Een e-mail sturen naar Aad? Zijn e-mail adres is aad@engelfriet.net
(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen)
Terug naar  het Gastenboek

Naar beneden 

Oorlogsnacht

Een van de dingen waar aan we moesten wennen waren de nachtdiensten van mijn vader. Dat kwam omdat het schip waarop hij voer door de Duitse kriegsmarine was gevorderd. Omdat voor het pompen van drinkwater een grote pomp in de machinekamer stond, was het schip volgens de Duitse bezetter uitstekend geschikt voor het blussen van brand en prompt werd de MAAS VI als brandweerboot ingericht, met een vaste ligplaats in de Lekhaven. De Lekhaven was de marinehaven van de Duitse kriegsmarine. Dit hield ook in dat er dag en nacht een bemanning aan boord moest zijn voor de bediening van de machinekamer en voor het varen naar de bedreigde plaatsen. Die bemanning bestond overdag uit 4, 's nachts uit 2 man. Een schipper of stuurman die kon varen en een man voor de machinekamer. Als er voor brand moest worden uitgerukt werd de bemanning aangevuld met matrozen van de kriegsmarine.

Mijn vader was dus regelmatig een week lang s'nachts niet thuis, hij sliep dan aan boord. Er was dan ook een scheepsjongen aan boord die voor de machinekamer moest zorgen in geval van uitrukken. En het gebeurde dan wel eens dat die scheepsjongen een avondje ging stappen met zijn meisje en omdat hij dan niet terug naar boord kon bleef hij de hele nacht weg. Om 8 uur s'avonds ging namelijk de spertijd in, dan mocht er niemand meer over straat en dan kon hij niet meer aan boord komen. Mijn vader nam mij dan mee aan boord en ik verdiende dan een kwartje per uur, een nacht was 14 uur en dat leverde dan 3,50 gulden op. Mijn vader hield 3 gulden voor zichzelf en liet mij de 2 kwartjes houden. Prima regeling toch…..!

Eens op een doordeweekse dag was het weer zover. Hij kwam altijd even naar huis om te eten en tijdens de maaltijd zei hij, "broer, van nacht aan boord slapen." Mijn vader noemde mij broer als hij mij als scheepsmaatje mee naar boord nam. Ik vond het best, aan boord was altijd nog wel wat te eten overgebleven van de middagpot, ik was in de groei en kon eigenlijk altijd eten, bovendien was het best avontuurlijk. Ik was 14 jaar en je ging toch een nachtje in een marinehaven slapen. Aan boord was een radio, die van thuis was door de bezetter in beslag genomen, en hier kon je daarmee naar buitenlandse stations luisteren, al was dat verboden door de Duitse bezetter. In bezet Nederland waren namelijk geen radio's meer, iedereen had zijn radio in moeten leveren. We kregen nog bezoek aan boord van een naast ons liggende buurman, we legden een kaartje en om ongeveer 10 uur gingen we te kooi.

s'Nachts werden we gewekt door het gedreun van luchtafweergeschut. De sirene gooide er nog een schepje bovenop en we hoorden vliegtuigen overkomen. Ik kan je verzekeren dat je onder die omstandigheden in een marinehaven niet meer lekker in je kooi ligt. We hoorden aan de wal een heftig rumoer en we stonden dan ook maar op en bijna onmiddellijk sprongen er minstens 15 matrozen aan boord. Een officier overhandigde mijn vader een zogenaamd fahrbefehl en ik vloog naar de machinekamer om de motor te starten. Ik was nog niet zo erg groot en kon overal maar net bij, maar ik had die Deutsche Werke, wat een prachtkar was dat toch, in de kortste keren aan het draaien en ik stormde weer naar dek om te helpen met ontmeren. Boven aan de trap van de machinekamer stond echter mijn vader me op te wachten en hij commandeerde mij om aan wal en naar huis te gaan. Ik deed alsof ik aan bakboord van boord wilde stappen maar ik verborg mij op de WC, want ik wilde met alle geweld mee.

Het was me nogal geen avontuur om midden in de nacht naar een brand te varen. Het bleek om de werf van Niehuis en van de Berg aan de Middenkous in Delfshaven te gaan, de werf was gebombardeerd en stond in de brand. Het was waarschijnlijk te doen geweest om de schepen van de Duitse kriegsmarine, die daar lagen voor reparatie, te bombarderen. Veel stelde die marine niet voor. Het waren meestal in beslag genomen visserschepen, zogenaamde stoomfietsen, die met grijze verf, wat geschut en een paar toverspreuken waren getransformeerd tot oorlogsschepen.

Op de rivier was het stikdonker. Er voer al niet veel en wat er voer had op hoog bevel er maar voor te zorgen dat alle scheepslantarens verduisterd waren, ze gaven licht door een heel smal gleufje. Om het sturen in het pikkedonker te vergemakkelijken stond op de voorsteven van ons schip zo'n verduisterde lantaren met het lichtje naar achteren, richting stuurhut. We moesten bij Schiemond naar binnen dat toen in 1943 nog een brug had, de Ruigeplaatbrug, waarachter dan Delfshaven lag met de Voorhaven, Achterhaven, de Middenkous, de Aelbrechtskolk, de Buizenwaal en de scheepswerf van Niehuis en van de Berg. Op het achterschip van de waterboot stond een waterkanon dat bijzonder effectief was, op het moment dat wij achteruit door de Ruigeplaatbrug voeren, werd de pomp gestart en het waterkanon op de brand gericht.
Ik was inmiddels naar de machinekamer geslopen en hing uit de motorkap naar de brand te kijken. Het bombardement was echter nog niet afgelopen en plotseling donderde er een vliegtuig over ons heen dat uit al zijn boordcanons vuurde. Heel duidelijk waren de Britse kleuren te zie op de beide vleugels. Hij stoof over ons heen, maakte een bocht en kwam weer onze richting uit vurend uit twee kanons, ik zag minstens twee stralen vuur onze richting uitkomen. Ik liet mij in de machinekamer zakken en stapte op de schouder van mijn vader die de hoofdmotor stond te smeren en mij nog niet gezien had. De volgende 5 minuten werd ik door de machinekamer geslagen en hij brulde mij toe,"Ik heb je toch gezegd dat je naar huis moest gaan!" Ik jankte het uit, vluchtte naar dek met mijn vader achter mij aan.
Het schieten had gelukkig opgehouden, Hij had ongelooflijk harde handen, natuurlijk was het pak slaag een uiting van zijn bezorgdheid, maar hard hollend over het dek met mijn vader achter mij aan kon ik hem er gelukkig aan herinneren dat het s'nachts in Rotterdam verboden was om je op straat te komen. Toen pas liet hij me met rust, maar ik moest me wel in de machinekamer verbergen.

De werf van Niehuis van de Berg had een flinke klap gekregen maar is later weer gewoon doorgegaan met "repareren: "Wat dat betreft zijn de Duitse bezetters weinig opgeschoten. Twee kruisers, te weten HMS de Ruyter bij de werf van Bart Wilton en HMS Zeven Provinciën bij de RDM, zijn in de oorlog geen steek verder afgebouwd. Het heeft trouwens nog tot jaren na de oorlog geduurd voor dat zij in de vaart kwamen.

Overigens heeft de Maas VI de hele oorlog met de Nederlandse driekleur gevaren. Toen het schip in 1940 door mijn vader nieuw uitgehaald werd, had men om het toch een feestelijk tintje te geven, de Nederlandse vlag aan de vlaggenstok op het roefdek opgehangen. Omdat niemand hem weggehaald heeft is hij daar de hele oorlog blijven hangen. Een vlag wordt op een schip s'nachts uit eerbied binnengehaald, maar deze is de hele oorlog blijven hangen. Hij was op een gegeven ogenblik aan het eind van de oorlog erg vuil geworden.

Aan de Koushaven bevond zich toen de zeil- en vlaggenfabriek van Veder, de eigenaar van die fabriek was geloof ik de vader van Pieter van Vollenhoven. Hij bood mijn vader een nieuwe Nederlandse vlag aan met de woorden,"Ik vind het zo prachtig dat jij nog met die Hollandse vlag vaart, je krijgt van mij een nieuwe." Mijn vader was echter bijdehand genoeg om zich te realiseren dat een nieuwe vlag onmiddellijk op zou vallen en een provocatie in zou houden tegenover de bezetter, en dan waren de poppen aan het dansen.
De ouwe vlag hing er nog steeds op toen hij na de oorlog zijn schip terughaalde van Delfzijl, en bij zijn terugkomst naar Rotterdam hebben wij de grootste vlag die we konden vinden opgehangen. Ik zou wel eens willen weten waar die ouwe vlag is gebleven, dat is toch eigenlijk een beetje een oorlogsrelikwie geworden.

Harm Jager





Klik hier als je terug wilt naar het Gastenboek





Familiewapenklein
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker ....


Terug naar de top





Last update :

25 Mei 2006