Een e-mail sturen naar Aad? Zijn e-mail adres is aad@engelfriet.net
(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen)
Terug naar  het Gastenboek

Naar beneden 

Gerard Martens vertelt weer een prachtig verhaal  ....

Van Essen-Schönebeck naar Borbeck!

Waarom naar Borbeck? 

Op een goede dag, beter gezegd, slechte dag, gingen we niet naar het werk, maar werden er enige van ons geselecteerd. Ik was er één van. We moesten onze spullen pakken en we moesten mee met een vreemde Duitser. We hadden hem tenminste nog nooit gezien. Ik was de enigste van onze kamer en naar later bleek, hadden ze diegenen, die ziek waren geweest of wat gemankeerd hadden uitgekozen. Mijn neef en andere vrienden, begrepen er niets van. En eerlijk gezegd, ik voelde me ook niet erg in mijn sas. 

Afijn, er werd afscheid genomen en na een lange wandeling kwamen zoals we later begrepen in Borbeck aan. Er was een klein onderkomen, een barak, en daar moesten we maar een bed en een kastje uitzoeken. Ook kregen we de volgende dag te horen, dat we op de school van Krupp waren en we zouden lassen moeten gaan leren. 

Lassen leren? Voor wat? Er stond geen steen meer overeind van de Kruppfabriek en we kwamen wel tot de overtuiging, dat de Duitsers met ons in de maag zaten. In het weekend hoorden we ook nog, dat de rest van onze school ook weggevoerd was. Later bleek, dat zij naar Rees waren gebracht en in een tentenkamp moesten slapen. 

Maar terug naar het lassen. Nou we hebben lassen geleerd! Alles wat aan oud ijzer te vinden was, hebben we aan elkaar gelast. Volkomen onzinnig! We kregen les van een oudere man, die het geloof ik, zelf ook niet zo zag zitten. 

Het eten was ook niet zo goed geregeld, maar op een dag werd er een huizenhoge berg met knollen op het terrein rond de barak neergegooid. Knollen. Dooie vingers noemden wij dat thuis en ze waren heerlijk als ze door mijn moeder, of later door mijn vrouw, klaargemaakt waren. Vanaf die dag bestond ons menu uit knollen. Lekker klaargemaakt? Nou, nee. We hebben ze rauw gegeten, geroosterd tegen de kachel, we hebben ze gekookt, maar dat werd geen succes en het was niet zuinig, want er bleef van een volle pan maar weinig over. 

Mijn kamergenoten, had ik nooit eerder gezien en ik weet alleen, dat Klaas in de Rotterdamse haven had gewerkt. Er waren ook nog een onderwijzer en een ingenieur en degene met wie ik het meest omging was Nol, meer wist ik op dat ogenblik niet van hem. 

We vroegen vaak aan de lasleraar of we in de middag, de stad in mochten en altijd kregen we toestemming. Nee, we gingen niet winkelen, maar we liepen rond om te kijken of er ergens kolen  voor een deur lagen. Mochten we die dan naar binnen brengen, hadden we weer een stuk brood of een boterham verdiend. 

Het was niet zo prettig om ver van je vertrouwde omgeving te gaan, want er werden regelmatig pamfletten uitgestrooid, waarop de bewoners van Het Ruhrgebied werden gewaarschuwd om maar liever de steden te verlaten, Er stond een grote bom op, die gericht was op het Ruhrgebied. Bij ons op het terrein was geen schuilkelder, maar we moesten schuilen in een oude mijn en wel onder een immens groot vliegwiel. Je kent ze wel, als je in de mijnstreken bekend bent. Langs het vliegwiel omhoog kijkend zagen we een glimp van de blauwe lucht, maar we vertrouwden er maar op, dat er al zoveel vlak om ons heen in puin lag, dat de bommen niet zo dichtbij zouden vallen. Verder maakten we er ons niet zo druk over. We konden ze toch niet tegenhouden.

 In het begin kregen we nog wel eens een gamel met iets, dat op eten moest lijken, maar gaandeweg werd de bevoorrading minder en waren we blij met onze stukjes brood, die we met kolen sjouwen verdienden. Hoewel, dat werd ook steeds minder.

Wat we ook misten was een behoorlijke W.C. Dat was behelpen en voor de kleine boodschappen was het niet zo,n probleem, maar voor het grotere werk, moesten we tussen de puinhopen gaan zitten. Langzamerhand hadden we ieder zo ons eigen gebied. Een territorium zeggen ze geloof ik bij de dieren.

 Toen onze leraar op zekere dag wegbleef, werd de toestand penibel en we wisten het nu zeker, de Duitsers lieten ons in de steek. 

Daar waren we dan met alleen een berg knollen en op een dag ook nog met een aantal soldaten uit Mantsjoerije, die in een lege kamer aan de andere kant van de barak werden gestationeerd. Allemaal gekapt volgens de hedendaagse mode, dus geheel kaal en allemaal lijkend op Dr Fu Manchu uit de gelijknamige films. Ze hadden gedwongen meegevochten met de Duitsers, maar werden schijnbaar niet meer vertrouwd. Dus dumpen maar. En ze aten mee van de knollenberg.

Kortom, er moest wat gebeuren. Het gebulder van de kanonnen kwam steeds dichterbij en we besloten om zo gauw mogelijk weg te gaan. Hoe we dat deden, en wat we toen nog meegemaakt hebben, daar vertel ik de volgende keer over. Om een beetje vrolijker te eindigen is hier een liedje, dat ik aan die tijd overgehouden heb. Het is op de melodie van een Transvaals volkswijsje

 De Ballade van het korstje brood.

1.

Eens had ik een rantsoentje brood

 en flink ervan gegeten.

Een korstje brood, dat lag ik weg,

dat ben ik toen vergeten.

2.

Toen ik een dag geen brood meer had,

geen bon meer om te kopen,

deed ik in allerlaatste hoop,

nog eens mijn kastdeur open.

3.

Daar zag ik jou, o, korstje brood

ineens voor mijne ogen.

Jou, die 'k geheel vergeten was,

 je lag daar uit te drogen.

4.

O, korstje brood, o, korstje brood,

hoe kon ik jou zo vinden.

Je bent mijn redder in de nood,

ik ga je nu verslinden.

5.

O, heerlijk, fijn klein stukje brood,

wat zul je lekker smaken.

Ik vind het bijna zonde om

je lichaam aan te raken.

6.

O, miezerig klein korstje brood,

van honger sta 'k te kwijlen.

Als ik nu dadelijk eten ga,

dan ben je mortis...wijlen.



Klik hier als je terug wilt naar het Gastenboek


Familiewapenklein
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker ....


Terug naar de top





Last update :

27 Juli 2001