(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen) |
Terug naar het Engelfrieten overzicht |
---|
Naar beneden |
---|
Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan
Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email: aad@engelfriet.net
Op onze site kun je meer vinden over de in dit verhaal genoemde namen en aspekten, gebruik daarvoor onze zoekmachine:
Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Rotterdam en klik op ENTER
Wonen en werken in Rotterdam in de Middeleeuwen
Omtrent het wonen en werken van de eerste bewoners van de stad aan de Rotte en de Merwe weten wij niet veel. Florens die Visscher, aldus geheten naar zijn oorspronkelijk beroep doch niettemin een der oudste leden van een aanzienlijk Rotterdams geslacht, bewoonde in 1317 het huis "op den dam", waar in 1355 Walich die Backer, in 1403 Pieter die Moeraen naast woonde. En volgens de grafelijke rekening trof men er in 1316 onder meer Heinekin die Wever, Heinric die Visker, Jan die Ribber (scheepstimmerman?), Clais Liinmaker (touwslager), en Ghisebrecht die Verwer, terwijl Jan Uterwijc, die tot zijn overlijden in 1317 de visserij voor de stad had, allicht in het Nieuwland gewoond zal hebben.
Veel verder komen wij evenmin door de verclaringe uit het jaar 1334, hoewel die ons in kennis brengt met de huurders van de graaf, gevestigd op diens hofsteden te Rotterdam - erven van slechts 2 of 3 met een enkele uitzondering 4 roeden breed, dus percelen met stedelijke allures. Het zijn onder meer Willem die Verwer (van stoffen), Clais die Rieder (riethandelaar en -dekker), Jacob die Gruter (gruit is grondstof bier), Dirc die Visser, Wouter Temmerman, Jan die Moelnaer, Aelwin die Snider (wantsnijder-lakenkoper), Hannekyn die Mandemaker, Huge die Linemaker(touwslager), Arend die Blokemaker (klompenmaker), Adaem die Maersman (kleinhandelaar) en Ghilekyn die Maersman.
De juiste plek van hun woning is van de meesten zelfs nauwelijks terug te vinden. Adaem die Maersman wordt in 1351 genoemd als te wonen "op den dam", met Zoet van den Steyger belender van Pieter Claes Romerszoon (Bronnen IV nr. 635) en een andere verwer dan Willem. Zekere Costyn, woonde in 1335 (Bronnen IV nr. 449) in de Niepoirte (Oppert), waar in 1339 (Bronnen IV nr. 493) ook Jan die Verwer wordt aangetroffen. Oppert en Lombardstraat, achter uitkomende aan de Rotte, vormden de buurt der textielnijverheid bij uitnemendheid, waar de lakenramen waren opgesteld.
Toch woonden daar ook nog andere notabelen, zoals in 1343 Priester Hillebaren en Floerkin de Marseman in de Niepoirte, omstreeks diezelfde tijd Jacob Gherytz die Platijnmaker (klompschoenenmaker) achter de Lombardstraat over de Wetering (Botersloot), terwijl omstreeks 1390 Schepen Willem van der Duyn Louwenzoon, Arent Dirxzoon die Hantscuemaker en Meester Arent die Surgyn allen in de Lombardstraat woonden, waar weer een andere verwer - Warnaer - in 1385 huizen bezat. Buitendijks, op de dam aan de havenzijde, woont in 1348 Rutgaer die Ooftman, naar ik vermoed pachter van de fruitaccijns, naast Jan Visker die Snider (lakenkoper) en Jordaan die Pelser (Bronnen IV nr. 607).
Bij de stichting van het Sint Jacob altaar aldaar in 1366 worden onder andere genoemd Pieter die Scrienmaker (kastenmaker) maar ook Diederik Scutemaker: er was dus al bescheiden scheepsbouw, wat niet te verwonderen is in een plaats waar scheepvaart plaatsvindt. De 14de november 1361 verleent het stadsbestuur van Zaltbommel vrijgeleide aan lieden uit Rotterdam, die koren en brandstof aanvoerden en in 1358, als het gaat om overheidsbescherming van de kooplieden uit steden behorende tot de Hanzebond, wordt ook Rotterdam gehoord.
Tegen het einde van de eeuw, in 1393, krijgen Vranck van der Weyde en Pieter Hadditgen, poorters uit Rotterdam, van de graaf het recht personen en goederen uit Wismar en Rostock aan te houden, omdat burgers uit deze plaatsen hun geladen schepen hebben afgenomen, terwijl in 1395 Coman (koopman) Jan te Rotterdam, die in het Oostvierendeel woonde, gemachtigd wordt zich ter zee tegen alle aanvallen op personen of goederen te verweren en in 1400 Jacob Dirc Spitszoon vergund wordt aan de Oost-Friesen en die van Hamburg straffeloos zoveel schade toe te brengen als mogelijk is! Een ander Rotterdams schipper, Walich, klaagt in 1408 dat zijn zoon, kort tevoren uit Schotland gekomen, ter hoogte van de Nieuwpoort een schip waarmee hij toen uit Calais kwam, met achttien zakken wol toebehorende aan poorters van Amsterdam, was afgenomen.
Meer vreedzaam karakter heeft een post van 4 mei 1407 in de thesauriers rekening van Holland betreffende brieven van enige Hollandse steden - Delft, Rotterdam, Gouda, Oudewater - in verband met de voorgenomen zending van afgevaardigden naar Doornik, waar zoiets als een handelstraktaat werd afgesloten. Dit alles duidt op zeehandel, althans vrachtvaart, straks bevorderd door bijzondere keuren. Zo wil ik noemen de keur van 1457 welke alle schepen, hier binnenkomend of uitvarend, vrije ligplaats toestond voor zover de eigenaars de kaden vóór hun huizen niet zelf nodig hadden om te laden of te lossen, en de aanvulling van paragraaf 99 oudste keurboek welke voorschrijft cedels te doen maken van verkocht hout dat uit Noorwegen komt.
Het leven aan de monding van de Rotte ging dus al vér uit boven dat in het doorsnee negentiende-eeuws rivierdorp. Het oudste keurboek, waarvan de jongere delen toch niet jonger zijn dan 1414, roept dan ook reeds het beeld op van een meer gedifferentieerde stadsbevolking, waarvan het ene deel voorziet in de plaatselijke behoeften, het andere, zij het dan het kleinste, zich bezighoudt met wat ik zou willen noemen het grootbedrijf. En de toevoegsels en supplementen op het keurboek leren ons dat in de loop der eeuw deze differentiering nog toeneemt. Naast de lakenkoper, de klompenmaker en de stoffenverver komt de looier, de schoenmaker, de zeemleerbereider (wriver), de handschoenmaker; naast de vleeshouwer, de kaarsenmaker, de zeepzieder; naast de grutter en de brouwer, welke laatste vooral op de schepen een afzetgebied vond; naast de ambachtslieden als timmerman, rietdekker en smid, de steenbakker, de mandenmaker, de lijndraaier, de scheepmaker, de zeilmaker, de pottenbakker, tevens taander van het scheepswant.
Eindelijk is dan naast de riviervisser, die in 1341 ter wille van de scheepvaart zijn in de rivier uitgespannen netten moest opruimen, de haringvisser-koopman. En met deze laatste, wiens waar, na toepassing van het kaken als middel tot verduurzaming, zich in het bijzonder leende tot uitvoerartikel, naast de mersenier, de kleinhandelaar, wel niet de machtige importeur-exporteur der Hanzesteden gekomen, maar toch de groothandelaar, de coman, en in zijn gevolg de makelaar, de kuiper, de zoutzieder en de bouwer van zeeschepen.
Verder waren er dan nog degenen die het boerenbedrijf uitoefenden. Want al was Rotterdam dan geen agrarisch centrum van een betekenis als Delft - toch waren er niet onbelangrijke landbouwneringen van poorters, die, zoals een der oudste bepalingen in het keurboek dit uitdrukte, hun "bouwinge buten" hielden, doch die verplicht waren op verbeurte van hun poortrecht, zélf binnen de veste te wonen of althans hun vrouw met haar boden en zelfs met het merendeel van hun bezit binnen de poort te hebben, dit laatste in verhouding tot hun grondbezit daarbuiten. Ter wille van dit landbouwbedrijf was dan ook in het keurboek op de regel dat ieder poorter "binnen" moest wonen, de uitzondering toegestaan "uutghezeit zes weken lenten ende zes weken oest (oogsttijd) zonder arghelist".
Toch zouden de gezinnen van al deze toonaangevende kringen de stad zoals wij die kennen nog niet kunnen bevolken in de 2de helft van de veertiende en het begin van de vijftiende eeuw, zelfs in aanmerking genomen de nog weinig intensieve bebouwing en de grote oppervlakten welke ook hier, zij het dan niet in zodanige mate als bijvoorbeeld in Utrecht, de kloosters innamen. De aanvulling kwam van de gezellen, de werklieden. En wel niet in de eerste plaats, zoals in Leiden, van de fabrieksarbeiders, al waren ook hier ter stede al vroeg sporen van textielnijverheid, omstreeks de helft van de vijftiende eeuw reeds gegroeid tot een volledig gereglementeerde lakenindustrie. Het waren vooral de waterbedrijven die hier aan een groot aantal mensen werk verschaften: de visserij en de vrachtvaart, scheepsbouw en -uitrusting, mandenmakerij, kuiperij, brouwerij en bakkerij.
Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan
Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email: aad@engelfriet.net
Op onze site kun je nog meer verhalen vinden van haar, gebruik daarvoor onze zoekmachine:
Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Gerrie van der Laan en klik op ENTER
|
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker .... |
Terug naar de top |
---|