Een e-mail sturen naar Aad? Zijn e-mail adres is aad@engelfriet.net
(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen)
Terug naar  het Engelfrieten overzicht

Naar beneden 

Uitspraak in het jaar 1513 tussen de steden Delft en Rotterdam grotendeels de Jonker Fransen Oorlog betreffend

Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan

Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email:
aad@engelfriet.net

Op onze site kun je meer vinden over de in dit verhaal genoemde namen en aspekten, gebruik daarvoor onze zoekmachine:

Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Jonker Frans en klik op ENTER




Uitspraak in het jaar 1513 tussen de steden Delft en Rotterdam grotendeels de Jonker Fransen Oorlog betreffend

Uit Rotterdamse Heldendaden onder de stadvoogdij van den jongen heer Frans van Brederode, genaamt Jonker Fransen Oorlog door K. van Alkemade




Daar er grote geschillen geweest zijn tussen de stad Delft ter ene zijde en de stad Rotterdam ter andere zijde en in het bijzonder om het baljuwschap van Schieland, dat men in Delft op naam van Adriaan van Dorp verkregen had, met het aflopen van Pieter Staats' pacht, die ten einde zal wezen in de volgende maand april, waaruit verdere twist zou voortkomen en vanwege die en andere geschillen, die de een met de ander mogelijk zou kunnen hebben en om ervan af te zien en opdat zij, zowel de een als de ander, voortaan tevreden zullen zijn en er in redelijkheid mee omgaan en ze bespreken, daarom hebben zij door bemiddeling van sommige de welvaart en eendracht beminnende lieden uit beide eerdergenoemde steden, zelf hun geschillen in het geheel onderworpen aan de uitspraken en verklaring ervan door de Heren van de Rekening der Graaflijkheid van Holland in Den Haag, wat blijken zal uit de acte van submissie daarvan gepasseerd in de griffie van Holland de 28ste november laatstleden door Hendrik Duyst en Gillis Huigensz, burgemeesters van de stad Delft en Jan Pietersz, burgemeester, Reyer Jansz de Koning en Gerrit Maartz, tresoriers, met Isbrant Pietersz, pensionaris van de stad Rotterdam, elk op zich daartoe gemachtigd door dezelfde twee steden, beloven de bovengenoemde gemachtigden te zullen volgen in hetgeen door de Heren van de Rekening als arbiters de uitspraak zal wezen, op straffe van duizend gouden Philips gulden, te verbeuren en uit te keren als ze verbeurd worden, wat deze arbiters bevelen zullen, welke uitspraken geldig blijven, zonder hen ermee te helpen door enige verlichtingen, beroepen, reducties of beneficiën of andere rechten en indien er duisternis in de uitspraken zou wezen, daarover zullen de arbiters te allen tijde verklaringen mogen afleggen, als hen daarom verzocht wordt, ten aanzien waarvan medewerking van de Heren van de Rekening is ingeroepen door de eerdergenoemde twee steden op hoop van vrede en om verdere twisten en processen van degenen die de arbitrage geaccepteerd hebben in ogenschouw te nemen en op schrift over te nemen alle eisen en schuldvorderingen welke elk van hen, de een aan de ander, heeft willen stellen, waarvan zij beiden kopieën hebben gehad en daarop geantwoord hebben en voorts geproduceerd hebben zulke punten en bewijsstukken, waaraan zij zich hebben willen verbinden en nadat dezelfde stukken door de eerdergenoemde Heren van de Rekening langdurig bekeken zijn en na zeer vele uren gesproken te hebben met de gedeputeerden van beide steden, men zich ertoe heeft verplicht.

Over de geschillen, waarvan beide steden de stukken hebben ingeleverd, is uitspraak gedaan en gezegd en verklaard, spreken uit, zeggen en verklaren in deze op de hierna volgende wijze:

Ten eerste op de twaalfduizend kronen, die de lieden uit Delft van de lieden uit Rotterdam eisen op grond van een open brief die hen ten tijde van de Rotterdamse oorlogen verleend is door de Keizerlijke Majesteit als compensatie voor de schade, die de lieden uit Delft leden vanwege Rotterdam op 't Kulk te Delfshaven.
Toen de lieden uit Rotterdam dat gehoord hadden, zeiden ze, dat dezelfde brief hen ongehoord overhandigd is gedurende het oproer en het innemen van de stad, in welke tijd men hen noch de stad er toe verplichten kon, zoals in gelijksoortige zaken, door het Hof van Holland en de heren van de Grote Raad een oordeel te laten vellen.
Ook zijn dezelfde en andere gelijksoortige brieven tenietgedaan door de algehele amnestie van het genoemde Rotterdam, die daarover verleend is, waarbij ondersteund wordt dat ze wat betreft de twaalfduizend kronen zonder verplichting zijn, maar ze zeiden dat ze het wel gegrond vonden wat betreft de vijftigduizend gulden schade die zij leden bij het innemen van Rotterdam, hetgeen deels geschied was door de slechte assistentie die de lieden uit Delft hen hadden verleend.

De eerdergenoemde arbiters hebben, na de verklaring gezien en de beschouwingen van beide partijen goed gehoord te hebben, gesproken en verklaard, dat de lieden uit Rotterdam van nu af vrijgesteld van en niet belast zullen worden met de eis van de eerdergenoemde twaalfduizend kronen en eveneens zal teniet wezen de eis van vijftigduizend gulden door de lieden uit Rotterdam geëist van de eerdergenoemde stad Delft, omdat het proces nog aan de gang is en aan beide zijden onbeslist is voor het Hof van Holland en tenslotte zullen zij de betreffende brieven, als zij die hebben, als zij er vanaf willen, deze elk overdragen om in aanwezigheid van en ter ontlasting van beide partijen vernietigd te worden, binnen de eerstvolgende tien dagen.

Ten tweede alwaar de lieden uit Delft verlangen vrij te kunnen beschikken over de visserij in de vaart die strekt van de Schie tot de Billertse heul, zover hun ambachtsheerlijkheid strekt, op grond van verklaringen in de brieven in rechte die zij van dezelfde ambachtsheerlijkheid hebben, uitdrukkelijk de visserij betreffende.
Daar brachten de lieden uit Rotterdam tegen in dat de genoemde visserij hen toebehoorde, dat zij daarvan in goed en deugdelijk bezit waren vanaf zo lange tijd dat geen mensengeheugen zich er het tegendeel van herinnert, in aanmerking genomen dat hierover goede informatie is ingewonnen op verzoek van allebei de partijen, dat de lieden uit Rotterdam altijd vrij over deze visserij hebben beschikt, deze hebben verpacht en hebben laten bevissen en de pacht daarvan hebben ontvangen en daarvan van oudsher in het bezit te zijn.

Hierop verklaarden de eerdergenoemde arbiters dat de lieden uit Rotterdam over de eerdergenoemde visserij, te weten, van de Billertse heul tot aan de heul van Ouderschie, onverminderd vrij en zonder inbreuk op het recht van de eerder vermelde stad Delft in andere zaken, haar ambachtsheerlijkheid aangaande, zullen kunnen beschikken.

Ten derde dat de lieden uit Delft verlangen dat de nieuwe herberg die de lieden uit Rotterdam bestendig hebben laten bouwen aan de heul van Ouderschie weggehaald wordt, aangezien het binnen haar vrijheid en de grenzen van de vaart is, waarvan hun privilege, te weten van 14 roeden ouder is dan het privilege van 10 gaarden dat aan de lieden uit Rotterdam is gegund.

Daar brachten de lieden uit Rotterdam tegen in, hoe daar voor de tijd van Jonker Frans op dezelfde plaats een huis placht te staan, hetwelk zij nu opnieuw hebben doen bouwen en dat doende en anders hebben zij niets gedaan, dat zij bevoegd waren om dat te doen en wel omdat dat er sinds 50 à 60 jaar en langer geleden altijd geweest is, in aanmerking nemend dat dit blijkt uit een privilege door Hertog Aalbert aan de stad Delft gegund op de geboortedag van Onze Lieve Vrouwe in 1389, onder andere inhoudend, dat niemand binnen 100 roeden van haar vaart zal wonen, die andere nering doet dan landbouw, uitgezonderd degenen die wonen in het dorp Ouderschie, te weten, tussen de heul die men vaart tussen Rotterdam en het westeinde van de kerk te Ouderschie, welk privilege de lieden uit Rotterdam verleend is door hertog Willem van Beyeren de 6de augustus 1412.

Hierop is door dezelfde arbiters verklaard dat het eerdergenoemde nieuwe huis, waar sprake van is, zal blijven staan, in aanmerking genomen hebbend dat de informatie erover goed en deugdelijk is, dat er in deze herberg getapt is en handel gedreven is de voorbije 40 à 50 jaar voordat Jonker Frans Rotterdam innam, dat dezelfde herberg door het volk van Jonker Frans werd afgebrand, zo zal men hem zeker aldaar mogen continueren als tijdelijke voorziening totdat door dezelfde arbiters een andere uitspraak daarover zal worden gedaan en dit zonder inbreuk op het recht of privilege van de eerdergenoemde twee steden.

Ten vierde dat de lieden uit Delft verlangen de koop door henzelf gedaan jegens Hendrik Melisz van een erfje, van een roede groot, waarvan zij zeggen volgens traditie recht op koop te hebben, daar tegenover stellen de lieden uit Rotterdam het eerste recht op koop daarvan te hebben, wat blijkt uit akten en dat zij het om geen andere reden gekocht hebben en er vrij over willen kunnen beschikken dan om de passerende man te gerieven en dat zij ook volgens hun privilege een open vaart met een weg daarbij hebben, in aanmerking genomen dat volgens de lieden uit Rotterdam dat erfje noodzakelijk is en zij het niet kunnen ontberen vanwege de perfectie van de weg naast hun vaart, wat ten gerieve van de varende man in het algemeen is.

Hierop wordt verklaard, dat zij de koop van het erfje zullen behouden, niettegenstaande de traditie die de lieden uit Delft daarvan zeggen te hebben, zoals eerder gezegd is.

Ten vijfde dat de lieden uit Delft verlangen dat het Delftse bier en andere van hun goederen te Rotterdam gesleten mogen worden zonder andere of grotere accijns daarop te zetten dan de lieden uit Rotterdam doen op hun in hun eigen stad gebrouwen bier of op andere goederen.
Daarop hebben de lieden uit Rotterdam zowel mondeling als schriftelijk geantwoord, ten eerste aangaande het bier, dat zij het wel willen toelaten dat het Delftse bier in de eerdergenoemde stad gesleten wordt zoals zij dat zullen doen met het Goudse of andere buiten de stad gebrouwen bier, of dat de lieden uit Delft een stuiver meer per vat geven dan de accijns te Rotterdam bedraagt en dat de lieden uit Delft deze stuiver bij wijze van Kan-geld en niet dezelfde accijns als de lieden uit Zeeland moeten geven. Dit doende dunkt het de lieden uit Rotterdam, dat zij de lieden uit Delft meer voordeel geven op hun bieren dan men het aan de lieden uit Leiden of andere gelijksoortige steden doet. Daarom verlangen de lieden uit Rotterdam, dat de lieden uit Delfshaven die te Rotterdam bier zullen willen halen, dat zij dat zullen mogen doen, mits de accijns te heffen te Delft binnen drie dagen ervoor of erna, zonder terstond accijns te mogen heffen alvorens zij het inbrengen, dat men ook een stuiver meer als accijns geven zal zoals Delft als beloning vooraf en als van de andere goederen.
De lieden uit Rotterdam stellen er zich tevreden mee geen meerdere accijnzen of onkosten op te leggen, tenzij tot hun beider tevredenheid, of als wat zij opleggen hetgeen is wat de lieden uit Delft ook doen.

De eerdergenoemde arbiters, die de redenen en door beide partijen aangevoerde aanspraken hebben gehoord, hebben gesproken en verklaard, dat de lieden uit Rotterdam zullen gedogen dat het Delftse bier gesleten, getapt en gedronken zal worden binnen Rotterdam, evenzo zullen de lieden uit Delfshaven en anderen die vallen onder de jurisdictie van Delft, bier en andere goederen mogen halen binnen Rotterdam. En verder mogen de ingezetenen van de ene stad en de onderdanen ervan met die uit de andere omgaan, kopen en verkopen, zonder verdere ontheffing van of onkosten op elkaars bier, laken stoffen of ander goed op te leggen dan elk op zijn eigen bier en goederen zal opleggen en er op dezelfde wijze gebruik van maken, als zij deden voor de laatste moeilijkheden en geschillen, die er over de nieuwe vaart gerezen zijn en hetgeen er tegen de ene of de andere van beide zijden geschied mag zijn, zal teniet gedaan zijn en dat als tijdelijke voorziening en tot aan de tijd dat door dezelfde arbiters anders daarover verklaard en verordend zal worden, hetgeen in beide steden met de klok vanaf het stadhuis afgelezen zal worden binnen de eerstkomende 14 dagen met het doel dat beide zijden des te beter erover ingelicht zullen zijn.

Dit geldt eveneens aangaande de eisen en inbreuken op het recht die door de lieden uit Rotterdam tegengesteld aan de stad Delft gedaan zijn, te weten, als eerste verlangen zij dat de lieden uit de stad Delft afstand zullen doen van hun pacht van het baljuwschap van Schieland, dat zij gepacht hebben en dat zij gezet hebben op naam van Adriaan van Dorp, om er een nuttige en bekwame persoon aan te stellen, die aan geen van beide zijden argwaan opwekt.
Daarop zeggen de lieden uit Delft dat zij het eerdergenoemde baljuwschap gepacht hebben om veel nieuwigheden en moeilijkheden die hen dagelijks overkomen vanwege de lieden uit Rotterdam door de baljuw als dijkgraaf met de Heemraden van Schieland.

De eerdergenoemde arbiters hebben op dit punt gesproken en verklaard, om het behoud van de vrede, dat de lieden uit Delft afstand zullen doen van het eerdergenoemde baljuwschap van Schieland of dat door de eerdergenoemde Adriaan van Dorp zullen laten doen, ten behoeve van Gerrit van Assendelft, ridder, of Floris van Kyfhoek, zijn broer, door hen verkregen op naam van Adriaan van Dorp, zoals eerder gezegd is, om door mijn Genadige Heer diegene van beiden, die het Zijne Genade believen zal, te worden gecommitteerd op de voorwaarden die voor de lieden uit Delft of voor Adriaan van Dorp golden. Daarom zullen de lieden uit Rotterdam vanwege degene van de twee die in het eerdergenoemde ambt gecommitteerd zal worden aan de stad Delft terugbetalen de achthonderd ponden van XL. groot, door hen op het eerdergenoemde baljuwschap geleend en tot het einde ervan zullen de lieden uit Rotterdam de eerdergenoemde achthonderd ponden aan de Rekenkamer leveren en de lieden uit Delft zullen de eerdergenoemde Commissie van het Baljuwschap overdragen met brieven van plechtige verzekering en decharge die zij hebben van de eerdergenoemde ponden, benevens brieven van resignatie en kwitantie in behoorlijke vorm, mits weer ontvangende de eerdergenoemde achthonderd ponden ter waarde van het eerdergenoemde bedrag en dat geheel binnen de eerste tien dagen.

Idem ten tweede alwaar de lieden uit Rotterdam verlangen dat de molenmeesters van Bredorp hun rekeningen in Rotterdam zullen leveren voor de dijkgraaf en de Heemraden van Schieland, zoals men hier in het verleden gedaan heeft, daarop zeggen de lieden uit Delft dat deze zaak de lieden uit Rotterdam niet aangaat en dat men daaruit kan opmaken hoe zij dagelijks de Heemraden van Schieland tot kwaad aanzetten en hetgeen wat de lieden uit Delft hierin doen is gelijk aan wat de andere ambachtsheren gewoon zijn te doen.

De eerdergenoemde arbiters hebben hierop gesproken en verklaard, aangezien dit de dijkgraaf en de Heemraden van Schieland aangaat, dat de lieden uit Rotterdam dit dezelfde dijkgraaf en Heemraden van Schieland laten behandelen zonder zich er verder mee te bemoeien of het van de dijkgraaf en de heemraden tot meer kosten mag leiden.

Idem ten derde dat de lieden uit Rotterdam verlangen van de lieden uit Delft de schouw van de brug van Schiedam te nemen en dat men de schouw van de Ouderschiese en Billertse heul aan de lieden uit Rotterdam zou laten en dat als men dit zo zou doen dat men in toekomstige tijden veel twisten zou zien.
Daarop zeiden de lieden uit Delft dat het de meeste vrede zou opleveren, als elk houdt wat hij heeft, zonder elkaar enig nadeel te doen.

En tenslotte dat de lieden uit Rotterdam verlangen dat de lieden uit Delft zo veel zouden doen dat mijn Heer de Graaf van Nassau niet meer procederen zou over de ambachtsheerlijkheid Den Hogenban, waarover het proces nog aan de gang is.

Op die twee punten is door de eerdergenoemde arbiters gesproken en verklaard, dat de eerder vermelde bruggen volgens oude gewoonte geschouwd zullen worden, zonder de anderen nadeel te berokkenen, te weten, noch door de lieden uit Delft die uit Rotterdam onder het voorwendsel dat het hun ambachtsheerlijkheid is, noch door de lieden uit Rotterdam in de stad Delft, indien zij landbouwers worden van Den Hogenban, maar zij zullen aan beide zijden tevreden zijn met elkaar, zonder schade, zonder enige nieuwigheid te plegen om van de ene of de andere zijn vaart of nering te belemmeren, dan zullen de lieden uit Delft vervolgens, zoveel als hen mogelijk zal wezen, aan de Heer de Graaf van Nassau voorleggen, zodat het hem zal behagen af te zien van het proces, door hem begonnen om Den Hogenban en daarenboven hetzelfde proces niet meer doen vervolgen in naam van dezelfde graaf op hun kosten, dientengevolge zullen nietig verklaard en/of teniet wezen alle onbesliste processen, die over de eerdergenoemde zaken of hetgeen daaruit gesproten mag wezen, hetzij dat dit nog aan de gang is voor mijn Heer de President en de Heren van de grote Raad te Mechelen, voor mijn Heer de Gouverneur, Stadhouder, President en Raden van Holland en elders, verordenende verder de eerdergenoemde arbiters uit macht van hun submissie, waarover hiervoor gesproken is, dat beide eerdergenoemde partijen de uitspraken en de verklaringen die eerder vermeld zijn te volgen en zich eraan te houden, op straffe van duizend Philips gulden, te verbeuren door degene, die daarbij in gebreke zal wezen, ten behoeve van de ander en zo dezelfde arbiters dat zullen verklaren, voorbehouden ook aan hen, indien er enig duister zou zijn op enkele van de punten, waarover hiervoor uitspraak is gedaan, de declaraties daarvan te mogen doen, te allen tijde, als het noodzakelijk is, of als hen daarom verzocht zal worden.

Aldus gedaan en uitgesproken in de Kamers van de Rekening in Den Haag, door de eerdergenoemde arbiters, in presentie van de Gedeputeerden van de eerdergenoemde steden, te weten, van de stad Delft, Cornelis Aartsz, Gillis Huygensz en Mr. Bartholomees Klaasz, burgemeesters, Frans Duyst en Pieter Dirk Woutersz, tresoriers van dezelfde stad en van de stad Rotterdam, Jonker Willem van Reymerswale, Jan Pietersz, burgemeester, Gerrit Maartensz, tresorier en Isbrant Pietersz, pensionaris van dezelfde stad, op de 8ste dag in maart 1513.

V. Cornelisz, C. v. Essche, T. v. Dulleken.




Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan

Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email: aad@engelfriet.net

Op onze site kun je nog meer verhalen vinden van haar, gebruik daarvoor onze zoekmachine:

Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Gerrie van der Laan en klik op ENTER






Familiewapenklein
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker ....


Terug naar de top





Last update :

7 April 2017