Een e-mail sturen naar Aad? Zijn e-mail adres is aad@engelfriet.net
(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen)
Terug naar  het Engelfrieten overzicht

Naar beneden 

Schipbreukelingen des levens: zwerverswee

Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan

Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email:
aad@engelfriet.net

Op onze site kun je meer vinden over de in dit verhaal genoemde namen en aspekten, gebruik daarvoor onze zoekmachine:

Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Rotterdam en klik op ENTER




Schipbreukelingen des levens: zwerverswee

Uit: Echt Rotterdamsch!
door A. Mineur

Hertaling.

Naast de schipbreukelingen in eigenlijke zin, die in Rotterdam meermalen tijdelijk gehuisvest en verzorgd werden, na de emoties, welke ze op zee hadden doorstaan - nog zien we een groep van zulke geslagenen in droeve processie door de stad trekken, na de ontzettende ramp met de "Volturno" - kenden we in onze oude Maasstad ook vele gestranden op de levenszee. Het waren de landverhuizers, de zwervers en daklozen, de deserteurs uit het gemeentelijk "armhuis", de al of niet vergroeide en verminkte straattypen; voorts de drankslaven, waaronder de speciale categorie spiritusdrinkers, en tenslotte de bedelaars en beroepsmisdadigers.
Onder dat stelletje mislukkelingen en asocialen had je een massa psychopaten. Of misschien drukken we ons preciezer uit, wanneer we zeggen, dat veel psychopaten uit de onderste lagen der maatschappij juist door hun abnormale geestesgesteldheid tot zwerven, drankmisbruik, bedelen en misdaad vervallen waren.
Van de zwervers en beroepsbedelaars zakten er op mooie zonnige dagen altijd gaarne een stuk of wat naar het Park of den Heuvel af, aangelokt door het talrijke publiek, dat zich daar bevond: moeders met kinderen vooral, wier hart door het geklaag en gejammer gemakkelijk week gemaakt werd en die dan licht een paar centen afschoven "voor 'n stukkie (stukje) brood". Want "ze hadden sinds gisterenmorgen geen nat of droog over de lippen gehad - de arme kerels!"

Ik heb in vroeger jaren wat "amateurstudie" van een aantal van die schipbreukelingen gemaakt, die voornamelijk in dat deel van "donker Rotterdam" bivakkeerden, waar later het nieuwe stadhuis en het nieuwe postkantoor verrezen en waar je onder andere de Hofstraat, de Peperstraat, de Zwaanstraat, de Schavensteeg, de Trouwsteeg en de Mosterdsteeg had. In één van die straatjes hadden de arme sloebers en schooiers hun trefpunt in zo'n beruchte slaapstee voor daklozen, of een zogenaamd schaftlokaal, waar die "gasten" voor drie spie (cent) een kom koffie konden krijgen, of wat daarvoor moest doorgaan, en waar ze van 's morgens vijf tot 's avonds zeven konden rondhangen.
Op ruw getimmerde banken gezeten, het hoofd voorover geleund op de op tafel liggende onderarmen, versuften en versliepen ze daar dan een groot deel van de dag. Of ze ruzieden er met veel gescheld en gevloek om de meest onbenullige dingen, of ze broedden er hun dievenplannetjes uit. Doch 's zomers was het in zulke lokalen zelfs voor een schooier nog niet om te harden, zó ondragelijk was er het gewemel van kriebelend ongedierte. Dan brachten ze de nacht door op de talrijke sleepbootjes, die in de havens lagen. Vandaar konden sommigen met weinig tippelen op de Boompjes komen, waar nog wel eens wat te "jatte" viel, of in het Park, bekend om zijn goedgeefs publiek.

Meer dan uiterlijke verschijning van die haveloze daklozen, die uiteraard even weinig variatie bood als hun levenswijze, interesseerde me echter hun innerlijk, hun psyche, die genoeg stof voor studie opleverde. Het was intussen niet makkelijk, om met die "heren" in contact te komen, maar met wat geld, wat rookwaren en een warm woord kon je ze toch soms wel, naast je op een bank, ergens op het meer stille Heuvelgedeelte, aan het praten krijgen.
Je had je vroeger, zonder jezelf rekenschap te geven van het waarom, een zwerver altijd voorgesteld als een type, dat op een goede dag kant en klaar zo maar uit de hemel was komen vallen en dan maar lukraak ergens in het grotestadsleven was neergepoot. Psychologisch bekeken had je, afgaande op hun onverzorgd en haveloos uiterlijk, hun vaak door alcoholexcessen gedegenereerd voorkomen en hun schijnbare apathie, heel dat rondslenterende volkje maar over één kam geschoren. Wie dacht eraan, dat al die zwervers tenslotte toch niet als dolenden op de wereld waren gekomen, maar dat elk hunner, als ieder ander mens, zijn eigen levensgeschiedenis, zijn eigen verleden had? Deze overweging bracht me ertoe, eens wat meer aandacht aan de diepere ondergrond van het zwerversbestaan te schenken.

Eén der eerste Parkzwervers, waarmee ik in aanraking kwam, was een man, die ik vroeger al eens meer, maar dan in andere gedaanten, in het grotestadsleven ontmoet had. Een tijdlang had ik hem, met geregelde tussenpozen, zien rondlopen in het gestichtpak van "armhuis"verpleegde, later echter weer in armoedige, gewone burgerplunje, terwijl hij langs de huizen met postpapier leurde.
In mijn openluchtinterview vroeg ik hem dan ook, waarom hij niet in het "armhuis" was gebleven, waar hij het toch heel wat beter moest hebben gehad dan nu. Dat was inderdaad zo, gaf hij toe, om er echter in één adem aan toe te voegen, dat het daar op den duur toch ook niet om uit te houden was geweest. Trouwens, hij had ook wel beter dagen gekend, om zich thuis te voelen in zo'n gesticht, waar Jan Rap en zijn maat bivakkeerden. Ik moest niet denken, dat hij een beroepsschooier was, al zag hij er dan ook erg sjofel uit. Hij kende immers een stuk of wat vreemde talen, ja zelfs Latijn. Zou 'k niet an 'm zegge, hè, dat ie nog op studie was geweest? (Zou ik niet aan hem zeggen, hè, dat hij nog op studie was geweest?) Ten bewijze van zijn vertrouwdheid met het Latijn, draaide hij enige Latijnse zinnen af, maar zo ongelukkig en geradbraakt, dat ik dacht met een fantast te doen te hebben.

Nadat hij uit het "armhuis" was weggelopen, had hij een tijd lang rondgezworven, af en toe eens geholpen door familie, bij wie hij in het donker aan de deur kwam als een vreemde, want ze wilden hem niet meer kennen. Toen was hij ziek geworden en had hij een lange tijd in het gasthuis gelegen. Bij zijn ontslag daaruit was hij door onbekende weldadige mensen weer in ordentelijke kleren gestoken. En zo was hij naar een getrouwde broer van hem gegaan, die ergens in de binnenstad woonde en die hem al eens meer uit de brand had geholpen: je moest immers toch eten? "Nou, daar dan", had zijn broer gezegd, "daar heb je een gulden en maak dat je wegkomt. Maar één ding zeg ik je: als je weer gaat drinken, mag ik lije (lijden), dat je allebei je benen breekt!" Wat bewoog mijn verteller deze bijzonderheden mede te delen? Het was blijkbaar het besef van eigen zwakheid, dat zulke mensen nooit loslaat, en waaraan ze uiting willen geven tegenover iemand, die toont iets van hun zedelijke ellende en de oorzaken daarvan te begrijpen. "Meneer, u kan me geloove of niet", zoo ging hij voort, "maar 't is zoo waarachtig gebeurd, als ik hier naast u zit: ik kom bij m'n broer vandaan en zal het veerbootje an de Leuvehave neme, toen ze de loopplank precies voor m'n neus wegtrokke. Ik spring nog net van de kant op 't bootje, maar struikel over de plank en breek m'n rechterbeen - nog dezelfde avond lag ik weer in 't ziekehuis..." ("Meneer, u kunt me geloven of niet", zo ging hij voort, "maar het is zo waarachtig gebeurd, als ik hier naast u zit: ik kom bij mijn broer vandaan en zal het veerbootje aan de Leuvehaven nemen, toen ze de loopplank precies voor mijn neus wegtrokken. Ik spring nog net van de kant op het bootje, maar struikel over de plank en breek mijn rechterbeen - nog dezelfde avond lag ik weer in het ziekenhuis...")

Toen hij zo ver met zijn verhaal gekomen was, kwam een politieagent, die een eind verder al een tijd had staan vigileren, langzaam in onze richting gewandeld. De zwerver begreep al hoe laat het was en stond op. "En nou asteweerlicht 't Park uit!" ("En nu als de weerlicht het Park uit!") commandeerde de politieman. "Begrepe?...Nee, en nou geen komplemente, of je ken een portie met de lat krijge, versta je? D'r ken geen burger meer zitte, of hij wordt lastig gevalle om geld. Vooruit, ingerukt, marsch!" Schoorvoetend ging de zwerver heen...("Begrepen?...Nee, en nu geen complimenten, of je kunt een portie met de lat (sabel) krijgen, versta je? Er kan hier geen burger meer zitten, of hij wordt lastiggevallen om geld. Vooruit, ingerukt, mars!" Schoorvoetend ging de zwerver heen...) Geruime tijd zag ik hem niet meer terug, tot ik op een goede dag hem, half als werkman, half als heer gekleed, weer ontmoette in de gang van een ... pastorie. In zijn hand hield hij wat mapjes postpapier.

"Ik ken die man", zei ik, toen de sjofele bezoeker de deur uit was tot de met mij bevriende gemoedelijke herder. "Zo, dat treft aardig samen: ik óók!" antwoordde hij lachend. Maar dan versomberde hij plotseling: "'t Is nog een oud-collega van me, dat wil zeggen: een vroegere medestudent uit mijn eerste studiejaren. Een stakker van een jongen was het eigenlijk, waarmee nu letterlijk niets was aan te vangen en met wie het helemaal mis is gelopen. Af en toe komt hij wel eens bij me, quasi om wat postpapier te verkopen. Ach, je geeft dan natuurlijk wat, al weet je ook vooruit, dat het absoluut niets uithaalt. Maar, als oud-studenten laat je elkaar nu eenmaal niet in de steek, voel je wel. Hij is me tenminste altijd nog zo'n beetje trouw gebleven", voegde de goedhartige man er glimlachend aan toe. "Maar hoe ken jij hem eigenlijk?" vroeg hij mij nu.
Ik vertelde hem van mijn kennismaking met de oud-student, waarop ik de levensgeschiedenis van de zwerver te horen kreeg, welke, kort samengevat, op het volgende neerkomt: Al spoedig nadat de jongen op studie was gekomen, had hij blijk gegeven van grote onstandvastigheid en wilszwakte. Men had het nog een tijdje met hem geprobeerd - want, hoe gaat het: je wilt de moed maar niet zo direct opgeven - doch het werd tenslotte duidelijk, dat hij niet iemand was, die in zijn voornemens zou volharden. Hij kon moeilijk zijn aandacht bij een moeilijke zaak bepalen. Nu eens liet hij zich door de ene, dan weer door de andere gemoedsaandoening van de wijs brengen, zonder dat hij daaraan weerstand scheen te kunnen bieden. Hij kende in niets regelmaat en zelfbedwang.

"Nadat hij eindelijk was weggezonden", zo vervolgde de herder zijn relaas, "bleef ik toch met zijn ouders, en ook met hem, in contact, daar ik de familie goed kende. Tot hij het na enige jaren ook thuis niet meer uithield. Zijn hele leven bestond uit mislukkingen. Nergens kon hij het lang volhouden. De ene betrekking na de andere verspeelde hij. Hij vergooide de mooiste kansen. En zo verviel hij tenslotte tot het leven van zwerver en gaf zich vaak, door anderen verleid, over aan de drank, want zijn slappe wil wist zich niet tegen verkeerde invloeden te verzetten. Ja, 't is een stumper, een slappeling, een echt onstabiel stukje mens - werkelijk een echte psychopaat", besloot mijn verteller.




Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan

Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email: aad@engelfriet.net

Op onze site kun je nog meer verhalen vinden van haar, gebruik daarvoor onze zoekmachine:

Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Gerrie van der Laan en klik op ENTER






Familiewapenklein
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker ....


Terug naar de top





Last update :

1 December 2018