Een e-mail sturen naar Aad? Zijn e-mail adres is aad@engelfriet.net
(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen)
Terug naar  het Engelfrieten overzicht

Naar beneden 

Verslag betreffende het Geneeskundig Gesticht voor Krankzinnigen te Rotterdam over 1883

Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan

Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email:
aad@engelfriet.net

Op onze site kun je meer vinden over de in dit verhaal genoemde namen en aspekten, gebruik daarvoor onze zoekmachine:

Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Rotterdam en klik op ENTER




Verslag betreffende het Geneeskundig Gesticht voor Krankzinnigen te Rotterdam over 1883

Hertaling.

Aan de Commissie van Administratie over het Krankzinnigen Gesticht.

Aan mijn verplichting om in februari een beredeneerd verslag te geven van de staat van het gesticht, kan ik ditmaal niet beter voldoen dan door gebruik te maken van het rapport door mij in het vorig jaar aan uw Commissie uitgebracht, want in de hoofdzaken is er sedertdien niet veel veranderd. De bevolking is slechts weinig toegenomen en de ruimte is dezelfde gebleven. Wat toen gezegd is, blijft toepasselijk. Mijn rapport aan de Commissie luidde - een weinig verkort - als volgt:

In uw laatste vergadering werd de overbevolking van het gesticht ter sprake gebracht. Uit de daarop gehouden beraadslagingen bleek, dat de Commissie eenstemmig van oordeel was, dat de tegenwoordige toestand niet bestendigd mocht worden. Aan mij ondergetekende, de geneesheer van het gesticht, werd opgedragen de toestand der inrichting in het licht te stellen. Ik heb gemeend daartoe te moeten nagaan hoeveel krankzinnigen in de laatste jaren verpleegd werden en hoeveel ruimte er voor hen beschikbaar is, vervolgens heb ik de verdeling en de ligging van het gesticht besproken om uiteindelijk de vraag te beantwoorden of het gesticht in de gegeven omstandigheden aan zijn doel (herstel van krankzinnigen) kan beantwoorden. Reeds in mijn verslag betreffende het voornoemde gesticht over 1881, heb ik erop gewezen, hoe in 16 jaar, terwijl de ruimte hetzelfde bleef, het aantal verpleegden van 150 geklommen is tot 230, derhalve met ruim 53 procent vermeerderd is.

Reeds lang was gij van mening, dat het aantal patiënten te groot was voor de beschikbare ruimte. In februari 1881 hebt gij besloten voortaan geen lijders uit andere gemeenten op te nemen. Vele aanvragen tot opneming kwamen van elders tot u, gij hebt ze afgewezen. Hoe dringend die maatregel was, bleek aan het einde van hetzelfde jaar. Want niettegenstaande in 1881 alleen patiënten uit Rotterdam werden opgenomen, klom het aantal van 210 tot 230. Nog 17 personen uit andere gemeenten werden hier verpleegd, onder deze enkele personen sedert vele jaren. Het viel u hard hen weg te zenden. Toch hebt gij niet geaarzeld in die zin te besluiten, overtuigd als gij was van de noodzakelijkheid. In de loop van 1882 werd voor 16 van hen plaatsing gevonden in andere gestichten. Slechts één verpleegde uit een andere gemeente vertoeft nog hier. En niettegenstaande deze maatregel bedroeg het aantal verpleegden in november 1882 alweer 87 mannen en 134 vrouwen, totaal 221.

De bevolking van het gesticht bestaat bovendien uit de huismeester en zijn gezin, 1 opzichter, 1 opzichteres, 1 timmerman, 1 kleermaker, 1 broodsnijder, 1 portier, 1 loopknecht, 1 machinist, 7 oppassers, 1 naaister, 3 wasmeiden, 2 keukenmeiden en 9 oppasseressen. De huismeester, de opzichter, de opzichteres, de timmerman, de portier en 6 vrouwelijke dienstboden bewonen afzonderlijke vertrekken. Negen mannelijke en elf vrouwelijke bedienden zijn direct met de verpleging, verzorging en bewaking der krankzinnigen belast. Zij gebruiken hun maaltijden in dezelfde lokalen en slapen in dezelfde slaapzalen als de verpleegden. Ik heb hen dus moeten opnemen onder het getal van de bewoners der dag- en nachtverblijven, dat hierdoor tot 241 klimt.

Zoals in elk gesticht zijn ook hier voor elk geslacht verschillende afdelingen, waarin de patiënten overeenkomstig hun toestand van dat ogenblik verdeeld worden. De meeste gestichten zijn voor drie of meer klassen bestemd. Het gesticht alhier is slechts voor derde klasse lijders ingericht. Een soort tweede klasse wordt gevormd door 4 heren en 7 dames, voor welke in overeenstemming met art. 34 van de verordening voor het krankzinnigengesticht buitengewone verplegingskosten worden betaald, waarvoor hoofdzakelijk extra voeding wordt verstrekt. Het komt mij in de gegeven omstandigheden om twee redenen wenselijk voor, geen lijders tegen buitengewone verplegingskosten op te nemen. Ten eerste omdat de aanwezige patiënten reeds veel ruimte tekortkomen, en patiënten der tweede klasse aan meer comfort gewoon, in ons gesticht naar verhouding teveel plaats innemen, en ten tweede omdat ik het bij de bestaande overbevolking voor de patiënten 2e klasse geen voorrecht acht hier verpleegd te worden. Dat ik een en ander ten zeerste betreur behoeft geen betoog, want er is hier grote behoefte aan een gelegenheid om krankzinnigen uit een enigszins hogere klasse op te nemen. Hoe dikwijls doet zich omtrent een patiënt de vraag niet voor of hij al dan niet in de termen valt in ons gesticht onder de gewone voorwaarden verpleegd te worden? Tot een plaatsing in een gesticht, in een andere stad wordt juist in die stand, welke het midden houdt tussen bemiddelden en onbemiddelden, niet zo licht besloten. De beste tijd tot genezing gaat zodoende soms verloren.

Maar afgezien van buitengewone verplegingskosten is een verdeling in twee klassen toch hoogst wenselijk, want dat het verkeerd is krankzinnigen uit de beschaafde stand (onderwijzers, ambtenaren enz.) al zijn zij onvermogend, te verplegen met krankzinnigen uit de laagste standen der maatschappij, springt in het oog. Een eerste klasse ontbreekt geheel. Door plaatsgebrek kunnen wij het in ons gesticht slechts tot een verdeling in rustige personen en onrustige personen brengen. Naar mijn bescheiden mening zouden voor iedere sekse 4 onderafdelingen beschikbaar moeten zijn en wel:

Ten eerste: een afdeling voor de lichte krankzinnigen, wier bewustzijn nog vrij goed is. Daarbij kunnen de reconvalescenten een geschikte plaats vinden;

Ten tweede: een afdeling voor de enigszins onrustige personen;

Ten derde: een afdeling voor de geheel onrustige en razende personen;

Ten vierde: de versufte personen, epileptici en onzindelijke personen die afzonderlijk moeten worden verpleegd.

In het verslag over de staat der gestichten voor krankzinnigen in de jaren 1869 tot en met 1874 aan de minister van binnenlandse zaken door de inspecteurs van die gestichten wordt de hoeveelheid lucht, die in de slaapvertrekken met natuurlijke ventilatie aanwezig behoort te zijn voor elke gezonde persoon op 24 kubieke meter bepaald. De hoeveelheid lucht, die voor het gezonde leven nodig is, staat in de lokalen niet in behoorlijke verhouding tot het aantal van hun bewoners, leert de wetenschap. Telt men de inhoud in kubieke meters van alle dagverblijven (inclusief de ziekenzalen, die natuurlijk bij dag en bij nacht bewoond worden) bij elkaar op, dan verkrijgt men een ruimte van 2524,5 kubieke meter voor 241 personen, d.i. 10,5 kubieke meter per hoofd, terwijl de gezamenlijke oppervlakte 561 vierkante meter bedraagt, d.i. 2,3 vierkante meter per persoon. Een bijzondere vermelding verdienen de dagverblijven der rustige mannen met een plaatsruimte van slechts 1,65 vierkante meter per hoofd en die der onrustige vrouwen die over nog minder beschikken. Tweeënzestig onrustige vrouwen, van wie een aantal onzindelijk is, bewonen drie vertrekken met een kubieke inhoud van 450 vierkante meter en een grondvlakte van 100 vierkante meter. De hoeveelheid lucht bedraagt voor elke persoon dus slechts 7,3 kubieke meter, de plaatsruimte per hoofd 1,6 vierkante meter. Deze plaatsruimte wordt echter nog gedeeltelijk ingenomen door tafels, banken, stoelen, enz. zodat de verpleegde personen voor wie de genoemde vertrekken bestemd zijn, zich daarin niet eens vrij kunnen bewegen. Een gevolg van deze beperkte ruimte is, dat de krankzinnigen elkaar onwillekeurig aanraken of anderszins hinderen, hetgeen bij de zonderlinge wijze waarop sommigen van hen de meest gewone indrukken tot voorstellingen verwerken, niet zelden tot stoornis der orde en tucht leidt. Iedere leek kan trouwens ook begrijpen, dat 1,6 vierkante meter geen voldoende plaatsruimte voor een onrustige krankzinnige biedt.

Voor de nachtverblijven is een ruimte van 3734 kubieke meter beschikbaar, d.i. 15,5 kubieke meter voor elke persoon. De afstand der kribben is gemiddeld 0,5 meter. Volgens de inspecteurs der gestichten is 0,9 meter een behoorlijke afstand, zij erkennen echter dat orde en rust door een grotere afstand zeer bevorderd kunnen worden. In de slaapzalen met twee rijen is de doorgang tussen de twee rijen slechts 1,25 meter breed. Drie mannen en negen vrouwen slapen tegenwoordig op zolder. De ziekenzalen, die oorspronkelijk ruim genoeg zijn geweest, staan thans niet meer in verhouding tot de bevolking van het gesticht. De mannen hebben resp. 22,5 kubieke meter en 5 vierkante meter per hoofd. De vrouwen 32,1 kubieke meter en 7.1 vierkante meter. Maar al was de ruimte voldoende dan verdiende de ligging toch afkeuring. De mannen-ziekenzaal ligt boven de keuken. De vrouwen-ziekenzaal boven de wasinrichting en beide ziekenzalen in de onmiddellijke nabijheid van de machinekamer en de droogzolders. De vensters komen uit op een betrekkelijk kleine binnenplaats. Tegenwoordig verlangt men vooral voor zieken ruime en goed geventileerde kamers. De werkplaatsen bestaan uit een ruime timmerwinkel en een vrij goed ingerichte kleder- en schoenmakerij aan de mannenzijde; een grote mangelkamer op de zolder aan de vrouwenzijde en een doelmatige spoel- en wasinrichting in de lokalen van de algemene dienst.

De cellen beslaan gemiddeld 7,5 vierkante meter en hebben een inhoud van 27 kubieke meter. Zij ontvangen het licht door een venster waarvan de onderste rand zover van de bodem verwijderd is dat hij niet zonder ladder kan worden bereikt. De wanden zijn gedeeltelijk met hout bekleed. De meubels zijn vast aan de vloer verbonden. De privaten zijn of worden van waterleiding voorzien, een grote verbetering. Er zijn 12 cellen, somtijds komen wij cellen tekort omdat er hier geen single-rooms zijn. Aan de mannen alsook aan de vrouwenzijde bevindt zich een beklede cel. Haar wanden zijn met leder of een geweven stof bedekt en de ruimte tussen stof en wand is met paardenhaar gevuld. Afzonderingskamers, single rooms, die van cellen in zoverre verschillen dat de vensters laag genoeg staan om een vrij uitzicht toe te laten, ontbreken geheel. Daar zij niet voor hen, die geweld plegen bestemd zijn, maar voor degenen die onrust verwekken of aan verhoogde gevoeligheid voor het gezelschap van anderen lijden, kan men deze vertrekken op de gewone wijze meubileren. Bij de tegenwoordige bevolking behoorde men over acht zulke vertrekken te kunnen beschikken. Slaapvertrekken voor bijzondere ziekten zijn er twee, bij elke ziekenzaal één. Elk vertrek heeft een inhoud van 25 kubieke meter en is dus slechts voor één persoon geschikt, zij zijn ongeschikt gelegen, nl. juist boven drie cellen, waardoor de rust dikwijls verstoord wordt. Een gelegenheid om lijders aan besmettelijke ziekten geheel afgezonderd te houden van de overige patiënten ontbreekt.

De badkamer voor (87) mannen heeft bij een grondvlakte van 27,5 vierkante meter een kubieke inhoud van 75,65 kubieke meter. De badkamer voor (134) vrouwen daarentegen heeft slechts een grondvlakte van 14 vierkante meter en een kubieke inhoud van 63 kubieke meter. De mannen-badkamer is te laag van verdieping, de vrouwen-badkamer eigenlijk zelfs te klein, om daarin gelijktijdig van twee badkuipen gebruik te maken. De verwarming van het gesticht geschiedt door water, dat in de machinekamers verwarmd, in koperen buizen door de corridors, verblijfzalen en de meeste cellen circuleert. De slaapzalen kunnen echter niet verwarmd worden. Het komt mij onnodig voor hier in bijzonderheden te treden betreffende nog andere lokalen, die niet doorlopend worden bewoond, zoals b.v. de kerk, de kapel, de biljartzaal, enz., temeer daar zij tot nog toe aan de vereisten voldoen. De gangen in het gesticht zijn 2 tot 2,5 meter breed en kunnen dus ruim genoeg genoemd worden.

Dit laatste kan men niet getuigen van de tuinen en de open plaatsen. Wanneer men hen beschouwt met het oog op het getal van degenen, die zich daarin moeten bewegen, zijn zij te klein. Zij geven nauwelijks gelegenheid tot beweging in de open lucht, van wandelen is geen sprake.

Voor 61 rustige mannen is een grondvlakte van 340 vierkante meter in de open lucht beschikbaar.

Voor 23 onrustige mannen een grondvlakte van 72 vierkante meter.

Voor 69 rustige vrouwen 422 vierkante meter.

Voor 62 onrustige vrouwen 180 vierkante meter.

De bewoners der ziekenzalen buiten rekening gelaten, is er dus voor 215 personen 1014 vierkante meter aan tuinen en open plaatsen beschikbaar. Derhalve slechts 4,7 vierkante meter per hoofd.

De ligging van het gebouw in een der volkrijkste buurten van de stad brengt eigenaardige bezwaren met zich mee. De ingang aan het Achterklooster wordt bij iedere opneming van een nieuwe lijder als het ware bestormd door de straatjeugd, en aan de Hoogstraat gaat het niet beter. Die oploopjes zijn zo storend, dat ik slechts weinig krankzinnigen nu en dan kan veroorloven uit te gaan, terwijl men bij een meer vrije ligging een groot aantal verpleegden dagelijks wandelingen zou kunnen laten maken. Op de avonden van zon- en feestdagen gaat het er aan de voor- en achterzijde van het gesticht soms zeer luidruchtig aan toe. Het ergst in de kermisweek. In de avond en nacht van 19 op 20 augustus jl. werd aan de Hoogstraat en aan het Achterklooster zo druk kermis gehouden, dat de verpleegden een buitengewoon onrustige nacht doorbrachten. Velen verlangden met aandrang uit te gaan; niet zonder grote moeite waren zij tot kalmte te brengen. De onder uw bestuur staande inrichting behoort volgens de wet tot de geneeskundige gestichten bepaaldelijk ingericht met het doel om de herstelling der krankzinnigen te bevorderen. (Zie art. 2 van de wet op de krankzinnigen 29 mei 1841). Kan de inrichting, nu de eisen ener goede verpleging in de laatste jaren zo zeer gestegen zijn, aan dit schone doel beantwoorden? Wij moeten daartoe nagaan welke factoren in de geneeslijke gevallen herstel kunnen teweegbrengen.

Het zieke zenuwstelsel, de zieke hersenen van de krankzinnigen, hebben in de eerste plaats behoefte aan volmaakte rust, vermijding van elke opwekking in het gemoed is een dringend vereiste. Een hiermee samenhangend punt is de slaap. Gewoonlijk is het minder de vraag slaap te verwekken dan wel de omstandigheden waardoor de slaap niet tot stand komt uit de weg te ruimen. Daar de meest voorkomende oorzaak der slapeloosheid uit een verhoogde prikkelbaarheid van het zenuwstelsel bestaat, moet men elke storing voorkomen en alles doen, wat een tevreden gemoedsstemming bij de krankzinnigen kan bevorderen. Gelegenheid tot afzondering van lijders, die rust behoeven, is dus noodzakelijk. Een tweede vereiste tot bevordering van herstel is overvloedige ruimte. De ruimte, waarin een krankzinnige zich ophoudt, woont en slaapt, heeft niet alleen in acute geneeslijke gevallen, maar zelfs bij vele ongeneeslijke lijders een belangrijke invloed op de psychische toestand. Door overbevolking wordt de lucht bedorven, een vrije beschikking over afzonderlijke vertrekken wordt evenals een scheiding van disharmonische groepen onmogelijk.

Gelegenheid tot een langdurig verblijf in de frisse lucht behoort tenslotte niet te ontbreken. De kamerlucht is bij de beste ventilatie en bij de grootst mogelijke reinheid toch nooit met de vrije lucht op één lijn te stellen. Het is een bekende zaak, dat lijders die onder de gunstigste verhoudingen in zuivere zonnige vertrekken, veelal met open vensters weken hebben doorgebracht, geen kleur krijgen, voordat zij enige dagen in de buitenlucht zijn geweest. Naar mijn mening is de vrije lucht door niets, zelfs niet door de beste ventilatie te vervangen. Het is daarom nodig de patiënten de lucht te laten genieten zo dikwijls en zo lang hun toestand dit toelaat. Nog andere voorwaarden ter genezing, (zoals bijvoorbeeld een goede voeding) hebben niet met de inrichting van het gebouw te maken en behoeven hier dus niet besproken te worden.

Ik meen te hebben aangetoond:

Ten eerste: dat er een wanverhouding bestaat tussen het aantal verpleegden en de ruimte van het gesticht;

Ten tweede: dat afgezien daarvan het gebouw in verschillende opzichten niet aan de behoeften voldoet;

Ten derde: dat de ligging van het gesticht vele nadelen met zich brengt; en tenslotte,

Ten vierde: dat als gevolg van het een en ander verschillende voorname factoren tot genezing van krankzinnigen, nl. rust, ruimte en frisse lucht in het geneeskundig gesticht voor krankzinnigen te Rotterdam in geen voldoende mate aangetroffen worden.

Van de inrichting kan dus niet gezegd worden aan haar doel, dat herstelling van krankzinnigen beoogt, te beantwoorden. In afwachting van andere maatregelen, die naar ik hoop genomen zullen worden, behoren naar mijn bescheiden mening voorlopig geen krankzinnigen meer in het tegenwoordige gebouw opgenomen te worden. Het getal der verpleegden, dat bij de bestaande inrichting op een maximum van 150 moest worden vastgesteld, zou door sterfte en ontslag spoedig aanzienlijk verminderen en de voorwaarden tot herstelling van de overblijvende patiënten belangrijk verbeteren. In de hoop hiermee aan uw opdracht voldaan te hebben, heb ik de eer mij met de meeste hoogachting te noemen,

De geneesheer van het gesticht,

(get.) Dr. S.J. Halbertsma.

Bovenstaand rapport begeleidde een missive door u de 26ste januari 1883 aan Burgemeester en Wethouders opgezonden. Krachtig werd daarin door u uitgesproken en betoogd, dat het geneeskundig gesticht alhier gevaar loopt door overbevolking tot een bewaarplaats te worden verlaagd. Ook meende gij dat tot ingrijpende - zij het dan ook voorlopige - voorzieningen moest worden overgegaan. De toestand van overbevolking van de andere krankzinnigengestichten in Nederland deed het u echter bedenkelijk achten aan de door mij voorgestelde weigering tot opneming van nieuwe krankzinnigen, voor zover deze ten laste van de gemeente komen, gevolg te geven. Naar uw mening zou het Burgemeester en Wethouders niet wel mogelijk zijn hun elders een plaatsing te verschaffen.

Ingevolge art. 5 littera d der verordening op het krankzinnigengesticht werd door u een tijdelijk inrichting als succursale aan Burgemeester en Wethouders voorgesteld. Uit het welwillend antwoord van Burgemeester en Wethouders nemen wij hier gaarne de volgende zinsnede over.

"Hoezeer wij ook erkennen, dat de bestaande gelegenheid tot verpleging van krankzinnigen hier ter stede verbetering vordert, blijven wij van mening dat door de gemeente geen doortastende maatregelen daartoe kunnen worden genomen, zolang het Rijk ten opzichte van de regeling van het onderwerp geen beslissing zal hebben genomen, doch wij menen te mogen veronderstellen, dat in de stand waarin die zaak zich bij het Rijksbestuur bevindt, zodanige regeling binnen een niet al te lang tijdsverloop mag worden tegemoetgezien." Gelukkig is er een nieuw wetsontwerp aanhangig en bestaat er dus de kans dat de veronderstelling van Burgemeester en Wethouders bewaarheid zal worden.

Ook in verband met het verzoek van de HH. Inspecteurs der Gestichten voor krankzinnigen om elk jaar zo volledig mogelijk ingelicht te worden betreffende iedere verandering, ga ik thans over tot enige onderwerpen door hen meer in het bijzonder vermeld.

Gebouwen.

In een slaapkamer, die dienst doet als succursale der vrouwen-ziekenzaal, werd in 1883 gelegenheid voor verwarming aangebracht.

Op de vrouwenafdeling werden 15 privaten van waterleiding voorzien.

Personeel.

De Commissie van Administratie over het gesticht, bestond de 1ste januari 1883 uit de heren:

De heer Mr. J. van Gennep was een van de twee gemeenteraadsleden, die volgens de verordening zitting moeten hebben in de commissie, zodat toen hij zich genoopt zag, als lid van de gemeenteraad te bedanken, tot ons aller leedwezen ook ophield lid van uw commissie te zijn. In zijn plaats werd de heer J. Mees benoemd, die reeds vroeger als zodanig werkzaam was geweest. Toen de 19de april 1883 aan de voorzitter van uw commissie de eer te beurt viel benoemd te worden tot wethouder van Rotterdam, vreesde ik dat ook hij binnentijds zou aftreden als bestuurder van het gesticht. Daar beide betrekkingen echter niet onverenigbaar bleken, verklaarde de heer De Bie zich bereid aan te blijven tot ultimo december 1883. De ijver, waarmee hij zich gekweten heeft van zijn taak, is boven mijn lof verheven en een beroep op zijn blijvende belangstelling in het gesticht stellig overbodig. Het raadslid Mr. A.H. van Tienhoven, werd in zijn plaats tot lid der commissie benoemd.

Ook in het dienstdoend personeel kwamen enige veranderingen. De opzichter der mannenafdeling de heer A.W. Slangen, werd de 1ste augustus eervol ontslagen en vervangen door de heer W.G.P. Stutterheim, onder-opzichter in het gesticht te Utrecht. Mejuffrouw C.P. Scholten, vroeg en verkreeg eervol ontslag tegen 1 februari en werd als opzichteres vervangen door mejuffrouw C.S. Bloem, die reeds vroeger in dezelfde betrekking was werkzaam geweest te Dordrecht. Van het meer ondergeschikt personeel werden weer enigen ontslagen, hoewel veel minder dan in 1882. Van de ontslagenen waren de meesten slechts korte tijd in dienst. Enkele bedienden gedroegen zich zeer goed. Op voordracht van de commissie werd met ingang van 1 januari 1884 de gezamenlijke jaarwedde van de huismeester en de huismeesteres met f 200,- en die van de heer chirurgijn met f 100,- verhoogd.

Bevolking.

Op 1 januari 1883 waren 214 patiënten aanwezig (82 mannen, 132 vrouwen), in 1883 werden 70 patiënten opgenomen (31 mannen, 39 vrouwen), dus werden in 1883 284 patiënten verpleegd (113 mannen, 171 vrouwen). In 1883 werden 62 patiënten afgevoerd: waarvan er 39 overleden (17 mannen, 22 vrouwen), 5 niet herstelden (4 mannen, 1 vrouw) en 18 herstelden (6 mannen, 12 vrouwen). Op 1 januari waren dus 222 patiënten aanwezig (86 mannen, 136 vrouwen).

Van de opgenomen patiënten waren er 26 ongehuwd (13 mannen, 13 vrouwen), 37 gehuwd (16 mannen, 21 vrouwen) en 7 weduwnaar of weduwe (92 mannen, 5 vrouwen).

Tot de protestantse godsdienst behoorden 48 patiënten (19 mannen, 29 vrouwen), tot de rooms-katholieke godsdienst behoorden 20 patiënten (11 mannen, 9 vrouwen) en tot de Israëlische godsdienst behoorden 2 patiënten (1 man, 1 vrouw).

Krankzinnig waren voor de eerste maal 53 patiënten (25 mannen, 28 vrouwen), voor de tweede maal 14 patiënten (5 mannen, 9 vrouwen), voor de derde maal 2 patiënten (1 man, 1 vrouw) en voor meer dan de derde maal 1 patiënt (vrouw).

De opgenomen patiënten konden gerangschikt worden onder de volgende beroepen, als:

Zij behoorden tot de leeftijd:

Ten aanzien van het onderwijs hadden 8 personen (1 man, 7 vrouwen) geen onderwijs genoten, 55 personen (24 mannen, 31 vrouwen) lager onderwijs genoten en 7 personen (6 mannen, 1 vrouw) middelbaar onderwijs genoten.

Als oorzaken worden opgegeven:

De duur der krankzinnigheid vóór de opneming was:

De vorm der krankzinnigheid vertoonde zich als:

De oorzaken van de dood bij de 39 overledenen waren de volgende:

De percentsgewijze verhouding van het aantal herstelden en overledenen tegenover dat der opgenomen personen en het totaal cijfer der verpleegde personen is als volgt:

Van ziekten, die volgens de wet tot de besmettelijke worden gerekend, bleven wij in 1883 gelukkig verschoond.




Vervolg.

De 15de juli 1882 is de gehele bevolking van het gesticht gerevaccineerd en sedert die tijd werden alle nieuw opgenomen personen (verpleegden en bedienden) aan die kleine kunstbewerking onderworpen. Gedurende de epidemie in 1883 kwamen verschillende gevallen van pokken voor in de onmiddellijke nabijheid van het gesticht, maar in het gesticht werd geen enkel geval waargenomen. Toch waren de ziekenzalen gewoonlijk overvol. Enkele bedden werden ingenomen door krankzinnigen die zo hulpbehoevend waren, dat zij alleen op ziekenzalen konden worden verpleegd. Ook waren er, zoals bijna ieder jaar enige phthisici, van wie enkelen verscheidene weken of maanden op de ziekenzalen doorbrachten. Verder kwamen weer enige gevallen van decubitus voor, en kort na elkander (op de vrouwen-ziekenzaal) vier gevallen van erysipelas, een ziekte, die mij altijd ontstemt, omdat ik mij voorstel, dat zij zich onder gunstiger hygiënische omstandigheden minder dikwijls zou vertonen. Van zodanige ziekten valt natuurlijk even weinig te melden als van de lijders aan catarrhale ongesteldheden. Maar enige korte mededelingen betreffende bijzondere gevallen mogen hier een plaats vinden.

De 22ste maart 1882 is een lijder opgenomen aan melancholia met neiging tot zelfmoord. Kort na zijn opneming, heb ik hem wegens sitofobie gedurende 14 dagen door de maagsonde moeten voeden. Sedert die tijd was hij vrij goed geweest en had zich beziggehouden met sigaren maken. De 17de november 1883 sloeg hij geheel onverwacht een ruit in, waardoor hij zijn linkerhand zodanig verwondde, dat een aantal bloedige hechtingen nodig waren. Hij had een dwarse wond langs de palmairzijde van het handgewricht en een schuine over de rug van de hand en tussen duim en wijsvinger. De genezing volgde nagenoeg per primam intentionem, maar de vierde dag sloeg patiënt dezelfde hand met zoveel geweld tegen de rand van zijn krib, dat de wonden weer opensprongen. De heer chirurgijn Hemken hechtte de wond opnieuw en had de voldoening, dat zijn patiënt genas met volkomen gebruik van de hand.

De 22ste november jongstleden werden twee dominostenen vermist. Een vroegere bakkersknecht, hallucinant, werd ervan verdacht de stenen doorgeslikt te hebben. Hij werd ter observatie naar de ziekenzaal overgebracht. Na tien dagen werden beide stenen (4,5 centimeter lang en twee centimeter breed) per anum ontlast. Een paar dagen vroeger of later kwamen nog een sleutel van de waterleiding 5 centimeter lang, een pijpensteel ter lengte van 6 centimeter, 2 knopen en een kleine spijker voor de dag. Behalve enige buikpijn, hadden deze voorwerpen geen ziekteverschijnselen teweeggebracht. Op de vraag waarom verpleegde dat alles had ingeslikt, was zijn antwoord, dat hij altijd honger had en dat hij 's nachts het stro uit zijn beddenzak at.

Een derde waarneming betreft een talentvolle violist. Hij lijdt aan "primaire Verrücktheit" en zinsbegoochelingen. Hij meent nu eens de zoon te zijn van Willem I, dan weer houdt hij zich voor een Russische prins. Zijn aartsvijandin, volgens hem een hermafrodiet, heeft hem voor miljoenen bestolen. Ook ik ben door haar omgekocht om hem in het gesticht te houden. Zijn moeder is naar zijn mening geen familie van hem, maar een vrouw aan wie hij is uitbesteed. Onlangs kwam hij op het verwarde denkbeeld een stuk g-snaar in zijn urethra te brengen, om op die wijze meer klank te geven aan zijn viool. (Hij verbeeldt zich soms ook Joachim te zijn.) Hierop volgden moeilijke urinelozing, bloeding en etterachtige afscheiding. Het vreemde lichaam was met de bougie in de pars membranacea te voelen, maar niet waarneembaar bij betasting van buiten of door exploratio per anum. Daar de ziekteverschijnselen niet hevig waren, werd een expectatieve behandeling ingesteld. Binnen enige dagen hield de uitvloeiing vanzelf op en de urinelozing werd weer normaal. Waarschijnlijk is de patiënt het corpus alienum met urineren kwijtgeraakt.

De 13de december 1883 werd een jeugdig schoenmaker opgenomen, die enige maanden geleden een twist had, die hij zich zo aantrok, dat epileptische toevallen het gevolg waren. De toevallen herhaalden zich bijna dagelijks. Na een toeval was hij gewoonlijk enige tijd (een kwartier tot twee uur) verward en daarna nog uren lijdende aan hoofdpijn. De gewone middelen hadden, zelfs in grote giften, geen effect. Gelukkig voelde hij de toevallen aankomen en liet ik hem eens toen hij waarschuwde, dat een toeval op til was, een paar druppels amylnitrit opsnuiven. Hij kreeg terstond daarop een benauwd gevoel als verschijnsel van congestie naar het hoofd, maar na enige minuten voelde hij zich weer beter en de toeval bleef weg. Sedert die tijd heb ik hem telkens amylnitrit gegeven zo dikwijls hij een toeval voelde aankomen. De toevallen hebben zich sedertdien niet herhaald, zodat ik hem voorlopig op proef heb ontslagen.

Voordat ik tot de vrouwenafdeling overga, moet ik nog twee treurige feiten vermelden. Twee melancholici (van wie de een vroeger opzichter in dit gesticht is geweest, zodat hij meer dan anderen bekend was met de lokaliteit) maakten kort na elkaar op dezelfde plaats door ophanging een einde aan hun leven. Zij waren van de zogenaamde herenkamer stilletjes naar boven geslopen en de oppasser miste hen pas toen het te laat was. De onmiddellijk ontboden geneesheer kon geen hulp meer verlenen. De toegang naar boven is thans door een deur afgesloten.

Het volgende geval betreft een meisje van 14 jaar, dat geschrokken was doordat een dronken man haar onverwacht zeer ruw had aangepakt. Ook in het gesticht leed zij in hevige graad aan St. Vitusdans. Eens deelde patiënte mij mede, dat zij vóór "een springbui" zoals zij het noemde, steeds in haar maag iets voelde bewegen. Ik gaf haar toen natuurlijk santonine met het gevolg, dat zij een aantal spoelwormen kwijtraakte en de ziekteverschijnselen in die graad verminderden, dat ik haar eerlang hersteld kon ontslaan. Het is niet onwaarschijnlijk, dat de wormen de enige oorzaak van haar ziekte zijn geweest. Dat de schrik de schuld heeft gekregen is natuurlijk, omdat de chorea zich kort daarna vertoond heeft. Uit gerechtelijk-geneeskundig onderzoek is zo'n geval zeker niet van belang ontbloot.

In het gesticht hadden twee bevallingen plaats. De ene verliep geheel normaal. De tweede geeft mij aanleiding tot de volgende mededeling:

Het betreft een jonge vrouw, die reeds vroeger (17 oktober 1882 tot 1 februari 1883) in het gesticht verpleegd was, lijdende aan hallucinaties gepaard met een idée fixe. De 27ste oktober 1883 moest zij weer opgenomen worden, haar man was volgens haar een tovenaar, hij hield het met een ander, maar op een toverachtige manier, zodat zij alleen het zag, andere mensen konden het niet zien. Ook haar kinderen waren door haar man betoverd, reden waarom zij de 25ste oktober 1883 haar huis ontvlucht was en twee dagen later 's morgens om 4 uur ergens in een weide bij Pernis gevonden werd. Bij haar opneming in het gesticht hallucineerde zij sterk, zij zag en hoorde allerlei dingen, die niet te zien of te horen waren. Bovendien was zij in hoogst zwangere toestand. De 13de november werd door de vroedvrouw de hulp van de heer Hemken ingeroepen, die, daar één hand voorlag, zich genoopt zag versie te verrichten om daarna de extractie te bewerkstelligen. Een levend kind van het mannelijk geslacht werd geboren, de placenta volgde regelmatig en de vrouw herstelde vrij voorspoedig. Vier weken na haar bevalling echter weigerde zij eensklaps te eten. De Here was haar verschenen en had haar bevolen geen voedsel meer tot zich te nemen. Alle pogingen om haar te doen eten mislukten, zodat ik haar gedurende drie weken door de maagsonde heb moeten voeden (met pepton, melk en eieren). Thans is die verkeerde neiging weer overwonnen en doet zij haar best de schade in te halen.

De 21ste september bleef een vrouw plotseling dood onder het middagmaal. Bij de lijkopening vonden wij een vet hart, maar als causa mortis een stuk vis, dat in het bovenste gedeelte van de slokdarm was blijven steken en waarschijnlijk suffocatie had teweeggebracht door de achterwand der larynx naar voren te drukken.

Aan de mededelingen van de heer chirurgijn ontleen ik nog, dat hij uit de rechter bil van een 60-jarige melancholica door incisie een gebroken stopnaald verwijderde, die van een dikke roest-laag was voorzien en er dus reeds lang ingezeten kon hebben.

Een 70-jarige juffrouw, die telkens aan vlagen van razernij leed, brak door een val op de heup de 19de juli haar linker collum femoris. De heer Hemken heeft zich veel moeite getroost om deze fractuur tot genezing te brengen, maar na negen weken kon patiënte haar been nog niet goed gebruiken. Hoe het later gegaan is weet ik niet, daar zij verplaatst is naar Dordrecht.

Van nieuwe geneesmiddelen werd paraldehyd herhaaldelijk beproefd. Een dosis van 3-4 gram verwekt veelal (maar lang niet altijd) na weinige minuten een vaste slaap van enige uren zonder voorafgaande verschijnselen van opgewektheid of onaangename gewaarwordingen bij het ontwaken. Het wordt onder andere aangewend bij frisse melancholieën, bij uitputtingstoestanden na manieën en intercurrent bij dementia paralytica. Het onderscheidt zich gunstig van chloral doordat paraldehyd minder gevaarlijk is bij hartaandoeningen. Ook stoornissen in de spijsvertering zijn niet te vrezen. Maar bij chloral kan men met 1 of 2 lepels vloeistof volstaan, terwijl paraldehyd moeilijk oplost in water, zodat een gift van 4-6 gram, die voor een zekere werking nodig is, een hoeveelheid van 100-150 gram water vereist, behalve 10 procent suiker als corrigens. Maar zelfs dan nog smaakt het vies. De uitscheiding heeft plaats door de longen en de reuk is na 24 uur nog te herkennen in de buurt van de patiënt. Het prikkelt de slijmvliezen en veroorzaakt een droge keel. Geen wonder dat vele patiënten spoedig weigeren het middel in te nemen. Bij één zieke, die het gedurende geruime tijd gebruikte, veroorzaakte paraldehyd tenslotte hevige congestie naar het hoofd en een vaso-paralytische toestand van de perifere vaten. Een middel om voortdurend opgewekte patiënten rustig te houden is paraldehyd niet.

Bij epilepsie werd nog steeds in vele gevallen gebruik gemaakt van broompreparaten, somtijds gelijktijdig met extr. bellad. en oxyd. zinci, volgens de methode van Ball. In enkele gevallen is het gebruik van geneesmiddelen af te raden, want er zijn verpleegden, die psychisch beter zijn, als de toevallen geregeld plaatsvinden.

Een mannelijke verpleegde, die in het gesticht geregeld broomkalium gebruikte, werd op proef ontslagen, omdat hij bijna geen toevallen meer kreeg en ook overigens zeer wel was. Maar binnen weinige weken kwam hij met bebloed gelaat terug. Daar zijn echtgenote verzuimd had de verstrekte geneesmiddelen toe te dienen, waren de toevallen veelvuldiger en heviger geworden en met de toevallen was de insania epileptica teruggekeerd.

Hoe nuttig zelfs kleine giften somtijds kunnen werken, mag blijken uit de geschiedenis van het meisje over wie ik reeds in een vorig verslag gesproken heb. Onder het gebruik van 2-3 gram broomkalium daags, had zij in 1883 slechts 8 toevallen, terwijl ik, toen zij geen geneesmiddelen gebruikte, in 9 dagen 25 toevallen bij haar waarnam. En haar psychische toestand is veel verbeterd. Het aantal geneeskundige recepten bedroeg in 1883, 2646 en het aantal heelkundige 909, totaal 3555.

Lichamelijke verzorging.

Veranderingen in het voedsel, de kleding, de ligging en reiniging hebben niet plaatsgevonden.

Godsdienst.

De godsdienstoefeningen werden voor de protestanten gehouden op zondag; in de zomer 's morgens om 8 of 10 uur of 's avonds om 6 uur. 36 mannen en 50 vrouwen namen daaraan deel.

Voor de rooms-katholieken werden de godsdienstoefeningen gehouden op dinsdag om 8 uur in de ochtend. 17 mannen en 18 vrouwen woonden de kerkelijke plechtigheid bij.

Werkverschaffing.

In 1883 waren de volgende ambachten vertegenwoordigd:

Mannen: 2 timmerlieden, 1 draaier, 1 koperslager, 2 schoenmakers, 1 mattenmaker, 2 ververs, 4 kleermakers, 1 matrassenmaker, 8 houtzagers, 2 sigarenmakers, 6 voor huiswerk, 1 kluwenmaker, 1 houthakker, 1 stoker, 42 touwpluizers.

Vrouwen: 18 naaisters, 14 stopsters en breisters, 8 strijksters, 12 wasvrouwen, 6 aardappelschilsters, 6 groenten-schoonmaaksters, 14 touwpluissters, 16 linnenpluksters, 7 werksters.

De lijst waarop de vele werkzaamheden worden vermeld, welke gedurende het jaar 1883 zijn verricht, berust bij de huismeester.

Middelen van uitspanning.

In de middelen van uitspanning kwam geen verandering. Een voorstelling van de prestidigitateur Okhuijzen verschafte in januari aan hen, die de uitvoering konden bijwonen, een genoeglijke avond.

Dwangmiddelen.

Zolang in de nieuwste handboeken, (zie o.a. Arndt's Lehrbuch der Psychiatrie pag. 581) natuurlijk als van ultima remedia maar toch met oprechte waardering van zekere dwangmiddelen als handschoenen, dwangbuizen en dwangstoelen gesproken wordt, schijnt het mij overbodig zich over het gebruik van die middelen te verontschuldigen. In de tegenwoordige tijd zal wel niemand meer dwangmiddelen misbruiken en hangt het van de toestand der lijders en niet minder van de toestand van de gestichten af of dwangmiddelen in groter of kleiner aantal gebruikt worden. Soms zijn ze, zelfs bij overbevolking, gedurende geruime tijd niet nodig. Zo verheug ik mij te kunnen melden, dat ik gedurende de laatste drie maanden van 1883 geen ander dwangmiddel gebruikt heb dan de cel.

In plaats van gewone dwangbuizen met lange mouwen, heb ik o.a. voor hen, die zich telkens uitkleden, buizen laten maken volgens Heidelbergs model, met koperen schroefknopen van achteren en met korte mouwen, zodat de verpleegden zich daarin vrij kunnen bewegen.

In de cellen werden afgezonderd: herhaaldelijk 1 man en 7 vrouwen, een enkele maal 10 mannen en 20 vrouwen.

Linnen buizen, handschoenen, schoenen met schroefgespen of gordels werden een enkele maal aangewend bij 5 mannen en 10 vrouwen.

Stortbaden werden bijna niet toegediend, maar in één geval hebben zij een zeer goede uitwerking gehad. Een fysiek gezonde vrouw, die nooit sprak en nooit iets uitvoerde, werd door het eerste stortbad aan het spreken en door het tweede aan het werk gebracht. Het is nu 10 maanden geleden dat zij haar stortbad kreeg en nu nog verricht zij haar taak (huiswerk) met lust en vlijt.

De 18de juni 1883 werd het gesticht bezocht door de HH. inspecteurs der krankzinnigengestichten.

De heer inspecteur van het geneeskundig staatstoezicht en de heer officier van justitie bezochten het gesticht geregeld om de drie maanden.

Ook de heer burgemeester en de heer wethouder van plaatselijke werken vereerden de 27ste december het gesticht met een bezoek en bezochten alle lokalen met veel belangstelling.

Nog één zaak rest mij te vermelden. In juni 1883 vroeg ik een maand verlof om mij naar Heidelberg te begeven. In de septembervergadering heb ik rapport uitgebracht over het krankzinnigengesticht aldaar.

Met een woord van dank aan de commissie, die mij het gevraagde verlof verleende en aan de heer Dr. P.J. Nortier Azn., die gedurende mijn afwezigheid met de meeste bereidwilligheid als mijn plaatsvervanger optrad, eindig ik dit mijn derde verslag.

De geneesheer van het gesticht,






Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan

Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email: aad@engelfriet.net

Op onze site kun je nog meer verhalen vinden van haar, gebruik daarvoor onze zoekmachine:

Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Gerrie van der Laan en klik op ENTER






Familiewapenklein
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker ....


Terug naar de top





Last update :

5 Juni 2020