(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen) |
Terug naar het Engelfrieten overzicht |
---|
Naar beneden |
---|
Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan
Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email: aad@engelfriet.net
Op onze site kun je meer vinden over de in dit verhaal genoemde namen en aspekten, gebruik daarvoor onze zoekmachine:
Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld vroedschap en klik op ENTER
De vaste vroedschap van Rotterdam
Toen Filips de Goede door erfenis en geweld en aankoop heer was geworden van de meeste Nederlanden, had hij alle krachten ingespannen, om daarvan zoveel mogelijk één geregelde monarchie te maken. De roomse kerk met haar alles doordringende invloed moest hem daarbij helpen. Handig had hij, als meer andere vorsten, gebruik gemaakt van de grote strijd tussen paus en concilie, om zijn macht over de Nederlandse geestelijkheid te vermeerderen en bovendien wist hij gedaan te krijgen, dat zijn twee onechte zoons David en Filips bisschoppen werden van Utrecht en Luik. Daarbij bleef hij natuurlijk steeds de ijver en de trouw der geestelijkheid aanwakkeren door kerkelijke instellingen te steunen, zedelijk en stoffelijk. In het bijzonder vond de stichting van kloosters aanmoediging, en is er dan ook geen tijdperk in onze geschiedenis aan te wijzen, waarin zo'n groot aantal van deze geestelijke instellingen ontstaan is. Het was immers de tijd van Thomas à Kempis en vooral ook van pater Johannes Brugman, de beroemde welsprekende apostel, die haast alle Nederlandse gewesten doortrok met het vrome, vaste voornemen:Rotterdam heeft al zijn kloosters in de 15de eeuw verkregen en wel verreweg de meeste in Filips zijn tijd. Het grote Dominikanen-convent op de Hoogstraat en het Cellietenklooster bij de Broedersteeg zijn beide gesticht tussen 1433 en 1467, de vrouwenkloosters aan de Goudsewagenstraat en aan de Westewagenstraat evenzeer: vóór die tijd bestonden alleen het Agnieterklooster aan de Botersloot en het Ceciliënklooster aan de Kipsloot; na die tijd zijn er niet anders dan twee kleine "aanplantingen" te vermelden.
"Ic wil opstaen, 't is meer dan tijt
Ende soeken hem alleine,
Der joncfrouw soen, diet al verblijt,
Jesus is 't, dien ic meine". (noot)
De kerk dus, die steeds rijker en machtiger werd, moest Filips de Goede helpen bij zijn eenheidswerk. De hoogste adel wist deze Bourgondiër aan zich te binden door de strelende band van het Gulden Vlies, de overige heren en ook de steden onderwierp hij aan de beslissingen van zijn stadhouders en hoven, welke laatste op den duur geheel het karakter van rechtbanken kregen, zoals bijvoorbeeld het Hof van Holland. Tenslotte, in de laatste tijd van zijn regering, heeft hij ook nog een algemene, hoogste rechtbank opgericht, de Grote Raad, die onder andere de vrede tussen de verschillende provincies moest handhaven. Voor scherper toezicht op de geldzaken heeft hij de rekenkamers ingesteld, en voor gemakkelijker en rechtvaardiger oplegging der beden heeft hij, kort vóór zijn dood, de eerste vergadering der Staten Generaal bijeen geroepen. Eenheid en vorstenmacht was zijn leus en de goede vrucht daarvan was - we zagen het reeds - rust en welvaart.
Filips was evenwel bij dit alles voorzichtig, vooral tegenover de Hollandse steden, die hem hier zo goed geholpen hadden. Hij ontzag haar privilegiën zoveel mogelijk. Hij schreef geen bede uit zonder toestemming van de Staten, waarin ook de kleinere steden, bijvoorbeeld Rotterdam opgeroepen werden. Hij liet geen burgers voor het Hof van Holland komen dan in buitengewone gevallen, zoals bijvoorbeeld na het oproer van 1439. Het is aardig om te zien, hoe zoetjes het Hof daarbij dan nog te werk ging. In 1436 bijvoorbeeld, toen er weer eens enige vechtersbazen hun toevlucht op het kerkhof hadden gezocht, liet het Hof hun vrienden en magen Hein Wen en Dammas Willemsz. belóven, dat ze de vechtlustige lieden voor het Hof zouden brengen. Ook in 1439, na het grote korenoproer, begon het Hof aan de schuldige burgers belófte te vragen, dat zij zouden verschijnen.
Veel beslister trad de nieuwe rechtbank op, wanneer het kwesties tussen hoogheemraadschappen en dergelijke betrof. Daardoor moesten de onderlinge verhoudingen eindelijk wat zuiverder en geregelder worden, en kon het recht van de sterkste wat minder gelden. Rotterdam had bijvoorbeeld in het jaar 1457 zijn macht willen tonen, door ongevraagd een dam, die Schieland binnen de vesten gelegd had, door te steken; het meende daarmee zeker het voorbeeld van Schiedam te volgen, dat in zijn stadsgebied de waterstaat zelf regelde. Maar het Hof besliste anders: de dam moest onmiddellijk weer gelegd worden. Welke dam dit geweest is, vermeldt het processtuk niet, waarschijnlijk moeten we hier denken aan het Stokviswater, de verbinding tussen Rotte en Schie, waar Schieland natuurlijk de wateren van Delfland wilde keren, maar Rotterdam graag een open vaart hield.
Terwijl dus het algemeen landsbestuur veel sterker werd, durfde Filips de Goede toch niet te zeer in te grijpen in de stedelijke autonomie. De steden bleven de bolwerken der burgerlijke vrijheid. Filips droeg er zelfs toe bij, om daar een klasse van burgers te kweken, die meer dan tevoren met de kunst en de gewoonte van heersen vertrouwd moest raken en die later de kern zou vormen in de heldenstrijd tegen tirannie en verdrukking. Filips legde de kern tot de vaste vroedschappen. In de meeste steden van belang gaf hij reeds kort na 1433 schout en schepenen het recht, 24 of 32 of 40 personen aan te wijzen, die voor een zeker aantal jaren de voordrachten zouden opmaken, waaruit de hertog of zijn stadhouder de burgemeesters en schepenen zou kiezen. Dit was dus een grote stap vooruit: tot nu toe was het stadsbestuur door of vanwege de graaf vrij gekozen uit de burgers, voortaan zou dit indirect ook door een aantal burgers geschieden. En al werd dit nu een voorrecht, zoals Prof. Blok in zijn "Hollandsche stad in den Bourgondischen tijd" aangetoond heeft, gewoonlijk eerst maar voor een beperkt aantal jaren gegeven, het heeft op den duur toch bewerkt, dat de kiescolleges het karakter van vaste, machtige vroedschappen verwierven.
Rotterdam kreeg ook zo'n instelling, maar op enigszins andere wijze. In het jaar 1436 gaf Filips aan "onse stede van Rotterdam" het recht, veertig personen te ordineren, die voor onbepaalde tijd zouden aanblijven en uit hun midden 4 trezoriers zouden kiezen voor het beheer der stedelijke financiën. Deze "veertigen" droegen dus zuiver het karakter van een financiële commissie en als reden voor hun aanstelling wordt dan ook opgegeven, dat "de stad zwaerlick belast ende tafter (ten achter) gecomen (is) ende gescepen staet, noch meer belast te worden". Hieruit volgt vanzelf, dat men er geen dagloners of bedeelden in kon zetten; de veertigen moesten zijn van de rijksten der stad. Aangenaam was hun positie in het begin zeker niet, want zij golden als de eerst aan te spreken borgen der burgerij en moesten dus het eerst klaarstaan, als de stad geld nodig had.
Wie moest hen kiezen? "Onse stede van Rotterdam". Maar hiermee was zeker niet bedoeld "de gehele burgerij met algemeen kiesrecht", want zoiets kende men niet in die tijd: de keuze zal wel opgedragen zijn aan baljuw en schepenen, zoals elders. Wie moest de openvallende plaatsen aanvullen? Waarschijnlijk is dit aan de veertigen zelf overgelaten, ofschoon het nergens vermeld staat, zodat er geen vaste grond is, om het te beweren, zoals Unger doet in "De Regeering van Rotterdam". Wat de trezoriers betreft, zij namen het hoofdwerk van de vroegere burgemeesters over, maar deze bleven toch bestaan en werden meer dan vroeger regeringspersonen.
De keuze van burgemeesters en schepenen hield Filips geheel aan zich, zodat Rotterdam in dit opzicht minder goed bedacht werd dan de grote steden. Elk jaar zou de vorst of zijn plaatsvervanger (de baljuw) 2 burgemeesters en 7 schepenen aanstellen "upten meyedach". Bij privilege van 1439 werd die keuze alleen in zoverre beperkt, dat de 27-jarige leeftijd en het bezit van minstens 100 nobelen aan vast eigendom tot vereisten werden gesteld. Ook werd bepaald dat bloedverwantschap tot in de 4de graad verboden zou zijn tussen burgemeesters onderling en dat ieder, die een jaar in functie was geweest, daarna 2 jaar moest stilzitten. Deze vereisten zijn het nieuwe van dit privilege, niet de aanstelling van de burgemeesters en schepenen zelf, zoals Unger schijnt te menen, als hij zegt: "ze werden in 1439 weer door de vorst zelf benoemd". Nergens blijkt, dat deze gewoonte tevoren ooit afgeschaft is.
Zeker is het intussen, dat Filips zich aan de genoemde eisen niet stipt gehouden heeft: in de lijsten, door Unger met grote ijver verzameld, vinden we tenminste meer dan eens personen, die het "twee jaar stilzitten" verzuimen. Of de "veertigen" tijdens zijn regering altijd zijn blijven bestaan, is onbekend (volgens Dr. C. te Lintum). Onder Karel de Stoute zijn ze waarschijnlijk niet gehandhaafd; na diens dood komt er tenminste dadelijk een privilege (van 1479), dat ze opnieuw in het leven roept en dan als kiescollege met grote bevoegdheden. Bij die gelegenheid zijn ook de merkwaardige "boonheren" ingesteld, eerst 7, later 5 leden, die voor elke magistraatsverkiezing door het trekken van zwarte bonen werden aangewezen. Zij moesten onmiddellijk in een aparte kamer gaan en, zonder eten of drinken, afgescheiden van de gehele buitenwereld, de dubbeltallen voor de nieuwe burgemeesters en schepenen opmaken. Het lidmaatschap der "veertigen" was vanaf 1479 levenslang en de aanvulling geschiedde bij coöptatie. In de 16de eeuw is echter hun aantal door Karel V beperkt en de directe coöptatie afgeschaft. Indien er een uitviel, door overlijden of vertrek, mochten de overige leden alleen een voordracht opmaken, waaruit de graaf of zijn stadhouder koos. Zo is het eeuwenlang gebleven.
Noot:
Of Brugman ooit te Rotterdam is geweest, wordt nergens met zekerheid vermeld; waarschijnlijk wel, want hij bezocht dikwijls Schiedam, vanwege het graf van de Heilige Liduina, wier leven hij immers beschreven heeft. (Zie Moll: Johannes Brugman. Liduina was de Schiedamse maagd, die wegens een ongeluk op het ijs, bij het schaatsenrijden gekregen, dertig jaar ziek had gelegen en beroemd was geworden door vrome berusting en "schouwen".)
Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan
Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email: aad@engelfriet.net
Op onze site kun je nog meer verhalen vinden van haar, gebruik daarvoor onze zoekmachine:
Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Gerrie van der Laan en klik op ENTER
|
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker .... |
Terug naar de top |
---|