Een e-mail sturen naar Aad? Zijn e-mail adres is aad@engelfriet.net
(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen)
Terug naar  het Engelfrieten overzicht

Naar beneden 

De Rotterdamse waterstadindustrie in de Gouden Eeuw

Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan

Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email:
aad@engelfriet.net

Op onze site kun je meer vinden over de in dit verhaal genoemde namen en aspekten, gebruik daarvoor onze zoekmachine:

Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Botersloot en klik op ENTER




De Rotterdamse waterstadindustrie in de Gouden Eeuw

Onder deze naam vatten we al de bedrijven samen, die voorzagen in de behoeften van visserij, binnenschipperij en koopvaardij, zoals scheepsbouw, zeilmakerij, blokmakerij, wantslagerij, teerstoverij en nettentaanderij. Het waren alle inheemse neringen, die reeds gedurende het landsheerlijke tijdperk aan een talrijke bevolking werk verschaften en zich ook onder de Republiek bijna uitsluitend van Hollandse arbeidskrachten bedienden. De meeste volgden na de geuswording van Rotterdam de energiek ter hand genomen havenuitbreiding. Door het vergraven van de zuidelijke stadsvesten tot binnenhavens (Blaak en Nieuwehaven) kreeg men de beschikking over uitgestrekte terreinen, gunstig gelegen voor de vestiging van waterstadnijverheid. De werven begonnen uit de Houttuin te verdwijnen en werden eerst naar de Zuidblaak, later, naarmate de havenuitleg tijdens de Treves verder zuidwaarts vorderde, naar de strook grond tussen de Scheepmakershaven en de rivier overgebracht. Aan de uitgifte van dit terrein in 1613 ging de uitvaardiging van een keur vooraf. Daarbij werd bepaald dat alle scheepstimmerlieden, die aan Blaak en (Oude) Haven woonden binnen de drie eerstkomende jaren met hun werven moesten opbreken en hun bedrijven overbrengen naar de nieuw uitgegeven erven, die uitsluitend tot werven en hellingen gebruikt mochten worden.
In 1625 waren er aan de Boompjes al dertig en in 1632 kreeg ook de Oost-Indische Compagnie daar haar eigen werf. De Admiraliteit had sedert het eind van de 16e eeuw een timmerwerf aan het oosteinde van de Nieuwehaven in de onmiddellijke nabijheid van het Ammunitiehuis, waarvan in 1598 de eerste steen was gelegd door een equipagemeester.

boerengatadm

De scheepswerf van de Admiraliteyt op de Maeze aan het Boerengat

De scheepstimmerlieden behoorden over het algemeen tot de middenstand. In de regeringscolleges werden zij sedert het begin van de 17e eeuw niet meer gekozen. Grote vermogens werden in hun bedrijf ook niet verdiend. Een uitzondering vormde alleen Jan Hermansz. Kelst, tevens equipagemeester van de Oost-Indische Compagnie, die zich later Wittert noemde en in het belastingcohier van 1654 aangeslagen stond voor een vermogen van F 50 000.
Wittert's bijzondere verdiensten als scheepsbouwer vonden alom in den lande erkenning, evenals die van zijn vakgenoot Jan Salomonsz. van den Tempel, de scheepstimmerman van de Admiraliteit op de Maze en constructeur van het beroemde admiraalsschip van Tromp, de "Aemilia", het eerste grote oorlogsschip van het fregatmodel en prototype van de later gebouwde bodems van dien aard, dat jarenlang als het snelste van de gehele vloot bekend stond. Van de door hem gebouwde schepen getuigde Tromp, dat ze waren "de best beseylste, wel ter hant en bequaemste ten oorloge".

Een overgang van de neringdoende middenklasse naar de koopmansstand vormden de zeilmakers, die met hun nijverheid vaak koopmanschap in pik en teer, grondstoffen van hun product, combineerden. Onder de leden van Vroedschap en Schepenbank zijn in de eerste helft der 17e eeuw verschillende Rotterdammers aan te wijzen, die voor de zeilmakerij opgeleid waren en daarin oorspronkelijk hun bestaan hadden gevonden. Als in een vroegere periode bleven velen van hen gevestigd in de Hoofdsteeg en aan het voormalige Hoofd (Spaansekade).
Ook de lijndraaierijen, waar het scheeps- en viswant geslagen werd, bleven in de binnenstad, waar zij vanouds lagen. Alleen moesten enkele opgeheven worden in verband met straataanleg; de namen Baanstraat en Lange Lijnstraat herinnerden nog lange tijd aan de oude bestemming. De aan de zuidelijke vesten gelegen lijnbanen volgden echter de stadsuitbreiding. In de 17e eeuw lagen verschillende grote bedrijven aan de Goudsevest, Coolvest en Schiedamsevest. Aan de laatstgenoemde richtte in 1620 de Oost-Indische Compagnie haar eigen bedrijf op, terwijl de Admiraliteit op de Maze in 1627 van de stad een terrein aan de Goudsevest tot een lijnbaan in gebruik kreeg.

De in de wantslagerij verwerkte hennep was grotendeels afkomstig van het Hollandse platteland, vooral van de Krimpenerwaard en de omstreken van Gouda en Schoonhoven. Ook uit het Oostzeegebied werd hennep aangevoerd. In 1619 liet het stadsbestuur ten dienste van de hennephandel bij de bouw van de nieuwe Boterhal aan de Botersloot daar een afzonderlijke hennepwaag aanbrengen. Beëdigde keurmeesters hielden er het toezicht en keurden er de kwaliteit van hennep, werk en gesponnen garens.

prinsenkerksoldaten

1789

De Franse troepen worden in de Boterhal aan de Botersloot ondergebracht, naast de Prinsenkerk


Het viswant had twee bewerkingen te ondergaan eer het voor gebruik gereed was. Eerst werden de netten in taanketels geprepareerd. Dit had plaats in z.g. taanhuizen, waarvan Rotterdam er in de aanvangsperiode der Republiek drie telde, alle gelegen aan het westeinde van de Hoogstraat. Twee daarvan behoorden in eigendom aan combinaties van haringkopers-reders. In 1611 kwam er een vierde bij aan de Schiedamsedijk, opgericht door Cornelis Hartichsvelt, een haringkoper van Brielse origine. In 1638 kregen de uitgeweken Delfshavense haringkopers-reders van de stad Rotterdam een erf aan het Vasteland naast het lijnbaanhuis der Oost-Indische Compagnie, om daar een taanhuis te bouwen. Waren de netten getaand, dan moesten ze, evenals het scheepswant, gestoofd en geteerd worden. Dit geschiedde in de pottenbakkerijen.

taanderij (15K)

De taanbaas hijst een rol touw omhoog uit de ketel met gloeiend hete vloeistof (bron)

Ter illustratie volgen nog enige samenvattingen van oude notariële akten uit het Oud Notarieel Archief van Rotterdam:

Rocus Pietersz Hollaert en Jan Barentsz Rees, beiden coopluyden en seijlmakers, verklaren op 16 mei 1639, dat zij op verzoek van Pieter Abraham Bogaert, coopman, vier balen kanefas hebben gevisiteerd, die beschadigd uit Seelant waren gekomen. De balen waren nat en het weer zat erin en zij taxeerden ze op zes ponden vlaams.

Op 15 april 1645 leggen Jan Sanders, Engels coopman, en Jaspar Lucasz, wantslager, een verklaring af op verzoek van de weduwe en erfgenamen van Lucas Hedleij, schipper op het schip "Suzanne" en de gemene reders van het genoemde schip.
De "Suzanne" is op 26 februari 1643 tot aan het water toe verbrand. Een partij geslagen want, bestemd voor een nieuw schip dat te Nieu Casteel (New Castle) gebouwd wordt, is mee verbrand. Hedleij heeft een nieuwe partij besteld ter waarde van 1000 gulden. Hedleij is via Amsterdam naar Nieu Casteel vertrokken en op zee verdronken. Het nieuw geslagen want is hier blijven liggen wegens oorlog in Engelant en belegering van Nieu Casteel. Tot eergisteren, toen Sanders en ene Mr. Ritchard Lincoln op order van de weduwe het geslagen want in een beurtschip naar Amsterdam hebben geladen om het want vandaar met het schip van Nataniël Wild naar Nieu Casteel te zenden en aan de weduwe en de reders te overhandigen. Sanders en Lucasz zeggen het want niet naar Nieu Casteel te hebben gestuurd omdat er geen rechtstreekse verbinding is. Zij hebben het want niet naar Amsterdam gestuurd om aldaar verbruid te worden.
N.B. De akte is niet getekend door de notaris.

Pieter Jacobsz van der Laen, zeilmaker, verklaart de negende augustus 1645, op verzoek van Michiel Harmensz Middelhoven, zeilmaker, dat hij zeilen heeft gemeten van het gailliootschip "de Gulden Oven", waar Hendrick de Raet schipper op is. Zij hebben een lulle, een schoverzeil, een blinde, een fock, een marszeil, een besaan en een cluijffock gemeten.

Tenslotte een verklaring op 12 augustus 1656 gedaan voor Benjamyn Karter, uit Hull, schipper van "den Increes". Samuel van der Lanen, Thomas Karter (tekent Carter), Reyer Willemsz de Veth, Willem Dircxsz, blokmaker, en Dirck Vonck, smid, allen kooplieden, geven opsomming van aan de schipper geleverde goederen ter reparatie van de op de laatste reis opgelopen schade. Het betreft onder andere een nieuwe mast, touwwerk, zeilen, ijzerwerk en andere schade en bedraagt bij elkaar een 696 gulden.




Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan

Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email: aad@engelfriet.net

Op onze site kun je nog meer verhalen vinden van haar, gebruik daarvoor onze zoekmachine:

Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Gerrie van der Laan en klik op ENTER






Familiewapenklein
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker ....


Terug naar de top





Last update :

30 Maart 2015