt het gewonnen, zoo'n onwaarschijnlijkheid kan ik toch onmogelijk overtreffen

Maar is dat toch niet óók een kostbaar voordeel, nu Holland hoe langer hoe meer buitenlandsche allures begint aan te nemen, nu Den Haag en Amsterdam wemelen van pseudo Amerikaantjes en pseudo Parisiennes (maar die arme heupen en enkels!), dat er toch nog een stad is overgebleven met gewone juffrouwen en gewone kerels; een stad, waar je, als je voor een zaal met menschen staat, denkt:

Hè, dat is nu eens echt het publiek, dat de volksuniversiteit bedoelt

, - maar als je toevallig met een paar ervan in gesprek komt, merkt, dat het "dames" en "heeren" in den besten, den ouderwetschen zin van het woord zijn, met een respectabele cultuur en een rijke, gezonde belangstelling; -terwijl ik wel een andere stad in ons land weet (die me overigens toch zeer ter harte gaat), waar je, als je alleen maar naar den buitenkant oordeelt, telkens denkt tusschen de upper ten, in de hofkringen te zijn beland, terwijl, als de monden open gaan, je merkt, dat het winkelmeisjes en typistetjes waren.

Alles heeft zijn voor en zijn tegen; de poppige meisjes, die den levenslust en de fleur hebben om met een klein salaris iets charmants van zich zelf te maken, kunnen daardoor wel degelijk ontroeren.

En de oud-vaderlandsche eenvoud en soberheid wordt ook wel eens te ver gedreven; maar vandaag gaat mijn hart zoo sterk uit naar die joviale, nonchalante mannen met hun sigaar en hun loshangende overjas, en naar de mevrouwen, kwiek en levendig, met onwaarschijnlijke hoedjes boven op haar hoofden; naar heel die fiere burgerlijkheid, die trotsch is op dat burgerschap en liever minder lijkt dan ze is, dan meer. De wapenspreuk van een van haar energiekste burgers "esse non videri", "zijn, niet schijnen", zou als karakteristiek van heel de stad kunnen gelden.

Een echte Rotterdammer verloochent zijn stad nooit. Ik heb zelfs eens iemand ontmoet, die het Rotterdamsche water lekkerder vond dan het Haagsche duinwater.

Daar is ten minste smaak aan!!

Men herkent den Rotterdammer overal op de wereld aan zijn krachtig dialect, aan zijn oprechtheid, die ook wel eens ongemanierdheid wordt genoemd, en aan zijn liefde voor de havens en hun handel. Iemand, die er niet thuis hoort, begrijpt die genegenheid nooit; de schoonheid van Den Haag, van Amsterdam, van Leiden en Delft, de bekoring van Dordrecht, Harderwijk en Middelburg komt ook tot den vreemdeling op het eerste gezicht.

Maar in Rotterdam moet je zijn opgegroeid om ontroerd te kunnen worden door het Haagsche veer op een druilerigen, killen avond, of door het oude fruitmarktje rond Erasmus op een vroegen zomerochtend, als de lucht nog klaar is.

En dan de oude Schie in den gouden herfst, waar de goede huizen er uitzien, alsof we nog veilig vóór den oorlog van '70 (1870) stonden, en het water de schepen doet wiegen, die louter mooie namen dragen, als: "De tijd zal 't keren", "God is trouw" en "De vrouw Janne".

In de verte staat een molen, grootsch en geweldig, tegen de blauwe lucht; er hangt een vreemde, scherpe geur van de opslagplaatsen van hout, en als we daar blijven staan kijken, gaat er ineens een poort open en zien we diep in een ouden tuin met kastanjeboomen en paarse herfst-asters, een tuin als een sprookje, zoo dicht bij de woelige stad.

Maar eigenlijk lijkt elk huis hier een sprookje met zijn teruggetrokken, koele donkere ramen, met de hooge stoeptreden en de kettingen voor de blauwe pui, waar nu, zooals voor vijftig jaar, kinderen op komen schommelen...

En deur naast deur leest men bekende namen, namen van burgers, die tot Rotterdam's grootheid hebben bijgedragen: Mees, Havelaar, Knottenbelt, Van Stolk, de Monchy, die van ouder tot ouder over het stil bedrijvige water hebben gekeken en het oude huis niet hebben verlaten, toen het centrum van de woonstad naar elders werd verlegd.

Wie ver van zijn vaderland moet leven, wordt op zeer uiteenloopende en zeer onverwachte wijzen door heimwee besprongen. Soms herinnert hij zich plotseling den geur van de hei op een heeten Augustus-middag, of een buitenstationnetje met rozen begroeid, waarachter korenvelden glooien.
Een anderen keer wordt hij den heelen dag vervolgd door een rij kale, strakke boomen tegen een grijzen winter-hemel, of hij is bezeten van de herinnering aan een zilverig duin onder ijle herfstlucht, ver beneden een zoete zee met een heel fijn schuim-randje; een klank, een kleur kan hem ziek maken van verlangen naar dat land, dat hij het eenig goede noemt, omdat het alleen zijn eigen is.

Maar dan kan het ook gebeuren, dat hij, in zijn verre ballingschap, aan een diner, naast iemand komt te zitten, in geen enkel opzicht bijzonder aantrekkelijk of charmant, maar die hem plotseling

nog wat peentjes

aanbiedt; of die van

de raam

spreekt.

Met een on- redelijke verteedering staart hij dan in het banale gezicht naast zich, hij ziet visioenen van de Maasbrug, van de Boompjes, van de heerlijke Wijnhaven, van het pontje over de Schie en het hooge kippen-bruggetje. Hij ruikt een scherpen geur van versch hout en ziet het silhouet van Overschie met zijn fijne torens, over welige weilanden heen. En hij denkt, met een weeë pijn in zijn hart: "Holland is Holland en in Holland is elk plekje goed en thuis al was het Spanbroek of Waarder, maar wie eenmaal in Rotterdam is geboren, vindt niet gauw iets anders op de wereld meer "echt".


Een heerlijk verhaal, aldus Aad, schrijver dezes.........

De andere schrijver dezes besloot met een prachtig gedicht van Jan Prins :






Familiewapenklein
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker ....


Terug naar de top





Last update :

1 April 2002