Een e-mail sturen naar Aad? Zijn e-mail adres is aad@engelfriet.net
(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen)
Terug naar  het Engelfrieten overzicht

Naar beneden 

Uitredingen naar Afrika, Amerika en Oost-Indië

Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan

Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email:
aad@engelfriet.net

Op onze site kun je meer vinden over de in dit verhaal genoemde namen en aspekten, gebruik daarvoor onze zoekmachine:

Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Rotterdam en klik op ENTER




Uitredingen naar Afrika, Amerika en Oost-Indië

Als aanvangsjaar van de Rotterdamse koopvaardij naar Afrika en Amerika mogen wij 1597 stellen. Voor de uitredingen naar deze verre landen placht het kapitaal door verschillende consorten, die zich tot een compagnie verenigden, bijeengebracht te worden. Zodanige consorten of participanten waren dikwijls niet in één en dezelfde stad woonachtig; uit de compagnie traden meestal enkelen op de voorgrond, aan wie het beheer en de voorbereiding der uitreding toevertrouwd was: geschiedde deze voorbereiding nu te Rotterdam en nam daar de scheepsreis een aanvang, dan mogen wij van een Rotterdamse uitreding spreken. Van de Rotterdammers, die zich beijverd hebben voor de opkomst en vaart naar Afrika en Amerika, moeten in de eerste plaats genoemd worden de twee uit Antwerpen afkomstige kooplieden Johan van der Veken en Pieter van der Haghe. In het voorjaar van 1597 reedde Van der Veken het schip "de Roode Leeuw" uit, om op de kusten van Guinea, Guyana en West-Indië te negotiëren; waarschijnlijk is het schip "de Roode Leeuw", waarvan in een akte van maart 1598 vermeld wordt, dat het te Rotterdam was teruggekeerd van het eiland St. Thome in de bocht van Guinea, na te Brazilië suiker te hebben ingeladen.

Pieter van der Haghe nam in het jaar 1597 vooreerst deel aan een Amsterdams-Rotterdamse uitreding, die onder gezag stond van Melchior van Kerckhoven, een Zuid-Nederlander, die enkele jaren tevoren op de Canarische Eilanden gevestigd was geweest. Aangezien de vrije handel op de Spaans-Portugese koloniën alleen aan Spanjaarden-Portugezen was toegestaan, maakte men bij deze uitreding gebruik van Spaans-Portugese hulp. De vlootvoogd ontving een commissie van prins Maurits, waardoor hij gerechtigd was tot krijg voeren; daarbij keurden de Staten-Generaal goed, dat Spanjaarden-Portugezen op de schepen dienst zouden doen; dit laatste geschiedde althans op het schip "de Drie Koningen", dat Portugese commiezen aan boord kreeg. Het plan was, vanuit Lissabon via de Congo naar West-Indië over te steken. Met twee schepen blijkt Melchior van Kerckhoven de Canarische Eilanden te hebben aangedaan en daarna naar West-Indië te zijn gestevend. Door de uitreding van een andere compagnie, waarin Pieter van der Haghe eveneens deel had, komt nog duidelijker aan het licht, met welke middelen de vaart naar de Spaanse koloniën beproefd werd. In de zomer van 1597 ging Van der Haghe met een te Rotterdam vertoevende Spanjaard een overeenkomst aan, dat deze op het schip "Sint-Jan" naar Lissabon zou varen; Hamburg werd in het contract als woonplaats van Van der Haghe opgegeven. In Lissabon moest de Spanjaard het schip doen registreren en vervolgens zou de "Sint-Jan" benevens een Spaans schip "Sint-Anna" voor rekening van de compagnie Van der Haghe naar de Canarische Eilanden varen. Op het eiland Palma, waar een bloedverwant van de Spanjaard woonde, kregen de schepen consent tot de reis naar West-Indië, om aldaar indigo, gember, salsaperilla, campechehout, huiden en andere producten in te laden. In maart 1600 keerde de Sint-Jan behouden te Rotterdam terug.

In hetzelfde jaar 1597 geschiedden althans nog drie uitredingen naar Amerika, welke uit Rotterdam werden ondernomen. Tot een van deze scheepsreizen, die ongelukkig afliep, blijken voornamelijk Zuid-Nederlanders, in Rotterdam en andere Hollandse steden woonachtig, het geld te hebben bijeengebracht. Bij de tweede uitreding was Brazilië het doel van het Rotterdamse schip "Sint-Pieter", dat vandaar suiker en brazielhout terug bracht. Tot de Rotterdamse uitredingen naar Brazilië, aangevangen in het jaar 1597, behoorde ook die van "de Gulden Leeuw", welk schip in het najaar Rotterdam verliet voor de reis naar Portugal. In maart 1598 werd het schip aldaar in de haven van Vianna bevracht voor Portugese kooplieden, die licentie van de koning van Spanje hadden verkregen, om naar Brazilië te varen. De niet door de Portugezen in beslag genomen scheepsruimte bleef ter beschikking van de Rotterdamse kooplieden Vincent Bayaert, een oud-Gentenaar, die de reis zou meemaken, en Joris Joostensz. de Vlaming. De lading der Rotterdammers voor Brazilië bestond o.a. uit: wijn, meel, Hontscootse en Leidse saaien, zwarte en gekleurde baaien, tinnewerk en spijkers. In 1599 nam de retourreis een aanvang; de "Gulden Leeuw", geladen met suiker en brazielhout, keerde echter uit vrees voor de maatregelen der Spaanse regering niet naar Vianna terug, maar zeilde onmiddellijk naar Rotterdam door. De stoutmoedige handelsgeest zou ook te Rotterdam tot het opzetten van nog groter en gewaagder ondernemingen leiden; men bleef zich niet beperken tot de vaart naar West-Indië, maar verlangde ook met Oost-Indië het handelsverkeer te openen.

Voor twee uitredingen naar Oost-Indië werden in het jaar 1597 de eerste maatregelen getroffen: voor de ene beijverden zich de kooplieden Pieter van der Haghe en Johan van der Veken; voor de tweede gaf zich moeite Olivier van Noort, een voormalig zeevaarder, die sedert enkele jaren als waard gevestigd was in de herberg "De Dubbele Witte Sleutels" aan het Marktveld te Rotterdam. Het kapitaal der Compagnie Van der Haghe-Van der Veken kwam grotendeels bijeen door de deelneming van naar Holland uitgeweken Antwerpse kooplieden, een bedrag van 500.000 gulden was met de onderneming gemoeid. De leiding van de tocht berustte bij twee kooplieden van Zuid-Nederlandse origine: Jacques Mahu als admiraal-generaal en Simon de Cordes als vice-admiraal; de schippers der 4 schepen de Hoop, de Liefde, het Geloof en de Trouw waren Rotterdammers. Einde juni 1598 verlieten de vier schepen benevens een jacht, met een gezamenlijke inhoud van 745 last en bemand met bijna 500 koppen, het Goerese gat. Bij de werving hadden de schepelingen vernomen, dat de bezwaren aan het handelsverkeer op Spanje-Portugal verbonden, de uitreders genoopt hadden schepen met koopwaren naar Indië uit te rusten, maar daarbij was hun niet meegedeeld, welke koers de vloot naar Oost-Indië zou volgen. Het scheepsvolk verkeerde derhalve in de mening, dat men de route om Kaap de Goede Hoop zou nemen; eerst toen de schepen in de bocht van Guinea waren aangekomen, werd de bemanning der vloot ingelicht, dat het de bedoeling was te trachten langs zuidwestelijke route door Straat Magelhaens om Zuid-Amerika de Molukken of specerijeilanden te bereiken. De onderneming liep op een totale mislukking uit: alleen "het Geloof" bleef behouden, doordat het schip halverwege, in Straat Magelhaens, terugkeerde en zodoende weer het vaderland kon bereiken. Het admiraalschip "de Hoop" ging verloren in de Grote Oceaan; wellicht geschiedde dit door een Spaanse aanval, daar wij betreffende de schipper Cornelis Jansz. Noorwits vinden opgegeven, dat hij in de Stille Zuidzee gevangen werd genomen. Het vice-admiraalschip "de Liefde" onder Jacob Jansz. Quakernaeck belandde in ontredderde toestand in Japan; de "Trouw" werd in Oost-Indië bij het eiland Tidore door de Portugezen buitgemaakt; en het jacht "de Blijde Boodschap" kwam niet verder dan Chili, waar het de Spanjaarden in handen viel.

De voorbereiding der uitreding onder Olivier van Noort geschiedde zowel te Rotterdam als te Amsterdam. Tot het bijeen brengen van het kapitaal hebben te Rotterdam vooral moeite gedaan de leider van de tocht, die de bezoekers van zijn herberg tot deelneming in de compagnie opwekte, en verder de koopman-haringreder Huych Gerrytsz. van der Buys, bewindhebber der compagnie, die het register van de inschrijvingen hielden. In Amsterdam berustte de leiding bij de kooplieden Claes Jacobsz. Coeckebacker en diens broeder Jan Benninck Coeckebacker. Deze beide Amsterdammers hadden reeds eerder een scheepreis naar Brazilië doen ondernemen, waarbij zowel Gerryt Huygenz. als Olivier van Noort geïnteresseerd waren en vermoedelijk zal deze aanraking geleid hebben tot het plan voor "de Magelhaense Compagnie" of "Compagnie van den kapiteyn-generaal Olivier van Noort van de Strate Maggellanica", zoals zij later zou genoemd worden. Als bewindhebbers waren verder werkzaam de Amsterdamse kooplieden Jan Jacobsz. Huydecooper leerlooyer en Dirck Claesz. van Sanen, de Dordtenaar Pieter van Beveren, kort daarna benoemd tot Muntmeester-Generaal van Holland, en Adriaen Teding van Berckhout, pensionaris van Monnickendam. Het kapitaal van de Magellaense Compagnie is waarschijnlijk groot geweest ongeveer 200.000 gulden en verdeeld in parten van 1000 gulden; de houders der aandelen konden in hun participatie doen deelnemen, die lagere bedragen wensten te tekenen. Olivier van Noort, die volgens de mening van tijdgenoten door vrijbuiterij en herbergieren enig vermogen had bijeengegaard, zal een niet onbelangrijk bedrag in de onderneming gewaagd hebben. Tot de hogere Rotterdamse inschrijvingen behoorde die van Gerryt Huygensz., wiens inleg van 5000 gulden hem tot hoofdparticipant maakte; zijn zoon Huych Gerritsz. van der Buys tekende tot een bedrag van 4330 gulden. Tal van Rotterdammers blijken in de Compagnie te hebben geparticipeerd, hun inleg bedroeg soms niet meer dan 150 gulden.

Behalve de inleggers waren ook degenen, die de reis meemaakten, bij de onderneming geïnteresseerd. Naar het voorbeeld door de Amsterdamse Compagnie van Verre in 1595 gegeven, was bepaald, dat de beambten en schepelingen, bij wijze van "cargaison", tot een bedrag van 2 maanden gage in de uitreding zouden participeren; wij vonden deze participatie o.a. vermeld voor Gerryt Vranckensz. van Beest van Heemskerck, wiens gage 30 gulden per maand bedroeg. De Staten-Generaal en de Staten van Holland steunden de onderneming, door geschut en ammunitie af te staan en vrijdom van konvooigeld te verlenen. Ook verkreeg de Compagnie publiekrechtelijke sanctie op haar tegen de Spanjaarden gerichte oorlogsdoeleinden, doordat prins Maurits, als hoofd van het krijgswezen ter zee, de artikelbrief conformeerde, waarin de regelen voor discipline aan boord waren vastgesteld, en zijn goedkeuring hechtte aan de aanstelling der scheepsbevelhebbers; deze commissiebrieven hielden de nadrukkelijke last in, om de Spanjaarden en Portugezen alle mogelijke resistentie en afbreuk te doen. Anders dan bij de uitreding onder Mahu-De Cordes was bij de voorbereiding van de scheepstocht onder Olivier van Noort terstond kennis gegeven, dat de reis naar Oost-Indië zou geschieden door Straet Magelhaens; volgens de stukken, overlegd aan de Staten-Generaal en de Staten van Holland, was het doel der reis: het koninkrijk Chili met de verdere westkust van Amerika, en voorts zo nodig ook de Eilanden van de Molukken met de andere landen daar omtrent gelegen. De bezwaren aan de route door de "Estrecho van Magellanes" verbonden, schijnen menig zeeman te hebben afgeschrikt om zich te laten werven, en de Compagnie van Olivier van Noort heeft zich tevreden moeten stellen, merendeels slecht geoefende zeelieden in dienst te nemen. Een roekeloze bende aangevoerd door een eertijds berooid zeeschuimer, - aldus karakteriseert Aernout van Buchel in zijn Diarium de admiraal en zijn schepelingen.

De vloot der Magellaense Compagnie bestond uit 2 schepen en 2 jachten; te Rotterdam waren uitgerust het admiraalschip "Mauritius" en het jacht "de Eendracht", te Amsterdam het vice-admiraalschip "Frederick Hendrick", onder bevel van Jacob Claesz. schipper van Ilpendam, en het jacht "de Hoop". Op het Rotterdamse jacht diende als bevelhebber, met de titel van kapitein, Pieter Esaiasz. de Lint, (zoon van de bierbrouwer Esaias Arentsz. de Lint, ontvanger der Gemeenlandsmiddelen en vroedschap) en was als schipper aangenomen de Rotterdammer Huybrecht Jansz. van Troyen; op het jacht "de Hoop" voerde als kapitein het bevel de Amsterdammer Jacob Jansz. Huydecooper, zoon van de bevelhebber. De grootte van het admiraalschip vinden wij opgegeven als 125 last, gewapend met 24 stukken geschut, die van het vice-admiraalschip als 175 last met 28 stukken; de vlootbemanning telde 248 koppen. Einde juli van het jaar 1598 nam de zeereis der twee Rotterdamse schepen onder Van Noort een aanvang; deze had toen nog geruime tijd oponthoud, doordat de beide te Amsterdam uitgerede schepen niet waren doorgevaren naar het afgesproken punt van samenkomst aan de Engelse zuidkust: het definitieve vertrek kon dientengevolge eerst midden september geschieden.

Wij zullen de schepen op hun reis niet volgen, maar delen hier slechts de hoofdzaken mede, welke wij ontlenen aan de gedrukte beschrijving der voyagie, opgesteld door Van Noort. Eerst einde februari 1600 zeilde men Straet Magelhaens uit; het Rotterdamse jacht was reeds op de Atlantische Oceaan ten onder gegaan en de vloot bestond dus uit het admiraalschip, het vice-admiraalschip, waarover het bevel aan Pieter de Lint was overgegaan, en het Amsterdamse jacht, dat verdoopt was als "de Eendracht". Midden maart kregen de schepen een zware wervelstorm te doorstaan met het ongelukkig gevolg, dat het vice-admiraalschip "Frederik Hendrick" achterbleef en door de beide anderen niet meer teruggevonden werd. Bij de Chileense kust maakte Van Noort twee Spaanse schepen buit, die echter weinig aan waarde opleverden. De "Mauritius" met "de Eendracht" bereikte in oktober 1600 de Philipijnen, waar de twee schepen verzeilden naar Manilla. Terwijl de Hollanders in de baai van Manilla voor anker lagen, werden zij aangevallen door twee Spaanse schepen; er volgde een furieus gevecht, waarbij de Spaanse admiraal door Van Noort in de grond werd geboord, doch het kleine jacht "de Eendracht", dat had trachten te ontkomen, zich aan het vice-admiraalschip moest overgeven. Olivier Van Noort besloot daarop met de "Mauritius" naar Borneo te verzeilen.

Ter rede der stad Borneo gekomen, kregen de Hollanders voor de eerste maal gelegenheid, om koopmanschap te drijven; er bevonden zich daar enkele Chinese kooplieden, die met een schip, geladen met peper, van Malakka waren gearriveerd. Van een dezer Chinezen kocht Van Noort een kleine hoeveelheid peper. In den beginne van het jaar 1601 vervolgde de "Mauritius" de reis door de Archipel en kwam einde januari voor Joertan (tegenover Madoera); hier trof Van Noort enkele Portugezen aan, die zich bereid toonden, enige foelie te verhandelen. Overigens bleken ook in deze Javaanse havenplaats geen specerijen voorhanden te zijn en Van Noort overwoog derhalve, om oostwaarts naar de Molukse specerijeilanden te stevenen. Overleg met zijn scheepsofficieren deed hem echter van dit plan afzien, daar het gebrek aan ankers, touwen en andere benodigdheden het niet raadzaam maakte, de reis te rekken; op 3 februari viel het besluit, om naar het vaderland terug te keren. De 26ste augustus 1601 was de gedenkwaardige dag, waarop Olivier van Noort, na in drie jaren tijds als eerste Nederlander de reis om de aardbol te hebben volbracht, voor Rotterdam het anker liet vallen. "Met groote wellecom ende feestelijcke onthalinghe" werden de Admiraal en zijn scheepsvolk, ten getale van 45, door de burgerij ingehaald.

Dankzij de behouden thuiskomst van de "Mauritius" kon de reis als onderzoekingstocht geslaagd heten; het was echter niet daarvoor, dat de participanten hun geld in de uitreding hadden gestoken en de scheepstocht moest dan ook, voor zover de commerciële resultaten betreft, als mislukt worden beschouwd. Op zijn terugreis had Van Noort, bij een ontmoeting met uitgezeilde Oost-Indiëvaarders in de Atlantische Oceaan, hoog opgegeven van de behaalde buit, en zelfs een monster getoond van het goud, dat hij meebracht; de door hemzelf gestelde Beschrijving der Voyage rept evenwel niet van deze kostbare lading, en dit stilzwijgen laat aan duidelijkheid niets te wensen over. Aan alle onzekerheid aangaande het resultaat der onderneming wordt ten overvloede een einde gemaakt door berichten van tijdgenoten, welke eenstemmig luiden, dat de uitreding financieel een totale mislukking had opgeleverd; zo verklaren Van Meteren en Pontanus, zo getuigt het stelligst en nauwkeurigst Anthony Duyck. Deze laatstgenoemde geeft zelfs in zijn Journaal de positieve mededeling dat de participanten op 3 september schip en lading abandonneerden aan het scheepsvolk, om ontslagen te zijn van de uitbetaling der gages, zoals hun vrijstond volgens de bepalingen van de artikelbrief. Het ruwe commandement en de halve tirannie van Olivier van Noort hadden veel zwarigheid veroorzaakt - aldus voegt Duyck er over de leiding van de scheepstocht aan toe.

Aanwijzingen, aan Rotterdamse archiefstukken te ontlenen, komen de mededelingen der tijdgenoten bevestigen. Zo blijkt o.a. uit de boedelpapieren van Vranck Vranckenz. van Beest van Heemskerck en diens zoon Gerryt (die op de reis was overleden), dat bij de terugkeer van de "Mauritius" door de Mag. Compagnie evenmin gage werd uitbetaald aan de scheepsbemanning als een uitkering gedaan aan de participanten.




Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan

Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email: aad@engelfriet.net

Op onze site kun je nog meer verhalen vinden van haar, gebruik daarvoor onze zoekmachine:

Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Gerrie van der Laan en klik op ENTER






Familiewapenklein
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker ....


Terug naar de top





Last update :

1 Februari 2025