Een e-mail sturen naar Aad? Zijn e-mail adres is aad@engelfriet.net
(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen)
Terug naar  het Engelfrieten overzicht

Naar beneden 

Het radio-onderwijs aan de Zeevaartschool te Rotterdam

Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan

Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email:
aad@engelfriet.net

Op onze site kun je meer vinden over de in dit verhaal genoemde namen en aspekten, gebruik daarvoor onze zoekmachine:

Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Rotterdam en klik op ENTER




Het radio-onderwijs aan de Zeevaartschool te Rotterdam

Op 5 november 1912, de historische datum van het eerste radio-onderwijs aan de Zeevaartschool te Rotterdam, was 's middags om 4 uur de eerste groep leerlingen aanwezig en werd de cursus geopend in tegenwoordigheid van de directeur van de Zeevaartschool, de heer W. Noorduyn, de directeur van het Rijkstelegraafkantoor, de heer Witte en de heer Nierstrasz, chef van de technische dienst der Radiotelegrafie. Het oorspronkelijke doel van het geven van cursussen in radiotelegrafie was aan de stuurlieden of aspiranten een zodanige bedrevenheid in het seinen en opnemen en in het omgaan met de aan boord gebezigde zend- en ontvangtoestellen bij te brengen, dat zij in rusttijden van de beroepsmarconist de dienst naar behoren konden waarnemen. Sedert de start van de opleiding is het radio-onderwijs vrijwel ongestoord, ondanks oorlogs-, mobilisatie-, griep- en andere invloeden in stand gebleven.

In december 1916 werd de cursus ondergebracht in een van de mooiste lokalen van de nieuwe Zeevaartschool aan de Pieter de Hoochweg. In een speciaal daarvoor ingerichte vleugel van het gebouw, boven het praktijklokaal, vond de radio een waardig onderkomen en de directeur achtte nu het ogenblik gekomen om het onderwijsmateriaal een flinke uitbreiding te doen ondergaan. Behalve vermeerdering van het aantal morsetoestellen werd op voorstel van de directeur en na bekomen geldelijke toezegging van een aantal Rotterdamse reders overgegaan tot het aanschaffen van een compleet 2 kW scheepsstation met de daarbij behorende ontvangtoestellen, een en ander opgesteld in een afzonderlijke radiohut, overeenkomende met de toestand aan boord van een schip. De gehele inrichting werd nu van dien aard, dat hij herhaaldelijk als model heeft gediend voor de oprichting van radiocursussen aan andere zeevaartscholen.

Het was juist midden in de oorlogstijd en het spreekt welhaast vanzelf, dat dit wereldgebeuren niet naliet zijn stempel te drukken op het zeevaartkundig onderwijs in het algemeen en op het radio-onderwijs in het bijzonder. In mei 1918 werd door B. en W. toestemming verleend aan een twaalftal Duitse geïnterneerden onder leiding van hun eigen leraar om in de ochtenduren oefeningen te houden in de radiotelegrafie in het onderwijslokaal. Op 7 november 1919 kreeg de Commandant van de Burgerwacht te Rotterdam vergunning om op woensdagen en zaterdagen aan de leden van de Rotterdamse Burgerwacht onderricht te doen geven in de radiotelegrafie. Omstreeks deze tijd is ook een groot aantal militairen op de zolder van de Zeevaartschool ingekwartierd geweest en werden alle lessen gedurende ongeveer twee maanden opgeschort.

De ambtenaar van de P.T.T., sedert november 1912 belast met de opleiding, werd op 19 maart 1920 weer op zijn post teruggeroepen, omdat blijkens een mededeling van de Directeur-Generaal der P.T.T. het staatsbedrijf wederom behoefte had aan die ambtenaar. De toestand, waarbij deze gedurende een deel van zijn diensttijd belast werd met de radio-opleiding aan de Zeevaartschool zou daarmee eindigen. Tegen dit plan verzette de directeur van de Zeevaartschool zich blijkbaar met man en macht, althans deze informeerde bij de directeur van het Telegraafkantoor te Rotterdam of aldaar inderdaad behoefte was aan ambtenaren. Dit bleek niet het geval te zijn, waarop de directeur van de Zeevaartschool bovendien de Directeur-Generaal meedeelde, dat bij doorvoering van die maatregel het tegengestelde bereikt zou worden van hetgeen werd verwacht. Dat zou namelijk zijn dat de met het radio-onderwijs belaste ambtenaar waarschijnlijk in gemeentelijke dienst zou treden en dat hij dan voor het Staatsbedrijf der P.T.T. geheel verloren zou gaan. De directeur van de Zeevaartschool bepleitte dus bestendiging van de bestaande toestand.

Nauwelijks was deze aanval op het radio-onderwijs afgeslagen of er dreigden gevaren van andere zijde. Op 19 juli 1921 ontving de directeur een schrijven met de mededeling, dat het onderwijs in radiotelegrafie aan de Zeevaartschool zou worden opgeheven, omdat het een ongunstige invloed uitoefende op de resultaten van het nautisch onderwijs. Het leek er toen zeer op, dat Barbertje moest hangen, temeer daar uit niets was gebleken, dat inderdaad het nautische onderwijs de dupe dreigde te worden van het onderricht in de radiotelegrafie. De directeur voerde aan, dat het radio-onderwijs buiten de schooluren gegeven werd en geheel facultatief was; het kon zeker geen verband houden met geringere resultaten van het zeevaartkundig onderwijs, zo deze al aantoonbaar was.

Intussen zat men "an höchster Stelle" niet stil en moest de uitspraak betreffende de noodzakelijkheid van de opheffing van het radio-onderwijs met steeds klemmender argumenten worden geprovoceerd. Dit bleek uit een in het archief aanwezig verslag van een bespreking, gehouden door de heren Van Alphen de Veer, inspecteur van het zeevaartkundig onderwijs, Warnsinck, luitenant ter zee, lid van het hoofdbestuur van de Nederlandse Vereniging voor Radiotelegrafie en Slikkerveer, leraar m.o. wis- en zeevaartkunde, secretaris van die vereniging, betreffende het opheffen van het radio-onderwijs aan de zeevaartscholen. Allereerst werd besproken, dat, waar de radio binnen niet al te lange tijd een zeer belangrijk onderdeel van de navigatie zou gaan uitmaken, het zeer te betreuren was, dat het radio-onderwijs aan de zeevaartscholen werd opgeheven. De reden van de opheffing kon men echter alleszins billijken, daar inderdaad, zo gaat het verslag voort, de programma's van de tweejarige cursussen te veel overladen zijn, om daaraan nog voor de opleiding in feitelijk een tweede vak plaats in te ruimen.

Na vele en velerlei besprekingen, waarbij onder andere werd geadviseerd om het radiopersoneel te rekruteren uit bootslieden, kwartiermeesters en dergelijke, die dan op kosten van de scheepvaartmaatschappij aan een van de vele radio-opleidingsscholen bekwaamd zouden kunnen worden, ten einde voor de vrachtschepen goedkoop radiopersoneel te verkrijgen, komt men tot de slotsom dat: "het aldus gewenst is het radio-onderwijs te geven aan stuurlieden, zulks verplicht te stellen bij het behalen van de tweede rang, de exameneis vast te leggen in het programma voor die rang, op de zeevaartscholen het natuurkundig onderwijs te richten naar de later te stellen eisen voor radiotechniek, alsmede voorschriften in het leven te roepen voor peilstations betreffende de snelheid van seinen in het verkeer met schepen voor wat betreft de navigatie". Tot zover het verslag. Hierbij werd dus feitelijk de kerk in het midden gelaten. Het seinen en gehoor opnemen, welk onderdeel het grootste deel van de opleidingstijd in beslag neemt, werd daardoor blijkbaar uitgeschakeld.

Terwijl enerzijds de radio, althans het praktische gedeelte daarvan, als "quantité négligeable" terzijde werd geschoven, bleek men anderzijds weer zeer gesteld te zijn op het behoud van dit onderwijs. Op 20 juli 1920 ontving de directeur althans een schrijven van het Ministerie van Koloniën, waarin werd vermeld, dat het onderwijs in radiotelegrafie in het bijzonder voor leerlingen, die dienst zouden nemen bij de Gouvernementsmarine, zeer werd gewaardeerd. Enerzijds dus Onderwijs Kunst en Wetenschappen, dat op opheffing aandringt, anderzijds Koloniën dat op voortzetting aanstuurt. Het was blijkbaar een tasten en voelen om de juiste weg te vinden. In november 1921 was het gevaar nog steeds dreigend.

Met ingang van 1 september 1922 werd besloten, het onderwijs in te krimpen van 22 tot 12 uren per week. Op 4 november 1922 werd nog een zwakke poging ondernomen om het zieltogende radio-onderwijs de doodsteek te geven, door het aantal lesuren terug te brengen tot 8 uur per week. Waar nog kort tevoren alles wees op geleidelijk afsterven van het radio-onderwijs, daar bleek men thans bij de departementen van koers te zijn veranderd. Een voorstel om het onderricht in radiotelegrafie weer in ere te herstellen en het aantal lesuren op 18 in plaats van 8 te brengen werd zonder slag of stoot aanvaard. En niet alleen werd het aantal uren uitgebreid, doch er werd besloten de radio als leervak op te nemen, zodat er aan de Zeevaartschool zouden bestaan a. een tweejarige cursus, b. een stuurliedenafdeling, en c. een radio-afdeling. Reeds op 1 februari 1924 moest het aantal lesuren worden uitgebreid tot 22 met het oog op het grote aantal deelnemers. Op 31 mei 1926 wordt het eerste eindexamen gehouden, waarbij ook radiotelegrafie wordt geëxamineerd. Door de tijdelijke aanwezigheid van parallelklassen in beide leerjaren van de tweejarige cursus wordt het aantal lesuren op 28 gebracht.

Sombere wolken pakken zich echter weer samen. Het Washingtonse radioverdrag, waarbij de eisen voor de beide certificaten als radiotelegrafist aanmerkelijk werden verzwaard, treedt in werking (1 januari 1929). Als gevolg daarvan wordt de opleidingstijd zeer belangrijk verlengd, zodat het aantal deelnemers in dalende richting gaat. Vrij plotseling vermindert de deelname zozeer, dat op een gegeven ogenblik, behalve de verplichte deelnemers van de tweejarige cursus, nog slechts een vijftal leerlingen de lessen volgt. Mede in verband met de algemene drang naar bezuiniging ontvangt de directeur een voorstel om de radiocursus weg te bezuinigen dat wil zeggen op te heffen.

Intussen is het alsof steeds een goede genius het zo belaagde onderwijs bewaakt. De Veiligheidswet wordt aangenomen, waarbij aan de radiotelegrafie voor de beveiliging der scheepvaart een zeer belangrijke taak wordt ingeruimd. Een nieuw diploma wordt ingesteld (het luisterdiploma) en de radiotelegrafie wordt verplicht gesteld voor alle passagiersschepen en voor alle vrachtschepen boven 1600 ton. Vrij spoedig na de diepe depressie neemt het aantal leerlingen weer hand over hand toe, waartoe ook de stilstand in de scheepvaart bijdraagt, waardoor vele stuurlieden zich gaan bekwamen in de radiotelegrafie. Ook door de verlaging van de eisen voor het Rijkscertificaat tweede klasse op 1 april 1933, welke verlaging reeds in het Veiligheidsverdrag werd aangekondigd en welke op het "Convention de Télécommunication" te Madrid haar beslag kreeg, deed de lust om zich te gaan bekwamen voor de radioprogramma's terugkeren, zodat de cursus weer een tijdperk van ongekende bloei doormaakte. De resultaten van het onderwijs gingen, zoals verklaarbaar is, op en neer met het wel en wee van de cursus. In totaal slaagden voor het schooldiploma, dat in de eerste jaren werd uitgereikt 16 kandidaten, voor de Rijkscertificaten 1ste en 2de klasse 188, voor het aanvullingsexamen, waartoe in de jaren 1929, 1930 en 1931 gelegenheid bestond 3 en voor het nieuwe luisterprogramma 6 kandidaten.




Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan

Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email: aad@engelfriet.net

Op onze site kun je nog meer verhalen vinden van haar, gebruik daarvoor onze zoekmachine:

Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Gerrie van der Laan en klik op ENTER






Familiewapenklein
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker ....


Terug naar de top





Last update :

11 Juni 2019