Een e-mail sturen naar Aad? Zijn e-mail adres is aad@engelfriet.net
(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen)
Terug naar  het Engelfrieten overzicht

Naar beneden 

Het Rotterdamse zeilmakersgilde

Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan

Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email:
aad@engelfriet.net

Op onze site kun je meer vinden over de in dit verhaal genoemde namen en aspekten, gebruik daarvoor onze zoekmachine:

Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Rotterdam en klik op ENTER




Het Rotterdamse zeilmakersgilde

Het zeilmakersgilde te Rotterdam is wel een van de jongste gilden. Pas in 1805 is het als zelfstandig gilde opgetreden. In juni van dat jaar verzochten de gezamenlijke zeilmakers, Leendert Aerdenhout c.s., aan de Raad der stad om afscheiding van het manufactuursgilde, waar zij tot dan toe behoord hadden, en om een afzonderlijke ordonnantie voor de zeilmakers, waartoe zij alvast een ontwerp bij de Raad indienden. Zoals toen gebruikelijk was, werd dit rekest in handen gesteld van de wethouders, "om den Raed deswegens te dienen van consideratiën en advys".

Nadat de wethouders rapport hadden uitgebracht en ook het advies van de hoofdofficier als schout-civil was ingewonnen, stelde de Raad 7 oktober 1805 de keur en ordonnantie op het zeilmakersambacht vast. Zij bestond uit 27 artikelen.

In het eerste artikel werd bepaald, dat onder het zeilmakerswerk begrepen werd "het maken en repareeren van alle soorten van zeilagie, ten dienste van alle soorten schepen, schuiten en alle vaertuigen, geenen uitgezonderd, midsgaders alle soorten van molenzeilen, vloerzeilen en hangmatten, als ook alle soorten van zeildoeken en linnen balen of zakken." Tot dit werk zouden alleen gerechtigd zijn, zo luidde art. 2, zij, die binnen de stad als meester-zeilmaker gevestigd waren en voor eigen rekening publieke winkel hielden. Om de onkosten te dekken en een fonds te vormen, zouden allen dadelijk f 20,- en voortaan, evenals de nieuwe leden, f 8,- jaarlijkse contributie betalen.

Om als lid opgenomen te worden, moest men natuurlijk burger zijn en een proef afleggen. Daartoe werd men alleen toegelaten, als men een schriftelijk bewijs toonde, dat men twee achtereenvolgende jaren bij een zeilmaker binnen Rotterdam gewerkt had. De proef bestond uit het berekenen, snijden en bewerken van een der volgende zeilen: een kofsgrootzeil, een brigs- of kotterzeil, een sprietzeil, bezaan- of tjalkzeil. Ook de tijd, waarbinnen en de plaats, waar de proef moest worden afgelegd, werden aangewezen. Dan volgen de gewone protectiebepalingen. Niemand buiten het gilde mocht zeilmakerswerk verrichten; geen nieuw zeilmakerswerk, dat buiten de Republiek gemaakt was, mocht binnen de stad worden gebracht; door de Stad aangestelde markt-, veer- en beurtschippers, benevens de leden van het groot- en kleinschippersgilde mochten geen zeilen buiten de stad laten maken; slechts enige nodige reparatie op reis was natuurlijk toegestaan. In de latere artikelen wordt in hoofdzaak de verhouding tussen meester en knecht geregeld.

Het toezicht op het gilde en het gildefonds werd uitgeoefend door vier hoofdlieden, van wie jaarlijks twee moesten aftreden. Zij dienden elk jaar in oktober een nominatie van vier leden bij de wethouders in, die daaruit de beide nieuwe hoofdlieden kozen. Als eerste hoofdlieden werden 21 oktober 1805 door de wethouders benoemd: Leendert Aerdenhout, Gerrit van Reede, Nicolaas Jongeneel en Martinus Glavimans. Zij zouden bij loting bepalen, wie van hen op 1 november 1806 en wie op 1 november 1807 aan de beurt om af te treden waren. Hoe groot het aantal zeilmakers in 1805 was, leert ons het Cassaboek, dat ingevolge art. 23 van de ordonnantie door de hoofdlieden gehouden moest worden. Daaruit blijkt, dat toen dertig zeilmakers de eerste inlage van f 20,- betaalden. Merkwaardig genoeg was dit getal, volgens het adresboek, in 1821 reeds tot twintig gedaald.

Maar in 1805 zagen de leden van het zeilmakersgilde de toekomst nog hoopvol tegemoet. En nu men een ordonnantie had, voelde men zich geroepen om deze ook streng te handhaven. Wee de schipper, die elders een nieuw zeil liet maken! Het was de hoofdlieden nog niet ter ore gekomen, of de boete was reeds bepaald: voor C. Stufkens, schipper van Rotterdam op Gorkum, f 100,- voor een fraude tegen de keur van het gilde; voor schipper J. Dion f 25,- met verbeurdverklaring van het zeil voor het doen maken van een nieuw sprietzeil te Dordrecht; voor G. de Bruyn, beurtschipper van Rotterdam op Middelburg, f 20,- voor het doen maken van een nieuw sprietzeil en fok te Middelburg.

Maar soms liepen de hoofdlieden ook te hard van stapel. Dit was het geval bij de bekeuring van de zeilmakersknecht Jan Breederveld of Breedveld, wonende op de Goudseweg, even buiten, maar onder de jurisdictie van Rotterdam. Deze werd beschuldigd, dat hij in strijd met art. 9 van de keur nieuw zeilmakerswerk had gemaakt. Hij ontkende dit evenwel en het gevolg was een kostbaar proces, dat tenslotte door het gilde verloren werd, terwijl de kosten tevens voor zijn rekening kwamen.

Ingevolge de wet van 30 januari 1808 moest een nieuw reglement voor elk gilde worden vastgesteld. De burgemeester van Rotterdam schreef in juni van dat jaar dan ook het zeilmakersgilde aan, om een concept-reglement in te dienen en daarbij de belangen van het gilde in het oog te houden, voor zover deze niet strijdig waren met de algemene bepalingen van de wet. Maar dat dit vrijwel ondoenlijk was, bewijst wel het schrijven van de hoofdman M. Glavimans, die met het opstellen van het antwoord belast werd. "Het zeilmakersambacht", zo klaagt hij namelijk, "weleer in eene bloeiende staat en daardoor geschikt om veele onzer het nodig onderhoud te verschaffen, is door den oorlog en daaruyt gevolgden vervallene staat der Commercie byna geheel en al te niet gegaan en buyten werkzaamheid gebracht. Slegts eenige weynige bezigheeden, de binnenlandsche vaart betreffende, en wel van zodanige schippers, dewelke van deeze stad varende en in deeze stadt gedomicilieerd zijn en uyt dien hoofde volgens het elfde articul der bestaan hebbende Keure verplicht waren onze zeillage te onzent te doen maken, waaren nog de behulpmiddelen, die het eevengenoemde ambacht in deeze stadt voor een totaale werkloosheid hebben bewaard.

En daar nu het gemelde elfde articul der gezegde Keure door het tiende articul der Koningklyke wet voorschreeve onzes inziens word te niet gedaan, kunnen wij ondergetekende, hoe gaarne ook aan UwEd. Groot achtbare last in gemelde missive vervat willende voldoen, niet ontveynse te bekenne, dat wij ons buyten staat bevinden om een concept-reglement, met ons belang overeenkomende, aan UwEd. Groot achtbare attentie aan te bieden. Dog daar wij nogthans van gevoelen zijn, dat het noodzakelijk waare onze gilde broeders zig gezamentlijk naar ééne keur gedroegen, zoo wende wij ons door deeze Eerbiedig tot UwEd. Groot achtb. Heer, daar wij gaarne ons minder doorzigt in deeze willen beleyden, UEd. meer vermogende Elucidatie invoceerende, of er in de voorgeschreve Koningklyke Wet ook eenige bepaalinge te vinden zijn, dewelke zouden kunnen strekken, om ons voor het minst het Effect van het elfde articul der voorschr. Keur te doen genieten; dewijl wij onzes inziens zonder deszelfs Effect (als met de meeste Gildens in de uytoeffening onzer werkzaamheede niet gelijk staande) niet anders dan eene totaale vernietiging van werkzaamheeden voor ons voorschreve ambacht te gemoet zien".

De tijd der gilden was voorbij en ook het zeilmakersgilde ondervond dit maar al te zeer. Maar na de opheffing moest althans het aanwezige fonds, bestemd tot onderhoud van zieke en gebrekkige gildebroeders, in hoe sterke mate dan ook reeds geslonken, nog beheerd worden. Tot 8 mei 1819 geschiedde dit door M. Glavimans en, na diens overlijden door G. van Reeden en sinds 24 augustus 1829 gedurende lange tijd door M. Brambacht en Nicolaas Hoos, als door Burgemeester en Wethouders daartoe gecommitteerd.

Onder de goederen van het gilde, die in 1828 nog aanwezig waren, worden ook genoemd een zak met registers en een pakket met oude kwitanties. Van deze goederen is nu alleen nog voorhanden het kassaboek, bijgehouden tot 1896 en het notulenboek van 1805-1810. Het register met de namen van de leden, dat volgens de keur moest worden bijgehouden, is niet meer aanwezig en evenmin de lijsten der gildebroeders van de groot- en kleinschippers, die voor controle door de gildeknecht van het zeilmakersgilde waren afgeschreven. Een aardige afbeelding van een zeilmakerij vindt men in Museum Rotterdam. Het is een geschilderd schoorsteenstuk en stelt voor de zeilmakerij van Joris Willeken op het Franse watertje, omstreeks 1800.

Nu nog een enkel woord over de plaats, waar de vergaderingen der gildebroeders waren. Aanvankelijk kwam men samen in een kamer van G. van der Held. Daarna, in maart 1807, huurde men voor het "loopende saisoen" een kamer in de Raamlaan; maar nog in dezelfde maand kregen de hoofdlieden er kennis van, dat de apothekers hun gildekamer boven de Oostpoort ontruimd hadden. Dadelijk daarop vervoegden zij zich nu bij de fabriekmeesters om dit ontruimde lokaal voor hun vergaderingen te mogen gebruiken, hetgeen bereidwillig werd afgestaan, met dien verstande evenwel, dat ook de kleermakers van het lokaal gebruik zouden mogen maken. En sinds die tijd hielden de zeilmakers hun vergaderingen boven de Oostpoort; de laatste maal schijnen zij daar bijeengekomen te zijn op de 31ste juli 1810.




Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan

Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email: aad@engelfriet.net

Op onze site kun je nog meer verhalen vinden van haar, gebruik daarvoor onze zoekmachine:

Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Gerrie van der Laan en klik op ENTER






Familiewapenklein
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker ....


Terug naar de top





Last update :

24 December 2019