Een e-mail sturen naar Aad? Zijn e-mail adres is aad@engelfriet.net
(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen)
Terug naar  het Gastenboek

Naar beneden 

Varen in de oorlog naar Groot Ammers.

De waterboot waar mijn vader als kapitein op voer was de Maas VI. Het was oorlogstijd en omdat het schip een grote waterpomp aan boord had om zijn lading te kunnen lossen, ca. 300 ton per uur, was de Duitse bezetter bijdehand genoeg om die waterboot in beslag te nemen en er een brandblusboot van te maken. Er werd een buitenboord zuigleiding in de machinekamer ingebouwd en twee afsluiters aan dek om de zuigleiding naar de ladingtanks af te sluiten. Als de brandweerinstallatie gebruikt moest worden werden die twee afsluiters dicht gedraaid, dat was een hels karwei, en een afsluiter op de buitenboordleiding geopend.

De vaste ligplaats was in de Lekhaven, in de oorlogsjaren de marinehaven van de Duitse kriegsmarine. Hij had daar weinig werk, er moesten wel eens wat grijs geverfde trawlers van drinkwater worden voorzien, dat waren de begeleidende schepen voor konvooien op de Noordzee richting Noorwegen en de Oostzee. Ook waren er wel eens de zogenaamde Schnell-boote. Dat waren, al waren ze van de bezetter, toch wel heel mooie en snelle scheepjes. Bij uitzondering kwamen er wel eens Sperrbrecher naar Rotterdam, maar meestal hadden die dan schade ondervonden omdat ze op een mijn waren gelopen.
Het is overigens meermalen gebeurd dat bij het vullen van watertanks wel eens de verkeerde vuldop werd aangewezen en dat er een munitie ruim werd volgepompt. Wij waren bijdehand genoeg om dat op te merken, maar ook dom genoeg om ons daar niets van aan te trekken.

Op een mooie dag in het voorjaar mocht ik op een reisje mee aan boord van de waterboot. Ik zat er trouwens bijna altijd als de school uit was. Ik ging dan mijn vader ophalen om naar huis te gaan en ik was bekend genoeg bij de wachtposten om de door een marinesoldaat bewaakte poort te mogen passeren. Maar ik denk dat ik toen vrij van school had door de pinkstervakantie. Ik mocht die dag mee omdat de Maas VI een lange reis ging maken richting Groot Ammers.
Meestal voeren we rond in de Rotterdamse havens en soms naar Hoek van Holland. Ook voeren we wel eens naar Dordrecht en ik kan me ook nog een reisje naar Brielle herinneren. Dat ligt me nog goed bij omdat onze stuurman daar gearresteerd werd. Dat zat zo.
We lagen aan de wal drinkwater te lossen en Jouke was aan het dekwassen. Op dat moment kwam er een passagiersboot aan die mensen moest afzetten. Er stonden een paar aardige meisjes aan de reling en Jouke hield in zijn jonge jaren wel van een lolletje. Hij wees een beetje speels met het slangetje naar de passagiersboot en de meisjes gilden van het lachen. Er stond echter een wat oudere heer naast en die kon er niet om lachen. Hij stapte aan de wal en kwam even later met een politieagent terug. Jouke moest mee. Hij had het namelijk gedurfd om de burgemeester nat te spuiten. Volgens mij hebben ze hem daar nog onder de toren ingesloten. Toen wij leeg waren en moesten vertrekken weigerde mijn vader om los te maken.
De reis naar en van Brielle ging over moeilijk en ondiep vaarwater, er moest regelmatig gepeild worden en hij wilde zijn dekknecht daar bij hebben. De Duitse soldaat die op tochten buiten Rotterdam altijd meeging is toen naar de plaatselijke Ortskommandant gegaan en op bevel van de Duitse Whermacht werd Jouke weer vrijgelaten. Eind goed al goed.

Deze reis gingen we echter naar Groot Ammers. Ook nu hadden we een Duitse bewaker aan boord. Vraag me niet waarom. Ontsnappen naar Engeland was de andere kant uit, maar met Deutsche gründlichkeit ging er een marinesoldaat mee. We mochten ook nooit wegvaren zonder een zogenaamd "Fahrbefehl". We gingen rond half elf varen en we hadden eten aan boord. Dat wil zeggen, we hadden een paar kilo heel kleine nieuwe aardappeltjes aan boord, zg. krieltjes en we hadden een grote bloemkool. Vlees hadden we niet maar wel een zakje pikante saus. Wij noemden dat toen lawaaisaus.

Na een uurtje varen zei mijn vader dat ik de aardappeltjes en de bloemkool maar op moest zetten. Ik ging naar beneden naar de kombuis, stookte het fornuis op en wilde de aardappeltjes gaan schrappen. De soldaat was gelijk met mij naar beneden gegaan, had buitenboord staan pissen en volgde mij toen in de keuken. Hij zag wat ik ging doen en begon te schreeuwen dat ik het verkeerd deed. Die lui schreeuwden altijd zo.
Nou was ik nog maar ongeveer 14 jaar , maar ik had toen zoals de meeste Rotterdamse jongens van die leeftijd toch ook al een grote mond. Ik schreeuwde net zo hard terug wat ik dan moest doen. Hij bond toch een beetje in en deed mij voor hoe ik de velletjes van die nieuwe aardappeltjes onder de lopende kraan er af kon wrijven. Ik was blij toe want het ging veel sneller dan schrappen. Toen de aardappeltjes kookten zette ik die op de achterste ring van het fornuis en trok de pan met bloemkool naar voren op het open vuur.
Ik vertel dit nu wel met een paar woorden maar al met al was ik toch wel een uurtje bezig. Ik maakte wat water heet en loste het zakje met lawaaisaus op, het begon lekker te ruiken in de kombuis. Ik waarschuwde mijn vader dat het eten klaar was en dat hij een steigertje kon opzoeken.

We konden afmeren bij de werf van Fop Smit aan de Kinderdijk en toen we de hut binnen kwamen zagen wij tot onze verbijstering dat die mof een ontzaggelijke berg eten op een bord had geschept en zich te goed zat te doen. Het was nota bene ons eten. Hij had voor zichzelf alleen de helft van de aardappelen en de bloemkool genomen, maar wat het ergste was, hij zat ook aan een grote worst te kluiven, die was van hem zelf en die had hij waarschijnlijk meegekregen om bij zijn brood op te eten. Mijn vader zei niet veel. Hij ging zitten, schepte wat aardappeltjes op met bloemkool en reikte naar de pan met lawaaisaus. Hoe hij het klaar speelde weet ik niet maar met een zwaai mikte hij de volle kokendhete sauspan in de schoot van die mof. Die slaakte een hoge kreet en stormde de roef uit. Mijn vader haalde het grootste deel van de aardappeltjes en de bloemkool van zijn bord, schepte dat op mijn bord en schepte wat in de pan overgebleven saus over mijn eten.
Met een grijns op zijn gezicht sneed hij het grootste stuk van de worst af, deelde dat in drieën, knipoogde naar me en begon smakelijk te eten. Toen hij klaar was stapte hij naar buiten waar die mof nijdig zijn broek stond schoon te maken, hij maakte zijn verontschuldiging over het ongelukje en ging weer naar de stuurhut, riep naar beneden,"lekko jongens," en daar gingen we weer.
Daan van Putten, onze machinist, zat nog te stuiptrekken van het lachen toen die mof weer naar binnen kwam en verbijsterd naar zijn half lege bord keek en het kleine stukje worst zag liggen wat we voor hem over hadden gelaten. Hij begon tegen ons te schelden en weer te schreeuwen, maar ik begon aan de afwas en wilde zijn bord pakken. Witheet stormde hij met zijn bord naar buiten, vloog de trap op naar de stuurhut en maakte mijn vader uit voor dief.
In zeer redelijk Duits werd hem uitgelegd dat we hadden begrepen dat als hij van ons eten mee at, wij ook een deel van de worst mochten hebben. Het speet hem dat wij dat verkeerd begrepen hadden en hij zou 's avonds als we terug waren in de Lekhaven in Rotterdam een en ander uitleggen aan de bevelvoerende officier, luitenant Rothenbeck, van de Kriegsmarine Dienststelle.

De soldaat schrok zich een oostfrontberoerte en droop af en we hebben de verdere reis geen last meer van hem gehad. Op ons gemak voeren we door naar Groot Ammers. Wij hadden wat flesjes bier meegenomen voor onderweg en bij gebrek aan een koelkast hadden we die flesjes met een touw in de met drinkwater gevulde achterpiek gehangen. Er waren er al een stuk of wat leeg en ik kreeg het kwajongensachtige idee om die ook weer in de tank te laten zakken maar nu gevuld met water.

Rond half twee kwamen we aan in Groot Ammers. We meerden langszij een steiger waar twee boeremannetjes op klompen stonden te wachten. Ik zweer dat ze ook nog van die boerenpetjes op hadden. Er stonden wat kisten groenten, een paar kazen en een kist met worsten. Ik weet niet wat wij ter ruiling hebben aangeboden. Ik heb niets de wal op zien gaan.

Buiten de boeremannetjes stond er nog een meneer met een mooi pak aan. Hij kwam mee aan boord en mijn vader vroeg of men trek had in een biertje. Nou, dat wilde er wel in. Ik begon hem een beetje te knijpen, want het lolletje ging de verkeerde kant uit. Voordat ik in kon grijpen haalde mijn vader de flesjes op uit de watertank en bood ze aan. De flesjes hadden een beugelsluiting en de eerst slokken klokten al snel naar binnen. De gasten keken een beetje beteuterd, maar mijn vader keek mijn kant uit en sprong op me af. Ik vloog weg naar het voorschip en schreeuwde,"ze liggen onder in de tank".
Hij trok het touw verder uit de tank en vond de echte flesjes. Ik stond nog op het voordek toen ik hoorde dat ze allemaal in lachen uitbarsten, ik dorst toen wel weer naar achter te komen.

Mijn vader stond samen met de mannen te drinken, keek even naar mij en zei, "Dat is nou mijn zoon, nog een paar jaartjes en dan komt hij bij me varen". Hij lachte naar me en knipoogde. Ik groeide haast uit mijn schoenen.

Als ik dit nu lees, bijna 65 jaar later, springen mij de tranen weer in de ogen. De kisten met kaas en groenten en worst hebben we in Rotterdam naar de Koushaven gebracht en aan de wal gesjouwd. We hebben er niet veel van gezien maar twee dagen later was ik weer eens aan boord en bij de middagboterham kreeg ik een enorm stuk metworst.

Waarschijnlijk van een kist gevallen.
Machtig wat smaakte dat lekker.

Die twee boeremannetjes heb ik later ver na de oorlog weer eens terug gezien in Dordrecht. Nu liepen ze echter in een keurig pak en met een hoed op rond. Ze waren de eigenaars van de schepen van een grote binnenvaartmaatschappij.

Harm Jager





Klik hier als je terug wilt naar het Gastenboek





Familiewapenklein
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker ....


Terug naar de top

Last update :

16 Mei 2006