Een e-mail sturen naar Aad? Zijn e-mail adres is aad@engelfriet.net
(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen)
Terug naar  het Engelfrieten overzicht

Naar beneden 

Van West-Brabant naar Rotterdam-West

Weer een zeer gewaardeerde bijdrage van Ger van Dam

Vroeg in de beruchte Dertiger crisisjaren werd ik geboren in Rotterdam-West. De straat heette naar een voormalige grote boerderij, maar sinds kort was ook hier het agrarisch landschap veranderd in een stadswijk. De straten kwam links en rechts langs de Beukelsdijk, uitgaande van het Weena in het stadscentrum. De sloten waren gedempt, de hoeven gesloopt. Op de hoek van de straat staat nog de R.K. Willibrordkerk (1930) met zijn hoge toren. De ooit zo bloeiende katholieke Nederlandse parochie is verdwenen, daar de vroegere middenstandsbuurt door nu inkomers bewoond wordt. 's Zondags is de kerk weer vol, met Poolse katholieken. De lagere school voor bijzonder onderwijs (niet confessioneel) had in mijn kinderjaren joodse kinderen die bij ons op de stoep speelden. Ze werden niet ooit meer gezien.

Wij waren kerkse katholieken. De hoogtijdagen van het kerkelijk jaar werden uitbundig gevierd. Jongens werden misdienaar en acoliet, velen gingen voor enkele jaren naar een priesteropleiding. In die tijd was het priesterambt bijna het enige perspectief voor studie voor roomse jongens. De pastoor en drie of vier kapelaans hadden het druk met vele missen, dopen en andere sacramenten. Het waren seculiere priesters. Vanouds waren de kerken in het stadscentrum in beheer van ordesgeestelijken: jezuïeten, ooit vervangen door minderbroeders, en dominicanen. Uiteraard de gewijde leden, de paters. Redemptoristen kregen later ook nog een open kerk, geen parochie.

Ik ga stapje na stapje terug in de familiegeschiedenis. Iets eerder was de St. Elisabethskerk aan de Mathenesserlaan gebouwd in een wijk met ietwat meer gegoede burgers. Rooms-Katholieken waren een minderheid in Rotterdam. Maar daar zij min of meer genoopt waren zich met de handel bezig te houden, waren zij toch wel invloedrijk in een bedrijvige stad. En er waren de katholieke ondernemersfamilies uit Duitsland afkomstig. Nog eerder was de St.Josephkerk aan de Kruiskade gebouwd. Dat was in het begin van de 20e eeuw nog gebied van Delfshaven. De meest westelijke straat was toen de Gouvernestraat. Aan de Nieuwe Binnenweg kwam het grote R.K. instituut het St. Antoniusgesticht voor jonge en oude mensen met een handicap.Zij werden goed verzorgd door vrouwelijke religieuzen. Naast dit gebouwencomplex ligt nog de Oud-Katholieke Paradijskerk, nu broederlijk gedeeld met de Rooms-Katholieken.

Onze grootouders (van moederskant) woonde in onze jeugd al in de Davidsstraat. Dat is nog één van de zijstraten van de Vierambachtstraat, die andere lange weg van het centrum naar het westen. 's Zaterdags haalde ik als schooljongen houtjes uit het keldertje in de gang: mooie stukken en latjes wekten de fantasie om er iets van te fabrieken. Voorbeelden genoeg, want als eerste kleinkind timmerden één van de ooms allerlei speelgoed in de schuur achterin de tuin. Tot op hoge leeftijd zou ik aan houtbewerking doen: schuur, hekwerk, kasten, bed enz. En dat waar mijn scholing langs gymnasium, filsofiestudie, kweekschool en universiteit liep. Zelfs het bijeensprokkelen van materiaal en iedeën voor een proefschrijft vergelijk ik nog met dat beginwerk met afvalhoutjes.

Weer een stapje terug in de jaren. Hoe kwam dat hout in een huisje met voor-, tussen- en achterkamer plus keuken en toilet (niet anders dan bij ons thuis). Er was wel zo'n eigenaardige alkoof.
De grootouders hadden vele jaren in de Kruiskadebuurt gewoond. Er woonden vele katholieken, veelal uit Brabant afkomstig. Scholen voor meisjes en jongens behoorden tot een roomse kerk. Opa N. en enkele zoons hadden in een woonstraat een houtzagerij. Balken en latten zullen nog aanwezig zijn in de vele woningen die geleidelijk Delfshaven uitbreidden. Het werd ooit Rotterdams gebied. Overlast van het onvermijdelijke lawaai werd kennelijk in die andere tijden gedoogd. Het gezin telde ooit vijftien kinderen, door de kindersterfte waren die nooit tegelijkertijd aanwezig in de kamers boven de werkplaats. De boomstammen werden aangevoerd. Dat materiaal zagen wij later als kind bij ons in de buurt aan de Abraham van Stolkweg jarenlang in het water liggen.
De zonen en dochters verlieten de één na de ander het ouderlijk huis. De oudste was mijn moeder. Vijf stichtten een gezin op loopafstand, één in Varik, het geboortedorp van Oma. In die tijden was alles nog in Rotterdam te belopen. In de jaren van armoede en oorlog liepen wij als scholieren naar de lagere school, ik naar het franciscaanse college aan de Beukelsdijk, mijn zussen naar de Mulo van de zusters franciscanessen. Die hadden een befaamd instituut aan de Aert van Nestraat, midden in centrum. Zelfs naar het Maasstation liep je nog, na de oorlog door de kale vlakten van de binnenstad naar de oostzijde van de stad langs de Maas, op reis naar het Brabantse Megen. Op 18 februari 1945 vertrok ik van dat station als uitgemergeld jochie van twaalf met vele andere kinderen van de parochie naar Twente. Katholieken en protestanten daar namen kinderen op via de kerkelijke en ondernemersnetwerken Ik heb er waarschijnlijk al van verteld. De bevrijding daar op 4 april door canadezen van de 4e tankdivisie was onvergetelijk.

Maar terug naar de familiegeschiedenis. Met een jongere nicht schreef ik enige jaren terug het verhaal. Zij zorgde voor de stamboom van de laatste drie generaties. Twee reünies volgden in een Varikse boomgaard en in Rotterdam in de Gaffelstraat, waar de grootouders hadden gewoond. Er waren gezinnen van zes, zeven, twaalf kinderen bij geweest. Nu waren we nog met ruim dertig neven en nichten.
Grootvaders gezin en familie hadden gewoond en gewerkt in het stadje Steenbergen en het dorp Nieuw-Vossemeer. Overgrootvader had er een wagenmakerij. Het poldergebied ten westen van de Brabantse wal (na Bergen-Zoom) was ooit een zoutwinningsland. Steenbergen behoorde tot de groep van welvarende Vlaamse steden. Eigenaardig was, dat de familienaam N. maar door enkele honderden Nederlanders gedragen wordt en meer dan 60 wonen nog in Steenbergen e.o. Men ging in dit polderlandschap met zijn oude moeren geleidelijk over op landbouw, vooral van suikerbieten. Ook daarvoor waren de tweewielige karren achter de stevige knollen nodig. Ook meekrap was er nog lang in stoven gemaakt. Grootvader zag echter als jongeman geen toekomst in dat gebied. Hij en andere familieleden trokken als timmerman naar Rotterdam.
Overgrootvader en anderen volgden. Hoe hij aan een eigen bedrijfje in Delfshaven/ Rotterdam kwam? Dat weten we niet. Wij hebben nooit iets over het verleden uit hun monden gehoord, van moeder restten nog enkele kennelijk tekenende anecdotes. Zij zelf was coupeuse. Waarschijnlijk heeft zij het vak geleerd aan de parochieschool, waar de zusters ook dat onderwijs gaven. Een kerk was ook een sociaal en cultureel instituut. Opgemerkt moet worden, dat deze katholieke Brabanders niet in Rotterdam-Zuid terecht kwamen, maar in Rotterdam, voorbij de Coolsingel. Het bisdom Haarlem (heel Holland) zorgde snel voor een kerkgebouw en scholen. De kerkmensen bleven daarnaast ook georiënteerd op de franciscaner kerk aan de Leeuwenstraat, niet ver van het stadhuis en van de Laurenskerk. Dat was een schuilkerk geweest, een gebouw zonder toren en slechts via steegjes te berieken. Het interieru was van een barokke weelderigheid, toe te schrijven aan de jezuïeten uit de Contrareformatie. De armere minderbroeders-franciscanen bepaalde met de dominicanen lange tijd het kerkelijk leven in Rotterdam-Centrum. Zij bouwden een tweede kerk, dichtbij het Hofplein, op het punt van de historische driehoek (Coolsingel, Goudse singel, Maasfront).
De zuiderlingen kwamen overigens veelal in de arbeidersbuurten van Rotterdam-Zuid terecht. De daar al gevestigde kerken van seculiere priesters hadden weinig greep op die mensen. Onvermijdelijk was het roomse leven in Brabant een bijna vanzelfsprekend collectief alledaags leven geweest. Kerkelijk evenementen en conventies gingen samen met kermis en carnaval. Kerk en kroeg hoorde bij elkaar. Burenhulp was één van de positieve kanten van die leefwereld. Men kende in een stadje als Steenbergen elkaar van gezicht, van naam en bijnaam. Het was het land van Merijntje Gijzen, de romanfiguur. In Rotterdam-Zuid kwamen de mensen anoniem in andere collectiviteiten, met minder of geen contacten. Pas later vestigden ook daar zich religieuze priesters en broeders voor zielzorg en onderwijs. Redemptoristen, kruisheren kapucijnen begaven zich ook in bedrijfsapostolaat. De werk- en leefomstandigheden van de mensen kwamen onder de aandacht. Het leven beperkte zich niet tot de kerkgang en geboden en verboden.

Grootmoeder Van de G. was als dienstmeisje in Rotterdam gekomen. Zij kwam uit een Betuwse familie met boomgaarden in en om Varik. Zulke families verhuisden niet. De kleinkinderen waren vaak bij één van de tantes als logé, vooral in de oorlogsjaren. Menig keer reisde ik met de vrachtboot van Rotterdam - Nijmegen. Bij Varik stapje je over op een vlet. Het dorp was een roomse enclave in protestants gebied. Dat was toe te schrijven geweest aan de plaatselijke kasteelheer die niet met de Reformatie was meegegaan.

Over de oorlogsjaren verhalen we hier maar niet: hongerwinter, evacuatie, razzia's: zowat alle ooms werden naar Duitsland afgevoerd, repressie … De bisschoppen probeerden nog een tiental jaren de verzuilde roomse gelederne egsloten te houden. Maar aan de basis - bij leken en priesters en religieuzen - groeide kritiek. De R.K. huwelijksmoraal was één van de meest irriterende thema's. Het onbespreekbaar houden van sexueel gedrag en ontwikkeling was niet meer vol te houden. Pas in de jaren Zestig zag met in de collegebanken in Nijmegen vele jonge clerici die psychologie en pedagogiek studeerden. Maar de doorbraak naar andere verhoudingen zou pas in de jaren Zestig/ Zeventig komen.

Het betoog over het verdampen van de roomse leefwereld en van de R.K. organisaties uit onze jeugd is een te complex verhaal voor deze bijdrage aan Engelfriets gewaardeerde site. De meeste leden van de derde generatie spreken zelfs niet meer van de aanduiding "van katholiek huize". Wie is door studie en interesse voldoende in staat is die sociale, culturele en levensbeschouwelijke veranderingen te leren kennen en vooral te begrijpen? Maar zelfs hij (en zij) begrijpt: het gaat niet primair om het kerkinstituut of leer, maar om de humaniteit, om medemenselijkheid om het voorkómen van hufterigheid en ander egoïsme. Opvallend is dat in de derde generatie de neven en nichten in onderwijs of maatschappelijk werk terecht kwamen. Enkele verwierven academische titels, twee een doctoraat. De generatie van handarbeiders was voorbij, zij had de kinderen laten leren: jongens én meisjes.





Op zoek naar de overige verhalen van Ger van Dam?

Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Ger en klik op ENTER




Familiewapenklein
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker ....


Terug naar de top





Last update :

4 November 2010